ECI Literatuurprijs voor Jeroen Brouwers

ECI Literatuurprijs voor Jeroen Brouwers

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers ontvangt de ECI Literatuurprijs (de vroegere AKO-Literatuurprijs) voor zijn roman “Het hout”. Dat maakte juryvoorzitter Andrée van Es donderdag bekend op het Crossing Border Festival in de Koninklijke Schouwburg van Den Haag. Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook alle tags voor Jeroen Brouwers op dit blog.

Uit: Het hout

“Er komt wit in mijn hersens, eindeloos horizonloos. Ik kijk, zonder dat er een spier in mijn gezicht vertrekt, naar de een, naar de ander. Gaan jullie je Jezus maar zelf begraven. Ik heb het lijk daarstraks gewassen, het kan zo nederdalen ter helle.
Je kunt gaan Bonaventura. Verdere instructies krijg je van Amadeo.
Dat boek had ik te leen, zeg ik nog. Meneer Woltgens zou het graag terug hebben.
Benedictus stempelt met zijn vuist opnieuw een bons op de rode omkafting en laat er een vochtplek op achter. Zorgen wij voor. Schuift Umbrië met de nagel van zijn pink naar Amadeo. Nog iets Amadeo? Het plaaginsect neemt de afgehandelde papiertjes van hem over en legt een nieuw papiertje voor hem neer. Dat Hyacintus daarjuist weer was binnengekomen met een klacht over
medebroeder Olaf. Straks, zegt Benedictus. De ouwe is zichtbaar afgemat.
In de gang loop ik over de witte tegels, ontheven van mijn taken. Rochus die gebogen achteruitlopend de dweil met brede bogen heen en weer beweegt groet mij niet. Ik hem ook niet. Onder de secondenklok, zestien uur zeventien, zie ik de speelplaats. Voetballen in de hitte. Wil van Lanschot die niet met zijn vriend Mark Freelink mag praten praat met Mark Freelink, dwingend gesticulerend, in de dode hoek naast de gymzaal, niet te bespieden vanuit het  rechterraam tweede verdieping schoolgebouw. Verboden plek dus. Hij durft, zo goed als vogelvrij als hij is. Mark, brekelijk albastwit als het engeltje boven zijn bed, schone kleren, beide schoenen aan, knikt, zegt iets terug, knikt. In zijn
ene bruine schoen zit een zwarte veter, dat merk ik op als ex-surveillant. Guido Weytjens komt erbij, wat in ieder geval in orde is met het kostschoolreglement dat contact tussen twee jongens verbiedt, altijd ten minste met zijn drieën om gore praatjes uit te wisselen. Wil toont Guido de paarse achterkant van zijn been. Guido reageert met een stap achteruit en roept iets, wat ik vanop deze afstand achter het raam natuurlijk niet kan verstaan. Tienduizendmiljard bommen en granaten, de grote kraakvis zal hem kraken die basjiboezoek! Ik weet dat hij verwerpelijke stripboeken leest. Ik zag altijd alles door de vingers, maar nu heeft Remigius het overgenomen. Die schreeuwt en koestert het hout in de binnenborstzak van zijn kloostervacht. De clubactiviteiten zijn voorbij, nu begint de studie en daarna, van vrijdag verplaatst naar vandaag, staat de leerlingen het doucheritueel te wachten, want morgen komt hoog kerkelijk bezoek, het lichaam moet schoon, alles wordt gecontroleerd.
Niets meer te doen, ik heb er niets meer mee te maken. U loof ik die mijn schepper zijt die met uw liefde mij geleidt.”

 
Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)

Jeroen Brouwers, Alexander Osang, Ulla Hahn, Luise Rinser, John Boyne, Annie Dillard, Kno’Ledge Cesare

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook alle tags voor Jeroen Brouwers op dit blog.

Uit: Het hout

“Zo’n strijkstok is van pernambukhout. Zo’n stok is licht elastisch, je kan ermee zwiepen. Als je ermee door de lucht slaat veroorzaakt het een zoefgeluid. Dit is mij door Mansuetus, naamdag 19 februari, voorgedaan. Zoef. Klap. Schreeuw. De jongen voorover, de hand van Mansuetus als een bankschroef rond de nek van de gestrafte of rond diens tegen de schouderbladen gedraaide arm om hem tegen het bureaublad onder bedwang te houden, zijn andere hand omhoog om het hout met opperste kracht op het zitvlak te laten neerkomen.
(..)

Het gebeurt zo: De jongen schreeuwt en blijft schreeuwen naarmate de medebroeder, volgeling van onze stichter, de zachtmoedige Franciscus, blijft slaan, hard, nog harder, de voorflap van zijn scapulier over de schouder gegooid om er niet door te worden gehinderd bij zijn inspanning en bewegingen. Hij schreeuwt er tegenin. Meer geluid dan de ruimte in het dode licht lijkt te kunnen bevatten. Gehoorzaamheid en tucht! Jij hebt geen wil! Ik heb een wil! Jij doet mijn wil! Bij ieder woord een steeds fellere klap met het venijnige hout. Hoe de jongen ook kronkelt, de opvoeder blijft met bestudeerde precisie op dezelfde plek van het achterwerk slaan, twintig keer, meer dan twintig keer.’
(…)

‘Niets meer te doen, ik heb er niets meer mee te maken. U loof ik die mijn schepper zijt die met uw liefde mij geleidt. Psalm zoveel. Schiet me te binnen, we zingen het weleens. Wie is die u? Mijn schepper is hij niet, hij mag zijn liefde houden, tot hiertoe heeft hij mij verkeer geleid, zoals er in de oorlog helden waren die moffen die de weg vroegen opzettelijk de verkeerde richting heen leidden. Risicovolle verzetsdaad tegen de overmacht. Ik heb een grotere verzetsdaad in gedachten. Besluit. Ik denk aan bommenwerpers. De scholieren moeten worden gespaard, een paar goede mannen uit de broedergemeenschap ook. Bommen op dit instituut. Bommen op het hele instituut roomse kerk.’

 
Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)
Cover

Lees verder “Jeroen Brouwers, Alexander Osang, Ulla Hahn, Luise Rinser, John Boyne, Annie Dillard, Kno’Ledge Cesare”

Jeroen Brouwers, Alexander Osang, Ulla Hahn, Luise Rinser, John Boyne, Annie Dillard

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook alle tags voor Jeroen Brouwers op dit blog.

Uit: Bittere bloemen

“Het beeld verspringt, – het duurde maar een fractie van tijd en er kwam benauwdheid bij opzetten, of hij stikte.
Hij legt zijn arm op de stoelleuning terug, de hand ontspannen. Als hij zo meteen werkelijk opduikt uit het onbewuste, zal hij die hand in een automatisme naar zijn mond brengen en in verwarring vaststellen dat het half opgerookte sigaartje zich niet meer tussen wijs- en middelvinger bevindt.
Het onbewuste, is dat wel een juiste omschrijving?
In de toestand van dit moment is hij op een of andere manier zich lucide bewust van wat hij ervaart, al is het ijl en vluchtig als in nerveus verspringende beelden uit de beginjaren van de film. Is het dus wel zeker dat hij droomt?
Nu is hij in een klaslokaal, de snor is weg, hij staat van alles te oreren, schrijft iets op het bord, het krijtje breekt. Zich met een vreemd, knorrend neusgeluid tot één cursiste in het bijzonder richtend, verpulvert zijn schoenzool het afgebroken stukje krijt, er ontstaat een spoor van zoolvormige witte afdrukken op de plankenvloer. Close-up van het meisje, te beginnen met haar parelzwarte ogen, maar voordat volledig op haar is ingezoomd, verbrokkelt haar gezicht, verdampt het en verdwijnt. ‘Zo heet ik niet’, zegt ze nog. Er slaat een deur dicht.
Hij schrikt wakker van zijn eigen gesnurk. Meteen zit hij rechtop, waarbij het houtwerk van de stoel verontrustend kraakt. Hand masserend in zijn nek, die pijn doet omdat hij, te ver achterover, meer op zijn kruin dan op zijn schouders heeft gerust, zijn gezicht horizontaal naar de vlammende lucht vol vogels, – hun geschreeuw is hij in zijn slaapje blijven horen. Zijn andere hand met de aaneengesloten wijs- en middelvinger gaat inderdaad naar zijn mond, die nog openhangt, hij ontmoet er de zeverdraden aan zijn kin. Slurpend sluit hij zijn lippen, opent hij zijn ogen, speurt hij snel en gegeneerd om zich heen naar mogelijke getuigen van zijn genurk, gekwijl, geschrokken overeindkoming en misschien heeft hij in zijn korte dommel hele monologen gemompeld of kreten geslaakt.”

 
Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)

Lees verder “Jeroen Brouwers, Alexander Osang, Ulla Hahn, Luise Rinser, John Boyne, Annie Dillard”

Jeroen Brouwers, Alexander Osang, Luise Rinser, Ulla Hahn

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook mijn blog van 30 april 2007 en ook mijn blog van 30 april 2008 en ook mijn blog van 30 april 2009 en ook mijn blog van 30 april 2010.

Uit: Bittere bloemen

 „Daar ligt hij, achterover in de linnen dekstoel.
Wij zijn aan boord van het cruiseschip Carta Mundi, in het begin van de middag zal het aanmeren in Ajaccio.
Met een schrikbeweging, waarbij zijn linkerarm van de stoelleuning valt, lijkt hij uit zijn dommel te ontwaken, maar hij slaapt verder, smakkend, dromend.
Zo ziet hij nu opeens zichzelf zoals hij er een jaar of vijfentwintig, dertig geleden uitzag met zijn toen al witte haar en met de volle snor die hij destijds nog had, de uiteinden in omhooggedraaide punten en niet meeverkleurd met de rest van zijn lichaamsbeharing, de snor, dankbaar object voor karikaturisten, was rossig gebleven, tegen het oranje aan, misschien door de tabaksrook die er al decennia doorheen trok.
Hij staat op een blauwachtig stoffig tapijt in een vertrek naar boven te kijken, zijn hoofd zo ver en zo lang achterover dat hij pijn in zijn nek begint te voelen. Het is het bizarste plafond dat hij ooit heeft gezien en waar hij, zijn mond wijd open, zijn ogen niet van af kan houden. Een gekrioel van gipsen lichaamsdelen, die uit de zoldering omlaag steken: – alsof een verdieping hoger een gezelschap verkluwd is geweest in een stoei- of vechtpartij op een vloer van gummi, waar ze met hun ledematen doorheen zijn gestoten en zo voorgoed verstard. Een plafond dat bestaat uit tevoorschijn komende vingertoppen, vingers, handen, armen, ellebogen, tenen, voeten, knieën, benen, gezichten, hoofden. Alles ooit vanillewit geschilderd, maar intussen vaalzwart geworden, hier en daar is de kalk gebarsten, sommige lichaamsdelen zijn beschadigd en niet hersteld, er hebben zich stofproppen en spinragflarden tussen gevormd, die daar kennelijk al eeuwen hangen. Een onderkomen kunstwerk, zoals alles in dit museum, een voormalig paleis, te beginnen met het gebouw zelf, een onderkomen indruk maakt, op dezelfde wijze verstoft, verwaarloosd, aan zijn lot overgelaten als het stadje waar hij enkele uren verblijft.

 

Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)

 

Lees verder “Jeroen Brouwers, Alexander Osang, Luise Rinser, Ulla Hahn”

70 Jaar Jeroen Brouwers, Alexander Osang, Luise Rinser, Ulla Hahn

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook mijn blog van 30 april 2007 en ook mijn blog van 30 april 2008 en ook mijn blog van 30 april 2009.  Jeroen Brouwers viert vandaag zijn 70e verjaardag.

 

Uit: Joris Ockeloen en het wachten

 

„Joris Ockeloen verwerpt het plan om eindelijk op te staan, zijn benen te strekken, met zijn handen op zijn rug wat te gaan lopen, zijn passen te tellen, en uit te maken of de hal inderdaad vierkant is, zoals hij denkt. Wanneer hij zich maar even beweegt kraken de rug- en armleuningen en de zitting van de rieten stoel die hem uren geleden is aangewezen en die hij sindsdien niet heeft durven verlaten. leder geluid wordt hem kwalijk genomen. De schrijvende non aan de andere kant van de hal zit daar speciaal om zich over geluiden op te winden. De hal ligt diep in de kraamkliniek. Vijf gangen, geladen met zon en waarvan er zeker één terugleidt naar de voordeur, komen uit in de hal. Artsen, verpleegsters, nonnen, corveeërs met wagentjes medische apparatuur of serviesgoed, doorkruisen, voornamelijk geruisloos, de hal en verlenen er, steeds als ze de glazen tochtdeur naar een van de gangen openen, ongewild toegang mee aan gedempte muziek die van elders komt. Bij ieder geluid kijkt de non op; zodra het is verstorven hervat ze haar schrijfwerk. Met vinnige bewegingen van haar hand, waarin een nauwelijks zichtbaar pennetje, vult ze papieren in. Wellicht tekent ze de herkomst van de geluiden aan en heeft dan dus al moeten rapporteren dat Ockeloen zat te ritselen met een krant en dat hij de asbak over het glazen blad van het tafeltje naar zich toe heeft getrokken.“

 

brouwers

Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940) 

 

De Duitse schrijver en journalist Alexander Osang werd geboren op 30 april 1962 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 30 april 2009.

 

Uit: Tamara Danz

 

„Es war noch kühl in Kanada. Aber der Himmel war hellblau, die Baumspitzen bewegten sich kaum, es waren nur wenige Autos unterwegs, es war morgens, und der Expressway 55 lag hell, weit und unbefleckt vor uns ausgerollt. Es sah nach einem Tag aus, der uns mit Amerika versöhnen könnte. Und den hatten wir auch nötig.

Gestern abend hatten wir den Nordosten von New York State stundenlang nach einem brauchbaren Motel abgesucht. Wir hatten ein paar verqualmte, sündhaft teure Kaschemmen inspiziert, hinter deren Tresen verwegene Gestalten mit Alkoholfahnen und krank aussehenden Hunden lauerten. Wir waren weitergefahren, durch eine windige, kalte Einöde, die kein Ende hatte. So lange, bis wir uns zu den Kaschemmen zurückgesehnt hatten, weil in ihnen wenigstens Betten standen. Irgendwann hatten wir nördlich eines Kaffs mit dem Namen Plattsburgh ein teures, aber sauberes „Super-8“-Motel gefunden. Der Pool war winzig gewesen, aber auf dem Parkplatz standen ein
paar Bänke. Wir hatten zwei Zimmer genommen und im nächsten Supermarkt Dosenbier und Sandwiches gekauft. Als wir zurückkamen, war es dunkel, und die Bänke auf unserem Parkplatz wurden von Tausenden Moskitos umschwirrt. Wir hatten das Bier auf unseren Zimmern getrunken. Anschließend war ich raus auf den Parkplatz gegangen und hatte zwischen den aggressiven Moskitos eine hastige Zigarette geraucht.“

 

Osang

Alexander Osang (Berlijn, 30 april 1962)

 

 

De Duitse schrijfster Louise Rinser werd op 30 april 1911 in Pitzling geboren. ). Zie ook mijn blog van 30 april 2007 en ook mijn blog van 30 april 2008 en ook mijn blog van 30 april 2009.

 

Uit: Nordkoreanisches Reisetagebuch

 

Wir fahren also über Land. Ein heißer Tag. Es hat lange nicht geregnet, wir fahren in Staubnebeln, hinter denen rot die Sonne steht. Aber auf den Straßen gehen Scharen von Menschen, viel Jugend, sie gehen zur Feldarbeit, hier wird nicht Reis, sondern Mais gepflanzt, also ins Trockene, nicht in Schlammfelder. Keine angenehme Arbeit. Ich bitte den Kameramann, das zu filmen. Er tut es ungern. Das gebe ein ungutes Bild von Nordkorea, meint er. Ich widerspreche ihm. Also filmt er ein weites Feld mit Pflanzern hinter Staubschleiern.

Die Klinik gehört zu einem Dorf, das, Dach an Dach, in eine flache Talmulde geduckt ist. Fünfzig Häuser wie überall bilden das Dorf. Diese Dörfer scheinen alt, aber sie wurden fast alle nach dem Krieg gebaut, also nach einem Plan. Aber wie bringen die Nordkoreaner es zuwege, dass das Ganze keinen öden Siedlungscharakter hat, da doch die Häuser alle sich gleichen? Die geschweiften Dächer mit den Giebelschnitzereien schaffen, den Eindruck lebendiger Bewegung. Man sollte ähnliche Lösungen auch bei uns im Westen finden. Die Ausschließlichkeit der Verwendung gerader Linien und scharfer Kanten, ist schlecht, die Natur kennt sie nicht, sie stören also in der Landschaft, sie schaffen böse Disharmonie.

Das Dorf ist wie ausgestorben. Alle sind auf den Feldern. Nur, Kinder sind da, sie sind in der Kinderkrippe und im Kindergarten, gut betreut. Dort bekommen sie auch zu essen. Kostenlos. Den arbeitenden Frauen ist es freigestellt, ob sie zu Hause selbst kochen oder ob sie in der Gemeinschaftsküche essen wollen. Das scheint hier Prinzip zu sein: die Erleichterungen werden der Frau angeboten, aber sie wird nicht gezwungen, sie anzunehmen.

Die Klinik ist klein, sie genügt für das Dorf und seine Umgebung, und für leichtere Fälle. Fünfzehn Kilometer entfernt ist die Klinik der Kreisstadt, wo operiert werden kann. Hier behandelt man die ortsüblichen Krankheiten: Erkältungen und Rheuma. Die Klinik hat fünf Räume. Zwei sind jetzt besetzt. ein alter Mann mit Blasenkatarrh, ein andrer mit Halsentzündung. Es gibt drei Ärzte, einer ist auf Station, die andern sind ambulant tätig. Dazu gibt es hier zwei Pfleger. Für die Rheumakranken gibt es zwei “Ondul”-Kammern, Räume mit der üblichen Fußbodenheizung, wo die Patienten auf dem warmen Boden liegen. Im Badezimmer bekommen sie Kräuterbäder, zum Trinken reinigende Tees.”

 

luise-und-kim

Luise Rinser (30 april 1911 – 17 maart 2002)
Luise Rinser met Kim Il Sung

 

De Duitse dichteres en schrijfster Ulla Hahn werd geboren op 30 april 1946 in Brachthausen. Zie ook mijn blog van 30 april 2007 en ook mijn blog van 2 mei 2006 en ook mijn blog van 30 april 2008 en ook mijn blog van 30 april 2009.

 

Uit: Aufbruch

 

„Lommer jonn, hatte der Großvater gesagt, lasst uns gehen!, in die Luft gegriffen und sie zwischen den Fingern gerieben. War sie schon dick genug zum Säen, dünn genug zum Ernten?

Wie freudig war ich ihm alle Mal gefolgt, das Weidenkörbchen mit den Hasenbroten in der einen, den Bruder an der anderen Hand. Aus dem kleinen Haus in der Altstraße 2, wo die Großmutter regierte und der liebe Gott, der Vater op de Fabrik ging und die Mutter putzen, zogen wir vorbei an Rathaus, Schinderturm,

Kirchberg, durch Rüben-, Kohl- und Porreefelder an den Rhein, ans Wasser. Dorthin, wo keine Großmutter Gott und Teufel beschwor, kein Vater drohte, keine Mutter knurrte, wo ich mich losriss von der Hand des Großvaters und loslief, auf und davon und weit hinein ins Leben, durch Kindergarten und Volksschule, Mittelschule und erste Liebe, eine Lehrstelle auf der Pappenfabrik, die Flucht in den Alkohol und die Erlösung daraus. War Beichtkind, Kommunionkind, Firmling gewesen, hatte mich von Hildegard in Hilla umgetauft, mir das schöne Sprechen beigebracht, das Essen mit Messer und Gabel.

Lommer jonn, hätte der Großvater an einem Tag wie heute gesagt, frostklare Sonne, ein krisper Wind, ventus, venti, masculinum, ich hatte die Zeit seit der Kündigung meiner Lehrstelle genutzt, carpe diem, hatte mein Pensum intus, mit der Sprache, der lingua Gottes, auf tu und du. Ich hatte die Prüfung bestanden. Das Aufbaugymnasium erwartete mich. Das Wilhelm-von- Humboldt-Aufbaugymnasium.

Lommer jonn, hätte er gesagt, und ich wickelte mich in Mütze und Schal, machte mich auf, an den Rhein, ans Wasser, dorthin, wo die Wellen mir mein erstes Buch vor die Füße gespült hat-ten, einen weißen, von grauen und schwarzen Linien geäderten Kiesel.“

 

hahn
Ulla Hahn (Brachthausen, 30 april 2019)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e april ook mijn vorige blog van vandaag.

Jeroen Brouwers, Alexander Osang, Luise Rinser, Ulla Hahn, John Boyne, David Zane Mairowitz, Annie Dillard, Barbara Seranella, Jaroslav Hašek

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook mijn blog van 30 april 2007 en ook mijn blog van 30 april 2008.

 

Uit: Datumloze dagen

 

Ik was tien jaar en constant ongelukkig. In de galmende en wierookwalmende kapel, waar langdurige diensten werden gecelebreerd die knielend moesten worden doorstaan, bevond zich achter het altaar een overdonderend schilderwerk, vele strekkende meters hoog en breed en overbevolkt: het stelde het laatste oordeel voor. Een in het zenit hangende God was doende de rechtvaardigen te scheiden van de slechteriken, de schapen van de bokken, en te beslissen welke gezelschappen ten hemel mochten varen dan wel ter verdoemenis moesten worden weggetrapt, – zoals bij de aankomst van mensentransporten in Auschwitz, waar het stuk Ungeheuer met de doodskop op zijn pet en de bloedhond bij zijn laarzen hetzelfde deed: jij naar rechts, jij mag nog even verder leven, jij naar links, jij moet onmiddellijk dood. Het altaartafereel gaf een beangstigend gedrang van lichamen weer, in de loop van mijn kostschoolajren keek ik er dagelijks, niet zelden meerdere keren per dag naar op, – hoeveel lichamen, engelenvleugels, duivelshoeren, hoeveel bazuinen, bliksemslierten?

Ik heb me tijdens mijn aanwezigheden op deze plaats van gebed, gezang, gepreek en worgende verveling dikwijls voorgenomen alles op de muurschildering te tellen en te inventariseren, maar stelde het altijd uit tot een tijdstip dat het ongenoegen misschien nog gruwelijker zou zijn: eenmaal alle aantallen vastgesteld, dacht ik, restte er voor de toekomst niets meer om de tijd te doden dan me overal krabben en zo godgevaarlijk geeuwen dat de kaakgewrichten ervan kraakten. Steeds besloot ik dat dat tijdstip nog niet was aangebroken en stelde ik het vast op morgen, iedere dag opschorting naar morgen.”

 

Brouwers

Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)

 

De Duitse schrijver en journalist Alexander Osang werd geboren op 30 april 1962 in Berlijn. Hij groeide op in de DDR en volgde een opleiding tot onderhoudsmonteur. Hij studeerde later journalistiek in Leipzig en werkte na zijn afstuderen voor het tv-programma Sport aktuell. Vanaf 1989 werkte hij voor de Berliner Zeitung. In 1999 ging hij als verslaggever voor de Spiegel naar New York. In 2000 verscheen zijn eerste roman Die Nachrichten.

 

Uit: Lennon ist tot

 

Die Küche war leer, aber im Kühlschrank stand mein Essen, bedeckt mit einer durchsichtigen Frischhaltefolie. Huhn, Reis und Broccoli. Schon wieder Huhn. Es war kurz nach neun, von oben hörte ich die hohe Stimme von Teddy, der ins Bett musste, aber nicht wollte. Ich schaute in den großen weißen Kühlschrank, ich hätte mir gern eine Flasche Brooklyn Lager aus dem Bierkarton genommen, aber ich hatte Angst, dass sich David dann vielleicht auch eine nahm und zu mir in die Küche setzte, um über Haarausfall oder Deep Purple zu reden. Im Augenblick saß er neben seiner Frau auf der Eckcouch. Ich schloss den Kühlschrank und sah durch die Glastür, die Küche und Wohnzimmer trennte, zu den beiden hinüber. Auf ihren Gesichtern spiegelte sich das bläuliche Fernsehlicht irgendeines Schwarzweißfilms wie auf der polierten Schrankwand meiner Oma in Lichtenberg. Ihre Tochter Rose brachte Teddy ins Bett, sie hatten eigentlich nichts mehr zu tun in ihrem Leben, dachte ich. Ein ziemlich deprimierender Gedanke. Ich nahm mir ein Glas und füllte es mit Leitungswasser.

Die Millers hatten so eine komische Apparatur an ihrem Ha
hn, die das Wasser filterte. Das Wasser schmeckte wirklich ziemlich nach Chlor in New York, und die Apparatur änderte daran gar nichts, fand ich. Alle waren sehr vorsichtig hier in der Stadt, jeder Bauarbeiter trug einen Mundschutz, die Fleischverkäufer im Supermarkt hatten Gummihandschuhe an, und Kinder, die im Park Fahrrad fuhren, waren gepolstert wie Formel-1-Piloten. Ich schob das Essen in die Mikrowelle und stellte die Uhr auf drei Minuten. Nach zwei Minuten kam David, nahm sich ein Bier aus dem Kühlschrank und lehnte sich an die Kochinsel in der Mitte der Küche. Er trug ein schlabbriges T-Shirt der New York Mets aus der Saison ’86, das er sich in die Hose gestopft hatte.“

 

Osang

Alexander Osang (Berlijn, 30 april 1962)

 

De Duitse schrijfster Louise Rinser werd op 30 april 1911 in Pitzling geboren. ). Zie ook mijn blog van 30 april 2007 en ook mijn blog van 30 april 2008.

 

Uit: Mirjam

 

“Jehuda war es, der Ordnung schuf. Er schrie Befehle. Er hieß die Leute rechts und links des Weges sich aufstellen. So konnte Jeschua zwischen ihnen hindurch gehen, sie berühren, ein paar Worte mit ihnen reden. Jehuda hielt sie im Zaum, doch war er ungeduldig und im Zwiespalt mit sich selbst, das sah ich. Er stand auf seiten der Armen, doch war ihm Flickwerk, was Jeschua tat. Ein paar Heilungen, hundert Heilungen, tausend: was bedeutete das, wenn ganz Jisrael krank war und im Elend? Nicht Kranke heilen, nicht Almosen geben: die Wurzeln ausreißen!

Er murrte, er knurrte die Leute an, doch liebte er sie, denn sie waren ihm, was sie waren: die Ausgebeuteten, die Beraubten, die, denen das Erstgeburtsrecht abgelistet worden war von den Schlauen, den skrupellos Tüchtigen, den Geschäftemachern, den Römerfreunden, denen, die buckelten vor Priestern und Hofbeamten.

Es kamen freilich nicht nur Arme, denn, so stellte Jehuda befriedigt fest: auch die Reichen wurden krank, aber sobald sie kranke Reiche waren, stand Jehuda auf ihrer Seite, denn jetzt waren sie die Minderheit und diese Minderheit litt und mußte unterstützt werden. Aber er wollte nicht dulden, daß sie wie Arme behandelt wurden, nämlich kostenlos. Ich sah, daß man ihm Geld zusteckte. Jeschua bemerkte es lange nicht, doch als ers bemerkte, packte ihn Zorn. So zornig habe ich ihn seit der Tempelszene nicht gesehen, und auch später nie mehr.

Gib mir den Beutel, Jehuda!

Der hielt ihn fest mit beiden Händen. Jehuda, den Beutel!

Jehuda drückte ihn an seine Brust. Da riß ihn Jeschua ihm weg und leerte ihn aus, mitten unters Volk. Jehuda schrie vor Wut und dann vor Triumph: die Armen kämpften um das Geld wie Hunde um Knochen.

Jehuda stampfte und schrie: Gebt das Geld zurück, sofort!

Sie gaben es erschrocken zurück und begriffen nichts. Große Verwirrung.

Da siehst du, Rabbi, rief Jehuda, wohin Almosengeben führt! Flickwerk!”

 

luise_rinser

Luise Rinser (30 april 1911 – 17 maart 2002)

 

 

De Duitse dichteres en schrijfster Ulla Hahn werd geboren op 30 april 1946 in Brachthausen. Zie ook mijn blog van 30 april 2007 en ook mijn blog van 2 mei 2006 en ook mijn blog van 30 april 2008.

 

Ehe

 

Ehe

Paar

weise und frei

willig in diese Arche

getrieben von unserem Verlangen

nach Vollendung nach

endlosem Anfang

wie die Ringe an unseren Fingern

Und wir halten einander

die Hand

vor Augen einander

verbergend

vorn am Bug

den furchtbaren Steuermann.

 

 

 

Leises Licht

 

Ganz leise leise leise geht das Licht

den ich nicht kenne geht an meiner Seite

wir gehen wie ein Paar auf schöne Art

und scheu schau ich ihm manchmal ins Gesicht

 

Das neben meinem liegen wird wenn alles Licht

gegangen ist wird er an meiner Seite

mich Lieben wie ein Mann auf schöne Art

und treu und bleiben und es gibt ihn nicht.

 

 

Blinde Flecken

 

Daß wir so uneins sind hält uns zusammen

du dort ich hier – wir sind auf andrer Fahrt:

Dein Istgewesen mein Eswirdnochkommen

zwei blinde Flecken in der Gegenwart

die uns gehört wie Träume vorm Erwachen

wenn wir schon wissen daß wir Träumer sind

die mit uns spielt ein Weilchen in den Winden

bis jedes hier und dort sich wiederfindet.

 

Hahn

Ulla Hahn (Brachthausen,  30 april 1946)

 

De Ierse schrijver John Boyne werd geboren in Dublin op 30 april 1971. Zie ook mijn blog van 30 april 2007 en ook mijn blog van 30 april 2008.

Uit: The Boy in the Striped Pyjamas

“Mother had walked into her own bedroom by then but Lars, the butler, was in there, packing her things too. She sighed and threw her hands in the air in frustration before marching back to the staircase, followed by Bruno, who wasn’t going to let the matter drop without an explanation.

‘Mother,’ he insisted. ‘What’s going on? Are we moving?’ ‘Come downstairs with me,’ said Mother, leading the way towards the large dining room where the Fury had been to dinner the week before. ‘We’ll talk down there.’ Bruno ran downstairs and even passed her out on the staircase so that he was waiting in the dining room when she arrived. He looked at her without saying anything for a moment and thought to himself that she couldn’t have applied her make-up correctly that morning because the rims of her eyes were more red than usual, like his own after he’d been causing chaos and got into trouble and ended up crying. ‘Now, you don’t have to worry, Bruno,’ said Mother, sitting down in the chair where the beautiful blonde woman who had come to dinner with the Fury had sat and waved at him when Father closed the doors. ‘In fact if anything it’s going to be a great adventure.’ ‘What is?’ he asked. ‘Am I being sent away?’ ‘No, not just you,’ she said, looking as if she might smile for a moment but thinking better of it. ‘We all are. Your father and I, Gretel and you. All four of us.’ Bruno thought about this and frowned. He wasn’t particularly bothered if Gretel was being sent away because she was a Hopeless Case and caused nothing but trouble for him. But it seemed a little unfair that they all had to go with her. ‘But where?’ he asked. ‘Where are we going exactly? Why can’t we stay here?’ ‘Your father’s job,’ explained Mother. ‘You know how important it is, don’t you?’”

 

JohnBoyne

John Boyne (Dublin, 30 april 1971)

 

De Europees-Amerikaanse schrijver David Zane Mairowitz werd geboren op 30 april 1943 in New York. Hij studeerde Engelse literatuurgeschiedenis en filosofie aan Hunter College, New York en theaterwetenschappen aan de University of California in Berkeley. In 1966 verhuisde hij naar Engeland, waar hij werkte als journalist en zelfstandig schrijver. Zijn hoorspelen werden op talrijke Europese radiostations uitgezonden.

 

Uit: Kafka

 

„No writer of our time, and probably none since Shakespeare, has been so widely over-interpreted and pigeon-holed. Jean-Paul Sartre claimed him for Existentialism, Camus saw him as an Absurdist, his lifelong friend and editor, Max Brod, convinced several generations of scholars that his parables were part of an elaborate quest for an unreachable God.

Because his novels The Trial and The Castle deal with the inaccessibility of higher authority, “Kafkaesque” has come to be associated with the faceless bureaucratic infrastructure which the highly efficient Austro- Hungarian Empire bequeathed the Western world. In any case, it is an adjective that takes on almost mythic proportions in our time, irrevocably tied to fantasies of doom and gloom, ignoring the intricate Jewish Joke that weaves itself through the bulk of Kafka’s work. Before ever becoming the Adjective, Franz Kafka (1883-1924) was a Jew from Prague, born into its inescapable tradition of storytellers and fantasists, ghetto-dwellers and eternal refugees. His Prague, “a little mother” with “claws,” was a place that suffocated him, but where he nonetheless chose to live all but the last eight months of his life.

Prague, at the time of Kafka’s birth in 1883, was still part of the Hapsburg Empire in Bohemia, where numerous nationalities, languages and political and social orientations intermingled and coexisted, for better or worse. For someone like Kafka, a Czech-born German-speaker, who was really neither Czech nor German, forming a clear cultural identity was no easy matter.“

 

Kafka

David Zane Mairowitz (New York, 30 april 1943)
Boekomslag (Geen portret beschikbaar)

 

De Amerikaanse schrijfster Annie Dillard werd geboren op 30 april 1945 in Pittsburgh. Zie ook mijn blog van 30 april 2007 en ook mijn blog van 30 april 2008.

Uit: For the Time Being

“The Talmud specifies a certain blessing a man says when he sees a person deformed from birth. All the Talmudic blessings begin “Blessed art Thou, O Lord, our God, King of the Universe, who . . .”. The blessing for this occasion, upon seeing a hunchback or a midget or anyone else deformed from birth, is “Blessed art Thou, O Lord, our God, King of the Universe, WHO CHANGES THE CREATURES.”

A chromosome crosses or a segment snaps, in the egg or the sperm, and all sorts of people result. You cannot turn a page in Smith’s Recognizable Patterns of Human Malformation [[ital]] without your heart pounding from simple terror. You cannot brace yourself. Will this peculiar baby live? What do you hope? The writer calls the paragraph describing each defect’s effects, treatment, and prognosis “Natural History.” Here is a little girl about two years old. She is wearing a dress with a polka-dot collar. The two sides of her face do not meet normally. Her eyes are far apart, and under each one is a nostril. She has no nose at all, only a no-man’s-land of featureless flesh and skin, an inch or two wide, that roughly bridges her face’s halves. You pray that this grotesque-looking child is mentally deficient as well. But she is not. “Normal intelligence,” the text says.

Of some vividly disfigured infants and children–of the girl who has long hair on her cheeks and almost no lower jaw, of the three-fingered boy whose lower eyelids look as if he is pulling them down to scare someone, of the girl who has a webbed neck and elbows, “rocker-bottom” feet, “sad, fixed features,” and no chin–the text says, “Intelligence normal. Cosmetic surgery recommended.”

annie-dillard

Annie Dillard (Pittsburgh, 30 april 1945)

 

De Amerikaanse schrijfster Barbara Seranella werd geboren op 30 april 1956 in Santa Monica. Zie ook mijn blog van 30 april 2008.

Uit: No Man Standing

 Becker closed his eyes and took a deep breath through his mouth, giving his senses a break. He had seen death before, but this one made him check his gag reflex. Murder was one thing. People get mad, lose control, snap or whatever, and kill someone. It happened every day, every minute of the day somewhere, probably. But what kind of a human was capable of committing such extreme torture? That he would never fathom. Maybe he was old-fashioned, but the fact that the victim was a woman made this cruelty even worse. He flexed his own undamaged hands, unwillingly imagining the ache of having his fingers cracked like wishbones. “Let’s get to work,” he said. “

 

Seranella

Barbara Seranella (30 april 1956 – 21 januari 2007)

 

De Tsjechische schrijver Jaroslav Hašek werd geboren op 30 april 1883 in Praag. Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 30 april 2007.

 Uit: Fateful Adventures of the Good Soldier Švejk (Vertaald door Cecil Parrott)

 

„And the State police Station Chief, looking at the pages of his report, flashed a smile of vindication and pulled out of his desk the secret circular from the State police Headquarters of the Land in Prague marked with the customary ‘Strictly Confidential’ and read through it one more time:

“All State police stations are under strict orders to monitor with immeasurably increased alertness all persons passing through the area. The redeployment of our troops in eastern Galicia has brought about that some Russian military detachments, having crossed the Carpathians, have assumed positions in the interior of our Empire, whereby the front has been shifted deeper toward the west of the Monarchy. This new situation has allowed Russian spies, given the mobility of the front, deeper penetration into the territory of our Monarchy, especially into Silesia and Moravia, from where, according to confidential reports, a large number of Russian intelligence operatives have set out for Bohemia. It has been determined that among them there are many Russian Czechs educated at the Russian military staff colleges who, having perfect mastery of the Czech language, seem to be especially dangerous spies since they can and certainly will conduct treasonous propaganda among the Czech populace. The Land Headquarters therefore orders the apprehension and detention of all suspects and above all increased vigilance in those areas where nearby there are garrisons, military centers and stations with military transport trains passing through. The detained are to be subjected to an immediate search and transported to the next higher authority.”

 

hasekV

Jaroslav Hašek (30 april 1883 – 3 januari 1923)

Jeroen Brouwers, Luise Rinser, Ulla Hahn, John Boyne, Annie Dillard, Barbara Seranella

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook mijn blog van 30 april 2007.

Uit: Bezonken rood

“Ik heb mijn ouders nauwelijks gekend, ook dat is al door mij geboekstaafd, de uitverkoop van mijn leven is bijna geëindigd, mijn werk is nu spoedig voltooid. Laat ik mij niet cynischer voordoen dan ik ben, en beslist ook niet sentimenteler, – maar mijn moeder heb ik in ieder geval toen gekend, in die oorlogsjaren in het Jappenkamp, waar ze mij heeft leren lezen.
Dat kamp heette Tjideng. Het was het kamp van de zeer gevreesde, zeer beruchte commandant de Japanse kapitein Kenitji Sone; in 1946 werd hij als oorlogsmisdadiger geëxecuteerd; ik herinner mij hem; hij persoonlijk heeft mijn moeder afgeranseld en met zijn bespoorde laarzen getrapt en ik persoonlijk heb dat gezien.
‘Dat zij koninklijk was.’ ‘Ze sloegen mijn moeder tot ze als dood bleef liggen.’ ‘Mijn moeder was de mooiste moeder, op dat moment hield ik op van haar te houden.’ Zo is het door mij geboekstaafd, zoals ook door mij is geboekstaafd: ‘Ik ga haar, als ze eerdaags komt te sterven, niet mee begraven.’
Het vrouwenkamp Tjideng, waarin ook jongetjes van beneden de tien jaar werden ondergebracht, en waarin ik met mijn grootmoeder, mijn moeder en mijn zus heb verbleven, was een met rietmuren, wachttorens en prikkeldraad afgezette wijk van Batavia. In de stenen huizen aldaar leefden de duizenden geïnterneerde Europese vrouwen met hun kinderen op oppervlakten van enkele met de lineaal bemeten vierkante meters, die ze bereid waren desnoods met hun bloed te verdedigen: ook de vensterbanken van die huizen werden bewoond, ook de drempels, ook iedere afzonderlijke traptrede, de veranda’s, de gangen, zelfs de lucht in die huizen werd bewoond, – wie een hangmat bezat woonde tussen de overal aanwezige waslijnen vol gore versleten kledingstukken.
In een van die huizen, Tjitaroemweg 7, woonden wij met nog een tiental andere personen in de keuken, – wij bewoonden de aanrecht. Mijn moeder sliep op die aanrecht, en mijn grootmoeder, mijn zus en ik sliepen er in: mijn grootmoeder op de plank die het inwendige van de aanrecht in een boven- en een benedenhelft verdeelde, mijn zus en ik ‘gelijkvloers’, onder de slaapplaats van mijn grootmoeder.”

jbrouwers

Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)

 

De Duitse schrijfster Louise Rinser werd op 30 april 1911 in Pitzling geboren. Zie ook mijn blog van 30 april 2007.

Uit: Die vollkommene Freude

 

Der Einfall, die Geschichte, Marie-Catherines aufzuzeichnen, kam mir heute, als ich dem Abbruch unseres Hauses zusah. Wenn ich sage, es sei ein Einfall gewesen, so möchte ich damit nicht ausdrücken, daß ich nie vorher daran gedacht hatte; aber ich wagte nie, den Entschluß zu fassen, und ich weiß, warum: ich hatte Angst davor, mich, mit Marie-Catherine beschäftigen, unabweisbar auch mit all jenen Fragen beschäftigen zu müssen, denen ich gerne aus dem Wege ging. Wenn ich also diesem Einfall nachgebe, so geschieht es weder freiwillig noch mutig, noch aber auch gezwungenermaßen; ich lasse mich vielmehr furchtsam in ein Abenteuer fallen, das ich nicht auszufragen wage.


Als ich gestern einige Stunden mit bitterer Genugtuung dem Abbruch unseres alten Hauses zugesehen hatte, ließ ich mich von Simone zum Friedhof fahren, nicht zum Waldfriedhof, wo mein Bruder Clemens, meine Eltern, Großeltern, Urgroßeltern und fast alle übrigen Angehörigen dieser weitverzweigten Familie begraben sind, sondern zu dem kleinen Friedhof, auf dem Marie-Catherine liegt, weitab und allein, als hätte sie nie zu unserer Familie gehört. Ich war nicht das erstemal dort, aber zum ersten Male mit Simone. Sonst hatte ich mich mit einem Taxi hinfahren lassen, insgeheim, wenn Simone in der Schule, später dann an der Universität war. Selbst seitdem sie mich zum Kaufe eines Autos gedrängt hat, in das man mich samt meinem Rollstuhl schieben kann, bat ich sie nie darum, mich dorthin zu fahren. Gestern tat ich es. Sie wollte nicht.”

 

rinser

Luise Rinser (30 april 1911 – 17 maart 2002)

 

 

 

De Duitse dichteres en schrijfster Ulla Hahn werd geboren op 30 april 1946 in Brachthausen. Zie ook mijn blog van 30 april 2007 en ook mijn blog van 2 mei 2006.

Uit: Liebesarten

„So wohl wie in dieser Wohnung hatte ich mich noch in keiner gefühlt. Aber was sage ich: Wohnung! Ein Haus hatte ich bezogen, nun ja, ein Häuschen, keine hundert Quadratmeter, auf zwei Stockwerke verteilt, und drumherum laufen, wie ich es mir erträumt hatte, konnte ich auch nicht, das Häuschen stand Wand an Wand mit anderen, ein Reihenhäuschen eben. Aber was für eines.
Ein Märchenhaus in der Rosenrotstraße, umgeben von Aschenputtel, Dornröschen, Schneewittchen und wie sie alle heißen, die Grimmschen, Bechsteinschen, Andersenleute: die Märchensiedlung, gleich hinterm Schloß. Erbaut in den zwanziger Jahren hatten erfinderische Architekten zeigen wollen, was man mit den Genossenschaftsgroschen kleiner Leute auf die Beine stellen kann. Kein Haus war wie das andere, jedes hatte seinen Vorgarten, schmale Parzellen, die mit ihren kleinen Rasenflächen, Staudenrabatten, Rosenstöckchen und Flieder einen sanften und verträumten Eindruck machten; und hinterm Haus gab es ein größeres Stück Erde, das der Phantasie seiner Besitzer freies Spiel ließ, ihre Wünsche und Sehnsüchte offenbarte.
So grenzte mein Grundstück mit seinen verwilderten Obstbäumen und kniehohem Gras, nur durch Maschendraht getrennt, an dreihundert Quadratmeter Antike, alles aus Polyester, pflegeleicht und witterungsbeständig, errichtet und beherrscht von einem Steuerberater mit Diplom. Triumphbögen führten zu einem mannshohen Kolosseum für Schaufeln und Harken, im Pantheon hinten am Zaun waren Kaninchen untergebracht, zwischen Lorbeerbüschen lauerten gipsweiße Götter und Cäsaren, bei Katzen in weitem Umkreis als Krallenschärfer beliebt.
Ich schweife ab; das kommt leicht vor, wenn mich eine Sache begeistert, und die Siedlung begeisterte mich, begeistert mich noch heute, lange nachdem ich sie verlassen habe.“

 

Ulla_Hahn

Ulla Hahn (Brachthausen,  30 april 1946)

 

De Ierse schrijver John Boyne werd geboren in Dublin op 30 april 1971. Zie ook mijn blog van 30 april 2007.

Uit: Next of Kin

 

Many years earlier, when he was a lieutenant in the army stationed just outside Paris, Charles Richards had come across a young recruit, a boy of about eighteen years of age, sitting alone on his bunk in the mess with his head held in his hands, weeping silently. After a brief interrogation it turned out that the boy missed his family and home and had never wanted to join the army in the first place but had been forced into it by his ex-serviceman father. The thought of another early morning call, followed by a twenty-mile march over rough terrain, all the time ducking enemy fire, had reduced him to an emotional wreck.


‘Stand up,’ said Richards, gesturing the boy to his feet with his finger as he took off the heavy leather gloves he was wearing. The boy stood. ‘What’s your name, boy?’ he asked.


‘William Lacey, sir,’ he replied, wiping his eyes and unable to look the officer directly in the face. ‘Bill.’


Richards had then gripped his glove tightly by the fingers and slapped the boy about the face with it twice, once on the left cheek and once on the right, leaving a sudden explosion of red bursting out on his otherwise pale skin. ‘Soldiers,’ he said to the stunned conscript, ‘do not cry. Ever.’


It was a matter of some astonishment to him then that sitting here in the eighth row of a private chapel in Westminster Abbey on a bright June morning in 1936, he discovered a spring of tears itching to break forth from behind his own eyes as Owen Montignac reached the conclusion of the eulogy for his late uncle, Peter, a man who Richards had never particularly liked, a fellow he in fact considered to be little more than a rogue and a charlatan. He had attended many funerals in his life and now, at his advanced age, he was depressed to note how the intervals between them were becoming shorter and shorter. Still, he had never heard a son express his feelings for a departed pater, let alone listened to a nephew convey his sorrow for a lost uncle, in quite so eloquent and moving terms as Owen Montignac just had.”

 

Boyne

John Boyne (Dublin, 30 april 1971)

 

De Amerikaanse schrijfster Annie Dillard werd geboren op 30 april 1945 in Pittsburgh. Zie ook mijn blog van 30 april 2007.

Uit: The Maytrees

It began when Lou Bigelow and Toby Maytree first met. He was back home in Provincetown after the war. Maytree first saw her on a bicycle. A red scarf, white shirt, ski
n clean as eggshell, wide eyes and mouth, shorts. She stopped and leaned on a leg to talk to someone on the street. She laughed, and her loveliness caught his breath. He thought he recognized her flexible figure. Because everyone shows up in Provincetown sooner or later, he had taken her at first for Ingrid Bergman until his friend Cornelius straightened him out.

He introduced himself. — You’re Lou Bigelow, aren’t you? She nodded. They shook hands and hers felt hot under sand like a sugar doughnut. Under her high brows she eyed him straight on and straight across. She had gone to girls’ schools, he recalled later. Those girls looked straight at you. Her wide eyes, apertures opening, seemed preposterously to tell him, I and these my arms are for you. I know, he thought back at the stranger, this long-limbed girl. I know and I am right with you.

He felt himself blush and knew his freckles looked green. She was young and broad of mouth and eye and jaw, fresh, solid and airy, as if light rays worked her instead of muscles. Oh, how a poet is a sap; he knew it. He managed to hold his eyes on her. Her rich hair parted on the side; she was not necessarily beautiful, or yes she was, her skin’s luster. Her pupils were rifle bores shooting what? When he got home he could not find his place in Helen Keller.

He courted Lou carefully in town, to wait, surprised, until his newly serious intent and hope firmed or fled, and until then, lest he injure her trust. No beach walks, dune picnics, rowing, sailing. Her silence made her complicit, innocent as beasts, oracular. Agitated, he saw no agitation in her even gaze. Her size and whole-faced smile maddened him, her round arms at her sides, stiff straw hat. Her bare shoulders radiated a smell of sun-hot skin. Her gait was free and light. Over her open eyes showed two widths of blue lids whose size and hue she would never see. Her face’s skin was transparent, lighted and clear like sky. She barely said a word. She tongue-tied him.”

Dillard

Annie Dillard (Pittsburgh, 30 april 1945)

 

De Amerikaanse schrijfster Barbara Seranella werd geboren op 30 april 1956 in Santa Monica. Zij groeide op in Pacific Palisades. Zij liep op 14 jarige leeftijd weg van huis, sloot zich aan bij een commune van hippies en trok er op uit met illegale motorclubs. Nadat zij uiteindelijk besloten had een normaler leven te gaan leiden werd zij mecanicien. Vijf jaar lang werkte zij in een garage in Sherman Oaks en daarna nog eens twaalf jaar bij een Texaco station in Brentwood. Daar werd zij service manager en trouwde zij met haar baas. In 1993 besloot zij dat werk neer te leggen en te gaan schrijven. Na het schrijven van haar eerste boek “No Human Involved,”  dat in 1997 gepubliceerd werd stond zij op nummer 5 in de Los Angeles Times best-seller list. Er volgde een heel serie rond een vrouwelijke mecanicien / detective, duidelijk met trekken van de auteur. Barbara Seranella stierf al op vijftigjarige leeftijd aan een leverziekte.

Uit: Unpaid Dues

“The sixty-two-year-old groundskeeper of the exclusive Riviera Country Club spotted the bodies at first light. The corpses huddled against each other at the bottom of the concrete storm channel just before it disappeared downstream beneath the golf course. Wide enough to drive through, the storm channel had offered many surprises in the past — hubcaps, beach chairs, the broken shafts of misbehaving seven-irons — but never anything so horrific. Hector Granados had been hoping for treasure this Monday morning, especially after the heavy winter rain the previous weekend. Golf games had been canceled and the typically barren storm drain that ran beneath the course had turned into a raging torrent. This amount of water, he knew, was capable of carrying and then depositing a vast range of large, sometimes valuable refuse.

At first he thought it was a bundle of clothing, then he saw the hands. The larger body, the female, clutched a baby to her bosom. He looked for a long time, and the baby never moved. Its little hand reached out stiffly from beneath a blanket. The slow-moving current carried a branch. It tangled with the woman’s hair, causing her head to pull back. The gaping wound in her throat opened into a grotesque and silent scream. Her eyelids were purple and protruded from her face like two medallions of raw liver, and a small stream of foamy pink bubbles trickled from her lifeless mouth.

“Oh my God,” he said first in English, then several more times in his native Spanish. He used his two-way radio to contact the clubhouse. “The police,” he told Pat, the starter. “We need the police.”

“What’s wrong?” P
at asked.

“It’s terrible,” he sobbed. “Dios mío.”

“What?”

“Bodies, two of them,” Hector said, his breath short as if he had been running. “In the canal. Ay, pobrecito bebé.”

“Oh, shit,” Pat said, “I just let the first foursome tee off ten minutes ago.”

 

BarbaraSeranella

Barbara Seranella (30 april 1956 – 21 januari 2007)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 30 april 2007.

De Tsjechische schrijver Jaroslav Hašek werd geboren op 30 april 1883 in Praag.

Jeroen Brouwers, Louise Rinser, Ulla Hahn, Jaroslav Hašek, John Boyne, Annie Dillard

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Na twee broers en een zus was Jeroen het vierde kind van Jacques Brouwers, boekhouder bij een architectenbureau, en Henriëtte van Maaren , dochter van de musicus Leo van Maaren. Later werd nog een broertje geboren.  Na de Japanse invasie in 1943 capituleerde het Koninklijk Nederlands-Indisch Leger (KNIL), en werd vader Brouwers overgebracht naar een krijgsgevangenkamp in de buurt van Tokio. Enkele maanden later belandde Jeroen met zijn grootmoeder, zijn moeder en zus eerst in het Japanse interneringskamp Kramat, en later in het kamp Tjideng, in een buitenwijk van Batavia. Zijn grootouders overleefden de kampen niet. Na de oorlog verbleef het herenigde gezin op Balikpapan (Borneo, nu Kalimantan). Op 14 juni 1947 repatrieerde mevrouw Brouwers met haar kinderen per schip naar Nederland. Het gezinshoofd kwam in 1948 naar Nederland. Tot zijn tiende woonde Jeroen bij zijn ouders op enkele adressen in Den Bosch. Daarna kwam hij terecht op diverse rooms-katholieke kostscholen. Hij haalde zijn MULO-diploma in Delft, waarheen zijn ouders in 1955 waren verhuisd. Na zijn dienstplicht woonde hij in Nijmegen en werkte hij als journalist. Per 1 juli 1962 trad hij in Amsterdam in dienst van de Geïllustreerde Pers, uitgever van onder meer het blad Romance (het latere Avenue), tot de redactie waarvan hij werd ingedeeld. Begin 1964 verhuisde Brouwers naar Brussel, waar hij tot 1976 als reactiesecretaris en later als (hoofd)redacteur aan de slag ging bij uitgeverij Manteau in Brussel. Hij kreeg twee zonen. Met zijn gezin verhuisde de schrijver naar het landelijke Vossem, waar hij tot 1970/1971 bleef wonen. Daarna trok hij naar Huize Krekelbos in Rijmenam. In januari 1976 nam hij, na onenigheid met directeur Julien Weverbergh, ontslag bij Uitgeverij Manteau, verhuisde naar Warnsveld (bij Zutphen) en werd daar full-time schrijver. Een half jaar later vestigde hij zich in huize Louwhoek, Exel, in de Gelderse gemeente Lochem. In 1980 werd zijn dochter Anne geboren. In augustus 1993 verhuisde hij naar het Belgisch-Limburgse Zutendaal, niet ver van Maastricht.

Uit: Memoires IV

“De Manteaubiografie van Greta Seghers is waardeloos omdat de niet in Angèles leven ingevoerde schrijfster al te onkritisch en klakkeloos alle verzinsels van de barones als onbespoten waarheid heeft aanvaard en neergeschreven. Als de biografe nader onderzoek zou hebben verricht, o.a. naar nog meer documenten dan die A. Manteau haar welberaden aanleverde terwijl ze andere zeer leep onder haar vloeiblad verborgen hield, en door belangrijke getuigen en sleutelfiguren te interviewen, wat de biografe vreemd genoeg allemaal heeft nagelaten, zou er allicht een betere, in ieder geval genuanceerdere en waarheidsgetrouwere biografie zijn ontstaan dan het sprookjesboek dat ze heeft afgeleverd. Op zeker moment kreeg de naïeve en goedgelovige Seghers toch door dat de uitgeefster zat te liegen dat ze er bekant van barstte, dat de uitgeefster zo met archiefpapieren goochelde dat het Seghers eindelijk duidelijk werd dat ze werd belazerd waar ze bijstond. Einde van de aanvankelijk zo diepe liefde: de biografe werd de deur en de afrit met de siertralies gewezen, richting ijzeren toegangspoort, en ze hoefde niet meer terug te komen.
Een refrein in het leven van de toen inmiddels tachtigjarige verkoopster van boeken, die met vrienden, vertrouwelingen, medewerkers pleegt om te gaan of het sigaretten zijn, naar willekeur op te steken, uit te blazen, onder de schoenzool te verpletteren. Daarna maakt ze van blijdschap een dansje door het huis.
Angèle en haar angsten: kom haar niet te na want ze is bang van affectie en nog banger om zelf van affectie blijk te moeten geven. Bang dat ze als feitenverdraaister c.q. wegmoffelaarster door de mand zal vallen, wat ze dan ook prompt steeds vaker doet: om goed te liegen is intelligentie vereist, over deze eigenschap beschikt de barones niet in overdreven mate daar ze ervan uitgaat dat iedereen nog dommer is dan zijzelf.”

brouwers

Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)

 

De Duitse schrijfster Louise Rinser werd op 30 april 1911 in Pitzling geboren. Nadat ze haar studie psychologie en pedagogiek had afgerond was ze van 1935 tot 1939 werkzaam als lerares. In 1940 verscheen haar eerste roman Die gläsern Ringe. De jaren daarop mocht ze haar beroep niet uitoefenen. Heinrich Böll noemde de schrijfster ooit ‘het geweten van Duitsland’. In de oorlog zat ze een jaar in de gevangenis en haar man overleed in een strafcompagnie. Na de oorlog trouwde ze met de componist Carl Orff en gaf openlijk blijk van haar sympathie voor de Baader-Meinhof groep. Lang leefde zij als schrijfster en critica in München en Rome. Naast de roman Mitte des lebens die in 1959 verscheen heeft ze nog talrijke andere boeken geschreven, waarvan de meest bekenden zijn; Daniela, Hochebene en Der schwarze Esel.

Uit: Bruder Feuer

“Danke”, sagte ich, “danke, Paola. Können Sie mir noch mehr über Franz erzählen?”
“Ich kam bald danach fort, nach Mailand, zu einer Tante, ich sollte dort den Haushalt lernen, ich musste zwei Jahre dort bleiben und hörte nichts mehr von Franz, aber als ich zurückkam, hörte ich umso mehr und so Verschiedenes, dass ich mir überhaupt keinen Reim darauf machen konnte. Erst nach und nach verstand ich das alles. Die Leute sagten, Franz sei wirklich verrückt geworden, er laufe in einen alten Sack gekleidet in den Bergen herum und rede mit den Tieren. Die andern sagten, er sei ein überspannter Linksradikaler geworden, der eine gewaltlose Revolution predige und Anhänger gewonnen habe, die mit ihm im Gebirge lebten und das Geld verabscheuten und überall Besitzlosigkeit predigten. Andere sagten,
er habe den religiösen Wahn, das Reich Gottes auf Erden gründen zu sollen. Andere sagten, er sei ein Heiliger geworden und büße für die Sünden seiner Jugend. Und andere sagten, er sei ein ideologischer Krimineller, er habe zum Beispiel eine Unterschlagung gemacht und das Geld mit seiner Bande durchgebracht. Aber alles war Unsinn, es war ganz, ganz anders.”
“Was für eine Geschichte mit der Unterschlagung ist das?”
“Einmal sollte Franz im Auftrag seines Vaters ein paar Ballen Stoff nach Foligno bringen und dort verkaufen. Das tat er, aber er brachte das Geld nicht zurück und kam auch selber nicht zurück. Er hatte, das weiß man inzwischen, das Geld zum größten Teil verschenkt, und zwar an einen Priester, dessen Gemeinde so arm war, dass Kirche und Pfarrhaus noch verfallener waren als die Häuser der Armen dort. Und Franz war dort geblieben und half beim Wiederaufbau. Als sein Vater das erfuhr, nachdem er von einer langen Geschäftsreise zurückkam, war er außer sich und ließ seinen Sohn von der Polizei holen und vor Gericht bringen, und es kam zu einer schrecklichen Szene. Der Vater schrie: ‘Du Herumtreiber, Asozialer, Krimineller, gib mir mein Geld zurück!’ Und Franz gab ihm den nur mehr halb vollen Beutel. Dann zog er sich aus, schweigend, Stück für Stück legte er ab und machte ein Bündel daraus und legte es auf den Boden, und als er splitternackt dastand vor allen Leuten, sagte er: ‘Nimm alles zurück, was dir gehört, jetzt bist du von mir frei und ich bin’s von dir, ich habe keinen Vater mehr.’ Dann drehte er sich um und ging fort und kam nie wieder.”

 

RINSER

Luise Rinser (30 april 1911 – 17 maart 2002)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Ulla Hahn werd geboren op 30 april 1946 in Brachthausen. Zij woont in Hamburg en is getrouwd met de Duitse politicus Klaus von Dohnanyi. Zij promoveerde in de  Duitse literatuur. Zij werd bekend als dichteres, maar haar grote succes kwam met haar tweede roman Das verborgene Wort, waarin ze over de naoorlogse jaren in het katholieke Rheinland verteld vanuit het perspectief van een kind, dat uit de geestelijke benauwdheid vlucht in de wereld van boeken en woorden.

 

Zie ook mijn blog van 2 mei 2006

 

Uit: Das verborgene Wort

 

“Lommer jonn, sagte der Großvater, laßt uns gehen, griff in die Luft und rieb sie zwischen den Fingern. War sie schon dick genug zum Säen, dünn genug zum Ernten? Lommer jonn. Ich hing mir mein Weidenkörbchen über den Arm und rief den Bruder aus dem Sandkasten. Mit dem Großvater ging es an den Rhein, ans Wasser. Sonntags mit den Eltern blieben wir auf dem Damm, dem Weg aus festgewalzter Schlacke. Zeigten Selbstgestricktes aus der Wolle unserer beiden Schafe und gingen bei Fuß. Mit dem Großvater liefen wir weiter, hinunter, dorthin, wo das Verbotene begann, und niemand schrie: Paß op de Schoh op! Paß op de Strömp op! Paß op! Paß op! Niemand, der das Schilfrohr prüfte für ein Stöckchen hinter der Uhr.
Vom Westen wehte ein feuchter, lauer Wind. Der Rhein roch nach Fisch und Metall, Seifenlauge und Laich, und das Tuten der Schleppkähne, bevor sie an der Raffinerie in die Kurve gingen, war schon jenseits des Dammes in den Feldern und Weiden zu hören.
Ich riß mich los von der Hand des Großvaters, rannte vorwärts, zurück, ergriff seine Hand, ließ sie fahren und hielt sie wieder, fiel hin und stieß mir das Knie, schrie, Freudenschreie, aufsässig und wild. In einem weiten Bogen führte ein Pfad die Böschung hinab durch sumpfige Wiesen, durchs Schilf ans Ufer aus Sand und Kies.
Großvater ging voran, dicht am Wasser entlang. Flache Wellen füllten die Mulden, die sein Klumpfuß im nassen Sand hinterließ, winzige Teiche, eine blinkende, blitzende Spur, wie nur er sie schaffen konnte.
Wo im seichten Wasser am Ufer die Algen schwangen, zeigte er uns den Bart des Wassermannes, ein gewaltiges grünes Gestrüpp, das nichts von seinem Gesicht erkennen ließ und von der Piwipp, einem Bootshaus am gegenüberliegenden Ufer, bis zur Rhenania reichte. Sprang ein Frosch hoch, sagte der Großvater Prosit! und wir riefen Hatschi! Der Riese hatte geniest.
Hürt ihr de Welle? fragte der Großvater und legte den rechten Mittelfinger auf den Mund. Den Zeigefinger hatte er als junger Mann in der Maggifabrik verloren, noch bevor er aus der Schweiz ins Rheinland gewandert war.”

 

Hahn

Ulla Hahn (Brachthausen,  30 april 1946)

 

De Tsjechische schrijver Jaroslav Hašek werd geboren op 30 april 1883 in Praag.Bekendheid verwierf hij met zijn onvoltooid meesterwerk “De avonturen van de Goede Soldaat Švejk”. Dit boek is gebaseerd op de ervaringen van de schrijver in het Oostenrijks-Tsjechische leger in 1915. De roman schildert het portret van een anarchistische, anti-autoritaire, soms zelfs asociale held, een Tsjech die de draak steekt met zijn Oostenrijkse superieuren. Švejk werd het symbool van ie
dereen die in zijn eentje moet vechten tegen onderdrukking.

Uit: Der Urschwejk

  „Man hatte mich zu Beginn des Krieges aus der Offiziersschule des 91. Infanterieregimentes

hinausgeworfen, dann hatte man mir auch die Einjährigfreiwilligenstreifen abgetrennt, und während meine ehemaligen Kollegen Kadetten und Fähnriche wurden und an allen Fronten fielen wie Fliegen, saß ich eingekastelt im Kasernarrest in Budweiß und Bruck an der Leitha, und als man mich endlichfreiließ und mit der Marschkompagnie ins Feld schicken wollte, verbarg ich mich in einem Schober undüberlebte so drei Marschkompagnien. Dann simulierte ich Epilepsie, und man hätte mich fast erschossen, wenn ich mich nicht freiwillig an die Front gemeldet hätte. Von da an lächelte mir das Glück, und als ich auf dem Vormarsch bei Sambor für den Herrn Oberleutnant Lukasch ein Quartier mit einer reizenden Polin und ausgezeichneter Küche fand, wurde ich zur Ordonanz befördert.

Als sich später in Sokal bei unserem Bataillonskommandanten Läuse zeigten, fing ich sie, schmierte meinen Vorgesetzten mit Quecksilbersalbe ein und bekam dafür die große Tapferkeitsmedaille.

Doch bei dem allen weihte mich niemand in die Geheimnisse der Kriegskunst ein. Noch heute weiß ich nicht, wie viele Schlitten für den Transport einer Division leichter Kavallerie erforderlich seien. Von meinen Tschuwaschen wußte das auch keiner, wofür ich sie bedingt mit drei Tagen Arrest bestrafte.

Falls sie es binnen einem Jahre feststellen, wird ihnen die Strafe erlassen. Ich rief den Bürgermeisterzu mir und sagte ihm streng: «Ich habe erfahren, daß Sie mir verheimlichen, wieviel Mann eineDivision leichter Kavallerie zählt.»

 

Hasek

Jaroslav Hašek (30 april 1883–3 januari 1923)

 

De Ierse schrijver John Boyne werd geboren in Dublin op 30 april 1971. Hij studeerde Engels aan Trinity Collegeen creatief schrijven aan de University of East Anglia. Hij schrijft romans en korte verhalen die in diverse bloemlezingen zijn verschenen. The Boy in the Striped Pyjamas kwam op de bestsellerslijst van de New York Times en wordt verfilmd. Boyne woont in Dublin.

Uit: The Boy in the Striped Pyjamas

One afternoon, when Bruno came home from school, he was surprised to find Maria, the family’s maid — who always kept her head bowed and never looked up from the carpet — standing in his bedroom, pulling all his belongings out of the wardrobe and packing them in four large wooden crates, even the things he’d hidden at the back that belonged to him and were nobody else’s business.

‘What are you doing?’ he asked in as polite a tone as he could muster, for although he wasn’t happy to come home and find someone going through his possessions, his mother had always told him that he was to treat Maria respectfully and not just imitate the way Father spoke to her. ‘You take your hands off my things.’

Maria shook her head and pointed towards the staircase behind him, where Bruno’s mother had just appeared. She was a tall woman with long red hair that she bundled into a sort of net behind her head, and she was twisting her hands together nervously as if there was something she didn’t want to have to say or something she didn’t want to have to believe.

‘Mother,’ said Bruno, marching towards her, ‘what’s going on? Why is Maria going through my things?’

‘She’s packing them,’ explained Mother.

‘Packing them?’ he asked, running quickly through the events of the previous few days to consider whether he’d been particularly naughty or had used those words out loud that he wasn’t allowed to use and was being sent away because of it. He couldn’t think of anything though. In fact over the last few days he had behaved in a perfectly decent manner to everyone and couldn’t remember causing any chaos at all. ‘Why?’ he asked then. ‘What have I done?’

Boyne

John Boyne (Dublin, 30 april 1971)

 

De Amerikaanse schrijfster Annie Dillard werd geboren op 30 april 1945 in Pittsburgh. Zij is het bekendst van haar nonfictie, maar schrijft ook gedichten, essays en literaqire kritieken. Nadat zij een keer bijna aan longontsteking was overleden begon zij met het maken van aantekeningen van haar lectuur en haar ervaringen in de natuur die de basis vormden voor Pilgrim at Tinker Creek, het boek waarvoor zij de Pulitzer prijs kreeg in 1975. Ander werk van haar: Holy the Firm, Teaching a Stone to Talk, For the Time Being en haar autobiografie An American Childhood.

Uit: Pilgrim at Tinker Creek

“I was standing more or less in a bush. I was stock-still, looking deep into Tinker Creek from a spot on the bank opposite the house, watching a group of blue-gills stare and hang motionless near the bottom of a deep, sunlit pool. I was focused for depth. I had long since lost myself, lost the creek, lost everything but still amber depth. All at once, I couldn’t see. And then I could: a young muskrat had appeared on top of the water, floating on its back. Its forelegs were folded langorously across the chest; then sun shone on its upturned belly. Its youthfulness and rodent grin…made it an enchanting picture of decadence, dissipation, and summer sloth…But in my surprise at having the light come on so suddenly, and at having my consciousness returned to me all at once and bearing an inverted muskrat, I must have…moved and betrayed myself. The kit…righted itself so that only its head was visible above the water, and swam downstream, away from me.”

dillard

Annie Dillard (Pittsburgh, 30 april 1945)