Leonard Nolens, Mark Strand, Silvia Avallone, Marc Tritsmans, Patrick Cornillie, Stefan Chwin, Walid Soliman, Hubert Nyssen, Dorothy Allison

De Belgische dichter en schrijver Leonard Nolens werd geboren in Bree op 11 april 1947. Zie ook alle tags voor Leonard Nolens op dit blog.

 

De zoon

Je kijkt in het voorbijgaan in de spiegel
naar een paar dat steeds je blik ontwijkt.
Zij heeft je ogen groen gemaakt, je kreeg
zijn mond die nooit je wang heeft aangeraakt.

Ook als je bang weer doorloopt hoor je mat
als achter glas een man zijn ladders zingen,
hoog. En hoger. Tot zijn kopstem knapt
in het voorbijgaan om zich op te dringen.

Zo schuw en schril ben jij die twee dat pijn
in het geheim je roepnaam is, alleen
de spiegel weet hoe jij stilzwijgend heet.
Hij neemt een paar de maat en krijgt je klein.

 

Deontologie

Hoe ver mag ik gaan, hoe ver in alleenzijn, hoe diep,
En zonder dat ik straks uit haar gezicht verdwijn?
Zij, die ik in mij heb opgenomen, de noemenswaardige
Van wie ik leef, aan wie ik sterven moet, hoe ver
Kan zij mij volgen, mij, het zwartste pad, de smalste weg,
De wet die haar door mijn geboorte voorgeschreven werd?

Zij is de mens die ik besteel in al zijn vormen.
Ik ben het spook dat haar bekruipt, de giftige honing
Van haar bloed moet proeven om gezond te worden,
Dagelijks zuig ik haar dood. Hoe lang kan zij dit aan?
Hoe bang is zij in dit alleenzijn opgegaan, hoe klein?
Tot wij bij leven uit elkaars gezicht verdwenen zijn?

 

Deur

Hoe lang, met het getreuzel van de vrek
Die voor de reis zijn centen telt,

Hoe lang heb ik hier niet staan kloppen
Aan de deur van het leven,

Met de schuchterheid van vrouwen
Die zich schamen voor hun schoonheid,

Met mijn honger zich verkijkend
Op de kater na de dis, hoe lang

Heb ik hier niet staan kloppen
Aan de deur van het leven,

Met de pubernijd die spuwde
In de kluizen van het ouderhuis,

Met ongeborenheid bedorven
In de zon van moeders buik, hoe lang,

Met de misplaatste beleefdheid
Van een ongelukkig mens, hoe lang

Heb ik hier niet staan kloppen
Aan de deur van het leven

Die openstond.

 

 
Leonard Nolens (Bree, 11 april 1947)
Cover

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Mark Strand werd geboren op 11 april 1934 in Summerside, Prince Edward Island, Canada. Zie ook alle tags voor Mark Strand op dit blog.

Our Masterpiece Is The Private Life
For Jules

I
Is there something down by the water keeping itself from us,
Some shy event, some secret of the light that falls upon the deep,
Some source of sorrow that does not wish to be discovered yet?

Why should we care? Doesn’t desire cast its rainbows over the coarse porcelain
Of the world’s skin and with its measures fill the air? Why look for more?

II
And now, while the advocates of awfulness and sorrow
Push their dripping barge up and down the beach, let’s eat
Our brill, and sip this beautiful white Beaune.

True, the light is artificial, and we are not well-dressed.
So what. We like it here. We like the bullocks in the field next door,
We like the sound of wind passing over grass. The way you speak,

In that low voice, our late night disclosures . . . why live
For anything else? Our masterpiece is the private life.

III
Standing on the quay between the Roving Swan and the Star Immaculate,
Breathing the night air as the moment of pleasure taken
In pleasure vanishing seems to grow, its self-soiling

Beauty, which can only be what it was, sustaining itself
A little longer in its going, I think of our own smooth passage
Through the graded partitions, the crises that bleed,

Into the ordinary, leaving us a little more tired each time,
A little more distant from the experiences, which, in the old days,
Held us captive for hours. The drive along the winding road

Back to the house, the sea pounding against the cliffs,
The glass of whiskey on the table, the open book, the questions,
All the day’s rewards waiting at the doors of sleep . .

 

 
Mark Strand (11 april 1934 – 29 november 2014)

 

De Italiaanse schrijfster Silvia Avallone werd geboren in Biella op 11 april 1984. Zie ook alle tags voor Silvia Avallone op dit blog.

Uit: Swimming to Elba (Vertaald door Antony Shugaar)

“Within the round blur of the lens, the body, headless, shifted slightly. A backlit wedge of flesh pulled into focus. From last year to this, that body had changed, slowly, under its clothing. And now, this summer, in the binoculars, it was bursting into view. The distant eye nibbled at the details: the strap of the swimsuit, the swimsuit bottom, a strand of seaweed on the hip. Muscles flexing just above the knee, the arc of the calf, an ankle dusted with sand. The eye swelled and reddened with the effort of burrowing into the lens. The teenage body leaped out of the field of view and plunged into the water. A moment later—the viewfinder now repositioned and the focus recalibrated—the body reappeared, topped by a gleaming blond head of hair. And a burst of laughter so violent—even from this distance, just the sight of it—that it shook you down to the ground. It felt like you had tumbled into that laugh, past the white teeth. And the dimples on the cheeks, and the hollow between the shoulder blades, and the indentation of the belly button, and all the rest. She was playing like any girl her age, without a hint of suspicion that someone might be watching her. Her mouth opened wide. What could she be saying? And to whom? She sliced into a wave, emerging from the water with the triangle of her swimsuit top askew. A mosquito bite on one shoulder. The man’s pupil constricted and dilated as if he were under the influence of narcotics. Enrico continued watching his daughter; the impulse was too strong to resist. He spied on Francesca from the balcony, after lunch. He was off his shift at the Lucchini steelworks. He tracked her, studying her through the lenses of his fishing binoculars. Francesca scampered over the wet sand and through the splashing waves with her friend Anna. They chased one another, tagging, touching, pulling each other’s hair, while he, from his vantage point high above, motionless with a cigar in one hand, stood sweating. His giant bulk, his sweat-drenched T-shirt, eyes staring, intent in the crushing blast of heat. He was just keeping an eye on her, or that’s what he said. He’d been doing it since she started going to the beach with those older boys, those characters that he found deeply suspicious. Boys who smoked cigarettes; boys who most likely smoked joints, for that matter. And when he talked to his wife about them, about those troublemakers who were clustering around his daughter, he shouted like a psychotic. They smoke joints, they snort coke, they deal pills, they want to fuck my daughter! He actually never uttered the last phrase. Instead, he pounded his fist on the table, or punched the wall. Maybe he’d started spying on Francesca before that, though: when the body of his little girl suddenly seemed to slough off its old skin, gradually taking on a specific flesh and odor, new and, perhaps, savage. His little Francesca had suddenly sprouted a mocking ass and a pair of irreverent tits. The bones of her pelvis had developed an arch, forming an angled spillway between her ribs and her abdomen. And he was her father.”

 


Silvia Avallone (Biella, 11 april 1984)

 

De Vlaamse dichter Marc Tritsmans werd geboren in Antwerpen op 11 april 1959. Zie ook alle tags voor Marc Tritsmans op dit blog.

 

Lenteschoonmaak

Weinig zachtzinnig zoals deze lentedag
in de luwte van het bos als een
woesteling tekeergaat: mijn ziel

zich snijdt aan het breekbare, messcherpe
groen van jong blad, door tomeloze
vogeldrift word overmand en vertrappeld,

binnenstebuiten gekeerd door de
goddelijke geur van kamperfoelie,
gekraakt en schoongeschraapt

door de weerloze zachtheid van dit
uit koude dromen ontwaakte landschap.
Door de mangel gehaald, verhakkeld,

als een voor mezelf onbekend man
ben ik blij als ik ’s avonds nog mijn
eigen huis herken en binnenga.

 

Aarde

dat ze van ons houdt is onwaarschijnlijk
dat ze ons wil houden lijdt geen twijfel
zo stevig trekt ze ons tegen zich aan
dat gewrichten almaar harder gaan kraken

en wij blijven wel koppig ontkennen
dat ze met ons kan doen wat ze maar wil
trachten vaak aan haar greep te ontsnappen
maar langer dan een dag laat ze ons niet los

op knieën dwingt ze ons ten slotte allemaal
doet ons huilend bekennen dat wij haar aanbidden
en als niemand het ziet willen we niets liever

dan haar vruchtbare koelte strelen, opsnuiven
de oeroude geur, koesteren de lome zwaarte
die ons draagt en ons uiteindelijk zal verpletteren

 

Geluk?

Soms, fietsend langs donkere
grachten, duikt je blik ongevraagd
een woonkamer binnen, stuit
op een glimlach, een hand op
een schouder, maar je bent al

voorbij. Niet meer dan een tiende
seconde lijkt nodig om haarscherp
te tonen waar het om gaat. Moet je
in je huis misschien gewoonweg trachten
te kijken alsof je er toevallig voorbij rijdt.

 

 
Marc Tritsmans (Antwerpen, 11 april 1959)

 

De Vlaamse dichter en schrijver Patrick Cornillie werd geboren in Roeselare op 11 april 1961. Zie ook alle tags voor Patrick Cornillie op dit blog

 

Een bed

Een bed is de nacht genegen.
De warmte gist er, doorzichtig & traag.
Een bed is op zijn best belegen,
gerijpt in de volle smaak van de slaap.

Een bed is gebouwd van sterke bomen
en plant zich voort in de adem van het hout.
Bladerend in de voedzame nerven van zijn dromen
wordt een handvol streelzucht er nimmer koud.

In een bed hoeft men zich nooit te vervelen.
Elk verhaal laat er zich lezen: zo voorlopig het wit
omheen wat ronde vormen zit,

zo raakt het geheim van satijn er aan kant.
Meervoudig krijgt elk vermoeden er gestalte. Want
: een bed immers is meer dan het geheel van de delen.

 

Gedicht

Dit is het beraamde uitzicht:
bij de stamelplaats aan het glas van een oude
ruit houdt de vlakte dagenlang
de adem in. Winter is een steenworp ver.

(Het is bitterkoud.
In de schaduwen van het sneeuwland
blinkt wat blauw.)

Straks kruipt de vorst naderbij
en bouwt de leegte verder uit.
Het dorp trekt een deken over het hoofd.
Huizen schuiven dicht tegen elkaar aan.

 

 
Patrick Cornillie (Roeselare, 11 april 1961)

 

De Poolse schrijver en literair historicus Stefan Chwin werd geboren op 11 april 1949 in Gdansk. Zie ook alle tags voor Stefan Chwin op dit blog.

Uit: Ein deutsches Tagebuch (Vertaald door Marta Kijowska)

„Meine Mutter kam in die Stadt am 30. September 1945. Eigentlich hätte sie sich nach dem, was sie im Warschauer Aufstand erlebt hatte, über gar nichts mehr wundern sollen. Doch als sie aus dem Warschauer Zug auf einem Gleis des niedergebrannten Bahnhofs mit der von Granatsplittern durchlöcherten Tafel „Danzig“ stieg, schreckte sie beim Anblick des Trümmerfeldes, das sich bis zum Horizont hinzog, richtig zurück. Im herbstlichen Nebel schimmerten die Ruinen der Marienkirche und der von einem Artilleriegeschoss geköpfte Rathausturm.
Dabei hatte es hier noch vor kurzem einige schöne Straßen gegeben. Dann aber kamen die Russen vom Süden und Osten her, bombardierten das Zentrum, Hitler erklärte die Stadt zu einer Festung, und die SS-Patrouillen machten in den Straßen Jagd auf junge Wehrmacht-Deserteure und hängten sie in der Großen Allee an den Straßenlaternen auf. Wie von einem überbelichteten Fotonegativ verschwanden im Gedonner der Artilleriekanonade, im Feuer und Rauch eines nach dem anderen die um die Jahrhundertwende errichteten Prachtbauten: das Hotel „Deutscher Hof“, das „Grandhotel Reichshof“ oder das „Continental“, und von dem ganzen Hotel „Danziger Hof“ war nur eine einzige verkohlte Wand übrig geblieben, in der jetzt durchgefrorene Spatzen wohnten. Vor dem Hohen Tor fiel auf die von Bomben durchlöcherte Fahrbahn das von seinem Sockel gestoßene Denkmal von Wilhelm I., vor dem am 27. September 1914 Paul von Hindenburg persönlich ein Soldatendefilee abgenommen hatte; es fand während der feierlichen Präsentation der russischen Kanonen statt, die von den deutschen Truppen in Ostpreußen erbeutet worden waren. Die Gebäude des Senats der Freien Stadt und der Provinzverwaltung gab es nicht mehr.
Meine Mutter verließ den Bahnhof, bestieg einen Pferdewagen und fuhr über die Große Allee zur Medizinischen Akademie. Hinter den Bäumen zogen die stillstehenden Kräne der zerstörten „Schichau-Werft“ vorbei, in der sie später viele Jahre arbeiten sollte.
Ich kann mich gut an die Landschaft jener Stadt erinnern. Es war die Landschaft meiner Kindheit. An heißen August- oder Septembertagen stieg über den Straßen der rote Staub zerbröckelter Ziegelsteine auf. Ich ging mit meinen Eltern in die Altstadt – oder besser: in das, was von der Altstadt übrig geblieben war – und schaute in die leeren Fenster ausgebrannter Häuser, in denen Gras, Moos und kleine Birken wuchsen. Die Innenstadt war leer. Im Januar 1945, im Schein des großen Feuers flohen von hier auf den Schiffen, die die Russen beschossen, Tausende Frauen, Männer und Kinder, von denen kaum jemand zurückkehren sollte.“

 


Stefan Chwin (Gdansk, 11 april 1949)

 

De Tunesische dichter, schrijver, essayist en vertaler Walid Soliman werd geboren op 11 april 1975 in Tunis. Zie ook alle tags voor Walid Soliman op dit blog.

Uit: Three hours in Fiumicino (Vertaald door Jason Casper)

“When I took my place on the plane, I noticed the fat lady speaking with one of the stewardesses. After sitting down, she turned to me and spoke as if she had solved a great puzzle, “They’ve taken the sick woman to the hospital. She’ll stay in Rome… they’ve contacted her husband…” It was only a few minutes until the plane took off. I, with tenderness, caressed the crystal dolphin in my pocket. After the plane had taken its route above the clear Roman skies, I put my hand in my pocket to take out the paper with Bella’s address…but I didn’t find it in my right pocket, although I was sure that’s where I put it. It wasn’t in my left pocket either. I frantically searched in all my pockets, but couldn’t find even a trace of it. It was then I realized it must have fallen from my pocket before getting on the plane. I took out the dolphin from my pocket, and contemplated it disappointedly… it was all that was left for me of Bella, or Anabella, who was born this day the sixth of April, of whom I could only wonder if I would ever meet her again.”


Walid Soliman (Tunis, 11 april 1975)

 

De Franse schrijver, essayist en uitgever Hubert Nyssen werd geboren in Boendael aan de rand van Brussel op 11 april 1925. Zie ook Zie ook alle tags voor Hubert Nyssen op dit blog.

Uit: L’Helpe Mineure

« Victor, lui, s’était mis au lit de bonne heure. Deux oreillers sous la nu que, les lunettes sur le nez, il relisait Le désert des Tartares de Buzzati. Le tiroir de la commode a grincé quand Julie l’a refermé. Mais qu’est-ce que tu fiches ? Sans se retourner elle a répondu qu’elle se choisissait des dessous pour le lendemain. Noirs, a-t-elle ajouté avec un petit ricanement car Victor y était attentif autrefois. Tu prends le deuil ? Elle s’est esclaffée, pourquoi prendrait-elle le deuil ? Parce que je suis en train de crever, Julie. Les neuf mots avaient trébuché l’un sur l’autre comme des dominos. Elle s’est retournée, les lunettes étaient tombées sur le livre, les yeux étaient révulsés. A la place qu’occupait Victor il y avait un spectre. Elle aurait dû se précipiter, se dirait-elle plus tard, tenter un massage cardiaque ou autre chose, mais la mort s’était manifestée avec une telle évidence que Julie n’avait pu en douter un instant. Victor avait disparu, rien ne le ferait revenir dans la vieille chrysalide abandonnée sur le lit. Elle a compris qu’elle était à nouveau seule, et cette fois pour le restant de ses jours. Tu me laisses donc tomber, mon tendre voyou, a-t-elle murmuré plus tard, alors qu’elle abaissait les paupières sur les yeux sans pupilles. Du bout des doigts elle a ensuite effleuré la barbe poivre et sel qui lui avait donné tant de frissons quand ce doux blaireau lui effleurait la nuque ou les seins. Mais la barbe était maintenant celle d’un mannequin dont le masque tentait d’imiter l’impénétrable visage aux yeux clos qu’avait Victor quand ses mains de médecin, courtes et potelées, après avoir palpé les flancs de Julie pour débusquer une douleur dont elle s’était plainte, ne tardaient pas à s’égarer. Pourquoi la mort parodiait-elle ainsi la vie ? Julie a remonté le drap jusqu’aux épaules en laissant le livre ouvert sur le ventre. Puis elle a éteint la lampe de chevet. Elle sortait d’un mauvais rêve, elle ne pleurait pas. Elle est descendue en chemise de nuit. Pour se remettre les idées en ordre elle allait se réchauffer un peu de café. Ce qu’il y avait à faire, coups de fil, légiste, mairie, il serait temps d’y penser le matin. Cette nuit, dans la soudaine solitude de L’Helpe mineure, cette vieille demeure qu’elle avait baptisée du nom de la rivière qui la frôle, elle laisserait la tristesse se répandre lentement en elle. S’il avait vécu quelques années encore, se disait Julie, Victor n’aurait sans doute pas tardé à entrer dans le cycle qu’il lui avait plusieurs fois décrit, où l’inutile rage de survivre engendre des misères. Perdre par des tremblements la précision des gestes, lui avait-il confié un soir, il s’y résignerait peut-être, il avait abandonné la chirurgie depuis longtemps. »

 

 
Hubert Nyssen (11 april 1925 – 12 november 2011)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Dorothy Allison werd geboren op 11 april 1949 in Greenville, South Carolina. Zie ook Zie ook alle tags voor Dorothy Allison op dit blog.

 

The Women Who Hate Me

2.
God on their right shoulder
righteousness on their left,
the women who hate me never use words
like hate speak instead of nature
of the spirit not housed in the flesh
as if my body, a temple of sin,
didn’t mirror their own.

Their measured careful words echo
earlier coarser stuff say

What do you think you’re doing?
Who do you think you are? Whitetrash
no-count
bastard
mean-eyed
garbage-mouth
cuntsucker
cuntsucker
no good to anybody, never did diddlyshit anyway

You figured out yet who you ain’t gonna be?

The women who hate me hate
their insistent desires, their fat lusts
swallowed and hidden, disciplined to nothing
narrowed to bone and dry hot dreams.
The women who hate me deny
hunger and appetite,
the cream delight
of a scream
that arches the thighs and fills
the mouth with singing.

 

 
Dorothy Allison (Greenville, 11 april 1949)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e april ook mijn blog van 11 april 2018 en mijn blog van 11 april 2017 en ook mijn blog van 11 april 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en deel 3.

Dolce far niente, Marc Tritsmans, Philip Huff, Ellis Peters, Ben Greenman, Thijs Zonneveld, Albert Vigoleis Thelen

 

Dolce far niente

 

 
De overdekte laan door Pierre-Auguste Renoir, 1872

 

Herfstige beukendreef

Wekenlang gaat het vallen vanuit almaar
kalere kruinen achteloos door. En deze
vreemde droefheid: ook bij bomen hoort
ze blijkbaar bij de kleine dood want zo

kwistig wordt leven zelden rondgestrooid.
Hoe tomeloze drift onder zolen kraakt
en knapt. Al die geduldig opgeblonken
minuskule houten kistjes met binnenin

rantsoen voor onderweg en na miljoenen
jaren koppig deze zelfde boodschap die
aan aarde wordt bezorgd: het feilloze
plan voor het bouwen van een rode beuk.

 


Marc Tritsmans (Antwerpen, 11 april 1959)
Het Steen in Antwerpen, de geboorteplaats van Marc Tritsmans

 

De Nederlandse schrijver Philip Huff werd geboren op 28 september 1984 in Zwolle. Zie ook alle tags voor Philip Huff op dit blog.

Uit: Niemand in de stad

“Ik kijk op mijn horloge, een vier jaar oude Seiko. Mijn moeder heeft het voor me gekocht in mijn eindexamenjaar. Het bandje is versleten: de schakels zijn hier en daar beschadigd. Het is halft ien. Ik moet opschieten met douchen, wil ik nog op tijd zijn voor Barts overdracht en mijn eigen installatie als ‘één der redacteuren’ van Veritas, het corpsblaadje.
Met de laatste vuilniszak loop ik de trappen af. Het is donker in de lange gang. In de keuken, op de kelderdeur, heeft Matt geschreven: ‘Morgen: diner met dispuut. € 180.*’ En daaronder: ‘*Exclusief eten.’
Het doet me denken aan de eerste keer dat ik hier op het huis kwam, tijdens mijn groentijd. Matt en ik waren op bezoek tijdens de fleurrondes. Wat de bewoners verbond, zei iemand, was een verlangen naar dubbelzinnigheid, ironie. Dat vond je niet bij Tollens, zeiden ze (waar wij ook een fleur hadden): ‘diner met dispuut. Exclusief eten.’
Het ruikt naar boerenkool, rookworst en gebakken spek. Om een gedeukte ijzeren pan staan een stuk of acht borden met donkergele mosterdresten op de rand. De lamp hangt laag boven de tafel. De prullenbak is overvol, eromheen liggen pizzadozen en kranten, een lege plastic kant-en-klaarbak en een voetbal. Rond het etensbakje van de kat kruipen een soort lange, dunne pissebedden. Ik moet de huisjaars vertellen de kattenbak te verschonen, of hij moet de novieten vragen het te doen.
De ruiten van de achterdeur zijn door het duister omgetoverd tot spiegels, zwart en glad als de gracht bij nacht. Op de muur ernaast staat de helft van de geschiedenis van de laatste tien jaren Vondel geschreven. De novieten zijn bezig hem te vernieuwen. De langste naam op de muur is die van Jacob: J.W. van Wijnbergen tot Heerde. De kortste is die van Tom: T. Mak. Daartussenin staan vele andere namen, onder meer die van Johannes Hendrik Alleman (roepnaam: Hannes), M.D. de Jager (Matthias, of, vaker: Matt), P.N. Polak (Paulus), en die van mijzelf, natuurlijk: Philip Hofman.”

 


Philip Huff (Zwolle, 28 september 1984)

 

De Engelse schrijfster Ellis Peters werd op 28 september 1913 als Edith Pargeter geboren in Horsehay. Zie ook alle tags voor Ellis Peters op dit blog.

Uit: The Potter’s Field

“And he smiled to see the boy’s level brown brows draw together in despairing bewilderment. “Am I confusing you still more? I do not ask why you entered, though I think it may have been to escape the world without rather than to embrace the world within. You are young, and of that outer world you have seen as yet very little, and may have misjudged what you did see. There is no haste now. For the present take your full place here among us, but apart from the other novices. I would not have them troubled with your trouble. Rest some days, pray constantly for guidance, have faith that it will be granted, and then choose. For the choice must be yours, let no one take it from you.”
“First Cambridge,” said Hugh, tramping the inner ward of the castle with long, irritated strides as he digested the news from the Fen country, “now Ramsey. And Ely in danger! Your young man’s right there, a rich prize that would be for a wolf like de Mandeville. I tell you what, Cadfael, I’d better be going over every lance and sword and bow in the armoury, and sorting out a few good lads ready for action. Stephen is slow to start, sometimes, having a vein of laziness in him until he’s roused, but he’ll have to take action now against this rabble. He should have wrung de Mandeville’s neck while he had him, he was warned often enough.” “He’s unlikely to call on you,” Cadfael considered judicially, “even if he does decide to raise a new force to flush out the wolves. He can call on the neighbouring shires, surely. He’ll want men fast.”
“He shall have them fast,” said Hugh grimly, “for I’ll be ready to take the road as soon as he gives the word. True, he may not need to fetch men from the border here, seeing he trusts Chester no more than he did Essex, and Chester’s turn will surely come. But whether or no, I’ll be ready for him. If you’re bound back, Cadfael, take my thanks to the abbot for his news. We’ll set the armourers and the fletchers to work, and make certain of our horses. No matter if they turn out not to be needed, it does the garrison no harm to be alerted in a hurry now and then.” He turned towards the outer ward and the gatehouse with his departing friend, still frowning thoughtfully over this new complexity in England’s already confused and troublous situation. “Strange how great and little get their lives tangled together,”

 


Ellis Peters (28 september 1913 – 14 oktober 1995)
Cover VHS-casette

 

De Amerikaanse schrijver en uitgever Ben Greenman werd geboren op 28 september 1969 in Chicago. Zie ook alle tags voor Ben Greenman op dit blog.

Uit: Dig If You Will the Picture: Funk, Sex, God and Genius in the Music of Prince

“Faced with a new family to feed, John took work as a plastic molder at Honeywell, the industrial conglomerate that was the city’s largest employer. A daughter, Tyka, was born in 1960. Though the life of a plastic molder was more stable than that of a jazz musician, the marriage was not a happy one. John and Mattie fought frequently, separated more than once, and eventually split; over that period, Prince moved several times, always adjusting to new neighborhoods and new schools, making new friends while trying to keep in contact with the old ones. Prince was smart and sensitive and a good athlete, but he was also shy and small. Early on, he took solace in music; it had been a source of joy for both his parents and it was a source of joy for him as well. When his mother brought him along to Dayton’s, a local department store, in the early sixties, he would sneak away to the musical instruments section. His mother would find him there, a four-year-old, plinking out melodies. In the early sixties, he saw his father perform. “It was great,” he said. “I couldn’t believe it. People were screaming. From then on, I think, I wanted to be a musician.” But if his father was inspiring onstage, at home he could be demanding and discouraging. “He was so hard on me,” Prince told Tavis Smiley in 2009. “I was never good enough. It was almost like the army when it came to music . . . I wasn’t allowed to play the piano when he was there because I wasn’t as good as him. So when he left, I was determined to get as good as him, and I taught myself how to play music. And I just stuck with it, and I did it all the time. And sooner or later, people in the neighborhood heard about me and they started to talk.” Success has many fathers. In April of 1968, a few months before his tenth birthday, Prince went with his stepfather, Hayward Baker—his mother had remarried quickly, to stabi-lize a shaky situation—to see James Brown at the Minneapolis”

 


Ben Greenman (Chicago, 28 september 1969)

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Thijs Zonneveld werd geboren op 28 september 1980 in Sassenheim. Zie ook alle tags voor Thijs Zonneveld op dit blog.

Uit: Wilco Kelderman bestaat niet: en andere wielerverhalen

“Met alle gevolgen van dien: Het Moeras Van Opgeklopte Verwachtingen ligt vol met Verzopen Talenten.
Neem Remmert Wielinga – half mens, half buffel. Hij reed in de zomer van 2003 zomaar ineens met de beste renners van de wereld omhoog en werd halsoverkop geselecteerd voor de Tour van dat jaar. Het liep uit op een fiasco: Remmert (eigenlijk is dat ook geen naam voor een wielrenner) gaf gedesillusioneerd op en zou er nooit meer bovenop komen. Hij bekende later dat hij pelotonvrees had – een lastige handicap als je wielrenner bent.
Neem Pieter Weening. Hij was nog niet goed en wel begonnen aan zijn avontuur in het profpeloton toen Bert Wagendorp hem bij wijze van literair experiment naar een toekomstige Touroverwinning besloot te schrijven. Hartstikke leuk, totdat iedereen het serieus begon te nemen. Van Pieter werd niets minder verwacht dan een Tourzege. Weening was er op een gegeven moment ‘helemaal klaar mee’ en nam genoegen met een rol als knecht.
Neem Thomas Dekker. Als iemand de Tour zou gaan winnen, dan was hij het. Daar was hij het zelf trouwens helemaal mee eens. Maar Thomas kon het geduld niet opbrengen om langzaam te groeien; hij zocht de gele trui in een spuit en werd betrapt.
Neem Robert Gesink. De arme jongen is pas 28, maar de afgelopen jaren is hij alleen maar bezig geweest met het achtervolgen van de schaduw die hij zelf vooruitwierp.
Het was met de geschiedenis van die renners in mijn achterhoofd dat ik in juni 2012 een column schreef over een nieuw Nederlands talent: Wilco Kelderman.Hij kon klimmen, hij kon tijdrijden; het leek slechts een kwestie van tijd voordat ook hij zou worden gebombardeerd tot opvolger van Joop. De titel van die column was ‘Wilco Kelderman bestaat niet’. Ik dacht namelijk dat het beter was dat hij voorlopig maar even niet bestond – dan kon hij tenminste rustig groeien, op een plekje buiten de schijnwerpers. Ik wilde hem beschermen tegen de grote boze carnavalswereld.”

 

 
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

 

De Duitse dichter, schrijver en criticus Albert Vigoleis Thelen werd geboren in Süchteln op 28 september 1903. Zie ook alle tags voorAlbert Vigoleis Thelen op dit blog.

Uit: Die Insel des zweiten Gesichts

“Der Wirt umarmte mich vor der gierig schlingenden Runde und drückte mir zwei blanke Duros in die Finger. Dann zog er mich in die Küche, ich musste vor dem Personal erzählen, wie ich die Barbaren umgestimmt hätte: ein Wunder am hellen Tag! “Hombre!” rief er, und das bedeutet Mensch in der höchsten Potenz, “es hätte auch schief gehen können! Ist es denn niemandem schlecht geworden? Aber Haifisch ist tatsächlich ein Leckerbissen, die Flosse steht hoch im Preis.” Da merkte ich, wie nahe ich wieder einmal am Abgrund dahingewandelt war. Doch hatte mich Petrus, der wunderbare Fischer, an seiner Angelrute über Wasser gehalten. Zum Kotzen übel war es mir nun aber selber geworden. Ich verließ die Pinte zum Gekrollten Hai, auf der Suche nach einem Ort, wo ich ungestört eine Stunde platt liegen könnte. Die Lust am Essen war mir vergangen.
Im Städtchen lärmte das Herrenvolk, man war angeschwipst, teils stark betrunken. Ich verhüllte mein Antlitz. Das benahm sich wie zu Hause, und man war ja auch nur in Spanien. Dass sie vaterländische Lieder sangen, konnte ihnen niemand verargen, obwohl sich unter peitschender Sonne und Palmen das “Blonde Kind am Rhein” noch ärger anhörte als “Deutschland über alles”. Kinder, wenn ihr doch bliebet, wo ihr hingehört, und dafür zahlt ihr noch 1000 Mark!
Mein Lager fand ich nicht – “Herr Führer!” und dann ging’s wieder los: “Kommen Sie mal her, man will uns hier beschwindeln, für dieses Ding da sollen wir 3 Peseten bezahlen! Das macht man bei uns für fuffzig Pfennige!”
Ihr Arschlöcher, dachte ich, eben weil es made in Germany ist, kostet es hier drei Peseten. Handeln können ist eine Frage der menschlichen Würdigkeit. Ich kann es leider nicht und habe es nie gekonnt, weder mit Gott, noch mit dem Teufel, noch mit einer Hökerfrau. Ich zahle immer den vollen Preis, und Gott, Teufel und Hökerin grinsen sich eins, wenn ich abziehe. Ich schlichtete aber den Handel auf meine Weise, zu Gunsten des spanischen Verkäufers, gegen den deutschen Eindringling. Ich dichtete dem Gegenstand eine solche Einmaligkeit an, daß die Touristen jeden möglichen Preis zu zahlen bereit waren. Die Bude blühte.”

 

 
Albert Vigoleis Thelen (28 september 1903 – 9 april 1989)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e september ook mijn blog van 28 september 2017 en eveneens mijn blog van 28 september 2014 deel 1 en eveneens deel 2.   

Marc Tritsmans

De Vlaamse dichter Marc Tritsmans werd geboren in Antwerpen op 11 april 1959. Hij studeerde tandheelkunde en werkt als milieuambtenaar. Na publicatie van een aantal losse gedichten in diverse literaire tijdschriften debuteerde hij in 1992 met de bundel ‘De wetten van de zwaartekracht’. Er volgden nog 10 dichtbundels, waaronder “Onder bomen” (1994), “Oog van de tijd” (1997), “Van aarde” (1999) en “Sterk water” (2000). In 1991 won hij de P.-G. Buckinxprijs met ‘Cyclus Alpen’, en in 1995 opnieuw met het gedicht ‘Blad’. In 2010 werd hij bekroond met de poëzieprijs Melopee van de gemeente Laarne voor het gedicht ‘Geen aanleg’. In 2011 kreeg hij de Herman de Coninckprijs voor ‘Studie van de schaduw’, en tevens de publieksprijs voor het beste gedicht met ‘Uitgesproken’. Tritsmans publiceert regelmatig in De Gids , Hollands Maandblad , Het Liegend Konijn en Poëziekrant .

Zeezicht

Dit uitzicht heeft zich dus honderd jaar eerder
ook voor mijn overgrootvaders ogen ontvouwd.
Toen hij in zijn zondagse pak met strohoed,
vrouw in zwierige jurk aan de arm, op net
zo’n warme julidag de dijk beklom en

haar daar zag liggen. Bij deze zee van
millennia kan ik even weer naast hem op die
bruinige foto. Hij knikt verstrooid als ik me
voorstel en neuriet verder een liedje dat ik
later nog wel van zijn kleindochter leer.

 

Rechtzetting

Die me naar school bracht
onder de kastanjebomen, die
me nog als laatste bloedstollend

kon vertellen over Duitsers en
onder kleren gesmokkelde
boter. Die me steevast redde

als de wereld te groot werd.
Haar nu, ondanks het late
uur, nog even bellen en

zeggen dat het me spijt. Dat
ik er had moeten zijn die nacht
toen ze voorgoed vertrok.

 

Koeien

Het lijkt wel of ze staan te wachten
maar ze wachten helemaal op niets. Voor
hen volstaat het om te blijven waar ze
grazen hun wereld moet niet groter dan

tot waar de ogen reiken: dit weiland
dat gewoonweg ophoudt bij de bosrand
het huis daar in de verte met de man
die hen komt melken of hen meevoert

als het koud wordt ze kreunen snuiven
het regent zon schijnt op hun vachten
het wordt donker alles laat hen onbewogen
nergens zit een einde aan de tijd

 

 
Marc Tritsmans (Antwerpen, 11 april 1959)

Marguerite Yourcenar, Gerald Bisinger, H.H. ter Balkt, Marc Tritsmans

De Franse schrijfster Marguerite Yourcenar (anagram en pseudoniem van Marguerite Cleenewerck de Crayencour) werd geboren in Brussel op 8 juni 1903. Zie mijn blog van 8 juni 2007 en ook mijn blog van 6 april 2006.

 

Uit: Mémoires d’Hadrien

 

“Humanitas, Felicitas, Libertas : ces beaux mots qui figurent sur les monnaies de mon règne, je ne les ai pas inventés. N’importe quel philosophe grec, presque tout Romain cultivé se propose du monde la même image que moi. Mis en présence d’une loi injuste, parce que trop rigoureuse, j’ai entendu Trajan s’écrier que son exécution ne répondait plus à l’esprit des temps. Mais cet esprit des temps, j’aurais peut-être été le premier à y subordonner consciemment tous mes actes, à en faire autre chose que le rêve fumeux d’un philosophe ou l’aspiration un peu vague d’un bon prince. Et je remerciais les dieux, puisqu’ils m’avaient accordé de vivre à une époque où la tâche qui m’était échue consistait à réorganiser prudemment un monde, et non à extraire du chaos une matière encore informe, ou à se coucher sur un cadavre pour essayer de le ressusciter. Je me félicitais que notre passé fût assez long pour nous fournir d’exemples, et pas assez lourd pour nous en écraser ; que le développement de nos techniques fût arrivé à ce point où il facilitait l’hygiène des villes, la prospérité des peuples, et pas à cet excès où il risquerait d’encombrer l’homme d’acquisitions inutiles ; que nos arts, arbres un peu lassés par l’abondance de leurs dons, fussent encore capables de quelques fruits délicieux. Je me réjouissais que nos religions vagues et vénérables, décantées de toute intransigeance ou de tout rite farouche, nous associassent mystérieusement aux songes les plus antiques de l’homme et de la terre, mais sans nous interdire une explication laïque des faits, une vue rationnelle de la conduite humaine. Il me plaisait enfin que ces mots même d’Humanité, de Liberté, de Bonheur, n’eussent pas encore été dévalués par trop d’applications ridicules.

Je vois une objection à tout effort pour améliorer la condition humaine : c’est que les hommes en sont peut-être indignes. Mais je l’écarte sans peine. Tant que le rêve de Caligula restera irréalisable, et que le genre humain tout entier ne se réduira pas à une seule tête offerte au couteau, nous aurons à le tolérer, à le contenir, à l’utiliser pour nos fins ; notre intérêt bien entendu sera de le servir. Mon procédé se basait sur une série d’observations faites de longue date sur moi-même : toute explication lucide m’a toujours convaincu, toute politesse m’a conquis, tout bonheur m’a presque toujours rendu sage. Et je n’écoutais que d’une oreille les gens bien intentionnés qui disent que le bonheur énerve, que la liberté amollit, que l’humanité corrompt ceux sur lesquels elle s’exerce.”

 

 

Yourcenar

Marguerite Yourcenar (8 juni 1903 – 17 december 1987)

 

De Oostenrijkse dichter en vertaler Gerald Bisinger werd geboren op 8 juni 1936 in Wenen. Zie ook mijn blog van 8 juni 2006 en ook mijn blog van 8 juni 2007.

 

Die Jahre vergehen

(Für Adriano & Giulia)

 

Hin und zurück meine Fuss-stapfen im Schnee

und zart und hart das Geriesel an mein Gesicht

in der Dämmerung grau sehr dunkel der Himmel

über auffällig schimmerndem Weiss hügelaufwärts

dann abwärts dem Fluss zu sehr dunkel und rasch

fliesst lautstark die Enza das Jahr geht zu Ende

ich sitz am Kamin jetzt riech Rauch auch von glosendem

Holz Aufbruch und Rückkehr woher und wohin ein

Spaziergang im Schnee zwischen Mittag und Nachtmahl

auf weissgelbem Fell neben mir schläft der getigerte

Kater die Jahre vergehn und unentrinnbar wird alles

historisch verrinnt unentrinnbar gerinnts zum

Geschichtsklotz ich sitze und schreib jetzt ich esse

und trinke nicht jetzt ich atme bloss Luft zurück die

gerinnt zum Geschichtsklotz ich schreib noch an diesem

Gedicht ich beend es ich weiss schon ist es Historisch

 

Bissinger

Gerald Bisinger (8 juni 1936 – 22 februari 1999)

 

 

Omdat er wat ruimte over is en omdat wij weer in de ban zijn van een voetbaltoernooi, (wel wetende dat Engeland niet er bij is). Zie ook mijn blog van 9 juni 2006 en mijn blog van 15 juni 2006.

 

 

Nederland – Engeland 2-0

 

In Dublin schoot je in de tijdmachine
van ’88 naar 88: Noormannentijd. Maar
hier in Rotterdam, niet Oslo, in de vijfde
minuut kreeg Bergkamp een kans en faalde.

Captain David Platt, drieëndertig keer
balbezit, neergehaald aan zijn arm, zei
‘Zestig seconden’. Windkracht 8, ongeluk
kan dan razen, en 1-0 viel bij de paal.

Rook boven de tribunes beeldde angst uit;
op het veld door film omringd, lachte hoop
in een oranje wolk als een putto in

een schildering boven Dennis Bergkamp die
Seaman de tijdmachine instuurt. Oh
dat klappertanden in ’t stadion!

 

Uit: H.H. ter Balkt, Laaglandse hymnen III, 2003.

 

ierlandnederland_Huntelaar

 

 

Nou Camp – beslissende strafschop

Grijnzend ligt de bal te wachten op
mijn zo vaak geroemde linkervoet, die
door tachtigduizend ogen met argwaan
wordt begluurd. Mijn beschadigd lijf

wil hier alleen nog snel vandaan maar
moet nog wel verschalken die arrogante
panter in een onbegrijpelijk gekrompen doel.
Ik buig het hoofd voor felle tegenwind, die uit

open monden giert en fluit en zie voor me
in het gras een kever glanzen in volmaakte
onverschilligheid. Hoe ook hij ontkwam aan
46 snelle voeten en de vernielzucht van de tijd.

 

 

 Uit: Marc Tritsmans, Kritische massa, 2001.