Cees Nooteboom, Wouter Godijn, Grand Corps Malade, Joanne Rowling, Alain Nadaud, Primo Levi, Daniel Bielenstein

De Nederlandse dichter en schrijver Cees Nooteboom werd geboren in Den Haag op 31 juli 1933. Zie ook alle tags voor Cees Nooteboom op dit blog.

Uit: Roads to Santiago (Vertaald door Ina Rilke)

“The television screen in the lounge is showing blurred, shadowy images from the real world, but hardly anyone is watching. The passengers are postponing the moment of going to sleep, they hang around on the decks, drink until the bars shut. Then the very last, carousing song dies away and all you can hear is the slap of the waves against the hull.
The lone traveller goes to his cabin and lies down on the small iron bunk. He wakes up a few times in the night and looks out through the porthole. The vast surface of water sways in a slow, glistening dance. There is mystery and danger in the immense and silent element as it lies there with only the sluggish undertow disclosing that so much goes on hidden in the deep. The ivory chip of moon appears and disappears in the satin waves, it is at the same time sensual and frightening. The traveller is a city-dweller, unaccustomed to that vast and speechless sea of which his world now suddenly consists. He draws the skimpy curtain across the porthole and switches on a toy lamp by the bed. A wardrobe, a chair, a table. A water carafe in a nickel bracket attached to the steel bulkhead, a glass upturned over the neck. A towel marked Compania Mediterranea which he will take with him tomorrow, along with the tumbler decorated with the flag of the shipping company. He already has quite a number of these towels and glasses, for he has made many such crossings.
Gradually he surrenders to the roll of the ship, pitching in her mighty mother’s dance and he knows what it will be like. In the course of the night he will really fall asleep at last, then the first light of day will stream in through the unavailing curtain, he will go up on deck and stand with the other bleary-eyed passengers to see the city slowly approaching–looking improbably lovely in the early sun which will cast a light, golden, impressionistic veil over the horror of gasworks and smog, so that it will seem for a moment as if we are heading towards a hazy, gilded paradise instead of the uncharitable buffers of an industrial metropolis.
The ship glides into the stone welcome of the harbour. She is dwarfed by the towering cranes. The swell has ceased, this water is no longer part of the sea, and on board too the communal spirit has gone. Everyone is wrapped up in his own affairs, in the expectation of what is to come. Down in the cabins the stewards are stripping the bunks and counting the number of towels missing. On the dockside it is already hot.“

Cees Nooteboom (Den Haag, 31 juli 1933)

Bewaren

Lees verder “Cees Nooteboom, Wouter Godijn, Grand Corps Malade, Joanne Rowling, Alain Nadaud, Primo Levi, Daniel Bielenstein”

Hans-Eckardt Wenzel, Ahmed Zitouni, Munshi Premchand, Peter Rosegger, Ahmad Akbarpour, Triztán Vindtorn

 

De Duitse dichter, singer-songwriter en muzikant Hans-Eckardt Wenzel werd geboren op 31 juli 1955 in Kropstädt bij Wittenberg. Zie ook alle tags voor Hans-Eckardt Wenzel op dit blog enook mijn blog van 31 juli 2010

 

August

Das war ein Sommer, wie ich lange ihn nicht kannte.
Das Land lag faul und ward am Spieß gedreht,
Da war die Sonne, die auf unsre Rücken brannte
Und auf den Feldern wurde schon das Korn gemäht.

Wie Katzen, die sich in der Sonne sielen,
So lagen wir, fast fiebertrunken, hinterm Haus
Und als die ersten Tropfen Regen niederfielen
Da wars, als zögen wir uns, nackt, noch einmal aus.

Und als der Regen blieb bis übern Nachmittag
Und schlug mit seinen Fingerkuppen auf das Dach
Da wars, als ich in deinen Armen lag,
Als würden wir zum ersten Male wach.

 

 

Dezember

Sich umzudrehn, ein letzter Aufenthalt.
Der Weg, das Dorf, Minuten, die Epochen.
Nun wird es spät und klar und kalt.
Die Linden klappern laut mit ihren Knochen.

Der Wind dreht weg und wieder fällt kein Schnee,
Und schon beginnt die Ferne neu zu flimmern.
Ein harter Strich durchs Land ist die Allee.
Die Menschen sitzen in den guten Zimmern.

Zwölf Monde sind verbraucht, das Jahr ist leer,
Von Sommern fern, so fern von Paradiesen.
Der Abend kommt, das Land steigt in das Meer,
Und Sterne stürzen in die Wiesen.

 

 
Hans-Eckardt Wenzel (Kropstädt, 31 juli 1955)

Lees verder “Hans-Eckardt Wenzel, Ahmed Zitouni, Munshi Premchand, Peter Rosegger, Ahmad Akbarpour, Triztán Vindtorn”

Patrick Modiano, Emily Brontë, Cherie Priest, Pauline van der Lans, Salvador Novo

De Franse schrijver Patrick Modiano werd geboren in Boulogne-Billancourt op 30 juli 1945. Zie ook alle tags voor Patrick Mondiano op dit blog.

Uit: De horizon (Vertaald door Maarten Elzinga)

“Achter de bekende gebeurtenissen en de vertrouwde gezichten voelde hij alles wat tot donkere materie was geworden: kortstondige ontmoetingen, gemiste afspraken, verloren brieven, de vergeten voornamen en telefoonnummers in een oude agenda, en al die mensen die je ooit bent tegengekomen zonder het zelfs maar te beseffen. Net als in de astronomie was deze donkere materie omvangrijker dan het zichtbare deel van je leven. Ze was oneindig. En in zijn boekje inventariseerde Bosmans de paar zwakke flonkeringen op de bodem van die duisternis. Hun schijnsel was zo zwak dat hij zijn ogen sloot en zich concentreerde, op zoek naar een veelzeggend detail waarmee hij het geheel zou kunnen reconstrueren, maar er was geen geheel, alleen fragmenten, deeltjes, sterrenstof.”
(…)

Hij was aan het begin van de middag op weg gegaan vanuit Prenzlauer Berg, met een plattegrond van Berlijn in zijn jaszak. Hij had zijn route met een rode pen gemarkeerd. Af en toe verdwaalde hij. In de Prenzlauer Allee had hij bedacht dat hij een straat naar links zou kunnen volgen en zo een stuk afsnijden. Hij was uitgekomen op een bebost terrein dat bezaaid was met grafstenen. In de centrale laan van dit boomrijke kerkhof kwam een meisje op de fiets voorbij, met een kind op de bagagedrager. Langs de Karl-Marx-Allee voelde hij zich niet echt verloren, ook al was die straat veel te breed en zagen de betonnen gebouwen eruit als gigantische kazernes. Deze stad is even oud als ik. Ook ik heb de afgelopen tientallen jaren geprobeerd kaarsrechte avenues aan te leggen, straten die loodrecht op elkaar staan, rijen strakke façaden en een dergelijk bewegwijzering om zo de ellende en de chaos waar we vandaan komen, de verkeerde ouders en de dwalingen van onze jeugd te verbergen. En toch beland ik zo nu en dan op een braakliggend terrein dat me iemands afgewezigheid laat voelen, of ik stuit op een rij gebouwen waarvan de gevels de wonden van de oorlog vertonen, als een schuldgevoel. Hij hoefde niet meer op de plattegrond te kijken. Hij liep gewoon rechtdoor, stak de spoorbrug over en daarna een andere brug over de Spree. Misschien was het een omweg, maar dat deed er niets toe.”

 
Patrick Modiano (Boulogne-Billancourt, 30 juli 1945)

Lees verder “Patrick Modiano, Emily Brontë, Cherie Priest, Pauline van der Lans, Salvador Novo”

Alexander Trocchi, Jacques de Kadt, Christopher Nolan, Martijn Simons

De Schotse schrijver Alexander Trocchi werd geboren op 30 juli 1925 in Glasgow. Zie ook alle tags voor Alexander Trocchi op dit blog en ook mijn blog van 30 juli 2010.

Uit: Young Adam

“A moment later she looked round. Her curiosity had got too much for her, and she caught me looking at her. Her look was uncertain.
She flushed slightly, maybe remembering the egg, and then, very quickly, she returned to her chore.
The police sergeant was making notes in a little black notebook, occasionally licking the stub of his pencil, and the other cop was standing with his mouth open watching the stretcher-bearers who seemed to be taking their time. They had laid down the stretcher on the quay and were looking enquiringly at the police sergeant, who went over and looked under the sheet which they had thrown over her when they put her on the stretcher. One of them spat. I glanced away again.
Out of the corner of my eye I saw Ella’s legs move.
Four kids from somewhere or other, the kind of kids who hang about vacant lots, funeral processions, or street accidents, stood about five yards away and gaped. They had been there almost since the beginning. Now the other policeman went over to them and told them to go away.
Reluctantly, they moved farther away and lingered. They grinned and whispered to each other. Then they whooped at the gesticulating cop and ran away. But they didn’t go far, just round the corner of the shed across the quay, and I could see them poking their heads out round the corner, climbing over each other into sight. I remember one of them had flaming red hair.
The ambulance men had lifted the stretcher again but one of them stumbled. A very naked white leg slipped from under the sheet and trailed along the ground like a parsnip. I glanced at Ella.”

 
Alexander Trocchi (30 juli 1925 – 15 april 1984)
In 1971

Lees verder “Alexander Trocchi, Jacques de Kadt, Christopher Nolan, Martijn Simons”

Maja Lunde

 

De Noorse schrijfster en scenariste Maja Lunde werd geboren in Oslo op 30 juli 1975. Zij behaalde een Masters degree in Media en Communicatie van de Universiteit van Oslo en schreef een proefschrift over de regisseur Nils R. Müller. In 2003 en 2004 werkte zij voor Amandusfestivalen, Noorse filmfestival voor jongeren onder de 20 jaar en ook was zij werkzaam als communicatieadviseur. Lunde maakte haar literaire debuut in 2012 met de roman voor kinderen “Over Grensen”, een thriller die speelt in 1942, waarin de hoofdpersonen proberen om aan vervolging door de nazi’s tijdens de Duitse bezetting van Noorwegen te ontkomen, en naar het neutrale Zweden vluchten. Zij ontving in 2015 de Noorse Prijs van Boekverkopers in 2015 voor haar eerste roman voor volwassenen “De geschiedenis van de bijen”. De rechten werden nog voor verschijnen aan diverse grote internationale uitgeverijen verkocht. Het boek werd een grote bestseller in haar thuisland Noorwegen en bekroond met de Noorse Boekhandelsprijs. Als scenariste ze heeft bijgedragen aan diverse tv-series in Noorwegen.

Uit: The History of Bees (Vertaald door Diane Oatley)

“Like overgrown birds, we balanced on our respective branches, each of us with a plastic container in one hand and a feather brush in the other.
I climbed upwards, very slowly, as carefully as I could. I was not cut out for this, wasn’t like many of the other women on the crew, my movements were often too heavy-handed. I lacked the subtle motor skills and precision required. This wasn’t what I was made for, but all the same I had to be here, every single day, 12 hours a day.
The trees were as old as a lifetime. The branches were as fragile as thin glass, they cracked beneath our weight. I twisted myself carefully, mustn’t damage the tree. I placed my right foot on a branch even further up, and carefully pulled the left up behind it. And finally I found a secure working position, uncomfortable, but stable. From here I could reach the uppermost flowers.
The little plastic container was full of the gossamer gold, carefully weighed out. I tried to transfer invisible portions lightly out of the container and over into the trees. Each individual blossom was to be dusted with the tiny brush of hen feathers, from hens scientifically cultivated for precisely this purpose. No feathers of artificial fibres had proven nearly as effective. It had been tested, and then tested again, because we had had plenty of time, in my district the tradition of hand pollination was more than a hundred years old. The bees here had disappeared back in the 1980s, long before The Collapse, pesticides had done away with them. A few years later, when the pesticides were no longer in use, the bees returned, but by then hand pollination had already been implemented. The results were better, even though an incredible number of people, an incredible number of hands were required. And so, when The Collapse came, my district had a competitive edge. It had paid off to be the ones who polluted the most. We were a pioneer nation in pollution and so we became a pioneer nation in pollination. A paradox had saved us.
I stretched as far as I could, but couldn’t quite reach the blossom at the very top. I was about to give up, but knew I might be punished, so I tried once more. Our pay was docked if we used up the pollen too quickly. And our pay was docked if we used too little. The work was invisible. When at the end of the day we climbed down from the trees, there was no evidence of our work except for the red chalk X’s on the tree trunks, ideally up to 40 trees each day. It wasn’t until autumn came and the trees were laden with fruit that we would know who among us had actually succeeded in their work. And by then we had usually forgotten which trees had been dusted by whom.”

 

 
Maja Lunde (Oslo, 30 juli 1975)

Dolce far niente, Theo Thijssen, Harry Mulisch, Chang-Rae Lee, Thomas Rosenlöcher, Walter van den Berg

Dolce far niente

 

 
De Damstraat en het Koninklijk Paleis in Amsterdam door Gerard Johan Staller (1880-1956)

 

Uit: Jongensdagen

“In-eens kreeg-ie een schok: moest Rosa Overbeek ‘es binnenkomen! Ach, wat zou ze een kleur krijgen, en proberen d’r zwarte boekje weg te houden voor hem. Ze zou misschien stilletjes gaan zitten huilen op de bank, huilen van schaamte. Hij verging van medelijden; het wàs ook beroerd voor d’r. Hij zou buiten op haar wachten, en dan tegen d’r zeggen: ‘Rosa Overbeek, je kan gerust zijn, ik ben te vertrouwen; niemand, mijn eigen vader en moeder niet eens, zal weten dat ik je hier gezien heb. Ik ben hier toevallig voor een klant van ons, die vroeg of ik deze boodschap wou doen.’
‘Da’s een pak van m’n hart,’ zou ze zeggen. En hem dan uitleggen, hoe het kwam dat haar vader geld had moeten lenen: langdurige ziekte.
‘Och,’ zou hij zeggen ‘je hoeft mij niets uit te leggen. Wie weet, of ik hier eerdaags óók niet voor mijn vader naar toe moet, die is óók al een tijd ziek.’
‘Ja, ‘k heb je daar al telkens naar willen vragen zeg, maar ik dorst niet goed. Is het waar, wat Dinges verteld heeft, van bloedspuwingen?’
‘Ben je gek? Hij had z’n keel ’n beetje stukgehoest, maar anders niet. Uit voorzichtigheid moet-ie nog een tijd in bed blijven, maar de dokter komt zowat helemaal niet meer, ik ga telkens naar hèm toe. Heb je natuurlik al gemerkt, hè, dáárdoor ben ik ’s morgens meestal zo laat.’
Enfin, zo zouen ze dan aan ’t kletsen raken….
’t Was zijn beurt. Vijf en veertig. Z’n pet af, en kamer 20 binnen. Pats, non; óók een kamer! Een gangetje met twee loketten, en aan de andere kant moest je d’r weer uit.
Hij gaf z’n boekje door het eerste loket. De meneer sloeg het open. ‘Bakels, twaalf gulden vijftig!’ Hè, wat riep-ie dat hard. Enfin, in kamer 19 kon je dat toch niet horen. Hij lei z’n vijf rijksdaalders op het marmeren plaatje. ‘Volgende loket,’ zei de meneer. Kees schoof verder. ‘Bakels!’ riep er daar weer een, en gaf ‘em z’n boekje terug.
‘Nou de aftocht,’ dacht Kees. Hij trok z’n pet ver over z’n hoofd, en stapte weg.
Zo, daar zag-ie de trap weer. Niemand hoorde-n-ie aankomen, hij kon het dus wagen…. Hij haalde gelukkig de straat. Vreselik hinkend, en met een erg vertrokken gezicht liep-ie een heel stuk Damstraat.
Toen bleef-ie voor een winkel staan, en keek naar alle kanten. Nog even wachten, of geen kennis hem op z’n schouder zon tikken. Nee hoor, alles veilig. Het boekje zat ook goed weggestopt. Prachtig. Toch een geluk, dat het donker was óók. Hij liep nu gewoon langs de straat. Nou kon-ie iedereen gerust tegen-komen, aan hèm was niets meer te zien van de geheimzinnige boodschap.”

 
Theo Thijssen (16 juni 1879 – 23 december 1943)
Gevelsteen aan het Theo Thijssenmuseum in de Eerste Leliedwarsstraat, Amsterdam

Lees verder “Dolce far niente, Theo Thijssen, Harry Mulisch, Chang-Rae Lee, Thomas Rosenlöcher, Walter van den Berg”

Dolce far niente, Hermann Hesse, Remco Campert, Malcolm Lowry, Gerard Manley Hopkins, Stephan Sanders

Dolce far niente

 

 
Het Damrak te Amsterdam door George Hendrik Breitner, ca. 1903

 

Regen

Lauer Regen, Sommerregen
Rauscht von Büschen, rauscht von Bäumen.
O wie gut und voller Segen,
Einmal wieder satt zu träumen!

War so lang im Hellen draussen,
Ungewohnt ist mir dies Wogen:
In der eignen Seele hausen,
Nirgends fremdwärts hingezogen.

Nichts begehr ich, nichts verlang ich,
Summe leise Kindertöne,
Und verwundert heim gelang ich
In der Träume warme Schöne.

Herz, wie bist du wund gerissen
Und wie selig, blind zu wühlen,
Nichts zu denken, nichts zu wissen,
Nur zu atmen und zu fühlen!

 

 
Hermann Hesse (2 juli 1877 – 9 augustus 1962)
Nikolausbrücke in Calw. Hermann Hesse werd in Calw geboren.

Bewaren

Bewaren

Bewaren

Lees verder “Dolce far niente, Hermann Hesse, Remco Campert, Malcolm Lowry, Gerard Manley Hopkins, Stephan Sanders”

Herman Stevens

 

De Nederlandse schrijver, literair criticus en columnist Herman Stevens werd geboren in Rotterdam op 28 juli 1955. In de jaren tachtig studeerde hij klassieke talen in Leiden, waar hij met een studiegenoot tussen 1983 en 1986 het literaire tijdschriftje “Wildgroei“ leidde, waarin onder meer vroege gedichten van Joost Zwagerman en Piet Gerbrandy verschenen. Vanaf 1985 schreef Herman Stevens in De Revisor en Maatstaf. De dag na zijn afstuderen begon Stevens aan zijn debuutroman “Mindere goden” die in april 1990 door De Arbeiderspers werd uitgegeven. Aan het eind van het jaar werd “Mindere goden” bekroond met de Anton Wachterprijs. Toen Stevens’ tweede roman “Een schone slaap” in oktober 1991 uitkwam, zat de schrijver in Amerika, als writer-in-residence aan de universiteit van Michigan. Tot eind 1996 zou hij veel tijd in Amerika doorbrengen. In 1997 verscheen bij Prometheus Stevens’ afscheid van Amerika, de roman “Het vrouwelijk halfrond”. Intussen schreef Stevens geregeld over Engelstalige literatuur in Het Parool en HP De Tijd. In NRC Handelsblad en De Volkskrant schreef Stevens columns over de toenemende vercommercialisering van de Nederlandse literatuur, lang voor het woord ‘bestselleritis’ gemeengoed was geworden. In 2001 verscheen Stevens’ Rotterdamse roman “Gouden bergen”, waarin de desillusie met het materialisme van de jaren negentig wordt belichaamd in de cynische loner Leo Donker. In 2004 herzag Stevens zijn debuutroman “Mindere goden”. In januari 2007 verscheen “Moederziel”, een roman die zich opnieuw grotendeels in Rotterdam afspeelt, beginnend in het revoltejaar 1968. In mei 2010 verscheen “Vaderland”, een roman over een wijnschrijver die rond zijn vijftigste nog vader wordt, waarna zijn huwelijk strandt. In deze roman keren twee vrouwelijke personages uit eerder werk van Stevens terug, vele jaren ouder. In september 2012 verscheen Stevens’ zevende roman “Gloriejaren”, een literaire avonturenroman over een groepje jongeren dat eind jaren zeventig van school komt. Opnieuw is het thema verloren illusies, maar ditmaal is de helft van het boek geschreven vanuit het oogpunt van een jonge vrouw.

Uit: Gloriejaren

“Tegen middernacht klom Erik op een tafel om een speech te houden, net als de vorige avond, en de avond daarvoor. Het was elke keer dezelfde speech, hij werd alleen steeds langer, en als Erik iets vergat, was er wel iemand die hem hielp. In de krant had een artikel gestaan over de generatie die nu van school kwam. Een generatie zonder toekomst. De economie was ingezakt, het ging nog jaren duren voor er weer banen waren en de wereld werd nooit meer hetzelfde. Een uitkering was eigenlijk het beste waar een achttienjarige op kon hopen. Of een studiebeurs. Het hoogtepunt van de speech was iedere keer hetzelfde. Erik vouwde het krantenknipsel open, met een foto van een verregende fietsenstalling die het lot van hun generatie moest verbeelden. Wilden zij een toekomst? Iedereen riep hard van nee. Alleen sukkels waren met hun toekomst bezig. Wat Erik wilde was een verleden. Dat waren de gloriejaren. “
(…)

“De volgende ochtend werd hij leeg wakker. Hij had onder water kunnen liggen en het had niets uitgemaakt. Niemand zat op hem te wachten. zijn leven was leeg. Zijn werk was leeg. Het was een trucje. Hij moest zo langzamerhand voor klanten bedanken omdat er te veel waren. Iedereen moest op het internet. Anders bestond je niet. Alleen daaraan zag je al dat het niets voorstelde. Het was allemaal namaak. Hij was namaak. Zelfs zakkenrollers maakten hun handen niet aan hem vuil. Nog even en er zaten drie nullen in het jaar en ging het hele internet onderuit, hackers namen het universum over en als het ooit nog goed kwam, was het tijd voor een nieuwe generatie. Wiels dagen waren geteld.”

 

 
Herman Stevens (Rotterdam, 28 juli 1955)

Dolce far niente, F. Starik, Michael Longley, Theodore Dreiser, Graeme C. Simsion

Dolce far niente

 

 
Amsterdam, Kostverlorenvaart

  

Kleine vooruitzichten 4

Ik fiets nog altijd naar huis.
Langs de Kostverlorenvaart zie ik
het schip Ambitie varen. Diepliggend,
als gevuld met slap zand.

De gangboorden maken veel water.
Zijdelings weggewerkt, terug in de gracht.
Rondpompen is het devies. Niks geen verlies.
Minder is later. En later weer minder.

Ik dacht aan Jan Kostwinder,
die ons kort geleden heeft verlaten.
Hij hield tenminste echt van veel praten.
Veel van echt praten.

Het onstuitbare praten
dat de eenzame doet. Hij wil niet, hij moet.
Ik niet, ik niet, dat zeg ik. Ik groei een baard.
Dat ziet. Men moet zich nuttig maken.

 

 
F. Starik (Apeldoorn, 1 juli 1958)

Lees verder “Dolce far niente, F. Starik, Michael Longley, Theodore Dreiser, Graeme C. Simsion”

Eimear McBride

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Iers-Britse schrijfster Eimear McBride werd geboren in 1976 in Liverpool en groeide op in Tubbercurry, County Sligo en in Castlebar, County Mayo. Op 17-jarige leeftijd verhuisde zij naar Londen, waar zij drie jaar aan de toneelschool The Drama Centre studeerde. Als 27-jarige probeerde zij haar in slechts zes maanden geschreven romanmanuscript “A Girl Is a Half-formed Thing” aan diverse uitgevers te slijten. Jarenlang was dit geen succes, want hoewel de redacties de krachtige taal en inhoudelijke kwaliteiten prezen durfden zij het commerciële risico met een dergelijk grensoverschrijdend werk niet aan. De onafhankelijke, kleine uitgeverij Galley Beggar Press uit Norwich bracht in juni 2013 het boek wel op de markt. Het bestseller succes oversteeg echter de capaciteiten van de kleine uitgeverij, zodat reeds in april 2014 een paperback editie bij de grote Londense uitgeverij Faber & Faber verscheen. McBride ontving voor het boek o.a. de Geoffrey Faber Memorial Prize en de Baileys Women’s Prize for Fiction. Het beschrijft de ontwikkeling van een broer en een zus vanaf de arme kindertijd naar volwassenheid. De broer van de vertelster lijdt al op jonge leeftijd aan een hersentumor en zij probeert om hem te beschermen. De ouders zijn gewelddadig tegen hun kinderen. Er werd al snel een toneelstuk van het boek gemaakt. Dit werd zowel in 2014 uitgevoerd in het Dublin Theatre Festival als bij het het Edinburgh Fringe in 2015.

Uit:  A Girl is a Half-Formed Thing

“See here this party. It’s a mad. I had never been. I have only seen and thought films were like that. Music hurting on the innards. Door. Lungs. People pouring noise out front back of this old house. Some glasses beakers. I have cans. In my bag. Where do I? Out them there no don’t put down or they’ll go you’ll be sorry. Money spent. I trup trup off behind her. Think I’m new and white. In the garden. In the wet. For grass still sucks it up all day. Where’s this? Just some fella I know she says. He said come and bring a friend. Him and other lads have this band. Oh. Brilliant. Good too. They squat here. Christ. What do I know? What do I know? People living mad life but I’m around it now. I can be in. I’m. What I’d say to those girls in school if. No. I won’t. Won’t be going back in there. I’m going just to say hello she says you stay here. And I sit under this tree while. What type’s it? Apple. Mortified at being alone. Drink up. Watch. She seeing them. Says I’m black now am I? Well then give us a kiss. She slather their hands on. Blankets wet full mouth smirking aren’t you pleased to see me? She knows all the right stuff. Right things done said brings the. Going house in. What is perfect on this lawn, there is no shame. She. Looking over her shoulder. Roll her eyes. You know what it means. I’m going. Off. Nod. Laughing me and she’ll tell later on whatever he has done.
I am fine sit and drink and watch. All this harlotting go full on. Twist to look like I’m in here not just sitting by myself. Lay in the grass. Foots trodding dance around. See up skirts. In trousers. Music pumping ground under my head. I think some poems I’ll write. About. Sights. Remember. This wood smell of. Damp and. Dandelions stain on my bare leg. Sip up my. Sip and slurp it drink. Think of being by myself. Here. In this stranger’s downstairs flat. That. Whirl. Some fella coming up. Do you mind if I sit he and who are you then? Who are you? Do I know you no I do not. I turn my head is very slow and. Some strange man he is to me. Some man with black hair combed strange like balding but not. It seems. Will I talk at all I will. He chatting my name and all those things. I falling into that. Suppose I am here on my own. Will you another? Thanks for that. Will hear him tell me he’s how old a lot oh God lotter than me. I am addling but good to be seen. It’s very good to be seen.
Hello there and one of these. You want some? Smoke. Never do. But will. It’s something else. No I don’t know how. But. Go on lassy you inhale and hold. That’ll do. That Jesus rips the tender throat out. Jesus give the eyes a very stream. He is laughing with at me but about my whirring head. I don’t like. Do. He lie beside. Stick his fingers in my hair. Aren’t you a lovely lovely thing. And talking to he’s talking still. I curling poems cannot listen. Smoke in again and in again. Feels hours and hours him and me. Our heads on a root. Benutted tree I see London. I see France. I can see your underpants. I hear him singing put his hand between my knees. Go way think I’m laughing. Spin the brain away from here. Ha you’re tickling. Don’t do please. Come on says he come on time to go to bed. Time for us to be out of this fet air. Where we going? Come on o human child. I singing oky ho-ky do-ky. Ha ha help me down from this wet earth. I’ll come. I’ll. Now I’ll come with you.”

 

 
Eimear McBride (Liverpool, 1976)