Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. De dichter overleed op 22 januari jongstleden op 85-jarige leeftijd. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Christopher At Birth

Your uncle, totem and curator bends
Above your cot. It is you I want to see.
Your cry comes out like an eleison.
Only the name tag round your wrist extends
My surprised compassion to loyalty.
Your mother tells me you are my godson.
You would know
The previous room still moulds your shape
Which lies unwashed, out of its element,
Smelling like rain on soil. I stoop to lift
You out of bed and into my landscape,
Last arrival, obvious immigrant
Wearing the fashions of the place you left.
As winds are balanced in a swaying tree
I cradle your cries. And in my arms reside,
Till you fall asleep, your uncontended
Demands that the world be your nursery.
And I, a spokesman of that world outside,
Creation’s sponsor, stand dumbfounded,
Although there is such a story to unfold
– Whether as forecast or reminder –
Of cattle steaming in their byres, and sheep
Beneath a hedge, arranged against the cold,
Our cat at home blinking by the fender,
The wolf treading its circuits towards sleep.

 

An Amish Rug

As if a one-room schoolhouse were all we knew
And our clothes were black, our underclothes black,
Marriage a horse and buggy going to church
And the children silhouettes in a snowy field,
I bring you this patchwork like a smallholding
Where I served as the hired boy behind the harrow,
Its threads the colour of cantaloupe and cherry
Securing hay bales, corn cobs, tobacco leaves.
You may hang it on the wall, a cathedral window,
Or lay it out on the floor beside our bed
So that whenever we undress for sleep or love
We shall step over it as over a flowerbed.

 

War & Peace

Achilles hunts down Hector like a sparrowhawk
Screeching after a horror-struck collared-dove
That flails just in front of her executioner, so
Hector strains under the walls ofTroy to stay alive.
Past the windbent wild fig tree and the lookout
Post they both accelerate away from the town
Along a cart-track as far as double well-heads
That gush into the eddying Scamander, in one
Warm water steaming like smoke from a bonfire,
The other running cold as hailstones, snow water,
Handy for the laundry-cisterns carved out of stone
Where Trojan housewives and their pretty daughters
Used to rinse glistening clothes in the good old days,
On washdays before the Greek soldiers came to Troy.

 

HET PATROON

Op de kop af zesendertig jaar na ons trouwen,
toen er een koude, figuur-onthullende wind tegen je aan woei
en je sluier oplichtte, vind ik in zijn dikke envelop
het Vogue-patroon van zes shilling van je bruidsjapon,
gecompliceerde handleiding voor het naaien van lijfje
en rok, dubbele plooien en zomen, vloeipapieren knippatronen,
Gelijkenissen van huid die ik zenuwachtig openvouw
en in sneeuwlicht omhooghoud, want het heeft gesneeuwd
op deze windstille dag, en ik zie een glimp van je bruidsjurk
en witte schoenen buiten in de getransformeerde tuin
waar de waslijn en alle twijgen bedekt zijn.

 

Vertaald door Ko Kooman

 


Michael Longley (27 juli 1939 – 22 januari 2025)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Amitav Ghosh, Jhumpa Lahiri

De Indiase schrijver Amitav Ghosh werd geboren in Calcutta op 11 juli 1956. Zie ook alle tags voor Amitav Ghosh op dit blog.

Uit: Vloed van vuur (Vertaald door Ankie Blommesteijn)

“Havildar Kesri Singh was zo’n soldaat die graag vooropging, vooral op dagen zoals deze, nu zijn bataljon door gebied trok dat al onderworpen was en de voorhoede alleen tot taak had om de vlag van het paltan te dragen en haar beste paradegezicht te laten zien vanwege de menigte die zich langs de kant van de weg had verzameld. De dorpelingen die langs de weg stonden opgesteld waren eenvoudige mensen, en Kesri hoefde hen niet echt aan te kijken om te weten dat ze met grote ogen van verbazing naar hem staarden. Sepoys van de Britse Oost-Indische Compagnie zag je niet vaak in di afgelegen deel van Assam: een volledig paltan van het 25ste regiment van de Bengaalse Inheemse Infanterie — het beroemde ‘Pacheesi’ — dat door de rijstvelden marcheerde, was de mooiste tamasha die de meesten van hen in een jaar of misschien wel tien jaar tijd zouden meemaken. Kesri hoefde alleen maar zijn blik vooruit te richten om tientallen mensen naar de weg te zien komen: boeren, oude vrouwen, herders en kinderen. Ze kwamen aanrennen, alsof ze bang waren de voorstelling te missen: ze hadden er geen idee van dat het schouwspel nog uren zou duren.
Achter Kesri’s paard volgde de zogenaamde Russud Garde — de “foerageringsgroep’— te voet. Daar weer achter liepen de kampvolgers — ten onrechte zo genoemd, aangezien ze in feite voor de troepen uit marcheerden en veel groter in aantal waren, wel tweeduizend op slechts zeshonderd sepoys. Hun stoet was net een bewegende stad, een lange rij door ossen getrokken bylees met daarop allerlei mensen — pandits en melkvrouwen, winkeliers en graanverkopers van de Banjara-stam, zelfs een groep bazaarmeisjes. Er waren ook een heleboel dieren — lawaaiige kuddes schapen, geiten en ossen, en een paar olifanten die de bagage van de officieren en de meubelen voor hun mess droegen, met de tafels en stoelen vastgebonden aan de poten hoog in de lucht, wiebelend en schuddend als omgekeerde torren. Er was zelfs een reizende tempel die boven op een kar mee rolde. Pas nadat dit alles langs was gekomen zou er een ritmisch tromgeroffel te horen zijn en een stofwolk verschijnen. De grond zou trillen op de maat van de trom wanneer de eerste rijen sepoys in zicht kwamen, tien naast elkaar, aan het begin van een lange, kronkelende rivier van donkere topi’s en flitsende bajonetten. Bij de aanblik daarvan zouden de dorpelingen haastig dekking zoeken; ze zouden veilig vanachter bomen en struiken toekijken terwijl de sepoys langs marcheerden, begeleid door tamboers en pijpers. 

 


Amitav Ghosh (Calcutta, 11 juli 1956)

 

De Amerikaanse schrijfster Jhumpa Lahiri Vourvoulias werd geboren op 11 juli 1967 in Londen. Zie ook alle tags voor Jhumpa Lahiri op dit blog.

Uit: De naamgenoot (Vertaald door Ko Kooman)

“Op een klamme augustusavond, twee weken voor ze is uitgerekend, staat Ashima Ganguli in de keuken van een appartement aan Central Square en mengt in een kom gepofte rijst met zoute pinda’s en een gesnipperde rode ui. Ze doet er zout, citroensap en dungesneden groene chilipeper bij, en wou dat ze mosterdolie had om erbij te doen. Ashima eet dit mengelmoesje al zolang ze zwanger is, een bescheiden imitatie van de lekkernij die voor een paar centen op straat te koop is in Calcutta en op de perrons van stations in heel India, in puntzakken van krantenpapier waaruit veel wordt gemorst. Zelfs nu ze er nauwelijks nog ruimte voor heeft, is dit het enige waarnaar ze verlangt. Ze proeft uit de holte van haar hand en fronst haar voorhoofd: zoals gewoonlijk mankeert er iets aan. Ze staart zonder iets te zien naar de plank met haken achter het aanrecht waaraan haar kookgerei hangt, alles bedekt met een dun laagje vet. Ze wist het zweet van haar gezicht met het losse eind van haar sari. Haar gezwollen voeten doen pijn op het grijze gespikkelde linoleum. Haar bekken doet pijn door het gewicht van de baby. Ze opent een kast waarvan de planken bedekt zijn met goor, geelwit geblokt papier dat ze van plan is te vervangen, en pakt nog een ui; ze plukt aan de knisperende paarsrode schil en fronst opnieuw haar voorhoofd. Een vreemde warmte doorstroomt haar onderlijf, gevolgd door een wee, zo hevig dat ze naar adem snakkend ineenkrimpt en de ui op de vloer laat ploffen. De pijn ebt weg, maar wordt gevolgd door een langere aanval. Op de wc ontdekt ze in haar onderbroek een dikke streep bruinachtig bloed. Ze roept haar man, Ashoke, een doctoraalstudent elektrotechniek aan het Massachusetts Institute of Technology, die in de slaapkamer zit te studeren. Hij zit over een kaarttafeltje gebogen; de rand van hun bed, twee tweepersoonsmatrassen op elkaar onder een roodpaarse gebatikte sprei, dient hem tot stoel. Als ze Ashoke roept, noemt ze hem niet bij zijn naam. Als Ashima aan haar man denkt, denkt ze nooit aan zijn naam, al kent ze die best. Ze heeft zijn achternaam aangenomen, maar weigert zijn voornaam uit te spreken omdat ze dat onbetamelijk vindt. Een Bengaalse echtgenote doet zoiets niet. Zoals een kus of liefkozing in een Indiase film, is de naam van je man iets intiems dat niet wordt uitgesproken, maar listig omzeild. Dus in plaats van Ashokes naam te zeggen, gebruikt ze het vragende zinnetje dat de plaats ervan heeft ingenomen en dat zich ongeveer laat vertalen als <Hoor eens?’
Bij het krieken van de dag wordt er een taxi gebeld die hen door de lege straten van Cambridge via Massachusetts Avenue en langs Harvard Yard naar het Mount Auburn Hospital brengt. Ashima wordt ingeschreven, beantwoordt vragen over de frequentie en duur van de weeën, terwijl Ashoke de formulieren invult.”

 


Jhumpa Lahiri (Londen, 11 juli 1967)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e juli ook mijn blog van 11 juli 2020 en eveneens mijn blog van 11 juli 2019 en ook mijn blog van 11 juli 2016 en ook mijn blog van 11 juli 2015 deel 1 en ook deel 2.

Michael Longley

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

Absence

Dear old brother-in-law, I’ve flown home
Across the Atlantic. I’m far away, but you
Forget. So, yes, I’ve just gone shopping.
I’ll reappear soon at the French window.

 

Bog cotton

Let me make room for bog cotton, a desert flower –
Keith Douglas, I nearly repeat what you were saying
When you apostrophised the poppies of Flanders
And the death of poetry there: that was in Egypt
Among the sandy soldiers of another war.

(It hangs on by a thread, denser than thistledown,
Reluctant to fly, a weather vane that traces
The flow of cloud shadow over monotonous bog –
And useless too, though it might well bring to mind
The plumpness of pillows, the staunching of wounds,

Rags torn from a petticoat and soaked in water
And tied to the bushes around some holy well
As though to make a hospital of the landscape –
Cures and medicines as far as the horizon
Which nobody harvests except with the eye.)

You saw that beyond the thirstier desert flowers
There fell hundreds of thousands of poppy petals
Magnified to blood stains by the middle distance
Or through the still unfocused sights of a rifle —
And Isaac Rosenberg wore one behind his ear.

 

Gorse Fires

Cattle out of their byres are dungy still, lambs
Have stepped from last year as from an enclosure.
Five or six men stand gazing at a rusty tractor
Before carrying implements to separate fields.

I am travelling from one April to another.
It is the same train between the same embankments.
Gorse fires are smoking, but primroses burn
And celandines and white may and gorse flowers.

 

PIPISTRELLUS

In warm water hielden ze hem jaren in leven,
de soldaat die zijn huid had verloren.
                                                                     ’s Nachts
werd hij bezocht door de gewonde vleermuis
die hij na Passchendaele had ontdooid,

de hielen onder zijn wijsvinger gehaakt
en fluisterend in de muizenvacht.

Voordat hij de dwergvleermuis fladderen liet
boven zijn zomerse zwembad en een slokje liet nemen,

spreidde hij de vleugelhand, elleboog tot duim.
Het vlies voelde aan als een klaprozenblaadje.

 

Vertaald door Ko Kooman

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e juli ook mijn blog van 27 juli 2020 en eveneens mijn blog van 27 juli 2018 en ook mijn blog van 27 juli 2017 en ook mijn blog van 27 juli 2011 deel 2.

Hitte (C. S. Adama van Scheltema), Michael Longley, Dolce far niente

 

Dolce far niente

 

Podol zomer, Kiev door Andrey Kutsachenko, z.j.

 

Hitte

Hoog staat het stralend witte zonjuweel
En slaat zijn hete licht op ’t land te gruis,
De zilvren vlammen laaien uit ’t hemelhuis,
De barnende aarde blakert grijs en geel.

Elk buigt zijn rug onder het zware kruis
Van vlammen, een last van vuur, – het lijkt of heel
De wereld brandend draait, – de zon ziet scheel
En kookt het gulzig zweet op ’t heet fornuis.

Kon ik die zon aan bei mijn borsten drukken
En drinken van haar licht, dat ik in dagen
Van duisternis de mensen zou verrukken!

Wie dorst zijn ziel in ’t barre zonlicht dragen,
Om uit zijn hart voor andren de oogst te plukken, –
Wie dorst om zweet – wie dorst om waarheid vragen?

 

C. S. Adama van Scheltema (26 februari 1877 – 6 mei 1924)
Stadsstrand met uitzicht over het IJ in Amsterdam de geboorteplaats van Adama van Scheltema

 

De Ierse dichter Michael Longley werd geboren op 27 juli 1939 in Belfast. Zie ook alle tags voor Michael Longley op dit blog.

 

HET PATROON

Op de kop af zesendertig jaar na ons trouwen,
toen er een koude, figuur-onthullende wind tegen je aan woei
en je sluier oplichtte, vind ik in zijn dikke envelop
het Vogue-patroon van zes shilling van je bruidsjapon,
gecompliceerde handleiding voor het naaien van lijfje
en rok, dubbele plooien en zomen, vloeipapieren knippatronen,
Gelijkenissen van huid die ik zenuwachtig openvouw
en in sneeuwlicht omhooghoud, want het heeft gesneeuwd
op deze windstille dag, en ik zie een glimp van je bruidsjurk
en witte schoenen buiten in de getransformeerde tuin
waar de waslijn en alle twijgen bedekt zijn.

 

Vertaald door Ko Kooman

 

Michael Longley (Belfast, 27 juli 1939)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e juli ook mijn blog van 20 juli 2017 en ook mijn blog van 20 juli 2013 deel 2 en eveneens deel 3.