P. C. Boutens, David Nolens, Julia Franck, Georges Bernanos, William Carleton, Ellen Gilchrist, Pierre Boulle, Ludwig Steub, Johann Heinrich Voß, Johann Fr. Riederer, Cornelis Sweerts

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008.

 

Meeuwen

 

Rond wak golfdonker in ijsblink kanaal

Sneeuwt uit het open tintelblauw

De vlucht der meeuwen, een verdoolde praal,

Met schreeuwen scheller in de gouden koû.

 

Daar, voor het wintergrauwe land,

Ruischt avondlijke zomerzee,

Vervuld geluk breekt met de branding meê:

Ik heb u weêr aan haar ontijdig strand. –

 

Dit weet ik wel van kind afaan,

Dat dood of leven nooit zoo diep verstillen zal,

Of ik zal hooren bij den avondval

Den roep der meeuwen over donkerbloede waterbaan…

 

En zal bewustzijn dan als nu

Uitschieten als een ranke plant

En vangen ver in levens land

Haar bloem in u?

 

 

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

 

Negende strofe

 

Daar is niet éen die eenzaam gaat als ik,

en geen der andren draagt zijn harts geheim –

dit donker zaad dat zwelt naar lichten bloei,

dit stomme leed dat hijgt naar luid geluk –

in zulk een klem van onverbreekbaar zwijgen.

Want als een kind, in vroegste jeugd verdoold

naar een ver land, moeder en moedertaal

alleen nog weet als felbewust gemis,

ergens achter den bleeken horizon

een
lang verloren onbereikbren schat;

en als zijn hart in druk van smart of vreugd

zich uit moet spreken aan een ander hart,

keert het vreemd woord in ledige echo weder,

ijdel en dood zoodra zijn mond het sprak -:

zóo, waar ik door de lichte volten dwaal

van dit ontelbaar levendschoone volk,

wenken van de overzij der dubble stilte

oogen alzijds mijn oogen als gelijken,

en mijn hart bonst in luideloozen zang;

maar als mijn schuwe groet hun nadertreedt,

en van hun lippen ruischt het helder antwoord,

dan voel ik hoe ik nimmer halen zal

den simplen aanslag van dien heemschen toon,

en ’t teedre lied blijft op mijn lippen stom…

En andren onderwijl, als duistre schimmen,

met oogen achter schaduwmom versmeuld,

sluipen en duiken door het dichtst gewoel,

en vaak benadert mij hun half gebaar

als een dof grijnzen: ‘gij zijt éen van ons’ –

en van hun lippen valt een heesch gefluister,

een taal waarin geen schepsel zingen kan,

maar waarvan iedre klank mijn hart doorpriemt

en ieder woord mijn diepste wezen schokt,

en tranen wellen, die mijn oogen branden…

O daar is geen die eenzaam gaat als ik!

 

BoutensVanDeyssel

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)
Boutens, hier met Lodewijk van Deyssel (links), 1925

 

De Vlaamse schrijver David Nolens werd geboren in Antwerpen op 20 februari 1973. Zie ook mijn blog van 20 februari 2008.

 

Uit: Stilte en melk voor iedereen

 

Mijn man geeft de voorkeur aan een appartement dat volledig in het wit is ingericht, terwijl ik zo graag met kleuren wil spelen. Altijd kantelt het onzegbare in de banaliteit van het zegbare, behalve in de po
ëzie, zegt men, maar daar ben ik niet geheel van overtuigd. In Oostende wil ik schoenen kopen. Thuis hebben we een vijgenboom staan en voor het eerst bloeit die. Mijn man zegt niet aan sport te willen doen, omdat hij de beweging van zijn immense lichaam niet verdraagt. Hij is ook niet competetief ingesteld en heeft niet één bijzonder talent, behalve misschien zijn absolute geheugen, maar dat is dan weer eerder een last dan een voordeel. Hij wil niet in het water. Terwijl ik zwem, knijp ik de melk uit mijn borst en bedenk hoe de homeopathie leert dat één druppel in een watermassa volstaat om de eigenschappen van het water drastisch te veranderen. Ik hoop op een jongen van zestien die zich aan me vergaapt. Wie zou ik geworden zijn als ik lelijk was? Het is immers een hele opdracht om de schoonheid binnen in jezelf te zoeken, te vinden en te bewaren. Mijn schoonheid voelt aan als een lichte dans.’

 

Nolens

David Nolens (Antwerpen, 20 februari 1973)

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008.

 

Uit: Liebediener

 

“Von der Straße her hörte ich das ungeduldige Vor- und Zurücksetzen eines Autos. Als ich meinen Briefkasten öffnete, fiel mir ein Stapel Werbezettel entgegen. Und nachdem ich die Zeitung nicht gefunden hatte, sie auch auf keinem der anderen Kästen oder dem Boden liegen sah, wollte ich zurück in meine Wohnung. Dort stand noch mein Fahrrad. Es war Mitte April, Ostern, und ich war auf

dem Weg zur Familie meines Bruders, die im Treptower Park hinter dem Ehrendenkmal Eier verstecken wollte.

Ich war spät dran. Es ärgerte mich, daß die Zeitung wieder geklaut war, und ich hatte nicht zum ersten Mal meine Nachbarin Charlotte im Verdacht, von der ich wußte, wie gerne sie mal etwas mitnahm, das ihr nicht gehörte (die Diebin). Ich knüllte die Werbezettel zusammen und warf sie in den Karton, der unter den Briefkästen stand.

Um in meine Wohnung zu gelangen, mußte ich vom Hausflur noch einmal auf die Straße treten. Wie die meisten Kellerwohnungen hatte sie den Eingang an der Vorderfront des Hauses, und eine schmale Treppe führte zu ihr hinab.

Die Kastanienallee war leergefegt. Genau vor meiner Tür, im Schatten des Hauses, den die Morgensonne warf, entdeckte ich ein nagelneues, zumindest glänzendes, kleines rotes Auto, in dem ein Mann saß, der sich abmühte, aus seiner Parklücke zu kommen. Ich nehme an, es war ein Ford, in dem er saß, so gut kenne ich mich mit Autos nicht aus, er stieß immer wieder an die Stoßstangen der Wagen vor und hinter ihm. In meiner Erinnerung hat er mittelblondes bis dunkles Haar, aber ich bin mir nicht mehr sicher, ich kann mir nicht mehr sicher sein.”

 

JuliaFranck

Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)

 

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007.

Uit: Monsieur Ouine

 “Au fond, pense Philippe, leur nature m’embête. Je n’ai jamais aimé que les routes. La route, elle, sait ce qu’elle veut. Non pas demain : aujourd’hui. Aujourd’hui même. » « Aujourd’hui…, répète-t-il en hâtant le pas, comme enivré. Aujourd’hui même ! » La belle route ! La chère route ! Vertigineuse amie, promesse immense! L’homme qui l’a faite de ses mains pouce à pouce, fouillée jusqu’au coeur, jusqu’à son coeur de pierre puis enfin polie, caressée, ne la reconnaît plus, croit en elle. La grande chance, la chance suprême, la chance unique de sa vie est là, sous ses yeux, sous ses pas, brèche fabuleuse, déroulement sans fin, miracle de solitude et d’évasion, arche sublime lancée vers l’azur. Il l’a faite, il s’est donné à lui-même ce jouet magnifique et, sitôt qu’il a foulé la piste couleur d’ambre, il oublie que son propre calcul en a tracé d’avance l’itinéraire inflexible. Au premier pas sur le sol magique arraché par son art à l’accablante, à la hideuse fertilité de la terre, nu et stérile, bombé comme une armure, le plus abandonné reprend patience et courage, rêve qu’il est peut-être une autre issue que la mort à son âme misérable… Qui n’a pas vu la route à l’aube, entre ces deux rangées d’arbres, toute fraîche, toute vivante, ne sait ce que c’est que l’espérance. « Aujourd’hui, répète encore Philippe, aujourd’hui même… »

 

bernanos

Georges Bernanos (20 februari 1888  – 5 juli 1948)

 

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007.

Uit: Traits and Stories of the Irish Peasantry (The Hedge School)

The opinion, I know, which has been long entertained of Hedge Schoolmasters, was, and still is, unfavourable; but the character of these worthy and eccentric persons has been misunderstood, for the stigma attached to their want of knowledge should have rather been applied to their want of morals, because, on this latter point only were they indefensible. The fact is, that Hedge Schoolrnasters were a class of men, from whom morality was not expected by the peasantry; for, strange to say, one of their strongest recommendations to the good opinion of the people, as far as their literary talents and qualifications were concerned, was an inordinate love of whiskey, and if to this could be added a slight touch of derangement, the character was complete.

On once asking an Irish peasant, why he sent his children to a schoolmaster who was notoriously addicted to spiritous liquors, rather than to a man of sober habits who taught in the same neighbourhood, “Why do I sind them to Mat Meegan, is it?” he replied—”and do you think, Sir,” said he, “that I’d sind them to that dry-headed dunce, Mr. Frazher, wid his black coat upon him and his caroline hat, and him wouldn’t taste a glass of poteen wanst in seven years. Mat, Sir, likes it, and teaches the boys ten times betther whin he’s dhrunk nor whin he’s sober; and you’ll never find a good tacher, Sir, but’s fond of it. As for Mat, when he’s half gone, I’d turn him agin the county for deepness in larnin; for it’s thin he rhimes it out of him, that it would do one good to hear him.”

“So,” said I, “you think that a love of drinking poteen is a sign of talent in a schoolmaster.”

 

William_Carleton

William Carleton (20 februari 1794 – 30 januari 1869)

 

De Amerikaanse schrijfster Ellen Gilchrist werd geboren op 20 februari 1935 in Vicksburg, Mississippi. Op 19-jarige leeftijd trouwde zij voor de eerste keer. Drie huwelijken volgden die allemaal uitliepen op een scheiding. In 1967 behaalde zij een „Bachelor of Arts“ in filosofie aan het Millsaps College in Jackson. In 1976 begon zij aan een postgraduate-studie aan de University of Arkansas in Fayetteville en begon zij ook met het schrijven. Na een dichtbundel verschenen in rap tempo romans en verhalen die voor een groot deel in het zuiden spelen. Zij kreeg voor haar werk o.a. de American Book Award (1984) en de O. Henry Short Story Award (1995).

 

Uit: I, Rhoda Manning, Go Hunting with My Daddy

 

„If I was mad about something I never stopped thinking about it and telling my mother it wasn’t fair. My mother didn’t like to live the fast hot life my father lived. She was from the Delta and liked to dress up and have servants and practice French and go to the Episcopal church. She didn’t like to go outside and get her shoes dirty and have any bug bites on her. She was teaching me to make doll clothes and read books and say my catechism and cook and write letters to our relatives and have a dollhouse on the back porch and make doll furniture out of cardboard boxes. She couldn’t understand why I wanted to go hunting but she felt sorry for me for being left out and she told them so.

“She can’t even shoot,” Dudley said.

“We’ll have to show her how,” Daddy said. “Come on, Son. Bring the BB gun and let’s go out back and find a bale of hay.” He could not resist showing someone how to do something they didn’t know how to do and it never occurred to him that we were too young to learn anything. He thought we were perfect, to tell the truth, despite my being “hardheaded” and “a tough nut to crack.” It was Sunday afternoon and they put on my boots and we all went out to the pasture and Dudley pushed a bale of hay into place and pinned an oilcloth target to it.“

ellen-gilchrist

Ellen Gilchrist (Vicksburg, 20 februari 1935)

 

De Franse schrijver Pierre Boulle werd geboren op 20 februari 1912 in Avignon. Na zijn opleiding tot electricien trok hij naar Het Verre Oosten en tijdens WO II vocht hij in het vrije Franse leger in China, Birma en Indonesië. In zijn beroemdste boek De Brug over de Rivier Kwai uit 1952 verwerkte hij zijn ervaringen, vooral zijn krijgsgevangenschap. In 1944 kon hij vluchten. Een ander beroemd boek van hem is De Apenplaneet uit 1957.

Uit: Die Brücke am Kwai  (Vertaald door Gottfried Beutel)


“Nachdem das Oberkommando Befehl gegeben hatte, die Waffen niederzulegen, war von einer Gruppe junger Offiziere seines Regiments ein Plan ausgearbeitet worden, wie man die Küste erreichen, sich einiger Schiffe bemächtigen und in Richtung auf die holländischen Inseln segeln könnte. Doch Oberst Nicholson hatte, bei aller Anerkennung ihrer Begeisterung und ihres Mutes, diesen Plan mit allen ihm noch zur Verfügung stehenden Mitteln bekämpft.
Zuerst versuchte er, sie zu überzeugen. Er setzte ihnen auseinander, daß dieser Versuch in krassem Ge
gensatz zu den erhaltenen Befehlen stehe. Der Oberkommandierende hatte für die gesamten malaiischen Gebiete die Kapitulation unterzeichnet, kein Untertan Seiner Majestät konnte sich ihr entziehen, ohne einen Akt des Ungehorsams zu begehen. Für sich selbst sah der Oberst nur eine mögliche Verhaltensweise: er mußte an Ort und Stelle abwarten, bis ein höherer japanischer Offizier kam, um seine und seiner Truppen Übergabe entgegenzunehmen. „Welch ein Beispiel gäbe man der Truppe”, sagte er, „wenn ihre Vorgesetzten sich pflichtwidrig verhielten!”
Seine Argumente wurden von der Stärke und dem Nachdruck unterstützt, die sein Blick in Stunden schwerer Entscheidungen annahm. Seine Augen hatten die Farbe des Indischen Ozeans bei schönem Wetter, und sein immer ruhiges Gesicht war das Abbild einer Seele, die keine Gewissensqualen kennt. Er trug den rotblonden Schnurrbart friedfertiger Helden, und der rötliche Schimmer seiner Haut zeugte von einem reinen Herzen, das über eine untadelige, kräftige und regelmäßige Blutzirkulation herrschte.“

 

pierre_boulle

Pierre Boulle (20 februari 1912 – 30 januari 1994)

 

De Duitse schrijver Ludwig Steub werd geboren op 20 februari 1812 in Aichach. Hij studeerde filosofie, filologie en rechten. Van 1863 tot 1880 werkte hij als notaris in München. De achtergrond in zijn werk vormde meestal Tirol of het Alpenland. Er valt soms een antiklerikale toon in te bespeuren die zich richt tegen een zelfgenoegzaam katholicisme.

 

Uit: Das Gnadenbild auf dem Weißenstein in Tirol

„In unserm Dörfchen, das sonst nur von der lebhaften Durchfuhr einige Bewegung erhält, herrscht seit längerer Zeit eine eigenthümliche Aufregung. Die Veranlassung hierzu gab ein Gnadenbild, dessen Geschichte wir gerne erzählen wollen:

Vor langen Zeiten also entstand auf einem nahe gelegenen gegen fünftausend Fuß hohen Berge, welcher eine herrliche Aussicht bietet, die Wallfahrt zu unserer lieben Frau auf dem Weißenstein. Ein frommer Bauer hatte nämlich auf höhere Eingebung an einer Stelle, die ihm die heilige Jungfrau selbst bezeichnet, sein Grabscheit eingestochen und ein Marienbild aus weißem Marmor gefunden. Wer dasselbe dorthin vergraben, ist bisher noch nicht erkundet worden, dürfte auch kaum mehr zu erfahren seyn, da seitdem schon dreihundert Jahre vorübergegangen sind. Das Wunder zog das Volk mächtig an, es entstand eine Kirche, die Andacht wuchs mit jedem Tage und die Wallfahrt wurde landberühmt. Das reichliche Opfer, das da zu fallen kam, überzeugte allmälig auch die Priesterschaft, welch’ herrlichen Gnadenschatz der Himmel in dieser windigen Höhe eröffnet; die Anfangs kleinen Gebäude wurden immer vergrößert und endlich im Jahre 1718 ward das neuerbaute stattliche Kloster dem Serviten-Orden übergeben.“

 

ludwig_steub_portrait

Ludwig Steub (20 februari 1812 – 16 maart 1888)

 

De Duitse dichter, schrijver en vertaler Johann Heinrich Voß werd geboren op 20 februari 1751 in Sommersdorf / Mecklenburg. Nadat hij de stadsschool in Penzlin en de Latijnse school in Neubrandenburg bezocht had moest hij uit armoede werken als huisleraar. De uitgever van de »Göttinger Musenalmanachs« zijn latere zwager Heinrich Christian Boie nodigde hem naar aanleiding van een inzending van gedichten uit om in Göttingen te gaan studeren. Voß studeerde eerst theologie, maar ruilde dat vak al snel in voor filologie. Hij stond in betrekking met veel groten uit zijn tijd: Boie, Hölty, Bürger, Miller, de gebroeders Stolberg, Klopstock, Claudius, Lessing, Campe, Bode en Carl Philipp Emanuel Bach, vanaf 1802 ook met Goethe. Meer nog dan door zijn eigen werk is Voß de Duitse
literatuurgeschiedenis ingegaan als groot vertaler van de klassieke Griekse en Latijnse literatuur

 

Uit: Luise (Fragment)

 

Draußen in luftiger Kühle der zwei breitlaubigen Linden,

Die, von gelblicher Blüthe verschönt, voll Bienengesurres,

Schattend der Mittagsstub’, hinsäuselten über das Moosdach,

Hielt der redliche Pfarrer von Grünau heiter ein Gastmahl,

Seiner Luise zur Lust, hausväterlich prangend im Schlafrock.

Sechs Schilfsessel umstanden den Steintisch, welche der Hausknecht

Heimlich geschnitzt, als Ehrengeschenk, zu der Jungfer Geburtstag,

Gastliche; doch für den Herrn ein wohlansehnlicher Lehnstuhl.

Sorglos saß nach dem Mahle der Greis fort, sich und die Andern

Mit lehrreichem Gespräch zu erfreun und mancher Erzählung.

Küchlein, zahm wie die Mutter, das Perlhuhn, pickten der Jungfrau

Brot aus der Hand; weil ferne der trotzige Hahn mit den Weibern

Harrte des Wurfs, und die Taube vom Dach, und der kollernde Puter.

Nachbarlich dort im Schatten des blüthendoldigen Flieders

Nagte des Festmahls Knochen Packan, und murrete seitwärts

Gegen die lauernde Katz’, und schnappte sich sumsende Fliegen.

Aber Mama, sanftlächelnd der wohlbekannten Erzählung,

Zupfte geheim Luisen, die neben ihr saß, an dem Aermel,

Neigt’ ihr nahe das Haupt und begann mit leisem Geflüster:

 

Voss

Johann Heinrich Voß  (20 februari 1751 – 29 maart 1826)

 

De Duitse dichter en schrijver Johann Friedrich Riederer werd geboren op 20 februari 1678 in Neurenberg. Riederer werkte voornamelijk als koopman, o.a. in Frankrijk en Oostenrijk, maar werd vooral bekend als schrijver onder het pseudoniem IriFloR.

 

Die vierdte Satyra

Von den Liebes-Romanen. (Fragment)

 

O Bruder! säume nicht tritt her, du hast es fug,

Ließ diesen Paragraphum, das ist ein stattlich Buch,

Ich sitz mit tausend Lust den gantzen Tag schon drüber,

Welch eine Zierlichkeit! die Augen geh’n mir über,

Polantho dauret mich, ihm mangelt der Genuß,

Da Er Aspasien vergeblich fällt zu Fuß,

Die sich auf keine Weiß zur Liebe läst bewegen,

Weil er die Kunst nicht kan Ihr Feuer zu erregen,

Da Sylvia doch nicht so vor Pollandern ist,

Den sie bey brennenden und duncklen Kertzen küßt.|<23>

Und ihm Umarmungen und Zärtlichkeiten gönnet,

Darüber Er sich recht von Hertzen glücklich nennet

Sieh doch die Kupffer wohl, besonders den Roman,

Die netten Arien und Poësien an,

Ist der Materie nach im Umkreiß da und dorten

Was nett und artiger auch je geschrieben worden? 

 

nuernberg

Johann Friedrich Riederer (20 februari 1678 – 25 juni 1734)
Neurenberg (geen portert beschikbaar)

 

De Nederlandse dichter, liedtekstschrijver, toneelschrijver en boekhandelaar Cornelis Sweerts werd geboren in Amsterdam op 20 februari 1669. Zie ook mijn blog van 20 februari 2008.

Zielzuchten van een boetvaardige

 

Wanneer ik overweeg

Mijn zwakheen en elendigheden,

Hoe dikwyls heb ik overtreden!

Hoe werd ik t’elkens noch bestreden,

En schijn van alle deugden leeg.

Ik ben een worm helaas! van stof en aard’

En zulk een redelycke ziel onwaard

Als Godt my heeft gegeven,

Om heiliglyk to leeven.

 

Sweerts

Cornelis Sweerts (20 februari 1669 – 23 maart 1749)

 

P. C. Boutens, David Nolens, Julia Franck, Cornelis Sweerts, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007.

Uit: Strofen en andere verzen uit de nalatenschap van Andries de Hoghe

Zesde strofe

 

Hoe weet ik u, mijn jonge stille prins,

uw droomlichte oogen onder ’t donkre haar,

de loome gratie van uw slanke kracht,

uw glimlach-open onverstoorbaarheid

onder de schaduw van uw vaders purper

en ’t luwe wuiven van de reede volksgunst:

zoo ligt het ongerepte voorjaarsdal

in koelen schaduwban van witte wolk,

en op de hellingen beschijnt de zon

het allerwegen verre vreemde leven…

Tot in den schemer van de koningstent

het onbekende rosse herderskind

zich als den god-gezonden kamper meldde,

en, de opgedrongen rusting van zich werpend,

naakt in den glans der zonnegulden leden,

al neevlen van ’t onwezenlijke leven

vervluchten deed voor uw verbijsterde oogen.

Sinds kende uw sterke hart geen weifeling,

en geen gedachte in u verried den god,

ook niet aan hem die u zijn afglans droeg.

Maar als een vroeg-bedachtzaam kind dat geeft

in onbegrepen edelmoedigheid

aan de verrukking van een jongren broêr

zijn liefste schatten, en met leêge handen

zijn oogen luikt en de ongeslonken vlam

der openbaring wegredt naar den droom –

zoo gaf uw eenvoud alles wat zij had,

en streed en viel voor een verloren zaak,

en sterven was u ’t teêr gebaar van een

die aan den liefste ’t liefste en laatste brengt,

de flonkring uwer nooit gedragen kroon.

En de éene erkenning die uw liefde won, –

aalmoes die nog de wereld weegt als goud,

maar die uw zalig zwijgen van zich wees, –

was de echo die uit ’t land der levenden

droeg tot uw schim in de vallei des doods

den angstroep van den man van lust en bloed,

den duistren moordenaar van Uriah:

‘lieflijker dan de kus van vrouwemond,

en wonderlijker was uw liefde mij:

ik ben benauwd om u, o Jonathan!’

 

 

In de sneeuw

Diepe blanke stilten halen
Snaren van verreind verlangen
Aan tot hooger luchtger talen
Van toekomstige gezangen.

Schermt haar in omveilgend bloeien,
Al mijn witte en roode droomen,
Dat geen ademtocht haar moeie
Vóor de jonge koning kome!

… Zullen, ziel, nog eenmaal zaalge
Vingerspitsen u bebeven?
Zal nog eens uw sterrestraalge
Lied door al zijn heemlen zweven?…

Lijd in uw versneeuwde tenten
Langer niet om ’t lang verloorne;
Morgen dooit een andre lente,
Morgen komt de nieuw verkoorne!

Boutens

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

 

De Vlaamse schrijver David Nolens werd geboren in Antwerpen op 20 februari 1973. Nolens publiceerde eerst diverse verhalen, vooral in het Vlaamse literaire tijdschrift Yang, alvorens in 2002 te debuteren met de roman Vrint. In 2004 was hij één van de auteurs van Mooie Jonge Honden – Nieuw Vlaams literair talent. In 2005 publiceerde hij de novelle Het kind.

Uit: Melancholie, een oud zeer

“Fabian was seksueel, en hij had er lang over gedaan om dit te leren over zichzelf, dat de penis, de huidporiën, de haartjes, de bevende, gepassioneerde hand, allemaal dezelfde richting uit wezen: de troost van het lichaam van een ander. Hij was ook niet biseksueel, dat afschuwelijke woord, dat een mens opsplijt in twee personen, dat niet streeft naar één mens onder één vlag, maar dat altijd en tegelijkertijd een andere kant opkijkt, de schele blik van een januskop. Hij had eenvoudig een immense behoefte aan huid, temperatuur 37 graden Celsius, en aan het spelen met een ander, steeds weer. Hij was ook altijd geil, op iedereen en op elke gedachte over iedereen, en verlangde ernaar om in iedereen te gaan liggen, om iedereen aan zijn mond en geslacht te drukken. Hij kende wel de verbeelding van de exclusieve liefde, waarin twee mensen samen voor altijd, enzovoort, maar zijn eigenlijke drijfveer was de inclusieve liefde waarbij hij iedereen aan zijn lichaam drukte; ook u.

Zijn eerste grote liefde kwam op zijn negentiende en was die liefde blijven duren, dan was ze exclusief geweest. Ze duurde precies zeven maanden. Maar nadien, tot lang nadat Anneleen het had uitgemaakt, had hij van de breuk last gehad. En dat had niet zozeer te maken met de ogenschijnlijk bijzondere persoonlijkheid die hij in haar had ontdekt, maar alles met het gemis van haar prachtige lichaam. Het was meer dan prachtig, maar Fabian was geen dichter die een lichaam van woorden
wist te bouwen. Hij was een lichaam dat op andere lichamen voortborduurde, in een queeste die een honger verried die onverzadigbaar was, die het lichaam van die ander wilde worden, misschien zelfs totdat hijzelf verdwenen zou zijn. Anneleen was iets kleiner dan hijzelf, dus groot en ook slank, met lang donkerbruin haar, ogen die twinkelden en borsten die er stonden. Als hij door de jaren heen aan Anneleen dacht, waren het haar borsten die hij zag. Daarmee is meteen het belangrijkste gezegd: Fabian had een grenzeloze fascinatie voor borsten en penissen.”

nolens

David Nolens (Antwerpen, 20 februari 1973)

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007

Uit: Die Mittagsfrau

Peter hatte seine Mutter oft zum Fischmarkt begleitet. Eine der wenigen noch arbeitenden Fischfrauen kannte die Mutter gut. Es war eine junge Frau, deren Gesicht seit dem letzten August verbrannt war, man konnte ihre Jugend kaum noch erkennen. Während die Verbrennung anfangs als Makel erschien, mochte der Makel die junge Frau in diesen Wochen schützen. Sie war die einzige, die noch jeden Tag in der Frühe einen großen roten Schirm aufspannte, wie damals, sagten die Leute.

Damals, und sie meinten vor nicht allzu langer Zeit, habe der ganze Fischmarkt aus großen, roten Schirmen bestanden. In den letzten Jahren und Monaten waren sie verschwunden. Bei dieser Fischfrau holte die Mutter häufig den Fisch für die Kinder, Aale, Zander, Bleie, Schleie, Hechte und manchmal einen Wanderfisch aus dem Haff, im Krankenhaus war man über jeden Fisch froh, und im Frühjahr hatte die Mutter Peter einen Maifisch mit nach Hause gebracht. Als sie am Uferkai anlangten, hatte die Fischfrau längst ihre Kiste auf den kleinen Holzwagen gestellt, der Schirm lag quer darüber. In der Hitze des Sommertages roch es nach Teer und Fisch. Zwischen den Trümmern des Fischbollwerks lebten Katzen, Peter beobachtete, wie ein magerer Kater am Ufer entlanglief, er schwankte leicht und sprang mit einem Satz auf den kleinen Holzsteg. Wo noch im vorletzten Jahr die breiten und behäbigen Quatzen dicht an dicht mit den Fischdreweln schaukelten, lag nun kein einziges Boot mehr. Der Kater langte mit einer Tatze ins Wasser, wieder und wieder zuckte sein Kopf zurück, als erschrecke ihn etwas. War da ein Fisch oder war da keiner? Die Mutter öffnete ihre Handtasche und brachte Scheine zum Vorschein. Das schulde sie ihr. Die Fischfrau strich ihre Hände an der Schürze ab, Tausende von Schuppen blitzten dort, dass es wie ein Gewand aussah, das Gewand einer Meerjungfrau, sie nahm die Scheine und dankte. Dann .el ihr Blick auf den Koffer, und als die Mutter ihr die Hand reichte, sagte sie: Eine gute Reise.“

 

Franck-Julia

Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)

 

De Nederlandse dichter, liedtekstschrijver, toneelschrijver en boekhandelaar Cornelis Sweerts werd geboren in Amsterdam op 20 februari 1669. Cornelis Sweerts schreef een aantal toneelstukken en muziekstukken, gedichten en liedjes. Zijn Inleiding tot de zang- en speelkunst beschrijft het muziekleven in Amsterdam aan het einde van de 17de eeuw. Hij houdt hierin een pleidooi om te schrijven in de Nederlandse taal, en te componeren op Nederlandstalige teksten (in reactie op het Frans en Italiaans).

Uit: Zang- en Speelkunst (fragment)

Zelf van ons zelfs. Wy zijn tot vreemdigheen gezint.
De Franschen zullen zelf ons leeren uit ooze oogen
Te zien, wanneer zy door het best muzijk bewoogen
Tot deftigheid, in ’t einde een Italjaanse trant
Verkiezen zullen, staag verworpen in hun Land.
(…)

Want zult gy Italjaans steeds zingen, en een taal,
Die ons meer eigen is, verachten to eenemaal?
Is hier geen zoetheid in, of zijn het onze klanken
En woorden; hebben die de magt, om ons to wanken?
Heel stip heeft ANDERS daar in ’t Neerduits op gelet,
Dat die naar Italjaanse en Franschen trant gezet
Kan werden: en het blijkt, dat by in beide taalen
Niet zo veel glorie als in ’t Neerduits zou behalen:
Ook doen ons PETERZEN en SCHENK op ’t klaarste zien,
Dat elk zijn eigen spraak meer eere hoort to bien:
Zoo zijn ‘er van ROZIER en KONING braave stukken,
Die, opgezongen naar de kunst, elkeen verrukken.

sweerts

Cornelis Sweerts (20 februari 1669 – 23 maart 1749)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 20 februari 2007.

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888.

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone.

P.C. Boutens, Georges Bernanos, William Carleton, Julia Franck

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870.  Boutens groeide op in een Zeeuws, streng protestants middenstandsmilieu. Na het doorlopen van het gymnasium, waar zijn talent voor Latijn en Grieks bleek en hij Plato’s Symposion vertaalde, ving hij de studie klassieke talen in 1890 aan de Universiteit Utrecht. In 1899 promoveerde Boutens op een onderzoek naar de Griekse komedieschrijver Aristophanes. Als dichter debuteerde Boutens in 1891 in de Utrechtse Studenten Almanak. Zijn eerste werk was geinspireerd door de Verzen van Herman Gorter. Naast de invloeden van de Tachtigers, gebruikte Boutens ook Plato, Sappho en de Bijbel als inspiratiebron. Duidelijke homo-erotiek klinkt door in de Strophen van Andries de Hoghe (1919; vermeerderde editie 1932), die echter gepresenteerd werden alsof ze door een jonggestorven dichter geschreven waren, en alleen maar door Boutens waren uitgegeven. Pas in 1983 bewees prof. W. Blok dat Boutens wel degelijk de auteur van deze gedichten was.

 

Goede dood

Goede Dood wiens zuiver pijpen
Door ’t verstilde leven boort,
Die tot glimlach van begrijpen
Alle jong en schoon bekoort,
Voor wien kinderen en wijzen
Lachend laten boek en spel,
Voor wien maar verkleumde grijzen
Huivren in hun kille cel, –
Mij is elke dag verloren,
Die uw lokstem niet verneemt;
Want dit land van most en koren
Is mij immer schoon en vreemd;
Want nooit beurde ik hier te drinken
’t Water dat de ziel verjongt,
Of van dichtbij hief te klinken
’t Verre wijsje dat gij zongt:
Alle schoon dat de aard kan geven,
Blijkt een pad dat tot u voert,
En alleen is leven leven
Als het tot den dood ontroert.

 

 

Avondwandeling

Langs de lampverlichte straten,
Onbewust als ademhalen,
Tusschen vreemde menschgelaten
Loop ik avondlijk te dwalen.

Doffe wanden wijken. Leef ik
Dieper of ondieper leven? –
Licht door lichte wezens zweef ik
Als gezamenlijk geheven.

Oogen peilen, oogen stralen
Van gedachten vluchtger, lichter
Dan waar woorden van verhalen
In de wijzen van den dichter.

Wondere geheimen kelken
Rooder monden volle boorden –
Schromen voor het ras verwelken
Der ontbloeide bloemewoorden.

Kussen konden wij en dansen
Al nachts glansbeslagen uren,
Maar wij kiezen ons verschansen
In dit klare koele turen

Waar wij geven en ontvangen
In en uit onze eenzaamheden
Schatten nooit bekend verlangen,
Levens zuivre diepste reden.

boutens
Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

 

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888 in een ambachtsfamilie. Hij diende in de Eerste Wereldoorlog als soldaat. Ondanks zijn anti-democratische en anti-burgerlijke opvattingen die voortkwamen uit een ouderwets katholieke monarchisme, was hij in staat het gevaar van het fascisme en het nationaal-socialisme te onderkennen. Hij emigreerde naar Zuid-Amerika in 1938 en bleef daar tot 1945. Hij verbleef voornamelijk in Brazilië, waar hij een boerderij probeerde te leiden. Terwijl zijn drie zoons naar Frankrijk terugkeerden om te vechten, fulmineerde hij vanuit Zuid-Amerika tegen de ‘geestelijke uitputting’ van zijn land dat zo snel voor de Duitse invasie door de knieën was gegaan. Hij werd een fel bestrijder van het Vichy-regime en steunde het conservatieve, nationalistische verzet van de Gaulle. Deze bood hem na de bevrijding een post aan in de Franse regering. Weliswaar keerde Bernanos terug naar Frankrijk, maar hij zou nooit de politiek in gaan.

Uit: Journal d’un curé de campagne

« Rendez-vous de demain en huit, je vous accompagnerai à l’hôpital. D’ici là célébrez votre messe, confessez vos dévotes, ne changez rien à vos habitudes. Je connais très bien votre paroisse. J’ai même un ami à Mézargues.”
Il m’a offert la main. J’étais toujours dans le même état de distraction, d’absence. Quoi que je fasse, je sais bien que je n’arriverai jamais à comprendre par quel affreux prodige j’ai pu, en pareille conjecture, oublier jusqu’au nom de Dieu. J’étais seul, inexprimablement seul, en face de ma mort, et cette mort n’était que la privation de l’être – rien de plus. Le monde visible semblait s’écouler de moi avec une vitesse effrayante et dans un désordre d’images, non pas funèbres, mais au contraires toutes lumineuses, éblouissantes. “Est-ce possible ? L’ai-je donc tant aimé ?” me disais-je. Ces matins, ces soirs, ces routes. Ai-je donc tant aimé les routes, nos routes, les routes du monde ? Quel enfant pauvre, élevé dans leur poussière, ne leur a confié ses rêves ? Elles les portent lentement, majestueusement, vers on ne sait quelles mers inconnues, ô grands fleuves de lumières et d’ombres qui portez le rêve des pauvres ! Je crois que c’est ce mot de Mézargues qui avait ainsi brisé mon cœur. Ma pensée semblait très loin de M. Olivier, de notre promenade, il n’en était rien pourtant. Je ne quittais pas des yeux le visage du docteur, et soudain il a disparu. Je n’ai pas compris sur le champ que je pleurais.
Oui, je pleurais. Je pleurais sans un sanglot, je crois même sans un soupir. Je pleurais les yeux grands ouverts, je pleurais comme j’ai vu pleurer les moribonds, c’était encore la vie qui sortait de moi. Je me suis essuyé avec la manche de ma soutane, j’ai distingué de nouveau le visage du docteur. Il avait une expression indéfinissable de surprise, de compassion.

bernanos
Georges Bernanos (20 februari 1888  – 5 juli 1948)

 

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Hij ging naar een opvoedingsinstituut in Glaßlough dat door een priester werd geleid die familie van hem was en bleef daar twee jaar. Een pelgrimstocht naar Lough Dery, waar de heilige Patrick vereerd wordt, verleidde hem tot zijn eerste literaire werk. Daarna vertrok hij naar Dublin, waar hij beleef tot 1848. Als gevolg van de revolutionaire gebeurtenissen van dat jaar ging hij naar de VS. Zijn “Traits and stories of the Irish peasantry“, verschenen in 1830, haalde talrijke herdrukken en kreeg door het nieuwe van de inhoud en het verfrissende van de stijl grote bijval van critici en publiek. Later volgden een verzameling van zijn verhalen, waarvan de schets “The misfortunes of Barney Branagon” al snel een publiekslieveling werd. In  “The black prophet“, geeft hij een aangrijpend beeld van de Ierse hongersnood uit het jaar 1846.

 

Uit: The Black Prophet

“At a somewhat more advanced period of the same evening, two men were on their way from the market-town of Ballynafail, towards a fertile portion of the country, named Aughamuran, which lay in a southern direction from it. One of them was a farmer, of middling, or rather of struggling, circumstances, as was evident from the traces of wear and tear that were visible upon a dress that had once been comfortable and decent, although now it bore the marks of careful, though rather extensive repair. He was a thin placid looking man, with something, however, of a careworn expression in his features, unless when he smiled, and then his face beamed with a look of kindness and goodwill that could not readily be forgotten. The other was a strongly-built man, above the middle size, whose complexion and features were such as no one could look on with indifference, so strongly were they indicative of a twofold character, or, we should rather say, calculated to make a twofold impression. At one moment you might consider him handsome, and at another his countenance filled you with an impression of repugnance, if not of absolute aversion; so stern and inhuman were the characteristics which you read in it. His hair, beard, and eye-brows were an ebon black, as were his eyes; his features were hard and massive; his nose, which was somewhat hooked, but too much pointed, seemed as if, while in a plastic state, it had been sloped by a trowel towards one side of his face, a circumstance which, while taken in connection with his black whiskers that ran to a point near his mouth, and piercing eyes, that were too deeply and narrowly set, gave him, aided by his heavy eyebrows, an expression at once of great cruelty and extraordinary cunning.”

 

Carleton
William Carleton  (20 februari 1794 – 30 januari 1869)

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. In 1978 verhuisde zij met haar familie naar West-Berlijn.Zij groeide verder op in Schleswig-Holstein. Zij studeerde nieuwe Duitse literatuur en oud-amerikanistiek aan de Freie Universität van Berlijn en verbleef enige tijd in de VS en in Midden-amerika. Daarna was zij o.a. redacteur bij radio Sender Freies Berlin en freelancer bij verschillende kranten en tijdschriften. In 1998 kreeg Franck het Alfred-Döblin-Stipendium en in 1999 een beurs van de der Stiftung Niedersachsen. In 2000 ontving zij de 3Sat-Preis bij de Ingeborg-Bachmann-Wettbewerb in Klagenfurt, in 2004 de Marie-Luise-Kaschnitz-Preis, in 2005 de Roswitha-Preis en een beurs voor de Villa Massimo. Sinds 2001 is zij lid van het Duitse P.E.N.-centrum. Zij woont in Berlijn en heeft twee kinderen.

Werk o.a: Der neue Koch (1997), Liebediener (1999), Bauchlandung (2000), Lagerfeuer (2003),  Mir nichts, dir nichts (2008)

Uit: Lagerfeuer

Die Kinder ließen müde ihre Arme sinken, ausdauernd hatten sie gewunken, zuerst voller Begeisterung und trotz fehlender Erwiderung, dann wohl aus Gewohnheit und kindlichem Ehrgeiz, bestimmt eine Stunde lang hatten sie gewunken, die Münder an die Scheiben gedrückt, wo sie feuchte Kußränder in den beschlagenen Scheiben hinterließen, die Nasen an den Scheiben gerieben, sie hatten gewunken, bis Katja zu ihrem Bruder sagte: “Ich kann nicht mehr, komm, wir hören auf”, und Aleksej nickte, als sei es gut, endlich aufzugeben, gut, dem Abschied ein Ende zu setzen.

Der Wagen brachte uns erneut ein Stück voran, die Bremslichter des kleinen Lieferwagens vor uns erloschen. Unter dem flachen Überbau stand im Zwielicht ein Mann in Uniform, der uns bedeutete, näher zu kommen, um sogleich beide Arme in die Luft zu reißen. Ruckartig hielten wir, der Motor stotterte und soff ab.“

franck
Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)