In Memoriam Maryse Condé

In Memoriam Maryse Condé

De Franse schrijfster Maryse Condé is op 87-jarige leeftijd overleden. Maryse Condé  werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Het evangelie van de nieuwe wereld (Vertaald door Saskia Taggenbrock en Martine Woudt)

“Ze begon een voorgevoel te krijgen. Zou ze een van de vele in de steek gelaten vrouwen worden, vrouwen zonder echtgenoot, zonder minnaar, die met moeite hun kinderen grootbrachten?
Dat was niet wat Corazón haar had voorgespiegeld. Integendeel, hij had haar gouden bergen beloofd. Hij bedolf haar onder de kusjes, noemde haar ‘mijn liefste’ en verzekerde haar dat hij nooit van een vrouw had gehouden zoals hij nu van haar hield.
Corazón en Maya behoorden niet tot dezelfde sociale klasse: hij was een telg uit de invloedrijke familie Tejara, die hun land sinds de tijd van de slavernij had voorzien van handelaren, grondeigenaren en advocaten, artsen en leerkrachten. Corazón doceerde godsdienstgeschiedenis aan de universiteit van Asunción, waar hij vandaan kwam. Hij had de typische arrogantie van een rijkeluiszoontje, al werd die getemperd door de tederheid en de charme van zijn glimlach. Omdat hij vloeiend vier talen sprak – Engels, Spaans, Portugees en Frans – was hij door de rederij in dienst genomen om lezingen te geven voor de passagiers van de eerste en tweede klasse.
Het vervelendst was de droom die Maya elke nacht had. Ze zag een engel in een blauw gewaad met in zijn hand een lelie van de soort die cannalelie wordt genoemd. De engel kondigde haar aan dat ze zou bevallen van een zoon wiens missie het zou zijn het aanzien van de wereld te veranderen. Nou ja, een engel, bij wijze van spreken dan, want het was een van de meest bizarre wezens die ze ooit had gezien. Hij droeg hoge, glimmende lakleren laarzen. Zijn grijze haren krulden tot op zijn schouders; het vreemdst was de uitwas die verstopt op zijn rug leek te zitten. Een bochel? Op een nacht had ze hem woedend met een bezemsteel weggejaagd, maar de volgende nacht was hij gewoon weer teruggekomen.
De baby was in slaap gevallen en maakte met regelmatige tussenpozen kreungeluidjes in zijn slaap. De ezel boven zijn hoofd bleef warme lucht uitademen. Vroeger zette het echtpaar Ballandra ’s nachts hun koe met de naam Placida in deze stal. Maar op een goede dag was het arme beest op de grond gevallen terwijl haar snuit vol stroperig kwijl liep. Mond-en-klauwzeer, had de inderhaast opgeroepen veearts gediagnosticeerd.
Maya keerde de baby de rug toe, glipte naar buiten en liep het pad op dat naar de straat leidde en achter het huis van het echtpaar Ballandra langs slingerde. Ze was niet ongerust, want ze wist dat er op dit tijdstip, ondanks het licht dat de omgeving overspoelde, geen risico bestond dat het echtpaar plotseling zou opduiken en haar zou betrappen. Zoals alle inwoners van dit land waar weinig te beleven viel, keken ze televisie, op een flatscreen van 50 inch die ze onlangs hadden gekocht. De man, Jean-Pierre, was half in slaap gedommeld door zijn talrijke glaasjes oude rum, terwijl Eulalie, zijn vrouw, een babytruitje zat te breien voor een van haar ontelbare liefdadigheidswerken.
Bij het openduwen van het houten hek dat de tuin van de straat scheidde, had Maya het gevoel dat ze het gebied van eenzaamheid en verdriet betrad dat zonder enige twijfel vanaf dat moment bij haar leven zou horen.”

 

Maryse Condé (11 februari 1937 -2 april 2024 )

Maryse Condé, Else Lasker-Schüler

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Het evangelie van de nieuwe wereld (Vertaald door Saskia Taggenbrock en Martine Woudt)

“Het is een gebied dat aan alle kanten door water wordt omgeven, een eiland, zoals men doorgaans zegt, niet zo groot als Australië, maar ook niet klein. Het is voor het grootste deel vlak, maar er zijn ook heuvels met dichte wouden en twee vulkanen, één die luistert naar de naam ‘Top van de Grote Stoomketel’, die actief was tot 1820, toen hij de fraaie stad die op zijn flanken lag verwoestte, en daarna volledig in de slaapstand ging. Omdat het er ‘altijd zomer’ is, barst het er van de toeris-
ten, die hun dodelijke apparaten op alles wat mooi is richten. Sommigen noemen het liefdevol ‘Mijn land’, maar het is geen land, het is een overzees gebied, een overzees departement zelfs!
In de nacht waarin hij geboren werd, bevochten Zabulon en Zapata elkaar midden in de hemel en schoten ze bij elke beweging lichtstralen af. Het was een weinig alledaags schouwspel. Iemand die regelmatig naar het hemelgewelf kijkt, ziet vaak de Kleine Beer, de Grote Beer, Cassiopeia, de Avondster en Orion, maar het is uniek om twee van dit soort uit de grote diepten opgedoemde constellaties te zien. Het betekende dat degene die die nacht geboren werd een buitengewone lotsbestemming zou hebben. Maar op dat ogenblik leek niemand dat te vermoeden.
Het pasgeboren kind hield zijn piepkleine vuistjes ter hoog- te van zijn mond en lag opgerold tussen de hoeven van de ezel die hem verwarmde. Maya, die zojuist was bevallen in deze stal waar het echtpaar Ballandra zijn zakken mest, jerrycans met onkruidverdelger en landbouwwerktuigen opborg, waste zich zo goed en zo kwaad als het ging met het water uit een kalebas die ze had meegebracht – die tegenwoordigheid van geest had ze nog gehad. Haar bolle wangen waren nat van de tranen.
Ze had niet gedacht dat ze zich zo afschuwelijk zou voelen wanneer ze haar kind zou achterlaten. Ze wist niet dat de pijn haar buik met zijn vlijmscherpe tanden zou verscheuren. Toch was er geen andere oplossing. Ze was erin geslaagd haar toestand voor haar ouders verborgen te houden, vooral voor haar moeder, die maar bleef fantaseren over de stralende toekomst die haar dochter wenkte. Maya kon niet thuiskomen met een bastaardkind in haar armen.
Toen ze geen bloed meer zag, was ze verbluft blijven kijken. Een kind! Daar hadden haar zo vurige, poëtische nachten dus in geresulteerd, in dat slijmerige hoopje dat op haar poepte en pieste.
Uiteindelijk had ze geschreven naar haar minnaar, Corazón, een Spaans woord dat ‘hart’ betekent en dat slecht paste bij die reus uit één stuk. Omdat de derde brief nog steeds onbeantwoord was gebleven, was ze naar het kantoor gegaan dat de cruises regelde van de Empress of the Sea, waarop ze hem had leren kennen tijdens de inaugurele cruise van deze boot langs de eilanden. Toen ze zich bij het kantoor had gemeld om informatie te vragen, was het Afrikaans ogende blondje op naald-
hakken haar harteloos in de rede gevallen: ‘We geven geen privé-informatie over onze passagiers.’
Maya had nog een keer geschreven. Weer zonder antwoord.”

 

Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Else Lasker-Schüler werd geboren in Elberfeld op 11 februari 1869. Zie ook alle tags voor Else Lasker-Schüler op dit blog.

 

Afscheid

Maar jij kwam nooit met de avond –
Ik zat in mijn sterrenmantel.

Als er aan mijn huis geklopt werd
Was het mijn eigen hart.

Dat hangt nu aan elke deurpost,
Ook aan die van jou;

Tussen varens uitdovende vuurroos
In het bruin van de guirlande.

Voor jou verfde ik de hemel braamrood
Met mijn hartebloed.

Maar jij kwam nooit met de avond –
… Ik wachtte met schoenen van goud.

 

Vertaald door Menno Wigman

 

Else Lasker-Schüler (11 februari 1869 – 22 januari 1945)
Portret door Stanislaus Stückgold, ca. 1910

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e februari ook mijn blog van 11 februari 2021 en ook mijn blog van 11 februari 2019 en eveneens mijn blog van 11 februari 2018 deel 2.

Maryse Condé, Else Lasker-Schüler

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Tot het water stijgt (Vertaald door Martine Woudt)

“Babakar werd vanuit de milde warmte van zijn slaap in het kabaal van een onweersnacht geslingerd en kwam versuft, bevangen door het lawaai, tot zijn positieven. De donder bulderde. De golfplaten van het dak kletterden. De takken van de pié bwas kraakten en vlogen vervolgens in stukken tegen de grond, terwijl de mango’s als stenen naar beneden vielen. In zijn slaap had hij zijn moeder gezien, glimlachend en stralend, haar korenbloemogen helder en opgefrist, alsof ze te midden van de chaos der elementen een olijftak bracht. Ze kwam hem vertellen dat de zwarte bladzijden van de rouw omgeslagen waren en dat de belofte van het geluk zich eindelijk aftekende.
De klok gaf kwart over elf aan. Hij dacht aan de mannen die op dit moment zelfgestookte rum zaten te drinken, dobbelden of dominoden en de hard geworden bomen streelden van de vrouwen met wie ze straks een wip wilden maken. Terwijl hij al in een gestreepte katoenen pyjama lag te slapen. Niemand begreep ook maar iets van deze regentijd. Er had al weken geleden een einde aan moeten komen. Maar de regen bleef de natuur maar onstuimig geselen en liet de meest verborgen bergstromen nog steeds buiten hun oevers treden. Huiverend in de vochtige lucht schoot Babakar een ochtendjas aan en liep op blote voeten door de achtereenvolgende kamers van zijn smakeloos en haastig ingerichte villa. Huizen hebben hun eigen S. Dit huis sprak van eenzaamheid en buitensluiting. In de keuken schonk hij een glas melk in, dat hij te snel en knoeiend op zijn kin leegdronk. Hij gebruikte nooit alcohol, niet uit godsdienstige overwegingen, maar omdat hij er maagzuur van kreeg dat de toch al zo beroerde smaak van zijn leven nog beroerder maakte. Toen hij zijn glas nogmaals volschonk, klonk hard de bel van de ingang, ingedrukt door een gejaagde hand. Babakar liep de veranda op en stak ondanks de regen rennend het grasveld over, waarbij zijn blote voeten in de modder wegzakten en er daarna met een soppend geluid weer uitkwamen. Achter het hek stond een man, schuilend onder een bananenblad. Hij was jong. Knap. Met een angstige blik. Zwart. Heel zwart. Gekleed in lompen en wonderlijk genoeg op rode basketbalschoenen, die aan alle kanten water doorlieten. Het betrof klaarblijkelijk een Haïtiaan, waar het in de streek van wemelde, ook al werden ze door de politie steeds hardhandiger gearresteerd en naar de grens teruggebracht. Hij stamelde: “Fo li vini kounye-a. Li pral mouri!”Babakar had zich niet vergist: hij herkende het Haïtiaanse Creools, dat hij net zomin verstond als het Guadeloupse, en vroeg in het Frans: ‘Over wie gaat het? Een van mijn patiënten?’ De man herhaalde alleen maar luider: “Li pral mouri!” Babakar ging terug het huis in om zich aan te kleden en zijn dokterstas te pakken. Daarna voegde hij zich weer bij de Haïtiaan, die op zijn hurken en met zijn hoofd tussen zijn handen in een hoek van de garage was gaan zitten.”

 

Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Else Lasker-Schüler werd geboren in Elberfeld op 11 februari 1869. Zie ook alle tags voor Else Lasker-Schüler op dit blog.

 

Nu sluimert mijn ziel

De storm heeft haar stammen geveld,
O, mijn ziel was een bos.
Heb je me horen huilen?
Omdat je ogen bang geopend staan.
Sterren verstrooien nacht
In mijn vergoten bloed.
Nu sluimert mijn ziel
Talmend op haar tenen.
O, mijn ziel was een bos;
Palmen boden schaduw,
Aan de takken hing de liefde.
Troost mijn ziel in haar sluimer.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Else Lasker-Schüler (11 februari 1869 – 22 januari 1945)
Portret door Lene Schneider-Kainer, 1914/15

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e februari ook mijn blog van 11 februari 2021 en ook mijn blog van 11 februari 2019 en eveneens mijn blog van 11 februari 2018 deel 2.

Maryse Condé, Kazys Bradūnas

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Segu (Vertaald door Barbara Bray)

“Dousika was a nobleman or yerewolo, a member of the royal council, a personal friend of the king and the father of ten legitimate sons, ruling as fa or patriarch over five families, his own and those of his younger brothers. His compound reflected his standing in Segu society. Its tall facade overlooking the street was ornamented with sculptures as well as triangular patterns carved into the clay, and surmounted by turrets of varying height and pleasing effect. Within were a number of flat-roofed huts, also of mud, connected by a series of courtyards. The first contained a magnificent dubale tree whose foliage formed a dome of greenery, supported by some fifty columns, roots grown down from the main trunk.
The dubale might be called the witness and guardian of the life of the Traores. Beneath its powerful roots the placentas of many of their ancestors had been buried after a safe delivery. In its shade the women and children sat to tell stories, the men to make family decisions. In the dry season it gave protection from the sun. In the rainy season it provided firewood. At night the spirits of the ancestors hid in its branches and watched over the sleep of the living. When they were displeased they showed it by making faint sounds, at once mysterious and as clear as a code. Then those experienced enough to decipher them shook their heads and said: ‘Beware – tonight our fathers have spoken!’
Anyone who crossed the threshold of the Traore compound knew at once what sort of people they were, guessed that they owned plenty of good land planted with millet, cotton and fonio, worked by hundreds of slaves – house slaves and captives. There were storerooms crammed with bags full of cowrie shells and gold dust lavishly bestowed by the king, the Mansa. In a paddock behind the huts were Arab steeds, purchased from the Moors. Signs of wealth were everywhere.
And why was the outer courtyard empty now, which was usually swarming with people? With girls and boys, all naked, the first with a string of beads or cowrie shells around their waists, the second with only a cotton string. With women pounding or sieving millet, or spinning cotton as they listened to the jokes of a jester or the epics of a griot singing for a dish of gruel. With men chatting together as they sharpened arrows for hunting or whetted farming implements. Dousika, getting more and more vexed, went on into the second courtyard, overlooked by the huts of his three wives and of Sira, his concubine.
He found the latter lying prostrate on a mat, her beautiful face gleaming with sweat and distorted with suffering. ‘Where is everyone?’ he barked.
She made an effort to sit up, and said in her imperfect Bambara, ‘By the river, koke.’
‘By the river?’ he almost yelled. ‘What are they all doing there?’
‘A white man!’ she managed to murmur. ‘There’s a white man on the bank of the Joliba!’
A white man? Was the woman delirious? Dousika looked down at her belly, which was enormous under the loosely tied pagne, then up, apprehensively, at the clay walls of the hut. Alone with a woman about to give birth!”

 

Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)

 

De Litouwse dichter Kazys Bradūnas werd geboren in Kiršai, Rayon Vilkaviškis, op 11 februari 1917. Zie ook alle tags voor Kazys Bradūnas op dit blog.

 

Verbannen dichters

Verbannen dichters – woestijncactussen,
Geen vocht,
Alleen zand rondom ,
Toch groeien en bloeien ze,
Doornige rode bloesems.

Jaren vervagen,
Zand bedekt hun sporen.
Alleen de verbannen dichters
Blijven,
Groeien
En bloeien
Met smartelijke karmozijnrode bloemen.

Wanneer jouw hart en het mijne
Wordt doorboord door de doorn van een gedicht,
Laten we niet huilen –
Verbannen dichters – woestijncactussen
Voeden zich met ons bloed.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Kazys Bradūnas (11 februari 1917 – 9 februari 2009)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e februari ook mijn blog van 11 februari 2019 en ook mijn blog van 11 februari 2018 deel 2.

Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers, Lydia Child, Marie-Joseph Chénier

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: What Is Africa to Me? (Vertaald doorRichard Philcox)

“Why is it that any attempt to write about one’s life ends up as a jumble of half-truths? Why does it have to be that any autobiography or memoir all too often becomes a construction of fantasies where the simple truth fades, then disappears altogether? Why is it that we are so anxious to depict a life so different from what we have lived? I read, for example in my publisher’s press release on the basis of information I provide for journalists and booksellers: ‘In 1958, she married Mamadou Condé, an actor from Guinea, whom she saw perform at the Odeon theater in Les Nègres, a play by Jean Genet, directed by Roger Blin, and left with him for Guinea, the only African country that said ‘No’ to General de Gaulle’s referendum.’
The above information conjures up an appealing picture of love enlightened by political commitment. And yet it is far from the truth. I never saw Condé perform in Les Nègres. While I was with him in Paris, he acted in small parts in obscure theatres where he played ‘the nigger’ as he used to joke. It was only in 1959 that he played Archibald at the Odeon, long after the first of our many separations, since our marriage had been far from a success story. I was teaching at Bingerville in the Ivory Coast where Sylvie-Anne, our first daughter, was born.
Paraphrasing Jean-Jacques Rousseau, therefore, in his Confessions, I declare today that ‘I propose to show my fellows a woman as nature made her and this woman shall be me.’
In a manner of fashion I have always felt passionate about the truth which, both in private and in public, has often been to my detriment. In my childhood memories, Tales from the Heart: True Stories from My Childhood, I recount how my ‘vocation as a writer’ (if we can use such an expression) came about. I must have been around ten. I think it was one 28th April, the birthday of my mother whom I adored but whose singular, complex and capricious character never failed to disconcert me. I had apparently devised a piece that was composed of a poem and a short play where I attempted to act out the various facets of her personality, sometimes tender and serene like a sea breeze, sometimes spiteful and moody. My mother is said to have listened to me without saying a word while I paraded in front of her dressed in a blue frock . Then she looked up at me, her eyes brimming with tears, to my amazement, and sighed: ‘so that’s how you see me?’ At that very moment I felt a surge of power that I have attempted to relive, book after book.”

 

 
Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Else Lasker-Schüler werd geboren in Elberfeld op 11 februari 1869. Dat is vandaag precies 150 jaar geleden. Zie ook alle tags voor Else Lasker-Schüler op dit blog.

 

Konzert
Ein Lied an Gott

Es schneien weiße Rosen auf die Erde,
Warmer Schnee schmückt milde unsere Welt;
Die weiß es, ob ich wieder lieben werde,
Wenn Frühling sonnenseiden niederfällt.

Zwischen Winternächten liegen meine Träume
Aufbewahrt im Mond, der mich betreut –
Und mir gut ist, wenn ich hier versäume
Dieses Leben, das mich nur verstreut.

Ich suchte Gott auf innerlichsten Wegen
Und kräuselte die Lippe nie zum Spott.
In meinem Herzen fällt ein Tränenregen;
Wie soll ich dich erkennen lieber Gott …

Da ich dein Kind bin, schäme ich mich nicht,
Dir ganz mein Herz vertrauend zu entfalten.
Schenk mir ein Lichtchen von dem ewigen Licht! – – –
Zwei Hände, die mich lieben, sollen es mir halten.

So dunkel ist es fern von deinem Reich
O Gott, wie kann ich weiter hier bestehen.
Ich weiß, du formtest Menschen, hart und weich,
Und weintetest gotteigen, wolltest du wie Menschen sehen.

Mein Angesicht barg ich so oft in deinem Schoß –
Ganz unverhüllt: du möchtest es erkennen.
Ich und die Erde wurden wie zwei Spielgefährten groß!
Und dürfen »du« dich beide, Gott der Welten, nennen.

So trübe aber scheint mir gerade heut die Zeit
Von meines Herzens Warte aus gesehen;
Es trägt die Spuren einer Meereseinsamkeit
Und aller Stürme sterbendes Verwehen.     

 


Else Lasker-Schüler (11 februari 1869 – 22 januari 1945)

 

De Litouwse dichter Kazys Bradūnas werd geboren in Kiršai, Rayon Vilkaviškis, op 11 februari 1917. Zie ook alle tags voor Kazys Bradūnas op dit blog.

 

Let The Blossoms Bloom

(For Loreta and Jurgis)

The river comes flowing
And brings with it a name.
Man comes forward
And brings with him a surname —
A toponym appears:
A cross is constructed,
Smoke rises from a chimney.
In this way Sūduva was born,
Absorbed into our hearts.

A daughter comes forward
And brings with her a fire.
A son comes forward
And brings with him bread.
At the shore of another world,
In the shade of another sky
And another tree
A table is constructed,
A loaf is sliced —
Life begins.
Put your clasped hands
On the ancient table
And let the blossoms bloom.

 

Vertaald door Rita Dapkus

 

Aanroeping

Verander, geest,
mijn eerste gedichten in doek,
en bezweer mijn gezichtsloze broer
er Sint Isidoor op te schilderen,
slechts gevoed met zwart brood.

Verander, wortels,
mijn volgende gedichten in hout,
en bezweer de lamme beeldhouwer
er een gezicht van verdriet op te houwen,
met de trekken van een moeder.

Verander, aarde,
mijn laatste gedichten in klei,
en bezweer de grijsaard in rouw
naast je kist, ruikend naar vurenhout,
te huilen in een aarden pot.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

 
Kazys Bradūnas (11 februari 1917 – 9 februari 2009)

 

De Oostenrijkse dichter Gerhard Kofler werd geboren op 11 februari 1949 in Bozen. Zie ook alle tags voor Gerhard Kofler op dit blog.

 

DER EISACK

plötzlich so nah
der Eisack.
keine erinnerung
floß bisher so
in meine fahrtrichtung.
klare wasser,
als könnte endlich
nichts mehr
meine tote kindheit trüben.

 

ENVOI

einmal werde ich in Paris leben
und auf der Place Saint André des Arts sitzen
den brunnen von Saint-Michel vor augen
und die Rue Danton daneben
(gestürzte engel in monumentalen mythen)
bestelle ich einen cafd noir süß
mit einem rest
revolutionärer melancholie
höre ich um mich herum
die schwestersprache
viel verstehend
rede ich dann wenig

 


Gerhard Kofler (11 februari 1949 – 2 november 2005)
Cover

 

De Engelse dichter en schrijver Roy Fuller werd geboren op 11 februari 1912 Failsworth in Lancashire. Zie ook alle tags voor Roy Fuller op dit blog.

 

Sonnet

The crumbled rock of London is dripping under
Clouds of mechanical rain, and other cities
Lie frozen round their riven and the thunder:
For these new decades open of silent pities,
The poet dead by green enormous sculpture,
Roads sanded for expressionless invaders
And empty as flame the heavens for the vulture.
Here walk with open lips the pale persuaders
Of doom, over the concrete near the river,
Shadowed by mists on whose retreating faces
The glassy light and crimson vapors quiver.
This town is full of ghosts: successive bases
Lost to the living send their last battalion.
There is no face tonight that is not alien.

 

Soliloquy In An Air-Raid

The will dissolves, the bean becomes excited,
Skull suffers formication; moving words
Fortuitously issue from my hand.
The winter heavens, seen all day alone,
Assume the color of aircraft over the phthisic
Guns.

       But who shall I speak to with this poem?

Something was set between the words and the world
I watched today; perhaps the necrotomy
Of love or the spectre of pretense; a vagueness;
But murdering their commerce like a tariff.

Inside the poets the words are changed to desire,
And formulations of feeling are lost in action
Which hourly transmutes the basis of common speech.
Our dying is effected in the streets,
London an epicentrum; to the stench
And penny prostitution in the shelters
Dare not extend the hospital and bogus
Hands of propaganda.

Ordered this year:
A billion tons of broken glass and rubble,
Blockade of chaos, the other requisites
For the reduction of Europe to a rabble.
Who can observe this save as a frightened child
Or careful diarist? And who can speak
And still retain the tones of this civilization.

 

 
Roy Fuller (11 februari 1912 – 27 september 1991)

 

De Duitse dichteres Karoline von Günderode werd geboren op 11 februari 1780 in Karlsruhe. Zie ook alle tags voor Karoline von Günderode op dit blog

 

Gebet an den Schutzheiligen

Den Königen aus Morgenlanden
Ging einst ein hell Gestirn voran
Und führte treu sie ferne Pfade,
Bis sie das Haus des Heilands sah’n.

So leuchte über meinem Leben,
Laß glaubensvoll nach dir mich schaun,
In Qualen, Tod und in Gefahren
Laß mich auf deine Liebe traun.

Mein Auge hab ich abgewendet
Von allem, was die Erde gibt,
Und über alles, was sie bietet,
Hab ich dich, Trost und Heil geliebt.

Dir leb ich und dir werd ich sterben,
Drum lasse meine Seele nicht
Und sende in des Lebens Dunkel
Mir deiner Liebe tröstlich Licht.

O leuchte über meinem Leben!
Ein Morgenstern der Heimat mir,
Und führe mich den Weg zum Frieden,
Denn Gottes Friede ist in dir.

Laß nichts die tiefe Andacht stören,
Das fromme Lieben, das dich meint,
Das, ob auch Zeit und Welt uns trennen,
Mich ewig doch mit dir vereint.

Da du erbarmet mich erkoren,
Verlasse meine Seele nicht,
O Trost und Freude! Quell des Heiles!
Laß mich nicht einsam, liebes Licht!

 

 
Karoline von Günderode (11 februari 1780 – 26 juli 1806)
Cover

 

De Duitse schrijver Hermann Ludwig Allmers werd geboren op 11 februari 1821 in Rechtenfleth aan de Weser. Zie ook alle tags voor Hermann Allmers op dit blog.

 

Nachtsegen

Dämmrig wird’s auf allen Fluren,
Dunkel wird’s im Buchenhain
Alle Waldesvögel schlafen
Unter leisem Singen ein

Alle Tagesstimmen schweigen,
Aus den Wiesen steigt der Duft,
Und der braune Käfer surret
Durch die laue Sommerluft.

Und die bleichen Nachtphalänen
Flattern leis ohn Unterlaß,
Und des Taues Wonnetränen
Sinken still ins hohe Gras.

Doch die tiefgeheimsten Stimmen
Die der laute Tag verschlang,
Flüstern, murmeln, rauschen, singen
Ihren wundersamen Sang.

Und viel zage Menschenherzen –
Hat der Tag sie arm gemacht,
Arm an Glauben, arm an Lieben,
Macht sie reich die stille Nacht.

 

 
Hermann Allmers (11 februari 1821 – 9 maart 1902)
Hier zittend in het midden, tussen allemaal schilders uit Worpswede, 1895

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Lydia Maria Francis Child werd geboren op 11 februari 1802 in Medford, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Lydia Child op dit blog.

Uit: Letters from New York

“September 23,1841 Last week, a new synagogue was consecrated in Attorney-street; making I believe, five Jewish Synagogues in this city, comprising in all about thousand of this ancient people. The congregation of the new synagogues German emigrants, driven from Bavaria, the Duchy of Baden, &c., by oppressive laws. One of these laws forbade Jews to marry; and among the emigrants were many betrothed couples, who married as soon as they landed on our shores; trusting their future support to the God of Jacob. If not as “rich as Jews,” they are now most of them doing well in the world; and one of the first proofs they gave of prosperity, was the erection of a place of worship. The oldest congregation of Jews in New-York, were called Shewith Israel. The Dutch governors would not allow them to build a place of worship; but after the English conquered the colony, they erected a small wooden syna-gogue, in Mill-street, near which a creek ran up from the East River, where the Jewish women performed their ablutions. In the course of improvement this was sold; and they erected the handsome stone building in Crosbystreet, which I visited. It is not particularly striking or magnificent, either in its exterior or interior; nor would it be in good keeping, for a people gone into captivity to have garments like those of Aaron, “for glory and for beauty;” or an “ark overlaid with pure gold, within and without, and a crown of gold to it round about.” There is something deeply impressive in this remnant of a scattered people, coming down to us in continuous links through the long vista of recorded time; preserving themselves carefully unmixed by intermarriage with people of other nations and other faith, and keeping up the ceremonial forms of Abraham, Isaac, and Jacob, through all the manifold changes of revolving generations. Moreover, our religions are connected, though separated; they are shadow and substance, type and fulfilment. To the Jews only, with all their blindness and waywardness, was given the idea of one God, spiritual and invisible; and, therefore, among them only could such a one as Jesus have appeared. Tous they have been the medium of glorious truths; and if the murky shadowof their Old dispensation rests too heavily on the mild beauty of the New, it is because the Present can never quite unmoor itself from the Past; and well for the world’s safety that it is so.”

 

 
Lydia Child (11 februari 1802 – 7 juli 1880)

 

De Franse dichter en schrijver Marie-Joseph Chénier werd geboren op 11 februari 1764 in Constantinopel. Zie ook alle tags voor Marie-Joseph Chénier op dit blog.

 

Hymne à l’égalité (Fragment)

Des guerriers, des sages rustiques,
Conquérant leurs droits immortels,
Sur les montagnes, helvétiques
Ont posé tes premiers autels.

Et Franklin qui, par son génie,
Vainquit la foudre et les tyrans,
Aux champs de la Pensylvanie
T’assure des honneurs plus grands !

Le Rhône, la Loire et la Seine,
T’offrent des rivages pompeux
Le front ceint d’olive et de chêne
Viens y présider à nos yeux.

Répands ta lumière infinie,
Astre brillant et bienfaiteur ;
Des rayons de la tyrannie
Tu détruis l’éclat imposteur.

Ils rentrent dans la nuit profonde
Devant tes rayons souverains ;
Par toi la terre est plus féconde ;
Et tu rends les cieux plus sereins.

 


Marie-Joseph Chénier (11 februari 1764 – 10 januari 1811)
Portret, Franse school, ca. 1795

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e februari ook mijn blog van 11 februari 2018 deel 2.

Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Wie Spreu im Wind (Vertaald door Uli Wittmann)

„Abdullahi trat ein. Sein Blick streifte Abdel Salam nur leicht. Und doch wusste das Kind, dass dem Vater nichts entgangen war. Weder die Tränenspuren auf seinen Wangen noch Maryems Verwirrung oder ihre durcheinandergeratenen Schleier. Abdel Salam hob seine Holztafel auf, die er auf den Boden gelegt hatte, und ging hinaus. Als Maryem und Abdullahi allein waren, sagte dieser erbost: »Wenn das so weitergeht, schicke ich ihn zu meinem Bruder nach Daura. Er bittet mich schon seit einem Jahr darum. Aus Schwäche habe ich bisher noch gezögert. Aber du gehst zu weit. Was willst du aus dem Jungen machen? Einen Weichling, der meinem Namen Schande macht?« Maryem nahm die Zurechtweisung demütig hin. Denn sie hatte große Angst davor, ihr Mann könnte seine Drohung wahr machen und sie erneut den Ängsten aussetzen, die sie vierzehn Jahre zuvor ausgestanden hatte, als ihr erster Mann, Tiekoro, sie von ihrem Sohn Mohammed getrennt hatte. Um das zu vermeiden, war sie zu allem bereit und setzte eine Maske völliger Ergebenheit auf. Abdullahi sagte versöhnlicher: »Ich habe unserem Sohn eine bewaffnete Eskorte entgegengeschickt, damit ihm bei all diesen Maradawa3, die die Straßen unsicher machen, nichts zustößt.« Wie aufmerksam Abdullahi doch trotz all seiner Starrheit und Sittenstrenge war! Und wie zartfühlend sein Herz sein konnte! Voller Dankbarkeit fragte sie ihn: »Wann, glaubst du, wird er bei uns sein?« Aber obwohl sie versuchte, sich zu beherrschen, lag auch diesmal noch zu viel Leidenschaft in ihrer Frage, und Abdullahi, erneut verstimmt, entfernte sich mit den Worten: »Das weiß Allah allein!«

 

 
Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)
Cover

Lees verder “Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers”

Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Wie Spreu im Wind (Vertaald door Uli Wittmann)

„Mutter, warum liebst du ihn mehr als mich? Warum bist du so glücklich über seine Ankunft, dass du mich nicht mehr beachtest?«
Abdel Salam sprach mit weinerlicher Stimme und zerknüllte mit den Fingern die weiße Seide seines Kaftans. Er war fast zwölf, und dieses Gespräch war eigentlich fehl am Platz. Aber Maryem hatte dieses Kind nicht so erzogen, wie es die Zurückhaltung der Fulbe erforderte, und hatte auch nie seine Liebesbezeigungen unter Kontrolle halten können. Im Gegenteil. Sie brauchte sie und musste sich ihrer immer wieder vergewissern, um sich einzureden, dass ihr Leben dadurch wieder einen Sinn hatte. Sie drückte Abdel Salam ganz fest an sich und erklärte ihm zärtlich: „Ich liebe ihn nicht mehr als dich“.
Aber er hat so sehr gelitten! Als er so alt war wie du, ist sein Vater getötet worden. Dann hat er mit angesehen, wie sein Land in den Krieg hineingezogen wurde, und hat ein Bein verloren, als er es verteidigte.
Dennoch kann er glücklich sein, dass er überlebt hat, während sein bester Freund neben ihm starb und sein Bruder verschollen ist! Er ist allein, krank an Körper und Seele. Das verstehst du doch. Nicht wahr?«
Abdel Salam antwortete nicht. Das Gesicht gegen den warmen, duftenden Hals seiner Mutter gepresst, genoss er diesen Augenblick verbotenen Glücks. Bald würde er sie verlassen, zu seinen Kameraden in die Koranschule zurückkehren und unter dem strengen Blick eines Malam Still sitzen müssen. Abdel Salam war nicht dumm.
Doch wenn er Koranverse aufsagen oder seine Auffassungsgabe unter Beweis stellen sollte, legte sich Nacht über seine Gedanken und löschte sie nach und nach aus, während die Worte wie vom Wind verweht davonflogen. Dann stand er benommen da und schwieg, von den anderen ausgelacht. Maryem wiederholte: »Das verstehst du doch. nicht wahr?«
Abdel Salam nickte lustlos. Im selben Augenblick hörte man Schritte, die von den Teppichen im Nebenzimmer gedämpft wurden. Mutter und Sohn trennten sich schnell.“

 

 
Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)

Lees verder “Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers”

Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Victoire (Vertaald door Peter Trier)

“Meine Mutter drehte sich zu mir um:
»Ja, sie war Köchin.«
»Köchin!«, rief ich aus.
Das war der größte Witz. Meine Mutter die Tochter einer Köchin. Sie, die keinen Geschmackssinn hatte und die notorisch unfähig war, auch nur ein Ei zu kochen. Während unserer Aufenthalte in Paris lebten wir wochentags aus Dosen und machten sonntags die Restaurants unsicher.
»Eine unvergleichliche Köchin«, sagte meine Mutter emphatisch. »Sie hatte die Hand eines richtigen Chefkochs.«
»Ich will auch Köchin werden«, antwortete ich eifrig und hingerissen.
Der Gesichtsausdruck meiner Mutter verriet mir, dass ich auf dem Holzweg war. Sie erzog mich nicht, damit ich Köchin wurde, auch keine Spitzenköchin. Ich lenkte hastig vom Thema ab:
»Hat sie dir nichts beigebracht, kein Rezept?«
Sie fuhr fort, ohne die Frage zu beantworten:
»Sie hat zuerst in Grand-Bourg bei Verwandten, der Familie Jovial, gearbeitet. Das ist schlecht ausgegangen, sehr schlecht. Dann … dann ist sie nach La Pointe gegangen und hat sich bis zu ihrem Tod bei weißen Kreolen, der Familie Walberg, verdingt.«
»Bei ihnen bin ich aufgewachsen«, fügte sie hinzu.
Meine Verblüffung wurde immer größer. Die Wirklichkeit übertraf die Fiktion. Diese Frau, die schon eine noiriste war, als es das Wort noch gar nicht gab, sollte bei weißen Kreolen aufgewachsen sein! Wie war das möglich? Ich versuchte, klarer zu sehen:
»Dann war sie also nie verheiratet? Wer war dein Vater?«

 

 
Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)
Cover

Lees verder “Maryse Condé, Else Lasker-Schüler, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode, Hermann Allmers”

Maryse Condé, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Else Lasker-Schüler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: The Crossing of the Mangrove (Vertaald door Richard Philcox)

« That corpse is mine. It’s no coincidence that I was the one to find him, already bloated, on the forest path at the time of day when the sky bleeds behind the mountain. I have become his mistress and his accomplice. I won’ t leave him until the first shovelfuls of earth fall on his wooden coffin.
And yet while he was alive there was no love lost between that man and me, and I was of the same opinion as those who were about to send a registered letter to the mayor asking for him to be expelled like the Haitians and the Dominicans who turn the soccer fields in Petit-Bourg into cricket pitches. Really, this country is going to the dogs. It belongs to anybody now. French from France, all types of white folks from Canada or Italy, Vietnamese, and then this one comes and settles down in our midst, regurgitated by I don’ t know what bird of ill omen. I’ m telling you, our country has changed. In times gone by, we knew nothing about the world and the world knew nothing about us. The fortunate few braved the sea to Martinique. Fort de France was on the other side of the world and everyone dreamed about gold in Guyana. Nowadays, there’s not a single family who doesn’ t have one branch living in French France. People go off to visit Africa and America. The Indians go back to bathe in their river and the earth is as microscopic as a pinhead.”

 

 
Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)

Lees verder “Maryse Condé, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Else Lasker-Schüler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode”

Maryse Condé, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Else Lasker-Schüler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode

De Franse schrijfster Maryse Condé werd op 11 februari 1937 in Pointe-à-Pitre op Guadeloupe geboren. Zie ook alle tags voor Maryse Condé op dit blog.

Uit: Victoire (Vertaald door Peter Trier)

„Sie starb einige Jahre nach der Hochzeit meiner Eltern, bei meiner Geburt war sie schon recht lange tot.
Ich kenne von ihr nur eine sepiafarbene Fotografie von Cattan, dem besten Fotografen der damaligen Zeit. Sie stand auf dem Klavier, auf dem ich meine Tonleitern übte; die Frau, die darauf zu sehen war, trug ein Kleid mit breitem Spitzenkragen, das sie wie ein Schulmädchen aussehen ließ. Ein Eindruck, der durch ihre zierlichen Formen noch verstärkt wurde. Ihre winzigen Füße steckten in Lackschuhen mit Spangen wie bei einer Erstkommunikantin. Um ihren zarten Hals lag eine sogenannte grenn-d’ò-Kette aus Goldperlen. Wie alt war sie? War sie hübsch? Ich hätte es nicht zu sagen vermocht.
Jedenfalls blieb der Blick an ihr haften und konnte sich nicht wieder von ihr lösen.
Eines Tages, ich war sieben oder acht Jahre alt, hielt ich es nicht mehr aus:
»Mama, wie hieß Omama?«
»Victoire Élodie Quidal.«
Der Name erfüllte mich, die den Klang des eigenen Namens bedauerte, mit Bewunderung. Ich hasste vor allem meinen Vornamen, den ich läppisch fand. Maryse, die kleine Marie? Dieser Name war dagegen schwer wie eine bronzene Medaille. Volltönend. Ich insistierte:
»Was hat sie gemacht?«
»Sie hat sich verdingt.«
Vor Verblüffung setzte ich mich auf.
»Meinst du, sie war … ein Dienstmädchen?«, fragte ich ungläubig und voll Bedauern.“

 

 
Maryse Condé (Pointe-à-Pitre, 11 februari 1937)

Lees verder “Maryse Condé, Kazys Bradūnas, Gerhard Kofler, Else Lasker-Schüler, Roy Fuller, Karoline von Günderrode”