Libris Literatuur Prijs 2024 voor Rob van Essen

Libris Literatuur Prijs 2024 voor Rob van Essen

De Nederlandse schrijver Rob van Essen heeft maandag de Libris Literatuur Prijs gekregen voor zijn roman “Ik kom hier nog op terug”. Vijf jaar geleden won hij ook al. Bijna nooit wint een schrijver de prestigieuze prijs twee keer. Rob van Essen werd op 25 juni 1963 geboren in Amstelveen. Zie ook alle tags voor Rob van Essen op dit blog.

Uit: Ik kom hier nog op terug

En we beginnen hier: Rijssen in de jaren zeventig, een zondagmiddag. Zondagmiddagen in Rijssen in de jaren zeventig, in een gelovig gezin, mijn god. Eindeloos, die middagen. Terwijl ze toch langzaam op gang kwamen. ’s Ochtends eerst de kerkdienst, dan koffie, daarna de warme maaltijd – tegen de tijd dat alles weer was opgeruimd, afgewassen en weggezet was het vaak al drie uur. Maar toch, eindeloos. Ga je niets zeggen over mr. G.B.j. Hiltermann die elke zondagmiddag om één uur op de radio de toestand in de wereld besprak, met die merkwaardige stem die je altijd aan gekookte aardappels met jus deed denken? En dat jullie, je moeder en jij, dan stil moesten zijn omdat je vader wilde luisteren? Nee, fuck mr. G.B.J. Hiltermann. Dit is niet zo’n soort verhaal, met ironische nostalgie en zo. Weet je, toen ik het ouderlijk huis eenmaal had verlaten en in Amsterdam woonde, kwam ik op de Prinsengracht altijd langs Hiltermanns huis als ik naar de hoofdvestiging van de Openbare Bibliotheek ging. In de vroege jaren tachtig was dat, hoe oud was ik, negentien, twintig. Hiltermann bewoonde in die tijd een statig grachtenpand dat in een rijtje van vrijwel identieke statige grachtenpanden stond. Een stenen trapje, de naam stond in sierlijke witte krulletters op de donkergroene deur,  grachtengroen heet die kleur heb ik later geleerd. Hiltermann. Zonder voorletters, zonder titel. Vanaf de straat kon je achter het raam van de beletage nog net de rand van een imposant bureau zien. Hij zat er nooit achter. Tenminste niet als ik langsliep. 0, ik liep daar vaak, ik had weinig anders te doen in die tijd, de bibliotheek was een haven, een toevlucht, waar ik nooit vond wat ik nodig had. Toch moest het ergens op een plank staan, het boek dat al die tijd op mij had gewacht. Ik wist nog niet dat het hele gebouw die toevlucht was, dat het daarom ging, dat ik het al had gevonden zodra ik de bibliotheek binnenkwam en naar het trappenhuis liep, langs de Huisjes en het toiletblok waar altijd de geur van poep en schoonmaakmiddel hing – nooit kon de ene geur de andere uitwissen, alsof ze samen uit een spuitbus kwamen. Naast het trappenhuis was de ingang van de leeszaal, waar je toen nog mocht roken en waar ik de opinieweekbladen las; als ik iets tegenkwam dat me trof noteerde ik het in een aantekenboekje. Het gebouw dateerde uit de jaren zeventig, met veel kaal beton en tapijttegels op de vloer. Toen vond ik het saai maar achteraf vind ik het mooi. Tegenwoordig is er een duur hotel gevestigd en vanbinnen zal niets meer hetzelfde zijn, laat staan dat je er nog mag roken. Wanneer ik van de bibliotheek naar huis liep moet ik ook altijd langs G.B.J. Hiltermann gekomen zijn, maar daar herinner ik me niets van, alsof dat grachtenpand alleen maar op de heenweg bestond, alsof ik nooit ben teruggegaan en me nog steeds in de bibliotheek bevind, alsof – en nu stokt me de adem, want ik kan me helemaal geen wandeling naar huis herinneren, geen enkele -, alsof ik daar altijd ben gebleven, al die keren dat ik daarnaartoe liep, en ik die hele bibliotheek vul, ook nu nog, nu het een hotel is.”

 

Rob van Essen (Amstelveen, 25 juni 1963)

Libris Literatuur Prijs 2023 voor Anjet Daanje

De Nederlandse schrijfster en scenariste Anjet Daanje (pseudoniem van Anjet den Boer) heeft de Libris Literatuur Prijs 2023 ontvangen voor haar romanHet lied van ooievaar en dromedaris”. Hoogleraar en historicus Beatrice de Graaf, voorzitter van de jury, maakte de winnaar gisteravond bekend in cultuurhuis Felix Meritis in Amsterdam. Anjet Daanje werd geboren in Wijster in 1965. Zie ook alle tags voor Anjet Daanje op dit blog.

Uit: Het lied van ooievaar en dromedaris

“Maar Susans moeder legde haar uit dat ze Susey uit liefde en eerbied zo goed mogelijk op het eeuwige leven voorbereidden. De gebeden die ze uitspraken, het wassen, het schone nachthemd, het borstelen van haar gekortwiekte haar, de gevouwen handen, alles moest volmaakt zijn voor wie haar nog één keer wilde zien, en ook voor Susey zelf, vooral voor Susey zelf, die haar Schepper dadelijk waardig tegemoet zou treden om als een klein engeltje tot de hemel te worden toegelaten. Het is als een trouwerij, zo zei Susans moeder, daarvoor was je ook je oren en tussen je benen, trek je je beste kleren aan, spreek je plechtige woorden uit, en dan begin je aan een nieuw leven. Dat was Susan nooit vergeten, een trouwerij, zo probeerde ze het te zien, terwijl anderen de Dood zagen.
Duisternis viel over Susans leven na Susey’s heengaan, ze ontwaakte in de schaduw van de Dood en ging erin ter ruste, iedere dag van voren af aan, als een niet aflatende mars van bed naar bed. Niet eerder in haar leven had ze stilgestaan bij het symbolische zwart van de rouw, bij de wijsheid van de Bijbelse woorden van pastoor Drayden, bij de troost die er uitging van een familiegraf, als een zorgvuldig opgemaakt bed waarin ze ooit zou mogen kruipen om Susey in slaap te wiegen. Tot steun was haar vooral het idee dat al die rituelen door de eeuwen heen zo waren gegroeid doordat miljoenen anderen haar waren voorgegaan in verdriet en hadden ondervonden dat dit de handelingen waren die verlichting schonken. Susey’s graf was er om te bezoeken, de lok van Susey’s blonde haar was er om aan te raken en te herinneren aan de tijd toen haar haar nog niet vanwege de koorts was afgeknipt, en de preek, psalmen en gebeden waren er om te beluisteren, te zingen, te fluisteren. Als een bezwering naderden de zorgvuldig gekozen woorden de rand van het duister, waar de lichtkring van het leven de doden raakte, hun tenen kietelde, hun kruin streelde, meer niet, zodat ze wisten dat er aan hen werd gedacht, maar ze niet ontwaakten. En daarom op zondag, op zondag alleen, ging Susan met het vredige gevoel naar bed dat ze boven bij Susey was geweest om haar een nachtzoen te geven en haar warm in te stoppen, en dat ze zou slapen, zijzelf zowel als Susey.Het liefst zou Susan de vleselijke verschijning van de Dood vergeten, maar juist het beeld van Susey’s opgebaarde lichaam bleef haar levendigste herinnering aan haar. Haar onnatuurlijk bleke gezichtje, haar trekken, verstard in een uitdrukking die het midden hield tussen berusting en verbazing, haar handjes volwassen vroom gevouwen op haar borst, en koud, iedere keer dat Susan zich er niet van had kunnen weerhouden om haar vingertjes te grijpen, haar wang te kussen, was ze teruggeschrokken van het stugge, kille dat ze beroerde, als gesteven lakens in de winter.”

 

Anjet Daanje (Wijster, 1965)

Libris Literatuur Prijs 2022 voor Mariken Heitman

Libris Literatuur Prijs 2022 voor Mariken Heitman

De Nederlandse schrijfster Mariken Heitman heeft de Libris Literatuur Prijs 2022 gewonnen en het bijbehorende prijzengeld van 50.000 euro. Heitman krijgt de prijs voor haar roman “Wormmaan”. De jury onder leiding van Ahmed Aboutaleb, burgemeester van Rotterdam koos uit zes genomineerden de winnaar van de Libris Literatuur Prijs 2022 voor de beste oorspronkelijk Nederlandstalige roman van het afgelopen jaar. Mariken Heitman werd geboren in Rheden in 1983.

Uit: Wormmaan

“Het besturen van een trekker is een daad van soevereiniteit. Hij komt over het kavelpad aanrijden en draait dan het veld op, klaar om het land overhoop te halen. De aarde zal het toelaten, ze is kil maar gewillig vandaag. Haar kalende huid schemert door de begroeiing. Winterrogge, in een grasachtig stadium nog, bedekt amper. De aangekoppelde spitmachine zakt. Grommend komen de schoepen in beweging, ze happen grond, werken in één gang rogge, onkruid en mest onder.
Nog maar een maand geleden lag er een harde korst over de aarde. Niets is sterker dan bevroren
grond, weten boeren en grafdelvers. De vorst was maar enkele centimeters doorgedrongen, toch was het genoeg om al dat trekkergewicht te dragen. De aarde liet zich niet verslempen door gedraai van banden. De mestverspreider hoestte brokken, ertussen draaide de aftakas gierend rond en de beschermkap ratelde als een hondsdol beest. Nooit kon ik de gedachte onderdrukken aan boeren die er met hun mouwen tussen kwamen. Altijd de aftakas uitzetten als je moet sleutelen, beet ik de jongens toe die het trekkerwerk deden. Liever reed ik zelf, maar dat hoorde al lang niet meer tot mijn takenpakket. Dus smukte ik mijn verhalen op met geschreeuw, bloed en amputaties. Ze keken me lodderig aan met hun vers geschoren wangen en afgemaaide krullen, net de puberteit ontgroeid. Want het hoorde erbij, man werd je met gevaar. Zonder oorlog, zonder meisje om te veroveren, moest het zo. Wanneer ze, te los in hun ledematen, kroketten en wit brood bestelden in de kantine, snoof ik in het voorbijgaan hun lichaamsgeur op, die nu al verenigd was met die van aarde, mest en diesel. Klonten vielen van hun werkschoenen en bleven achter op het linoleum, niemand die er wat van zei.
Alsof er een aardekleurige marker door het groen trekt. Er gaat opwinding uit van leeg land. Ik pak een hand aarde en knijp erin. Nog aan de vochtige kant. De jongen in de cabine kijkt achterom. Ingespannen tuurt hij van de spitmachine naar mij. We knikken.
Dan klinkt een harde klap. De schoepen komen tot stilstand, de spitmachine rijst schokkerig op uit de
aarde en de jongen springt uit de cabine. Ik loop ook het veld in. We bukken en zien een steen, ter grootte van een forse pompoen.”

 

Mariken Heitman (Rheden, 1983)

Libris Literatuur Prijs 2021 voor Jeroen Brouwers

 

Libris Literatuurprijs voor Jeroen Brouwers

 

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers ontvangt de Libris Literatuur Prijs voor zijn roman “Cliënt E. Busken”. Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook alle tags voor Jeroen Brouwers op dit blog.

Uit: Cliënt E. Busken

“.. denk ik opeens aan mijn moeder. Ik denk nooit aan mijn moeder, die al decennia dood is. Ik ben intussen ouder dan zij is geworden. Ik bedoel. Bedoel ik iets? Dat ik buiten, boven de tijd ben geraakt waarin ik en mijn moeder er allebei nog waren en ik haar gerust mag zijn vergeten. Ik ben haar niet vergeten, ik denk alleen nooit aan haar. Ze flitste door mijn hoofd en is meteen weer weggespoeld. Ik denk dat ik dat bedoel. Wel degelijk nog in staat iets te bedoelen. Was het wel mijn moeder, die zich als een bliksemvonk in mijn hersens vertoonde, en niet iemand anders, een andere vrouw? In een zomerjurkje op een strand in dampende zon en ik ben daar ook. Haar armen strak langs haar lichaam omlaag staat ze haar vingers te spannen. Alle kracht vanuit haar schouders en armen naar haar vingers die ze gespreid naar het zand gericht houdt, waar haar schaduw tot een bolletje rondom haar voeten is ingekrompen, skeletterig mager in dat katoentje met verschoten gele en lichtgroene vierkantjes. Dat met die vingers doet ze als ze driftig is en voordat ze ze tot trillende vuisten in elkaar krampt. Wegwezen, in ieder geval zorgen voor afstand, want ze gaat meppen. Het zal dus mijn moeder wel zijn geweest, weggespoeld als een uitwerpsel, maar met het gezicht, het hoofd, de gestalte van een ander iemand, niet per se vrouwelijk. Kan u hier uw nicotinesprieten roken, roept zuster Morton. Kankerstokken zegt men hier niet. Nooit kanker zeggen. Ze kijkt naar boven, waar de lucht niet is te zien boven de bomen. De sparrentoppen bewegen alle kanten op in wind die er al dagen is, gisteren zo hard en met venijnige regen dat iedereen binnen moest blijven. Het blijft wel droog, meent ze. Er is zon voorspeld. Hier beneden waait het niet. Staat hij op de rem? Dat controleert ze. Ja, met die dragonderstem, u staat geblokkeerd. Hetgeen klopt. Geblokkeerd, ik. Geblokkeerder dan de wielen van de rolstoel, die ze ergens achter me, waar ik niet bij kan, heeft vergrendeld. Die wielen gaan gewoon weer draaien als ze niet meer zijn geblokkeerd, ikzelf ben niet als die wielen, want ik kan niets meer, wat wil je ook. Alleen nog zitten en liggen. En waarnemen. Denken. Piekeren. Malen. Bedoelen. Kleuren zien die er niet zijn, althans door anderen niet worden gezien.”

 

Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)

Libris Literatuur Prijs 2019 voor Rob van Essen

Libris Literatuur Prijs 2019 voor Rob van Essen

 De Nederlandse schrijver Rob van Essen heeft de Libris Literatuur Prijs 2019 gewonnen. Dat werd gisteravond bekendgemaakt in Nieuwsuur, traditioneel vanuit het Amstel Hotel in Amsterdam. Van Essen won met zijn autobiografische roman “De goede zoon”. Rob van Essen werd op 25 juni 1963 geboren in Amstelveen. Zie ook alle tags voor Rob van Essen op dit blog.

Uit: De goede zoon

“Ik had vandaag ruzie bij de kassa van de Albert Heijn in de Rijnstraat. Bijna ruzie, niet eens echt. De vrouw achter mij zette haar boodschappen al op de band toen ik nog bezig was mijn boodschappen op de band te zetten, ik kan daar slecht tegen, iemand maakt inbreuk op jouw ruimte, op ruimte die in ieder geval op dat moment van jou is en ik weet ook wel dat je zo geen roman moet beginnen, ik ben godverdomme geen columnist, maar witheet kan ik van zoiets worden, iemand negeert je bestaan en alleen al daarom zou je haar ter plekke dood moeten maken en tegelijkertijd was er niets aan de hand omdat de vrouw zag hoeveel boodschappen ik nog op de band moest zetten en genoeg ruimte overliet. Geen enkel probleem dus, je zou zelfs kunnen zeggen dat we gestroomlijnd bezig waren met z’n tweeën, alsof we afgesproken hadden het afrekenen zo snel en soepel mogelijk te laten verlopen, maar dan nog, je zou haar op z’n minst een harde duw moeten geven, of met een breed gebaar al haar boodschappen van de band vegen, ik zag haar pot jam al uiteenspatten op de tegels, je zou haar op z’n minst moeten kunnen aanspreken op haar gedrag maar ook dat kan niet omdat ik weet dat ik dan niet uit m’n woorden ga komen en ik kan wel thuis van tevoren dingen op schrift gaan stellen die je bij dit soort gelegenheden de ander moet toevoegen maar ook dan zou ik niet weten waar ik de superieure vanzelfsprekendheid vandaan moest halen om zo’n tekst met overtuiging te kunnen uitspreken, ik ben niet iemand voor dat soort teksten, ik ben niet iemand voor dit soort situaties, ik ben te aardig, te meegaand, ik zeg toch: ik had bijna ruzie, en in plaats van dat ik daar wat aan doe heb ik die slappe meegaandheid van me alleen maar versterkt met dat boeddhisme en die meditatiecursussen. Wat hebben al die pogingen om mezelf redelijkheid en compassie bij te brengen nu eigenlijk opgeleverd? Er heeft zich de afgelopen jaren in mij een kleine halfbakken boeddhist genesteld, een kleine kale boeddhist in een oranje pij, ik heb hem vetgemest met meditatiecursussen en boeken en boekjes en als dank doet hij me de onthechte glimlach voor waarmee ik situaties als die bij de kassa zou moeten begroeten, laat het voorbijgaan, het is woede, niet jouw woede, het is ergernis, niet jouw ergernis, je veroorzaakt je eigen lijden door gehechtheid aan je stemming. Ik zou de glimlach van zijn gezicht moeten slaan, het liefst zou ik mijn vingers links en rechts om de randen van mijn ribbenkast haken, de boel uit elkaar trekken en mijn handen naar binnen steken om die kleine kale innerlijke boeddhist eigenhandig te wurgen, om zijn keel zo strak te omklemmen dat zijn hoofdje opzwelt en zijn oogbollen als kleine knikkers naar buiten schieten om stuk te spatten tegen de muur.
En daarna alles en iedereen doodschieten, te beginnen in de Albert Heijn. Dat zal natuurlijk niet gaan, zoveel munitie heb ik niet, ik heb niet eens een wapen. Ik ben ongewapend. Drie woorden die je de kou om het hart doen slaan. Ik loop al zestig jaar ongewapend op deze planeet rond. Vreedzame jaren grotendeels, ik geef het toe, maar opeens komt het me absurd voor, alsof ik zestig jaar naakt heb rondgelopen en iedereen heb uitgenodigd om zijn gang met mij te gaan. Niet langer!”

 

 
Rob van Essen (Amstelveen, 25 juni 1963)

Libris Literatuurprijs 2018 voor Murat Isik

De Nederlands-Turkse schrijver, columnist en journalist Murat Isik is de winnaar van de Libris Literatuurprijs 2018, de belangrijke onderscheiding voor de beste oorspronkelijk Nederlandstalige roman van het afgelopen jaar. Murat Isik werd geboren in Izmir op 11 september 1977. Zie ook mijn blog van 11 september 2010 en eveneens alle tags voor Murat Isik op dit blog.

Uit: Wees onzichtbaar

“Ik keek uit het raam, maar zag weinig anders dan blauwe borden en lichten langs de snelweg. Mijn oogleden werden steeds zwaarder. Ik schrok wakker toen mijn hoofd tegen het raam klapte. Toen ik versuft opkeek, zag ik oplichtende flatgebouwen opdoemen als kolossale ruimteschepen. Ik had nog nooit zoiets wonderlijks gezien.
‘Dit moet de Bijlmermeer zijn,’ zei Kadir.
We parkeerden in een donkere garage die we vanaf de verhoogde weg inreden. Kadir en Erol droegen de koffers, mijn moeder, zus en ik liepen verdwaasd achter hen aan. Vlak voordat we de garage uit waren, hoorden we een schreeuw, een ijzige en langgerekte schreeuw die van de begane grond leek te komen. Ik keek verschrikt om.
‘Doorlopen,’ bromde Kadir.
Via een overdekte luchtbrug bereikten we de binnenstraat van de flat. We passeerden een lift waar een donkere man voor stond en even later een ruimte met overvolle vuilcontainers. De binnenstraat was bijna net zo donker als de garage. De met plastic kapjes overdekte lampen aan het plafond flikkerden of brandden in sommige gevallen helemaal niet. Aan onze rechterhand wisselden betonnen pilaren en brede stenen zuilen elkaar om de paar meter af. Ik was iets achterop geraakt en ineens werd ik bang dat een duister wezen achter zo’n zuil vandaan zou springen en mij zou grijpen. Ik zette een sprint in en pakte mijn zus bij de hand.
‘Baba heeft vast een cadeautje voor mijn verjaardag,’ fluisterde ze opgewonden.
‘En voor mij,’ zei ik.
De binnenstraat liep over in een tweede luchtbrug die de flat met een ander flatgebouw verbond. Dit deel van de flat leek beter verlicht, maar ook hier waren de vuilcontainers overvol en verspreidden een doordringende geur. Toen ik opkeek zag ik dat twee donkere mannen ons passeerden.
‘Het stikt hier van de negers,’ zei Kadir. ‘Het lijkt Afrika wel.’
‘Die Harun,’ zei Erol lachend. ‘Nu begrijp ik waarom hij binnen twee dagen een woning heeft gevonden.’
Even later stopten we voor een lift. Erol drukte op de knop. Terwijl ik naar de uitbundige graffiti op de liftdeur en muren staarde, hoorde ik ineens glasgerinkel, alsof ergens vlakbij een raam werd ingegooid. ‘ Wat is dat?’ riep mijn moeder.
‘Ach, dat zijn vast kwajongens,’ zei Kadir kalm, alsof hij de flat en zijn bewoners door en door kende.
De lift arriveerde en Erol trok de deur haastig open. Drie zwarte mannen keken ons vragend aan. ‘Binnenstraat?’ vroeg een van hen.
‘Ja,’ zei Kadir.


Murat Isik (Izmir, 11 september 1977)

Libris Literatuur Prijs 2017 voor Alfred Birney

Libris Literatuur Prijs 2017 voor Alfred Birney

De Libris Literatuur Prijs 2017 is toegekend aan Alfred Birney voor zijn roman “De tolk van Java.” Maandagavond kreeg de Haagse schrijver de prijs van 50 duizend euro en een door Irma Boom ontworpen bronzen legpenning uitgereikt. Het boek gaat over de vader van de auteur die tegen wisselende vijanden vocht tijdens de onafhankelijkheidsoorlog in het voormalige Nederlands-Indië. Alfred Alexander Birney werd geboren in Den Haag op 20 augustus 1951. Zie ook alle tags voor Alfred Birney op dit blog.

Uit: De tolk van Java

“Als jongeman zag mijn vader in Soerabaja de ‘vliegende sigaren’ van de Japanse luchtmacht zijn ouderlijk huis aan puin bombarderen, hij zag Japanse soldaten burgers onthoofden, hij werd gemarteld wegens sabotage in dienst van het zogenoemde Vernielingskorps en in een ijzeren kist onder de brandende zon te smoren gelegd, hij zag Japanse soldaten Australische krijgsgevangenen in open bamboekisten aan de haaien voeren, hij zag Punjabisoldaten in Engelse dienst Japanse soldaten besluipen en ze de strot doorsnijden, hij hoorde over de dood van een neef aan de Birmaspoorlijn, hij hoorde hoe zijn lievelingsoom door Japanse soldaten was doodgemarteld op het landgoed van zijn vaders familie, hij verraadde de Japanse vriend van zijn zuster, die als animeermeisje aan de kost kwam, hij wees de geallieerden de weg in de hitte van de Javaanse Oosthoek, waar opstandige Indonesiërs ondersteboven hangend aan de enkels werden verhoord terwijl hij optrad als tolk en de schrijfmachine hanteerde, hij hielp de geallieerden met het platbranden van desa’s, hij zag brandende opstandige jongelingen schreeuwend van de pijn hun eenvoudige huisjes uit rennen en overhoopgeschoten worden, hij leerde schieten en doorzeefde op een treinstation een vrouw en zuigeling achter wie een Javaanse vrijheidsstrijder zich had verscholen, hij kreeg als hoofd van de afdeling Verhoor van Gevangenen in Djember de hardnekkigste zwijgers aan het praten, hij reed met een pantserwagen op een landmijn en stortte tachtig meter een ravijn in, hij kreeg het bevel van een Hollandse adjudant om het transport te begeleiden van honderd gevangenen van de stadsgevangenis van Djember naar het station Wonokromo en mocht aan het einde van de veertien uur durende rit zesenveertig lijken van gestikte mensen uit de goederentrein slepen, hij vond een Indo-vriend* terug die zichzelf voor de kop had geschoten nadat hij had ontdekt dat zijn meisje met een Hollandse soldaat het bed had gedeeld, hij maakte tijdens de Bersiap* jongens af met wie hij nog een appeltje te schillen had, maar het ergst van alles vond hij dat tijdens de Eerste Politionele Actie de hals van zijn gitaar brak.
Of ben je dat laatste vergeten, Pa, omdat je het misschien verzonnen had?
Het gebeurde tijdens het passeren van twee elkaar tegemoetkomende konvooien. Iemand hield de loop van zijn mitrailleur niet binnenboord en jij de hals van je gitaar niet. De mitrailleur was van onbekende makelij, je gitaar een originele Amerikaanse Gibson, de droom van elke Indo, een instrument waar alle grootheden op speelden, een juweel waarvoor je zelfs het mooiste meisje van de krokodillenstad zou inruilen.”


Alfred Birney (Den Haag, 20 augustus 1951)

Libris Literatuur Prijs 2016 voor Connie Palmen

Libris Literatuur Prijs 2016 voor Connie Palmen

De Libris Literatuur Prijs 2016 is maandagavond naar Connie Palmen gegaan voor de roman “Jij zegt het.” In ‘Jij zegt het’ wordt de noodlottige liefde beschreven tussen de dichters Ted Hughes en Sylvia Plath. Behalve een cheque ter waarde van 50.000 euro ontving Connie Palmen een bronzen legpenning, die haar werd uitgereikt door minister Jet Bussemaker. De andere genomineerden waren Alex Boogers met ‘Alleen met de goden’, Joke van Leeuwen met ‘De onervarenen’, Inge Schilperoord met ‘Muidhond’, P.F. Thomése met ‘De onderwaterzwemmer’ en Thomas Verbogt met ‘Als de winter voorbij is’ Connie Palmen werd op 25 november 1955 geboren in Sint Odiliënberg. Zie ook alle tags voor Connie Palmen op dit blog.

Uit:Jij zegt het

“Ze was onvermoeibaar, mijn van energie stuiterende bruid. Zodra ze thuis was, de colleges voor de volgende dag had voorbereid, had gekookt, gebakken, geboend en gewassen, ging ze achter de typemachine zitten om ons werk uit te typen, van een begeleidend schrijven te voorzien en de wereld in te sturen. Sinds we weer dicht bij elkaar waren, kon ik nauwelijks de stroom aan poëtische ideeën en invallen bijhouden, schreef elke dag, het ene gedicht na het andere. Zij hield meticuleus een dagboek bij, zat een leven op de hielen dat pas geleefd was zodra ze het had beschreven, verstuurde wekelijks brieven aan haar moeder en soms aan haar broer, werkte moeizaam aan een roman, en maakte zo nu en dan een gedicht. Naast Shakespeare en Yeats lazen we vooral de eigen gedichten hardop aan elkaar voor, leverden waar nodig commentaar, schaafden ze bij, lazen ze opnieuw voor.
In de eerste winter van ons huwelijk kwamen – naast de talloze afwijzingen die op haar het effect hadden van een rode lap op een stier en een nog woedendere scheppingsdrift losmaakten – de eerste lofzangen binnen, toezeggingen van gerenommeerde tijdschriften, verzoeken om meer werk, en een bescheiden extra inkomen.
Soms was de nacht al begonnen als we, moe van het geconcentreerde werken, bij het ouijabord gingen zitten, de toppen van onze wijsvingers op het glas legden, en eens wat geesten uitnodigden om het ingespannen denkwerk over te nemen, ons te inspireren, te laten huiveren of aan het lachen te maken. Het wachten op beweging is als vissen, spannend en ontspannend tegelijkertijd. Gebeurt er iets? Beweegt er iets onder het oppervlak? Is er leven dat ik nog niet zie, maar zich kenbaar maakt zodra het toehapt? Wat komt er aan het licht?
De eerste keer dat ik met mijn bruid achter het bord zat, pen en papier bij de hand, en we na de invitatie aan de ether of aan ons onderbewuste – Is er iemand? – een poosje wachtten, en toen het omgekeerde glas opeens naar ‘ja’ zagen schuiven, keek ze me met wantrouwige ogen aan. Ze geloofde het niet. Ze verdacht me ervan dat ik het uit ongeduld naar de linkerhoek duwde. Ik ontkende. Als we al iets doen, doen we het samen, dat is de magie van de vermenging.”

 
Connie Palmen (Sint Odiliënberg, 25 november 1955)

Libris Literatuur Prijs 2015 voor Adriaan van Dis

 

Libris Literatuur Prijs 2015 voor Adriaan van Dis

De Libris Literatuur Prijs 2015 is gewonnen door Adriaan van Dis voor zijn boek ‘Ik kom terug’. Dat maakte juryvoorzitter Wim Pijbes maandagavond bekend tijdens een galadiner in het Amstel Hotel in Amsterdam. Adriaan van Dis werd op 16 december 1946 geboren in het Noord-Hollandse Bergen aan Zee. Zie ook alle tags voor Adriaan van Dis op dit blog.

Uit: Ik kom terug

“… Ik moest mij goed gedragen, onze toekomst stond op het spel. Hun geld zou ons bevrijden van zuinigheid en oorlogsangst. Speciaal voor het bezoek droeg ik een grijsfluwelen lange broek met omslag. Hij jeukte van nieuwigheid. Tante Elise en tante Desiree koesterden hun afkomst, generaties geleden waren hun voorvaderen voor de roomsen uit het zuiden van Frankrijk naar het noorden gevlucht. ‘Vaudois’ noemden ze zich, maar wij zeiden thuis gewoon waldenzen. De tantes hingen nog altijd aan een familiewapen uit die tijd, al hadden ze zich vermengd met Brabantse boeren en deelden we dezelfde achternaam. Vroom zijn was hun hobby en ik zat nog niet of de tantes lazen me de les. Of ik wel wist hoe de Vaudois geleden hadden? Opgejaagd waren ze, door de inquisitie vervolgd om hun sober geloof. Waar ze in Frankrijk ook heen vluchtten, tot aan de Alpengrotten toe, keer op keer werden hun kale kerken verbrand en hun nederzettingen vernietigd. Vrouwen hadden moeten toezien hoe de roomsen hun baby’s tegen de rotsen smakten, jonge zonen werden in stukken gesneden en hun lichaamsdelen in de velden omgeploegd en de mannen de hersenen uitgesneden. De roomsen kookten die en aten ze op. De tantes lieten me een oude Franse bijbel zien, met roestig bloed op de band. Ik kneep van angst in de tafelrand, mijn moeder keek naar buiten en begon over het weer. ‘Wij zijn de joden van de christenen,’ zei tante Desiree. En ik mocht daarbij horen? …”.

 
Adriaan van Dis (Bergen aan Zee, 16 december 1946)

Libris Literatuur Prijs 2014 voor Ilja Leonard Pfeijffer

De Nederlandse schrijver Ilja Leonard Pfeijffer heeft de Libris Literatuur Prijs 2014 gewonnen met het boek “La Superba”. De Nederlander kreeg de prijs voor de beste Nederlandstalige roman gisteravond in het Amstel Hotel in Amsterdam. Aan de prijs is een geldbedrag van 50.000 euro verbonden. Zie ook alle tags voor Ilja leonard Pheijffer op dit blog.

Uit: La Superba

“Het mooiste meisje van Genua werkt in de Bar met de Spiegels. Ze draagt dezelfde nette kleren als alle meisjes die daar werken. Ze heeft ook een vriendje dat haar af en toe opzoekt wanneer zij werkt. Hij heeft gel in zijn haar en draagt een T-shirt zonder mouwen waar SO-HO op staat. Hij is een klootzak. Soms zie ik via de spiegels hoe zij elkaar stiekem zoenen in het hokje waar zij de hapjes voor het aperitief klaarmaakt.
Vanochtend heb ik bij de Via della Maddalena iemand gezien die bestolen was. ‘Alladro!’ riep hij. ‘Alladro!’ Toen kwam er een jongetje de hoek omrennen. De man rende achter hem aan. Hij droeg een wit hemd zonder mouwen en hij had een dikke kop en een dikke buik. Hij leek mij een eerlijk man die van jongs af aan heeft geleerd te zwoegen voor een schamel loon. Het jongetje rende naar boven, naar de Via Garibaldi, langs de zonnewijzer en vanaf daar verder omhoog over de trappen van de Salita San Francesco. De dikke bestolen man was kansloos.
Later dronk ik op Piazza delle Erbe. Dat is zo’n zeldzame plek waar het vanzelf avond wordt zonder dat ik daar iets voor hoef te organiseren. De oranje tafeltjes zijn van Bar Berto, de oudste pub van het plein, beroemd om zijn aperitief. De witte tafeltjes horen bij de trattoria zonder naam waar je onmogelijk kunt eten zonder te reserveren. De rode en gele tafeltjes zijn van verschillende cafes en daarachter is nog een terras, een beetje beneden. Ik zou de namen kunnen opzoeken als je dat zou willen. Ik zat aan een blauw tafeltje, op het hoge deel van het plein, met uitzicht op het terras van Bar Berto. De blauwe tafeltjes horen bij Threegaio,ooit opgericht door drie homo-seksuelen die na nachten brainstormen geen betere naam konden bedenken dan deze. Ik dronk Vermentino van de Golfo di Tigullio. Op de barkruk tegen de gevel zat een imposant manwijf met een pikzwarte zonnebril. Dat stelde mij gerust, want daar zit zij altijd.”

 
Ilja Leonard Pfeijffer (Rijswijk, 17 janauari 1968)