Jan Wolkers, Marja Pruis, Maartje Wortel, Andrew Motion, Harry M.P. van de Vijfeijke, Stephen L. Carter, Karin Boye, Trevor Joyce, Pat Conroy

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers werd geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925. Zie ook alle tags voor Jan Wolkers op dit blog.

Uit: Serpentina’s petticoat

“Het was zó’n natte novembermaand dat we dikke stukken hout op gelijke afstanden van elkaar in de tuin hadden gelegd, zodat we van blok tot blok springend tenminste met droge voeten in de schuur kwamen. De regen hield maar aan. Als lange draden grijze wol stroomden de stralen naar beneden, uit kluwens waar geen eind aan scheen te komen. De tuin kwam blank te staan. De stukken hout dreven weg en bleven tegen struiken en verdorde planten aan dobberen. Ze leken op een uit elkaar geslagen vloot en deden me denken aan een gravure in mijn geschiedenisboek, waaronder stond: Gods adem heeft ze verstrooid.
– We moeten toch in de schuur zien te komen, zei ik tegen Evert en Eddy.
Ik haalde de rubber jachtlaarzen van mijn vader te voorschijn, die al jaren niet meer gebruikt waren, zodat ik me afvroeg of ze nog wel waterdicht zouden zijn. Op het hoge stoepje voor de zijdeur van het huis trok ik ze aan. Ik liep er even aarzelend mee het water in, als iemand die in april de zee probeert. Mijn voeten bleven droog. Daarna draaide ik me met de rug naar Eddy toe en spreidde mijn armen uit. Hij sprong zo wild, dat ik bijna mijn evenwicht verloor. Ik sloeg mijn armen rond zijn harde lange dijen en ging in de richting van de schuur lopen. Als ik een voet verplaatste bleef er een klein bruin wolkje in het water achter. Ik voelde me een vliegtuig dat door ontploffende granaten achtervolgd wordt. Mijn tenen moest ik omhoogsteken om niet uit de laarzen te schieten die in de modder vastzogen.
Toen ik terugging om Evert te halen liep ik over het gazon. Als geheime donkere kreeften lagen grote dahliaknollen onder water, die op het gras te drogen waren gelegd voor de regen kwam. Mijn vader had ze maar laten liggen. Je kunt ze toch niet eten en wie denkt er aan bloemen voor volgend jaar in zo’n verschrikkelijke tijd, had hij gezegd. Ik trapte tegen de knollen. Ze vielen uit elkaar, terwijl er een lichtgele brij langzaam in het water opwolkte.
We lagen op een harde matras gevuld met zeegras. De schuurdeur hadden we open laten staan en we keken, zonder te spreken, naar de luchtbellen die de regen in het water sloeg. Soms stond een van ons op en pakte een paar tabaksbladeren, die in een lange rij aan een touw langs de zoldering hingen. Ze hadden goudgeel moeten worden, maar als onwillige kameleons waren ze in een vuile bruingroene kleur blijven steken. We knipten ze zorgvuldig fijn en rolden er sigaretten van in papier dat we uit een oud kerkboek scheurden. Ik had het boek uit de bibliotheek van mijn vader gehaald en er het binnenwerk uit getrokken”.

 

 
Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)

 

De Nederlandse schrijfster en journaliste Marja Pruis werd geboren in Amsterdam op 26 oktober 1959. Zie ook alle tags voor Marja Pruis op dit blog.

Uit: Omdat je het Waard Bent

“Soms heb ik het idee dat ik van ver kom. Alsof nu een ander soort mores heerst dan waarmee ik ben opgegroeid, en ik me iedere keer over weerzin, schrik of angst moet heen zetten om me in de wereld van nu te begeven. Inmiddels ben ik oud genoeg om te weten dat als ik dit idee heb, ik hier niet alleen in sta. In die zin zou iedereen het gevoel kunnen hebben van ver te komen en wordt deze planeet bewoond door aliens.
Misschien is het idee dat er een tijd bestaat waarin je zou kunnen samenvallen met jezelf, een tijd waarin je je thuis voelt, een illusie. Per definitie onmogelijk, omdat de definitie van leven veranderlijkheid is. Het is denk ik niet dat ik terugverlang naar vroeger. Ik wil niet achteruit – maar vooruit is ook weer zoiets. Het is het splijtende gevoel dat zich achter me een zwart-witfilm ontrolt, zonder geluid – het enige geluid dat je hoort is het geratel van een amechtige projector – terwijl vóór me een bonte kermis gaande is waarop het verplicht is een 3D-bril op te zetten. Het geluid staat te hard, de gezichten komen te dichtbij. Een polonaise waarbij je moet inhaken op straffe van onzichtbaarheid.
Het heeft te maken met dat iedereen een vertegenwoordiger van zichzelf lijkt te zijn geworden, iedereen moet zich laten zien, en wat iedereen laat zien, moet dan weer het beste zijn dat hij of zij mogelijkerwijs kan laten zien. En dat is, ben ik bang, weer terug te voeren op het grote wereldwijde web waarop de mensheid sinds enige decennia is aangesloten en waarvan we waarschijnlijk nooit meer losgekoppeld raken.
De druk om constant bereikbaar te zijn, jezelf in heel je glorie te openbaren, je kunsten en goede daden op eigen houtje te etaleren… Ik weet dat de sociale media ook zegenrijk effect sorteren – Revolutie!”

 


Marja Pruis (Amsterdam, 26 oktober 1959)
Cover

 

De Nederlandse schrijfster Maartje Wortel werd geboren in Eemnes op 26 oktober 1982. Zie ook alle tags voor Maartje Wortel op dit blog.

Uit: Half mens

“Ik heb laatst gelezen dat je ’s ochtends bij het wakker worden al beslist of je diezelfde dag bijvoorbeeld een ijsje gaat eten. Niet bewust, maar iets in je heeft al gekozen. Vandaag mag je ijs.
Je moet niet alles geloven wat ze in de krant zetten, maar nu ik er met terugwerkende kracht over nadenk, weet ik dat het waar is.
Iets in je heeft al gekozen. Zo was het ook bij Michael Poloni. Hij heeft lang moeten wachten. Toch heeft hij uiteindelijk gekregen waar hij naar verlangde, als ik het goed begrepen heb. Hij zag er in ieder geval gelukkig uit, dat kunnen niet alle mensen zeggen. Als ikzelf eens aan iemand vraag: ‘Hoe zie ik eruit vandaag?’ dan zeggen de mensen negen van de tien keer: ‘Weet je zeker dat je het horen wil?’ De tiende is mijn moeder. Zij zegt: ‘Jongen, jij bent een beauty en dat weet je best.’ Dat zijn de dagen waarop ik mijn hoed opzet.
Maar goed, het gaat nu niet om mij. Het gaat om Michael Poloni. Voor hem begon het ongeveer een half jaar geleden met een ongeluk. Het was allemaal al veel eerder begonnen natuurlijk, maar vanaf de zaterdag waarop het ongeluk plaatsvond begon het voor hem pas echt. Iets in hem had al lang daarvoor gekozen. Vandaag mag je ijs. En het besef wat dat te betekenen heeft komt altijd later, als je je ijsje al ophebt, begrijp je?
Laat ik dit vooropstellen: met mij heeft dit hele verhaal uiteindelijk niets te maken. Per toeval werd ik, James Dillard, drieënveertig jaar oud, geboren en getogen in Los Angeles, deelgenoot van dit verhaal, maar langs de zijlijn, en voor een paar maanden maar.
Het was op een dinsdagmorgen, ik had een bagel gegeten, daarna had ik gekakt terwijl ik ondertussen een hoofdstuk las uit The Road to Los Angeles. Ik had mijn tanden gepoetst en overwogen of ik me zou scheren.Ik had koffiegedronken met mijn huisgenote Allijah, een bloedmooi meisje. We zaten aan de straatkant, met de loodsdeur open. Ik keek naar het verkeer en zij vertelde over haar examens, wat me vrij weinig interesseerde, ze had al een vriend. De buurvrouw zei gedag, ze loopt kreupel. Ik vroeg me af of het niet link was dat ze zelf nog in haar auto reed. Ook dacht ik aan wat ik die middag zou gaan doen, en dat alles hetzelfde zou zijn als wat ik gisteren had gedaan en de dag daarvoor en ook de dag daarvoor. Ik deed niets, al mijn hele leven niet. Ik leefde van anticlimax naar anticlimax. Dan kan je in z’n grote stad als Los Angeles wonen maar dat lost niets op.”

 

 
Maartje Wortel (Eemnes, 26 oktober 1982)

 

De Engelse dichter, schrijver en biograaf Andrew Motion werd geboren op 26 oktober 1952 in Braintree in Essex. Zie ook alle tags voor Andrew Motion op dit blog.

 

Laying the Fire

I am downstairs early
looking for something to do

when I find my father on his knees
at the fireplace in the sitting-room
sweeping ash
from around and beneath the grate
with the soft brown hand-brush
he keeps especially for this.

Has he been here all night
waiting to catch me out?
So far as I can tell
I have done nothing wrong.

I think so again
when he calls my name
without turning round;

he must have seen me
with the eyes in the back of his head.

‘What’s the matter old boy?
Couldn’t sleep?’

His voice is kinder than I expect,
as though he knows
we have in common a sadness
I do not feel yet.

I skate towards him in my grey socks
over the polished boards of the sitting-room,

negotiating the rugs
with their patterns of almost-dragons.

He still does not turn round.

He is concentrating now
on arranging a stack of kindling
on crumpled newspaper in the fire basket,

pressing small lumps of coal
carefully between the sticks
as though he is decorating a cake.

Then he spurts a match,
and chucks it on any old how,

before spreading a fresh sheet of newspaper
over the whole mouth of the fireplace
to make the flames take hold.

Why this fresh sheet
does not also catch alight
I cannot think.

The flames are very close.

I can see them
and hear them raging
through yesterday’s cartoon of President Kennedy

and President Khrushchev
racing towards each other in their motorcars
both shouting
I’m sure he’s going to stop first!

But there’s no need to worry.
Everything
is just as my father wants it to be,
and in due time,
when the fire is burning nicely,
he whisks the newspaper clear,

folds it under his arm,

and picks up the dustpan
with the debris of the night before.

Has he just spoken to me again?
I do not think so. I
do not know.
I was thinking how neat he is.
I was asking myself:
will I be like this? How will I manage?

After that he chooses a log
from the wicker wood-basket
to balance on the coals,
and admires his handiwork.

When the time comes to follow him,
glide, glide over the polished floor,
he leads the way to the dustbins.

A breath of ash
pours continuously over his shoulder
from the pan he carries before him
like a man bearing a gift
in a picture of a man bearing a gift.

 

 
Andrew Motion (Braintree, 26 oktober 1952)
Hier bij een standbeeld van Philip Larkin in Hull

 

De Nederlandse dichter Harry M.P. van de Vijfeijke werd geboren op 26 oktober 1946 in Waalre. Zie ook alle tags voor Harry M.P. van de Vijfeijke op dit blog.

 

Waar de witgeschilde berken

Waar de witgeschilde berken het uitgillen
in hun bladerwolken, geel, een plas,

waarop ik voor het eerst mijn smalte
overwon en op ijzers uithuizig
comfortabel was.

De zwarte vloer, vijver van verre dagen.
Nu mijn vader sterft en ik nog
wat blijf, ga ik mij vast terug
op de vroege vlakten wagen.

 

De stad. We bleven

De stad. We bleven.
Ooit was er een reden.

Zij had het ongemakkelijk die tijd, de stad.
Er werden ingewanden weggehaald,
geschiedenis bracht ongerief, gewoeker.

Ik werd verwacht te bloeien. Klaproos
op kaalslag. Ik viel niet mee.

We raakten in de pas, het tumult
waarmee ik je bezocht werd milder.

De trouw die ik belijd is er niet een
van het zweren.

Het is liefde, een van goed vaarwater,
rustig en welwillend als een schil.

 


Harry M.P. van de Vijfeijke (Waalre, 26 oktober 1946)

 

De Amerikaanse schrijver Stephen L. Carter werd geboren op 26 oktober 1954 in Washington, D.C. Zie ook alle tags voor Stephen L. Carter op dit blog.

Uit: The Impeachment of Abraham Lincoln

“The President was dying.
As the grim news spread through Washington City, angry crowds spilled into the cold, muddy night. Abraham Lincoln had been shot at Ford’s Theatre, on Tenth Street. The wounds were mortal, people were saying. There was no way he could survive. The war was over, the South utterly vanquished, yet somehow its withered hand had reached up into the nation’s capital and extracted this bitter revenge. The crowds became mobs, looking for somebody to hang. Some wanted to burn Ford’s to the ground. Others marched toward Old Capitol Prison, where many leaders of the late rebellion were still being held. Rumors passed from mouth to mouth: The Vice- President had been murdered in his rooms at Kirkwood House. The Secretary of State had been stabbed to death in his mansion on Lafayette Square. Confederate troops were advancing on the city. Or Union troops: nobody seemed to know for sure, and a coup d’état had been rumored for years. Outside Ford’s Theatre, a man in the blood-spattered uniform of an army major and a doctor carrying a candle fought their way into the street. A group bearing Lincoln’s unmoving body followed behind. Mrs. Lincoln, face like chalk, clutched her husband’s stiff hand. People leaned in, trying to see or touch. Men groaned. Women wept. A soldier banged on the door of a row house across the way. They carried the President inside and shut the door. People craned to peer in the windows. Minutes later, Secretary of War Stanton, the most feared man in Washington, arrived in an unguarded carriage and raced inside. Other officials followed. Furious soldiers took up positions on the sidewalk but seemed to have no clear orders. They battered members of the crowd for practice. Other men went in. The people who had been closest to the body passed on the story: the President’s head was a mass of blood.
Meanwhile, the hue and cry had been raised. That actor fellow. Wilkes Booth. He had shot the President and leaped to the stage, then escaped on horseback. Somehow the mob was armed now, looking for someone to whom they might do mayhem.”


Stephen L. Carter (Washington, 26 oktober 1954)

 

De Zweedse dichteres en schrijfster Karin Maria Boye werd geboren op 26 oktober 1900 in Göteborg. Zie ook alle tags voor Karin Boye op dit blog.

 

Evening Stillness

Feel how near Reality dwells.
She breathes near here
on evenings with no wind.
Perhaps when no one looks, she shows herself,

The sun glides over rock and grass.
In her silent play
life’s spirit is concealed.
Never as this evening was he so close.

I have met a stranger with silent lips.
If I had reached out my hand
I would have brushed his soul,
as we passed each other with timid steps.

 

Burning Candles

Now cries the night aloud in need,
with unknown dread a-quake.
Now light I here two candles straight
for eternal darkness’ sake.

If the Lord’s angels pass by here,
the light will call to them,
then they will hear the flames sing my prayer,
and bear it with them home.

They are warriors who go in armour of fire
with word from the Almighty’s house.
Their speech has no words for harsh and sweet.
but for burning candles it has.

That is why they stand on the storm’s back
between the whipping wings’ din,
that is why they smile at the darkness’s power
and meet the cold with disdain.

O Lord my God, O terrible God,
Your mantle’s roar booms free.
I pray for flowers and pray for peace –
but give burning candles to me!

 

Vertaald door David McDuff

 

 
Karin Boye (26 oktober 1900 – 24 april 1941)
Standbeeld in Göteborg (detail)

 

De Ierse dichter Trevor Joyce werd geboren op 26 oktober 1947 in Dublin. Zie ook alle tags voor Trevor Joyce  op dit blog.

 

FROM A PHANTOM HYPERSESTINA (Fragment)

peacocks
seem out
of place
and uneasy
here

large
rattling
tails
folded

eyes
all
neatly
stacked

like tenses
of some
complex
and irregular
verb tabled
in a grammar

could
should
would

or a hand
of cards

 

 
Trevor Joyce (Dublin, 26 oktober 1947)

 

De Amerikaanse schrijver Pat Conroy werd geboren op 26 oktober 1945 in Atlanta, Georgia. Zie ook alle tags voor Pat Conroy op dit blog.

Uit Beach Music

“I am usually up when the Piazza Farnese awakens. In darkness I brew my coffee and take a cup up to the terrace where I watch first light come over the deer-colored city.
At six in the morning, the man at the newspaper stand arrives and begins arranging magazines beneath his canopy. Then a truck enters the piazza from the west carrying bales of Il Messaggero and other morning papers. The two carabinieri who guard the entrance to the French Embassy switch on the lights of their jeep to begin their slow perfunctory circling of the Palazzo Farnese. Wearing the same expressions, like face cards in a disfigured deck, the carabinieri seem bored and usually you can see the pale glow of their cigarettes against the dashboards as they sit in their cars during the long Roman night. A van carrying fragrant bags of coffee then arrives in front of the Bon Caffe at the same time the owner of the cafe rolls up the steel shutters. His first cup of coffee always goes to the driver of the truck, the second to the owner of the newspaper stand. A small boy, the son of the owner, then takes two cups of black coffee to the carabinieri across the piazza just as the nuns in Santa Brigida begin to stir in the convent across from my building.
While it is still dark beneath the annealed stars and low-seated moon a nun opens the small steel gate in front of the Church of Santa Brigida, an act signifying that Mass is about to start. There is solitude in the fatigue of watching such beginnings and I then ritually count the thirteen churches I can see from my terrace. I was still counting them when I spotted a man who had been following us for the last few days enter the piazza from the Campo dei Fiori.
I slipped behind an oleander bush as the man looked up toward my terrace, then entered the Bon Caffe. I continued to count the bell towers and the four great moony clocks whose hands commemorated the exact moment of their death for Rome to see. I listened with pleasure to the music of the fountains in the piazza.
Across the piazza, a nun moved on the church’s terrace this Monday morning, heedless as a moth in her mothering of roses. A brindled cat stalked a pigeon into the first slice of sunlight in the piazza, but a bum clapped his hands and shooed them both away. The man who’d been following me came out of the Bon Caffe and looked my way again. He lit a cigarette, then walked to the newspaper stand and bought a copy of Il Messaggero.
Below me the piazza began to bloom with life as carts rolled into it and pedestrians entered from the side streets. Pigeons called to each other from the stately rows of fleurs-de-lys that stretched along the entablature of the French Embassy. I love both the regularity and austereness of my piazza.”

 


Pat Conroy (26 oktober 1945 – 4 maart 2016)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e oktober ook mijn blog van 26 oktober 2014 deel 2.

Jan Wolkers, Marja Pruis, Andrew Motion, Maartje Wortel, Stephen L. Carter, Harry M. P. van de Vijfeijke, Karin Boye, Trevor Joyce, Pat Conroy

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers werd geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925. Zie ook alle tags voor Jan Wolkers op dit blog.

Uit: De perzik van de onsterfelijkheid

“De vogels schreeuwden hem wakker. Met zijn ogen dicht bleef hij liggen luisteren naar het gekrijs, hels en genadeloos, alsof ze de zon boven de horizon uit wilden vloeken. Erdoorheen hoorde hij een vreemd klapperen, als van een zonnescherm in de wind. Die zak van boven heeft de vlag weer vergeten binnen te halen. Verleden jaar had bijna de hele trap er ruzie over. Stelletje melkmuilen en trutten. Belediging van de vlag. Je gelooft je oren niet. Alsof de mensen nooit boven het niveau van padvinders uitkomen. 0, wat is m’n rood, wit en blauw vernederd. Die vlag hangt nog halfstok ook. Dan is het ook nog een belediging voor de doden. De doden. Het is een instituut geworden. Die gruwelijk vermoorden schijnen zich om te draaien in hun massagraf als er zo hier en daar een vlaggetje onder de sterrenhemel blijft wapperen. Primitief bijgeloof. Puur animisme Alsof dat dundoek door de vleermuizen van het kwaad bezwadderd zou kunnen worden, alsof de vijand hem zou kunnen bezeiken in het nachtelijk duister. Als jullie willen zien hoe de vlag en de doden beledigd worden hadden jullie gisteravond op de Dam moeten gaan kijken. Ze spatten bijna van woede uit elkaar. Als een stel piranha’s zouden ze zich op je gebeente willen storten om het laatste beetje merg eruit te vreten. Zo te horen staat er een behoorlijke bries. Niet eruit geweest vannacht. Nee toch? Even goed nadenken. Te veel valium geslikt. Snoep verstandig. Dat ruisen in mijn hart of daaromtrent. Het is of er zandkorrels je aderen in gespoeld worden. Sterk vertakte rivier. Het slibt dicht. Een treurwilg van geronnen bloed. Je bloedsomloop als een foto van de bliksem. Aderen van witheet metaal. Alsof je van binnen uit in een keurslijf wordt gegoten. Een skelet van nikkel. De grote verstijving. Door de stank van de asbak met peuken heen rook hij de dranklucht. Hij zag zijn vrouw weer, onderuit gezakt voor de televisie, naar de dodenherdenking zitten kijken. Die zinloze dennen tegen de oranje avondlucht. Verleden jaar nog in zwart-wit. In kleur is het nog treuriger. Je hoort de laatste zanglijster. Je staat daar en je zakt weg. Die salvo’s uit het verleden. Je dacht er steeds aan. Dat je eenzaam zou vergaan. Ze zat maar te mompelen. Moest natuurlijk weer aan Henk denken. Zelf ook. Het kan niet anders. Dat dat je voorgoed bijblijft. De fakkels die opdoemen alsof de doden een geest hebben. Die reusachtige bronzen klok dreunt op den duur in je kop mee. Zo’n stel van die jongens van vroeger in overall met een sten voor hun borst. Onherroepelijk weg en voorbij. Voor wie voeren ze die maskerade eigenlijk op. Te goed doervoed.”

 

 
Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)
Cover

Lees verder “Jan Wolkers, Marja Pruis, Andrew Motion, Maartje Wortel, Stephen L. Carter, Harry M. P. van de Vijfeijke, Karin Boye, Trevor Joyce, Pat Conroy”

Jan Wolkers, Marja Pruis, Andrew Motion, Maartje Wortel, Stephen L. Carter, Karin Boye, Trevor Joyce, Pat Conroy

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers werd geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925. Zie ook alle tags voor Jan Wolkers op dit blog.

Uit: Dagboek 1970

“VRIJDAG 2 JANUARI 1970
Een halve celestone.
Om negen uur op met het bevrijdende gevoel dat we weer met zijn drieën zijn. Kachel opgerakeld, thee gezet. Dan gaat Jeroen zijn kamerdeur open en zien we zijn slaperige hoofd. Thee met cake naast dat hoofd op de grond en het is weer even rustig. Het vriesweer is voorbij.
Het is vochtig. Ik had het vannacht al horen regenen op het dak. Ik zet, op verzoek van Jeroen, de eerste plaat van Fats Waller op. ‘Ain’t Misbehavin”. Voor de katten een blik haring in tomatensaus uit de supermarkt opengemaakt dat kennelijk al jaren oud is. De inhoud ziet eruit als een slijmerig beschimmelde sok in baksteengruis. Na het koffie drinken en het hapje groene kool met fricandeau gaan we rondrijden.
Het is voorjaarsachtig zacht. We gaan de Waddenkant langs. Bij de schorren staan duizenden scholeksters allemaal dezelfde kant op. Indrukwekkend. We kijken er lang naar door de kijker. Even voor Oost zien we een wulp vliegen. Heilige ibis van het noorden. Op de Waddenzee eilanden van ijs waar honderden vogels op zitten. Meeuwen en eenden. We doen even boodschappen in Den Burg. Zie verschrikkelijk lekkere donkere meid met brede dijen onder minirok. Ik zou wel met één duik van mijn kop onder die rok mijn tong willen doorhalen. Kopen vis (tong nota bene) en rum. Rijden via Oudeschild verder langs de Waddenkant. Dan gaan we naar Den Hoorn. Stoppen bij de kerk en lopen over het kerkhof. Drijver ligt er begraven. De kerk is uit 1646. Ik zeg tegen Jeroen dat hij vier jaar na ‘De Nachtwacht’ is gebouwd en Karina zegt twee jaar voor het Verdrag van Münster. Het einde van de Tachtigjarige Oorlog. Bij de Mokbaai ligt er gewoon een vrouw aan de kant van de weg met een rood-wit gestreepte ijsmuts op naar de lucht te kijken. Bij De Koog lopen we even naar zee. Er liggen verbruikte rotjes en vuurpijlen op het strand.
Thuis thee met rum. Jeroen en Karina spelen uit het Teleac- schaakboek de wedstrijd tussen Euwe en Aljechin na uit 1934 in Zürich.
(Kende de naam Aljechin van Wim de Kler uit 1942. Zijn broer, die op de hertog van Windsor leek, schaakte.) Wit won gemakkelijk door zijn pluspion,’ herhaalt Jeroen steeds. Dat is gewoon te gek. ‘Hulde aan het loperpaar.’ Het klinkt echt een beetje lullig. Tak!!”

 

 
Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)
Cover

Lees verder “Jan Wolkers, Marja Pruis, Andrew Motion, Maartje Wortel, Stephen L. Carter, Karin Boye, Trevor Joyce, Pat Conroy”

In Memoriam Pat Conroy

In Memoriam Pat Conroy

De Amerikaanse schrijver Pat Conroy is vrijdag op 70-jarige leeftijd in zijn woonplaats Beaufort in de Amerikaanse staat South Carolina overleden. Dat heeft zijn uitgever bekendgemaakt. Pat Conroy werd geboren op 26 oktober 1945 in Atlanta, Georgia. Zie ook alle tags voor Pat Conroy op dit blog en ook mijn blog van 26 oktober 2010

Uit: The Death of Santini

“Uncle Jim was solicitous and as helpful as he could be and provided our only lifeline to civilization and to groceries. Several times a week he would take us all for a swim at a public lake in a nearby town. It was the summer I thought my mother’s mental health began to deteriorate, and I think my sister Carol Ann suffered a mental breakdown caused by that ceaseless drumbeat of days. Carol Ann would turn her face to the wall and weep piteously all day long. Mom appeared sick and exhausted and slept long periods during the day, ignoring the many needs of my younger siblings. The days were interminable and Mom grew more weakened and distressed than I had ever seen her. I asked what was wrong and how I could help.
“Everything!” she would scream. “Everything. Take your pick. Make my kids disappear. Make Don vanish into thin air. Leave me alone.”
In July I got a brief respite when I took a Trailways bus on a two-day trip to Columbia, South Carolina, to play in the North-South all-star game. I’d not touched a basketball since February, was out of shape, and played a lackluster game when I needed to have a superlative one. After the game, Coach Hank Witt, an assistant football coach at The Citadel, the military college of South Carolina, came up to tell me that I had just become part of The Citadel family, and he wished to welcome me. Coach Witt handed me a Citadel sweatshirt and I delivered him a full, sweaty body hug that he extricated himself from with some difficulty. In my enthusiasm, I was practically jumping out of my socks. By then, I’d given up hope of going to any college that fall and had thought about entering the Marine Corps as a recruit at Parris Island because all other avenues had been closed off to me. My father never told me nor my mother that he had filled out an application for me to attend The Citadel. I danced my way back into the locker room below the university field house and practically did a soft-shoe as I soaped myself down in the shower. In my mind I’d struggled over the final obstacles, and there were scores of books and hundreds of papers written into my future. Because I’d been accepted at The Citadel, I could feel the launching of all the books inside me like artillery placements I’d camouflaged in the hills. The possibilities seemed limitless as I dressed in the afterglow of that message. In my imagination, getting a college degree was as lucky as a miner stumbling across the Comstock Lode, except that it could never be taken away from me or given to someone else. I could walk down the streets for the rest of my life, hearing people say, “That boy went to college.” And then it dawned on me that the military college of South Carolina did not preen about being a crucible for novelists or poets. Hell, I thought in both bravado and innocence, I’ll make it safe for both.“

 
Pat Conroy (26 oktober 1945 – 4 maart 2016)

Trevor Joyce, Pat Conroy, Ulrich Plenzdorf, Sorley MacLean, Andrej Bely

De Ierse dichter Trevor Joyce werd geboren op 26 oktober 1947 in Dublin. Zie ook alle tags voor Trevor Joyce  op dit blog en ook mijn blog van 26 oktober 2010.

 

Without Asylum
for Angela

true we may surmise
how a knife hatched
out of meat
should fledge

span with blade
then unexpectedly
take flight onto some sill
moult there with clutch

of fist falling from it
arm with balance
of muscles altering
to lift and lay

its murderous
intent and disturbed
dreams and brood
how everything broken

so they say points
to the unbroken
forgetful is it of what did
the breaking as I witness

my own loathing
and desire walk
through the dreaming
labyrinth of my child

while detailed depositions state
how further on
within the wood
whose skew bent

registers which wind
prevails itself perpetually
ragged and worn
from ocean breath

and sun and every flame
it quenched in its far
fetch the bright axe
blossom suddenly

the long bones lever
up from it like anthers
and beyond the startling
calyx of teeth

an avid buzzing perishable
fruit set thicken
and disintegrate
to load with sweet

secure deposits
of afflicting gold
their remote cells
and stipulate eventual

shelter from the fall
asylum from the edge
a luminous domain
unbounded

seldom they relate
why the innocent whose mouth
is like a bowl of blood
blurts words already

darkened with gods
and sacrifices how
I have the face of those
whose faces have rotted

and although whirring blades
have been observed
to crystallize spontaneously
throughout the native

rock and ramify
in gangs and casual crews
good companies exfoliate
pervasive and exotic dust

where tellers and their firm
controllers fight to reconcile
accounts and sound
is severed from the dogs throat

there is no further testimony
to the effect how in this
realm of agents deeds
and instruments

one sees at last displayed
an armoured beast whose
head a growth of flame
in the shadow of the ripening

clocks the river sames
destroys itself the jug
absconds leaving to the grasp
only a sustained bewilderment

like dice spinning

 

 
Trevor Joyce (Dublin, 26 oktober 1947)

Lees verder “Trevor Joyce, Pat Conroy, Ulrich Plenzdorf, Sorley MacLean, Andrej Bely”

Trevor Joyce, Pat Conroy, Ulrich Plenzdorf, Sorley MacLean, Andrej Bely

De Ierse dichter Trevor Joyce werd geboren op 26 oktober 1947 in Dublin. Zie ook alle tags voor Trevor Joyce  op dit blog en ook mijn blog van 26 oktober 2010.

 

Elegy Of The Shut Mirror

Inside rooms I’ve never seen
an old man beats himself
at chess, the moon recurs
as a white dove in a child’s dream,
a virgin leaves the glass
and, turning the light, retires;
as the mirror broods on itself.

Though the sun burns still through a vacant sky
frost thickens on the gates
and the moon grows up in the poplar’s shade.

A girl waits, lonely, on the bridge.
can I tell her of remote roads
where love, not knowing the shock of loss,
has atrophied, and no-one sees
how, at the desolate junctions
the monuments of the old dead bleed
with the green ichors of bronze;

or there are streets,
icy now where pools contract,
where I have heard the ringing footfalls of a child
who will remember evenings
charged with light, fever
of strange games played
in the falling of the oblique sun;
the private hurt of times and words
not uttered yet.

And shall I tell the destitute
how I have found their misery
like the wardrobe of a suicide, where I
the living, recognize
only the faded linens, the frayed cloth,
the torn letters in an inside pocket,
extracts from an unintelligible
and unfinished history;

or tell the old of aging
and the inevitable death.
with dusk the rain comes;
the ice loosens and the expanding locks
respond and open. such time impedes
the passage of another fall
that drags through lengthening nights
into the season of its bitter end.

 

Trevor Joyce (Dublin, 26 oktober 1947)

Lees verder “Trevor Joyce, Pat Conroy, Ulrich Plenzdorf, Sorley MacLean, Andrej Bely”

Trevor Joyce, Pat Conroy, Ulrich Plenzdorf, Sorley MacLean, Andrej Bely

De Ierse dichter Trevor Joyce werd geboren op 26 oktober 1947 in Dublin. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008 en ook mijn blog van 26 oktober 2009 en ook mijn blog van 26 oktober 2010

Fast Rivers

for Michael Smith

right at the very

instant of delivery

the messengers

begin to fail

and are already

exhausted

when we see the moment so

instantaneously

spent

reckoning surely we regard

time not yet come

extinct

let not the fool delude himself

that which he foresees

will last

no longer than the bygone show

and all things thus

shall pass

our lives are fast rivers soon

delivered to the sea

of death

whereto go all dominions down

exhausted and

are quenched

there must find the slightest rill

with tributary stream

and flood

all then levelled utterly

daylabourer

and lord

this world is but a road to one

wherein is no abiding

grief

he needs due bearing who would not

from that true path

fall off

the setting out is at our birth

we travel as we live

dying

at last complete the course

and in that death

lie down

 

Trevor Joyce (Dublin, 26 oktober 1947)

Lees verder “Trevor Joyce, Pat Conroy, Ulrich Plenzdorf, Sorley MacLean, Andrej Bely”

Jan Wolkers, Andrew Motion, Stephen L. Carter, Karin Boye, Trevor Joyce, Pat Conroy, Ulrich Plenzdorf, Sorley MacLean, Andrej Bely

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers werd geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925. Zie ook mijn blog van 19 oktober 2007 en mijn blog van 26 oktober 2006 en ook ook mijn blog van 26 oktober 2007 en ook mijn blog van 26 oktober 2008 en ook mijn blog van 26 oktober 2009.

Uit: De verschrikkelijke sneeuwman

‘Hoe lang ben ik er niet geweest, en hoe gelukkig was ik vroeger als ik er insecten en kikkers zocht. Als ik werkelijk blind was, zou ik op de tast zelfs de onder hanepoten en muur verborgen stenen feilloos kunnen vinden. Ik zou de namen kunnen noemen van de dieren die er onder wonen. Dit is een duizendpoot, rood als een Ierse setter, en dat daar dat zich tot een geschubd balletje maakt, een pissebed, kwalblauw. Als je hem tussen twee steentjes fijn knijpt komt er een bergje gele vla uit. Amberkleurige salamanders zoeken er ieder voorjaar vergeefs naar de sloot. Maar die is sinds jaren gedempt. Ze voelen aan als stukjes rubber. In water worden ze zilverachtig en glimmend als een meisjesbroche. Vlezige regenwormen met een gele band midden in het lichaam, of ze een verstuikte knie hebben. Als je een steen optilt waar er veel onder zitten is het net of het dak van een bordeel wordt opgelicht, zoals die naakte roze lijven zich wegreppen.’

(…)

‘Hoe heb ik ooit voor deze mensen kunnen voelen, dacht Herman. Hoe heb ik ooit als kind in bed nachten lang kunnen huilen bij de gedachte dat ze eens dood zouden gaan. Als een duif van mij dood ging mocht ik hem niet in de tuin begraven, en geen teken voor hem oprichten. Hij moest in de vuilnisbak. Een dier komt niet in de hemel, zei mijn vader. De eeuwigheid is voor de mens die naar Gods wil leeft, hij hoort in een graf, om daar te wachten tot de jongste dag. En de vogel wierp hij tussen de groenteafval.’

(…)

„Ze trok haar rok op, stak haar benen omhoog, zocht met haar handen het elastiek van haar broekje.

Herman keek tussen haar benen. Het schaamhaar puilde aan beide kanten uit haar broek, of men een veiligheidsscheermes over het midden van een behaarde kin had gehaald. Ze wipte met haar billen omhoog, trok het nylon er in één beweging vanaf en meteen door tot halverwege haar dijen. Ze hield de linkerpijp vast, trok haar been eruit, en liet het broekje op de wreef van haar rechtervoet hangen als een verlepte bloem. Toen drukte hij zich tegen haar aan.

– Vind je het niet vervelend in deze houding, vroeg hij.

– Ik vind het op iedere manier prettig, zei ze, maar doe een kussen onder je knieën, dan kom je er beter voor.’

 wolkers

 Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)

 

 De Engelse dichter, schrijver en biograaf  Andrew Motion werd geboren op 26 oktober 1952 in Braintree in Essex. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2007 en ook mijn blog van 26 oktober 2008 en ook mijn blog van 26 oktober 2009.

Holy Island

I am behind you on the mainland, leaning
on your shoulder and pointing with one arm
in front of your face at weightless cinders
which are ravens blustering above the island.

Boulder clay on the outcrops, and beaches
dotted and dashed with coal dust. Guillemots
whitening the cliff face. Small orchids definitely
still evolving in a downpour of Arctic sunlight.

How many years are there left to cross over
and show you things themselves, not my idea
of things? Thirty, if I live to the age of my father.
I cannot explain why I have left it as late as this.

Your black hair blows into my eyes but I can see
everything moving fast now. Weather polishes
the silver fields ahead; the ravens swoop down
and settle among the gorgeous pages of the gospels.

 

Red Gloves

Reaching the restaurant late
I find the empty shells
Of your gloves on the cold kerb:

Stretchy, crushed red velvet
Which slithered off your lap
To float in the sodium stream.

What could they mean, except
You have arrived before me,
And simply taken your place?

The things we forget, or lose,
Live in a heaven of debris,
Waiting for us to collect them;

Already your naked hands
Are fluttering over the table,
Missing they don’t know what.

motion

Andrew Motion (Braintree, 26 oktober 1952)

 

De Amerikaanse schrijver Stephen L. Carter werd geboren op 26 oktober 1954 in Washington, D.C. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008 en en ook mijn blog van 26 oktober 2009.

Uit: The Emperor of Ocean Park

„When my father finally died, he left the Redskins tickets to my brother, the house on Shepard Street to my sister, and the house on the Vineyard to me. The football tickets, of course, were the most valuable item in the estate, but then Addison was always the biggest favorite and the biggest fan, the only one of the children who came close to sharing my father’s obsession, as well as the only one of us actually on speaking terms with my father the last time he drew his will. Addison is a gem, if you don’t mind the religious nonsense, but Mariah and I have not been close in the years since I joined the enemy, as she puts it, which is why my father bequeathed us houses four hundred miles apart.
I was glad to have the Vineyard house, a tidy little Victorian on Ocean Park in the town of Oak Bluffs, with lots of frilly carpenter’s Gothic along the sagging porch and a lovely morning view of the white band shell set amidst a vast sea of smooth green grass and outlined against a vaster sea of bright blue water. My parents liked to tell how they bought the house for a song back in the sixties, when Martha’s Vineyard, and the black middle-class colony that summers there, were still smart and secret. Lately, in my father’s oft-repeated view, the Vineyard had tumbled downhill, for it was crowded and noisy and, besides, they let everyone in now, by which he meant black people less well off than we. There were too many new houses going up, he would moan, many of them despoiling the roads and woods near the best beaches. There were even condominiums, of all things, especially near Edgartown, which he could not understand, because the southern part of the island is what he always called Kennedy country, the land where rich white vacationers and their bratty children congregate, and a part-angry, part-jealous article of my father’s faith held that white people allow the members of what he liked to call the darker nation to swarm and crowd while keeping the open spaces for themselves.

carter

Stephen L. Carter (Washington, 26 oktober 1954)

 

De Zweedse dichteres en schrijfster Karin Maria Boye werd geboren op 26 oktober 1900 in Göteborg. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008 en ook mijn blog van 26 oktober 2009.

Das Beste

Das Beste, das wir haben,
das kann man nicht beschreiben,
nicht geben und nicht sagen;
es muß verborgen bleiben.

Das Tiefste deiner Seele
kann niemand je berühren.
Die unerreichte Stelle
kannst du und Gott nur spüren.

Das ist des Reichtums Quelle,
daß keiner sonst sie kennt.
Das ist der Armut Hölle,
daß sie vom andern trennt.

 

Waffenlos

Kampfbereit und zugeschlossen
einst ich kam-
Panzer war aus Schreck gegossen
und aus Scham. Ich will abtun meine Waffen,
Schild und Schwert.
Feindschaft kann nichts Gutes schaffen,
Kälte zehrt. Ich sah manchen trocknen Samen
noch erblühn,sah,
wie Zweige aus ihm kamen,
licht und grün. Kraftvoll ist das zarte Leben,
mehr als Stahl,
allem schutzlos preisgegeben
ohne Wahl. Frühling tagt in Winternächten,
Mutterschoß-
Ich will ringen mit den Mächten
waffenlos.
Vertaald door Hildegard Dietrich

boye.jpg

Karin Boye (26 oktober 1900 – 24 april 1941)
Standbeeld in Göteborg

 

De Ierse dichter Trevor Joyce werd geboren op 26 oktober 1947 in Dublin. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008 en ook mijn blog van 26 oktober 2009.

o tiny
universe
alongside
the many other
possible
universes
some of which
could easily
be ten
or a thousand
times more
vast
you are
small
pretentious
and a little
pathetic
i will
keep you
for later

*

She is my love
was most my misery
preferred for wasting me
to her could cure
She is my fair
would fast enfeeble me
not whisper for my going oh!
or mind my grave
She is my dear
nature’s accessory
wouldn’t reach a hand to hold my head
lay me for gold
She is my why
drops not a hint to me
heeds no true word
spares no regard
Great is my grief
too long this lingering
who most suspects me
is all my love

joyce

 Trevor Joyce (Dublin, 26 oktober 1947)

 

De Amerikaanse schrijver Pat Conroy werd geboren op 26 oktober 1945 in Atlanta, Georgia. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008 en ook mijn blog van 26 oktober 2009.

Uit: South of Broad

„It was my father who called the city the Mansion on the River.
He was talking about Charleston, South Carolina, and he was a native son, peacock proud of a town so pretty it makes your eyes ache with pleasure just to walk down its spellbinding, narrow streets. Charleston was my father’s ministry, his hobbyhorse, his quiet obsession, and the great love of his life. His bloodstream lit up my own with a passion for the city that I’ve never lost nor ever will. I’m Charleston-born, and bred. The city’s two rivers, the Ashley and the Cooper, have flooded and shaped all the days of my life on this storied peninsula.
I carry the delicate porcelain beauty of Charleston like the hinged shell of some soft-tissued mollusk. My soul is peninsula-shaped and sun-hardened and river-swollen. The high tides of the city flood my consciousness each day, subject to the whims and harmonies of full moons rising out of the Atlantic. I grow calm when I see the ranks of palmetto trees pulling guard duty on the banks of Colonial Lake or hear the bells of St. Michael’s calling cadence in the cicada-filled trees along Meeting Street. Deep in my bones, I knew early that I was one of those incorrigible creatures known as Charlestonians. It comes to me as a surprising form of knowledge that my time in the city is more vocation than gift; it is my destiny, not my choice. I consider it a high privilege to be a native of one of the loveliest American cities, not a high-kicking, glossy, or lipsticked city, not a city with bells on its fingers or brightly painted toenails, but a ruffled, low-slung city, understated and tolerant of nothing mismade or ostentatious. Though Charleston feels a seersuckered, tuxedoed view of itself, it approves of restraint far more than vainglory.
As a boy, in my own backyard I could catch a basket of blue crabs, a string of flounder, a dozen redfish, or a net full of white shrimp. All this I could do in a city enchanting enough to charm cobras out of baskets, one so corniced and filigreed and elaborate that it leaves strangers awed and natives self-satisfied. In its shadows you can find metalwork as delicate as lace and spiral staircases as elaborate as yachts“.

conroy

Pat Conroy (Atlanta, 26 oktober 1945)

 

De Duitse schrijver Ulrich Plenzdorf werd geboren op 26 oktober 1934 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2006 en ook mijn blog van 26 oktober 2008.

Uit: Die neuen Leiden des jungen W.

“Bei Ed wußte man nie. Der dachte sich noch ganz andere Sachen aus. Ganze Songs zum Beispiel. Text und Melodie! Irgendein Instrument, das er nach zwei Tagen nicht spielen konnte, gab’s überhaupt nicht. Oder nach einer Woche, von mir aus. Er konnte Rechenmaschinen aus Pappe baun, die funktionieren heute noch. Aber die meiste Zeit haben wir gemalt.”
“Edgar hat gemalt? – Was waren das für Bilder?”
“Immer DIN A 2.”
“Ich meine: was für Motive? Oder kann man welche sehen?”
“Nicht möglich. Die hatte er alle bei sich. Und “Motive” kann man nicht sagen. Wir malten durchweg abstrakt. Eins hieß Physik. Und: Chemie. Oder: Hirn eines Mathematikers. Bloß, seine Mutter war dagegen. Edgar sollte erst einen “ordentlichen” Beruf haben. Ed hatte ziemlich viel Ärger deswegen, wenn sie das interessiert. Aber am sauersten war er immer, wenn er rauskriegte, daß sie, also seine Mutter, mal wieder eine Karte von seinem Erzeuger…, ich meine: von seinem Vater…, ich meine: von Ihnen zurückgehalten hatte. Das kam hin und wieder vor. Dann war er immer ungeheuer sauer.”
Das stimmt. Das stank mich immer fast gar nicht an. Schließlich gab es immer noch so was wie ein Briefgeheimnis und die Karten waren eindeutig an mich. An Herrn Edgar Wibeau, den ollen Hugenotten. Jeder Blöde hätte gemerkt, daß ich eben nichts wissen sollte über meinen Erzeuger, diesen Schlamper, der soff und der es ewig mit den Weibern hatte. Der schwarze Mann von Mittenberg. Der mit seiner Malerei, die kein Mensch verstand, was natürlich allemal an der Malerei lag.

 plenzdorf

Ulrich Plenzdorf (26 oktober 1934 – 9 augustus 2007)

 

De Schotse dichter Sorley MacLean (Schots Gaelic: Somhairle MacGill-Eain) werd geboren op 26 oktober 1911 Osgaig op het eiland Raasay. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008.

The Choice

I walked with my reason
out beside the sea.
We were together but it was
keeping a little distance from me.

Then it turned saying:
is it true you heard
that your beautiful white love
is getting married early on Monday?

I checked the heart that was rising
in my torn swift breast
and I said: most likely;
why should I lie about it?

How should I think that I would grab
the radiant golden star,
that I would catch it and put it
prudently in my pocket?

I did not take a cross’s death
in the hard extremity of Spain
and how then should I expect
the one new prize of fate?

I followed only a way
that was small, mean, low, dry, lukewarm,
and how then should I meet
the thunderbolt of love?

But if I had the choice again
and stood on that headland,
I would leap from heaven or hell
with a whole spirit and heart.

manlean

Sorley MacLean (26 october 1911 – 24 november 1996)

 

De Russische schrijver en theoreticus van het symbolisme Andrej Bely werd geboren op 26 oktober 1880 in Moskou. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008.

Uit: Glossolalia (Vertaald door Thomas R. Beyer)

All motion of the tongue in the cavity of our mouth is – a gesture of an armless dancer, twirling the air, like a gaseous, dancing veil; as they fly off to the sides, the tips of the veil tickle the larynx; and – out comes a dry, aery, quick “h,” pronounced like the Russian “kh”; the gesture of arms extended (
upwards and to the side) is – “h”. The gestures of the arms reflect all the gestures of the armless dancer, dancing in a murky dungeon: beneath the arches of the palate; the movement of the arms relfects an armless mimicry; these movements are – giants of an enormous world, invisible to sound; in this way the tongue directs its bulk, the body, from out os its cave; and the body draws for us gestures; and the storms of meaning are – beneath them. Out armless tongue observed the gesture of the arm; and duplicated it in sounds; sounds know the mysteries of ancient movements of our spirits; just as we pronounce the sounding meanings of words, so too were we once created; pronounced with meaning; our sounds – words – will become the world: we create people out of words; and the words are acts. Sounds are – ancient gestures in the millenia of meaning; in the millenia of my coming being an arm will sing to me with cosmic meaning. Gestures are – youthful sounds of meanings implanted in my body, but not yet composed; the same thing that is occuring for the time being in a single place of the bosy, under the skullbone, will with the flow of time occur throughout my entire body. My entire body will brim full of meaning.“

bely

Andrej Bely (26 oktober 1880 – 8 januari 1934)
Portret door Leon Bakst

 

Jan Wolkers, Andrew Motion, Stephen L. Carter, Karin Boye, Trevor Joyce, Pat Conroy, Ulrich Plenzdorf, Sorley MacLean, Andrej Bely

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers werd geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925. Zie mijn blog van 19 oktober 2007 en mijn blog van 26 oktober 2006 en ook ook mijn blog van 26 oktober 2007 en ook mijn blog van 26 oktober 2008.

 

 

De zomer kan me gestolen worden I

 

De zomer kan me gestolen worden.
Fris groen verschrompelt zinderend tot as.
Mijn vader die vurig gelooft
Dat God zijn goudreinetten stooft
In zonlicht van miljarden jaren oud.
De larf vreet zich tot worm des verderfs,
Begeerlijk vruchtvlees roest tot op het bot,
Het klokhuis wordt een tongewelf van smet.
De ledigheid van liggen in het gras,
De zonnebrand van Onans stuifmeel,
Verkleeft tot donorgift op het gewas.
Op blote voeten zijn de sintels scherp,
De boetedoening is geen vorm van straf
Een legpuzzel van woede stroomt de helling af.

 

 

 

Kalkstenen vlinders

 

kalkstenen vlinders vliegen naar je toe
de stad zegt met één oog de nacht gedag
straks vlieg ik op de vleugels van je rode haar
over de blauwe halswervel der stad
als een dragonder ga ik in de wolken rijden
maar jij wenkt met je kleine witte hand
een twijfeltorentje van vrees en beven
rijst uit de zwarte bronnen van je ogen
en als ik dichter doffer donkerder je aanrand
sta je te bloeien als een pruimenboom.

 

Wolkers

Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)

 

De Engelse dichter, schrijver en biograaf  Andrew Motion werd geboren op 26 oktober 1952 in Braintree in Essex. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2007 en ook mijn blog van 26 oktober 2008.

 

Ice

 

When friends no longer remembered
the reasons we set forth,
I switched between nanny and tartar
driving us on north.

 

Will you imagine a human hand
welded by ice to wood?
And skin when they chip it off?
I don’t think you should.

 

By day the appalling loose beauty
of prowling floes:
lions’ heads, dragons, crucifix-wrecks,
and a thing like a blown rose.

 

By night the seething hiss
of killers cruising past –
the silence after each fountain-jet,
and our hearts aghast.

 

Of our journey home and the rest
there is nothing more to say.
I have lived and not yet died.
I have sailed in the Scotia Sea.

 

 

 

The Last Call

 

Death called me,
I did not hear.
He spoke again:
Come near.

 

I went to look
for pity.
Poor death, I thought,
he loves me.

 

I guessed right,
he does.
And now I love him too,
just because.

 

andrew-motion

Andrew Motion (Braintree, 26 oktober 1952)

 

De Amerikaanse schrijver Stephen L. Carter werd geboren op 26 oktober 1954 in Washington, D.C. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008.

 

Uit: Jericho’s Fall

 

Darkness bore down on her as the car shuddered up the mountain. Distant lights danced at the edge of her vision, then vanished. Beck wondered how bad it would be. In her mind, she saw only the Jericho she had loved fifteen yeas ago and, in some ways, still did: the dashing scion of an old New England family that had provided government officials since the Revolution. One of his ancestors had a traffic circle named for him in Washington. A cousin served in the Senate. The family’s history was overwhelming; the Jericho for whom Beck had fallen had certainly overwhelmed her. He had been brilliant, and powerful, and confident, and fun, ever ready with eternal wisdom, or clever barbs. She did not like to think of that mighty man ravaged by disease. She had no illusions. She remembered what cancer had done to her own father.
Whatever was waiting, she had to go.
On Saturday afternoon, having cleared her decks with Pfister, Beck took the shuttle from Boston to Washington. She lived in Virginia, a stone’s throw from Reagan National Airport. Her daughter was at a church retreat, church being a thing that Beck did because she had been raised that way, and her mother would be offended if Rebecca dared differ. Beck decided to let Nina stay the night with the other kids. The two of them could ride together to the airport on Sunday, then enplane for their different destinations. Rebecca’s mother, Jacqueline, had been after her for weeks to send Nina for a visit, and maybe this was the time. The child was only in second grade; missing a few days of instruction would do her no harm. Beck hesitated, then made the inevitable call to Florida, to ask if her mother could look after Nina. The conversation soon turned into a battle.
I don’t know how you could even think about taking a six-year-old to visit a man like that.
I’m not taking her, Mom. That’s why I’m calling you.
You said you decided not to take her. That means you thought about it. I don’t understand how your mind works sometimes.
She tried, and failed, to remember a time when she and her mother had not been at odds. Because, in the eyes of her eternally disappointed mother, Beck would never be more than ten years old. Certainly their animosity predated Jericho; and perhaps it had played some sort of role (as every one of the therapists Rebecca had consulted over the years seemed to think) in her falling in love, as a college sophomore, with a married man thirty-two years her senior who tossed away his remarkable career in order to possess her.
I appreciate your help, Mom.
Oh, so you appreciate me now. Does that mean you’ll call more often?”
 

carterx

Stephen L. Carter  (Washington, 26 oktober 1954)

 

 

 

De Zweedse dichteres en schrijfster Karin Maria Boye werd geboren op 26 oktober 1900 in Göteborg. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008.

 

Du sollst danken

 

Du sollst deinen Göttern danken

für den harten Zwang,

da du ohne Fußspur

irrst auf deinem Gang.

 

Du sollst deinen Göttern danken

für den schweren Schlag,

da du keine Zuflucht

hast bei Nacht und Tag.

 

Was die ganze Welt verworfen

ordnet sich im Kreise ein.

Vogelfrei gewinnst du

erst dein eignes Sein.

 

Ausgesetzt im Sand der Wüste

suchst du nach der Quelle Grund,

und du trinkst am Leben

dankbar dich gesund.

 

Du sollst deinen Göttem danken

für die zersprengende Qual.

Wirklichkeit und Kern

bleibt dir nur zur Wahl.

 

Reif wie eine Frucht

 

Reif wie eine Frucht liegt die Welt in meinen Armen,

sie ist gereift heute nacht,

und ihre Schale ist die zarte blaue Haut, die sich

um sie wölbt,

und ihr Saft ist die süße und duftende, glühende,

  sprühende Sonnenlichtflut.

 

Tief hinein in dies silbemschimmernde Weltall springe

  ich als Schwimmer,

getauft in Reife, wiedergeboren zur Fülle.

Geheiligt zur Tat.

Leicht wie ein Lachen

zerteile ich ein goldenes Honigmeer,

das begehrt nach meinen hungrigen Händen.

 

 

Vertaald door Hildegard Dietrich

 

KarinBoye

Karin Boye (26 oktober 1900 – 24 april 1941)
Standbeeld in Huddinge

 

De Ierse dichter Trevor Joyce werd geboren op 26 oktober 1947 in Dublin. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008.

 

The Fall

 

I have mouthed names
that are names no longer,
draw no reply now
only hard silence and an image
of graven stone.

 

Yew-trees, evergreen,
viridian intensity of growth;
gravity derived from dirt.

 

The names draw no reply,
only a silence in the mind,
movement of smoke.
familiar shadows that are only smoke.

 

The sun marks time
among the evergreens:
posture of green fire.

 

Stone cracked in the jaws of ice,
splintered, grinding,
mixed with moisture,
becoming dirt.

 

There is no grave memorial in carven stone.
There is one gravity.

 

The names falling from use
down into stone,
down into my mind.
There is no grave memorial in the future of my mind.

 

All names will fall from use.

 

 

 

Parallax

 

Figures group on the frozen square,

into the black shadow of flats;

 

dark path of snow from the abattoir:

and sills of an old debtor’s prison

double this red-gold dusk.

 

call of a woman, a withered star,

falls, broken, through the resonant light.

 

Trevor_Joyce

Trevor Joyce (Dublin, 26 oktober 1947)

 

De Amerikaanse schrijver Pat Conroy werd geboren op 26 oktober 1945 in Atlanta, Georgia. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2008.

 

Uit: The Lords of Discipline

 

„When I crossed the Ashley River my senior year in my gray 1959 Chevrolet, I was returning with confidence and even joy. I’m a senior now, I thought, looking to my right and seeing the restrained chaste skyline of Charleston again. The gentleness and purity of that skyline had always pleased me. A fleet of small sailboats struggled toward a buoy in the windless river, trapped like pale months in the clear amber of late afternoon.
Then I looked to my left and saw, upriver, the white battlements and parapets of Carolina Military Institute, as stolid and immovable in reality as in memory. The view to the left no longer caused me to shudder involuntarily as it had the first year. No longer was I returning to the cold, inimical eyes of the cadre. Now the cold eyes were mine and those of my classmates, and I felt only the approaching freedom that would come when I graduated in June. After a long childhood with an unbenign father and four years at the Institute, I was looking forward to that day of release when I would no longer be subject to the fixed, irresistible tenets of martial law, that hour when I would be presented with my discharge papers and could walk without cadences for the first time.
I was returning early with the training cadre in the third week of August. It was 1966, the war in Vietnam was gradually escalating, and Charleston had never looked so beautiful, so untouchable, or so completely mine. Yet there was an oddity about my presence on campus at this early date. I would be the only cadet private in the barracks during that week when the cadre would prepare to train the incoming freshmen. The cadre was composed of the highest-ranking cadet officers and non-coms in the corps of cadets. To them fell the serious responsibility of teaching the freshmen the cheerless rudiments of the fourth-class system during plebe week. The cadre was a diminutive regiment of the elite, chosen for their leadership, their military sharpness, their devotion to duty, their ambition, and their unquestioning, uncomplicated belief in the system.“

 

pat-conroy-l

Pat Conroy (Atlanta, 26 oktober 1945)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 26 oktober 2008.

De Duitse schrijver Ulrich Plenzdorf werd geboren op 26 oktober 1934 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2006.

 

De Schotse dichter Sorley MacLean (Schots Gaelic: Somhairle MacGill-Eain) werd geboren op 26 oktober 1911 Osgaig op het eiland Raasay.

 

De Russische schrijver en theoreticus van het symbolisme Andrej Bely werd geboren op 26 oktober 1880 in Moskou.

 

Jan Wolkers, Andrew Motion, Ulrich Plenzdorf, Stephen L. Carter, Karin Boye, Andrej Bely, Trevor Joyce, Pat Conroy, Sorley MacLean

De Nederlandse dichter, schrijver en beeldend kunstenaar Jan Wolkers werd geboren in Oegstgeest op 26 oktober 1925. Jan Wolkers overleed vorig jaar op 19 oktober. Zie mijn blog van 19 oktober 2007 en mijn blog van 26 oktober 2006 en ook ook mijn blog van 26 oktober 2007.

 

 

Najaar

Soms zie ik dingen bewegen
Die onbewogen zijn,
Als roestvlekken op bladeren
Die wegtrekken als spinsels.

Een engel fluistert in mijn oor,
Een telefoonnummer
Dat is niet te ontcijferen.

De vershoudfolie
Van ons leven
Was al vergaan.

Zoals we ooit begonnen,
Op voetzolen van mos:
Daar stond het riet,
De danseressen van de gele lis,
De wilde roos,
Het schors als fronsen.
Het snoer van zeekraal
Verbrokkelde tot grind.

Een web van schrijnend zilver
Een glasdraad snijdend door het blauw,
Die het uitspansel verdeelt
Tot stellingen van as
Van uitgestrooid gebeente.

 

 

 

De herfst is het einde

De herfst is het einde.
De bomen verwelken tot granaat.
Geef mij toch ook wat van dat rode daar,
De soep wordt snel verorberd tot bedrog.
De morsetekens van het slakkenspoor
Glinsteren als tranenvegen op de stoep.
De poppenwagen schimmelt in de schuur,
Een wang van celluloid is nooit tevreden.
De vaas van mensenvlees wordt goed gevuld,
En volgt het bloedspoor van de vliegenzwammen.
Wie vangt het laatste gele blad?
De dode wesp zit in de kous gevangen,
De nerven kleuren in het weefsel zwart,
We wisten niet dat doodgaan kon gebeuren.

 

Wolkers

Jan Wolkers (26 oktober 1925 – 19 oktober 2007)

 

De Engelse dichter, schrijver en biograaf  Andrew Motion werd geboren op 26 oktober 1952 in Braintree in Essex. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2007.

 

 

A Glass of Wine

 

Exactly as the setting sun

clips the heel of t
he garden,

 

exactly as a pigeon

roosting tries to sing

and ends up moaning,

 

exactly as the ping

of someone’s automatic carlock

dies into a flock

of tiny echo-aftershocks,

 

a shapely hand of cloud

emerges from the crowd

of airy nothings that the wind allowed

to tumble over us all day

and points the way

 

towards its own decay

but not before

a final sunlight-shudder pours

away across our garden-floor

 

so steadily, so slow

it shows you everything you need to know

about this glass I’m holding out to you,

 

its open eye

enough to bear the whole weight of the sky.

 

 

 

Diving

 

The moment I tire

of difficult sand-grains

and giddy pebbles,

I roll with the punch

of a shrivelling wave

and am cosmonaut

out past the fringe

of a basalt ledge

in a moony sea-hall

spun beyond blue.

Faint but definite

heat of the universe

 

flutters my skin;

quick fish apply

as something to love,

what with their heads

of gong-dented gold;

plankton I push

 

an easy way through

would be dust or dew

in the world behind

if that mattered at all,

which is no longer true,

with its faces and cries.

 

Motion

Andrew Motion (Braintree, 26 oktober 1952)

 

De Duitse schrijver Ulrich Plenzdorf werd geboren op 26 oktober 1934 in Berlijn. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2006.

 

Uit: DIE NEUEN LEIDEN DES JUNGEN W.

 

Alles Quatsch, meint Edgar. Er ging nur auf den Bau, weil er dringend Geld brauchte. Er kam bei den Malertrupp unter, führte sich aber als unfähiger, ewiger Querkopf mit zwei linken Händen auf. Bei der Truppe traf er auch Zaremba, einen 70jährigen Böhmer, der ihn als einziger durchschaute. Edgar entdeckte dann, dass die Truppe unter Addis Leitung an einem nebellosen Farbspritzgerät, kurz NFG, baute. Dieses NFG funktionierte mit Druckluft, explodierte dann aber bei der Vorführung vor Experten. Edgars bissige Kommentare nach dem Malheur, verleiten Addi dazu, ihn aus der Truppe zu schmeissen. Edgar beschloss daraufhin, sein eigenes NFG zu bauen. Er erkannte, dass der Nebel durch die Druckluft entsteht, also versuchte er den nötigen Druck mit einer hydraulischen Mechanik zu erzeugen. Auf Zarembas Initiative besuchte der ganze Trupp Edgar in seiner Laube, um ihn als Arbeiter wieder aufzunehmen. Edgar reihte sich wieder brav in den Trupp ein, denn er brauchte Geld und Ruhe, um an seinem NFG zu arbeiten. Wenig später erhielt er einen Brief von Charlie, in dem sie ihm von ihrer Hochzeit mit Dieter berichtet. Er besuchte sie dann und schien sich mit Dieter anzufreunden. Auch am folgenden Tag tauchte er bei ihr auf, weil er eine Rohrzange vergessen hatte. Charlie lud ihn zum Tee ein, während Edgar wieder mit dem Luftgewehr spielte, worauf sie ihn auffordert, sie schiessen zu lernen. Dieter, immer noch aufs Studium konzentriert, gab schliesslich nach und begleitete die beiden zum Bahndamm. Dieter versprach Charlie, am nächsten Sonntag einen Ausflug zu machen. Natürlich tauchte Edgar auch am nächsten Sonntag auf. Eigentlich wollte Charlie zum Bootfahren auf der Spree, doch es regnete wie aus Kübeln, während Dieter vor seiner Schreibmaschine sass. Charlie versuchte ihn mit allen Mitteln dazu zu bewegen, wenigstens nach draussen zu gehen. Endlich meinte Dieter miesig, Charlie und Edgar sollen doch alleine gehen. Stinksauer haute Charlie mit Edgar ab. Die beiden mieteten sich ein Bott (im Dezember) und donnerten über die Spree. Irgendwo ausserhalb Berlins musste Charlie mal und sie fuhren ins Schilf. Kaum war sie zurück, setzten sie sich gemeinsam unter eine Pelerine ins nasse Gras, wo Charlie Edgar fragte, ob er einen Kuss von ihr wolle. Er küsste sie leidenschaftlich. Sie kehrten dann nach Berlin zurück; Charlie hatte es plötzlich sehr eilig und unterwegs ging ihnen das Benzin aus. Edgar steuerte an Land, um Ersatzsprit zu holen; doch sobald er das Schiff festgebunden hatte, stieg Charlie aus und rannte davon. Edgar brachte das Boot schliesslich alleine zurück. In der Laube drehte er voll durch, hörte Musik, tanzte wie verrückt und legte sich schlafen, bis ihn der Lärm eines Bulldozers unsanft weckte. Er stürmte vor die Laube und schaffte es in letzter Sekunde ein Planierfahrzeug zu stoppen, dass die Lauben abreissen sollte. Der Arbeiter liess Edgar noch drei Tage, bis nach Weihnachten, bis die Bude endgültig eingerissen werde. Edgar fühlte sich unter Zeitdruck und wusste, dass er sich bei Charlie nie mehr blicken lassen konnte. Wie ein Verrückter stürzte er sich in die Arbeit und begann zu improvisieren. Er arbeitete mit Stossdämpfern, Dichtungsrohren und einem alten Elektromotoren, für den er die 220 Volt aus der Steckdose auf 380 V Industriestrom hochtransformieren muss. Er wollte unbedingt sein NFG fertigstellen und es Addi auf den Tisch knallen. Er klaute sich sogar die Düse aus Addis Spritze, um den ersten Versuch zu wagen. In der Nacht vom 24. auf den 25. Dezember testete er die Spritze in seiner Laube, merkte nur noch, wie er nicht mehr vom Einschaltknopf loskam und starb an einem Stromschlag.“

 

plenzdorf

Ulrich Plenzdorf (26 oktober 1934 – 9 augustus 2007)

 

De Amerikaanse schrijver Stephen L. Carter werd geboren op 26 oktober 1954 in Washington, D.C. Carter studeerde aan de universiteiten Stanford en Yale. Daarna werkte hij als jurist, o.a. bij het Supreme Court. Sinds 1982 doceert hij rechten aan Yale. Hij publiceerde eerder allerlei boeken over recht, staat, kerk en integratie. In 2002 publiceerde hij zijn debuutoman The Emperor of Ocean Park. Dit was niet alleen een thriller over een familie van juristen, maar tevens een portret van d
e zwarte bourgousie die de zomer doorbrengt in in Martha’s Vineyard.

 

Werk o.a.: The Emperor of Ocean Park, (2002), New England White, (2007)

 

Uit: Palace Council (2008)

„The lawyer was nervous, and that was odd. His hands trembled on the steering wheel, and that was odder still. He had learned in the war that there was no sin in being afraid as long as the others never knew. He understood that courage was a discipline. As was confidence. In the marble caverns of Wall Street, the lawyer intimidated all around him with his breadth of knowledge and speed of mind. In the boardrooms of his clients, he had no equal. On his rare forays into the courtroom, he charmed the judges with his wit and persuaded them with his force. He had commanded a company of Rangers in North Africa and Europe. He provided his adoring wife and children with a house in the suburbs, equipped with every modern convenience. It was the summer of 1952, the era of such men as himself. The United States was about to elect a military man its President. The nation’s steelmakers had just crushed a nationwide strike. The Congress was about to add the words “Under God” to the Pledge of Allegiance. American science had invented a way to phone from California to New York without using an operator. Some people insisted on calling attention to the nation’s imperfections. But the lawyer believed in quiet progress. Quiet, gradual progress. The nation would move forward in its good time. So calm down, he commanded himself, annoyed to discover that he was drumming his fingers on the dash.

He tightened his grip on the wheel.

The driveway was full of cars. The house was long and low. Golden light spilled invitingly from the windows. Still the lawyer hesitated. August air, loamy and rich, drifted into the car. Clouds hid the moon, but the forecasted rain had yet to arrive. The lawyer glanced at the glowering sky and endured a shivering premonition of death. Fighting his growing unease, the lawyer focused his mind on the image of his wife’s glowing face. He shut his eyes and listened to her teasing South Carolina drawl. Calmer now, he reminded himself why he was here.

Dinner and conversation, his host had said, smiling, over coffee in Manhattan. And stag only. No wives.

Why no wives? the lawyer had asked, not unreasonably.

Trust me.

carterx

Stephen L. Carter  (Washington, 26 oktober 1954)

 

 

 

De Zweedse dichteres en schrijfster Karin Maria Boye werd geboren op 26 oktober 1900 in Göteborg. Tussen 1921 en 1926 studeerde zij aan de universiteit van Uppsala. In 1925 sloot zij zich aan bij de Zweedse afdeling van de Clarté-beweging van de Franse pacifist Henri Barbusse. Zoals veel Scandinavische intellectuelen bezocht zij in het interbellum de Sovjet Unie en keerde teleurgesteld door de realiteit naar haar land terug. Uiteindelijk studeerde zij af als filosofe aan de Hogeschool van Stochholm. In het begin van de jaren dertig werkte zij als lerares en als journaliste. In 1922 publiceerde Boye haar eerste gedichten. In 931 richtte zij samen met Erik Mesterton en Josef Riwkin het tijdschrift Spektrum op, om T.S. Eliot een de surrealisten in Zweden meer bekendheid te geven. Met Mesterton vertaalde zij ook het belangrijkste werk van Eliot. In 1941 pleegde Karin Boye zelfmoord door vergif in te nemen.

 

 

LERNE SCHWEIGEN

 

Voll Unheil ist der Erde Nacht.

Herz, lerne schweigen.

Nur harte Seelen, harte Schilder

spiegeln Glanz aus Sternenheimat.

 

Dein Klagen schwächt nur deine Kraft.

Herz, lerne schweigen.

Nur Stille heiligt, Stille härtet,

unberührt und rein und wahr.

 

Du suchst die heiße Lebensqual!

Herz, lerne schweigen.

Die Fieberschauer heilen dich nicht.

Stählern glänzt die Himmelsburg.

 

 

 

KINDER DES WASSERS

 

Um unsre Wiege wogten sanft wie Seegras

durchsichtige Wassergeister, ungreifbare.

Zeitlos ruhten wir glücklich in windloser Tiefe.

 

Wer vertrieb uns aus unserer Heimat?

Wie wirbelnde Blasen sausten wir gegen das Licht,

wie glänzende Silberfische glitten wir in bleigraue See.

So standen wir an einem Morgen mit tropfendem Haar

  am Ufer

in einem fremden Land.

 

Niemals finden wir heim.

Wir wandern weiter wie im Traum.

Unsere feuchten dunklen Augen scheuen die Sonne.

Unsere kühlen und sanften Hände scheuen das Handeln.

Unsere fließenden und fliehenden Seelen scheuen das

  Lieben.

Sie schlingen sich wie Schlangen um alles brennend

  Heiße . . .

 

Wie im Traum gehen wir, unsere Welt ist Schaum.

Unser fernes kühles Lächeln ist ein Gruß aus unseres

  Vaters Reich,

wo Portale aus glasgrünem Wasser sich wölben-

Portale zur ewigen Ruhe.

 

Vertaald door Hildegard Dietrich

Boye

Karin Boye (26 oktober 1900 – 24 april 1941)

 

De Russische schrijver en theoreticus van het symbolisme Andrej Bely werd geboren op 26 oktober 1880 in Moskou. Van 1899 tot 1903 studeerde hij aan de universiteit van Moskou. Een tweede studie in de historische filologie brak hij af om zich aan de literatuur te kunnen wijden. Als jonge schrijver stond hij onder invloed van o.a. Arthur Schopenhauer, het Boeddhisme en Friedrich Nietzsche. Tot diens dood in 1921 was Bely nauw bevriend met Alexander Blok. Vanaf 1904 werkte hij aan een theoretische grondslag van hhet symbolisme. Na zich verdiept te hebben in de filosofie van Kant hield hij zich tussen 1912 en 1916 bezig met de anthroposofie van Rudolf Steiner. In de jaren twintig keerde hij zich echter daar weer van af.

 

Uit: Petersburg (Vertaald door Charles B. Timmer)

 

„De planmatigheid en symmetrie kalmeerden de zenuwen van de senator die zowel door de schokken van zijn huiselijke leven als door de hulpeloze rotatie van ons staatswiel in de war waren geraakt. Zijn smaak blonk uit door harmonische eenvoud. Het meest van alles hield hij van de rechtlijnige prospekt die hem aan het tijdsverloop tussen twee levenspunten deed denken.

(…)

 

Hier, in zijn kamer, was Nikolaj Apollonovitsj inderdaad uitgegroeid tot het centrum waar hij voor zichzelf aanspraak op maakte, tot een reeks vanuit dat centrum voortvloeiende logische premissen die het denken, de ziel en die tafel daar bepaalden: hij vertegenwoordigde hier het enige centrum van het heelal, het denkbare zowel als het ondenkbare.
Dit centrum was een logische gevolgtrekking uit zijn denken“.

 

bakst_portrait_of_the_poet_and_writer_andrey_bely

Andrej Bely (26 oktober 1880 – 8 januari 1934)
Portret door Lion Bakst

 

 

De Ierse dichter Trevor Joyce werd geboren op 26 oktober 1947 in Dublin. In 1967 was hij medeoprichter van de New Writers’ Press in Dublin in 1967 en in 1968 van de The Lace Curtain; A Magazine of Poetry and Criticism. Tot zijn eerste boeken behoren Sole Glum Trek (1967), Watches (1968), Pentahedron (1972)  The Poems of Sweeny Peregrine (1976). Na een schrijversstilte van zo’n twintig jaar kwam hij terug met o.a. Syzygy en Without Asylum (1998).

 

Love songs from a dead tongue

4

Breaks the heart keening
as the edge keen the king,
keen Niall Blackknee
gracious as great.

[This is doubtful]

Ask what breaks my heart:
keening Niall the bright laughing;
till doomsday the heart hurt
atrociously wasting.

First I came into Munster:
high-king’s consort queen
to arch-bishop Cormac
the perfectly-bright.

Then next into Leinster
in which rich realm
though some muttered
I did not starve.

[This transition is difficult]

. . . came Tara’s heir,
that true prince,
successor to arch-kings.

Together we shared
childhood in Tara,
concentric city
of the true promised land.

That destroyer of pastures,
that master of plunder,
that fiercest of men,
deepest red amongst Irish.

The place where he fell
broke my heart
[this line is lost]
nor does Donal survive him.

Niall, king, son of kings,
Donal, soft face unfurrowed,
dead detach me from kin,
reduce heart to sheer blood.

I am Gormlaith, the keening:
first husband-king Cormac,
son Donal, fierce Niall,
these three broke my heart.

O King of the stars,

grant mercy to Niall,
O Mary, great queen,
shield this cold keening
breaks.

 

trevor2

Trevor Joyce (Dublin, 26 oktober 1947)

 

De Amerikaanse schrijver Pat Conroy werd geboren op 26 oktober 1945 in Atlanta, Georgia. Hij kreeg een opkeiding aan The Citadel, een militaire school in South Carolina. Hij publiceerde zijn eerste roman The Great Santini in 1976. Omdat het boek nogal autobiografisch was leverde het moeilijkheden met zijn familie op. Conroy werkte ook als leraar, maar werd vanwege zijn onconventionel lessen ontslagen. Deze ervaringen verwerkte hij in The Water is Wide, in 1974 verfilmd als Conrack, met Jon Voight. De publicatie van The Lords of Discipline in 1980 leidde opnieuw tot veel commotie, ditmaal bij zijn oud-medeleerlingen van de militaire opleiding. In 1986 verscheen The Prince of Tides, dat in 1991 werd verfilmd met Nick Nolte en Barbara Streisand.

 

Uit: My Losing Season (2002)

 

“It was on the morning of October 15, 1966, that the final sea-son officially began. For a month and a half, my teammates and I had gathered in the field house to lift weights, do isometric exercises, and scrimmage with each other. Right off, I could tell our sophomores were special and were going to make our team faster, scrappier, and better than the year before. In the heat of September, there was a swiftness and feistiness to the flow of these pickup games that was missing in last year’s club. My optimism about the coming season lifted perceptibly as I observed my team beat up on each other in the vagrancy of our uncoached and unmonitored scrimmages.

I could feel the adrenaline rush of excitement begin as I donned my cadet uniform in the dark, and it stayed with me as I marched to mess with R Company. I could barely concentrate on the professors’ voices in my classes in Coward Hall as I faced the reality of the new season and stared at the clock with impatience. It was my fourth year at The Citadel and the fourth time October 15 had marked the beginning of basketball practice. Mel Thompson was famous for working his team hard on the first day and traditionally ran us so much that the first practice was topped off by one of us vomiting on the hardwood floor.

I made my way to the locker room early that afternoon because I wanted some time to myself to shoot around and think about what I wanted to accomplish this season. Four of my teammates were already dressed when I entered the dressing room door. The room carried the acrid fragrance of the past three seasons for me, an elixir of pure maleness with the stale smell of sweat predominant yet blended with the sharp, stinging unguents we spread on sore knees and shoulders, Right Guard deodorant spray, vats of foot powder to ward off athlete’s foot, and deodorant cakes in the urinals. It was the powerful eau de cologne of the locker room. I realized that my life as a college athlete was coming to its inevitable end, but I did not know that you had to leave the fabulous odors of youth behind when you hurried out into open fields to begin life as an adult.”

 

conroy

Pat Conroy (Atlanta, 26 oktober 1945)

 

De Schotse dichter Sorley MacLean (Schots Gaelic: Somhairle MacGill-Eain) werd geboren op 26 oktober 1911 Osgaig op het eiland Raasay. Hij studeerde in  Edinburgh en keerde na zijn studie naar zijn eiland terug om les te geven. MacLean keerde zich af van Presbyteraanse geloof. Hoe had meer sympathie voor links en hij was communist tot het midden van de jaren veertig, hoewel hij geen marxist was. Tijdens WO II diende hij in het noorden van Afrika in het Britse leger en raakte verschillende keren gewond. Zijn vroegste gedichten schreef hij in het Engels, maar na zijn eerste Gaelic gedicht, An Corra-Ghridheach (“The Heron”), besloot hij dat dit beter was dan al zijn Engelse werk en bleef hij in zijn moedertaal schrijven.

 

Calvary

 

My eye is not on Calvary
nor on Bethlehem the Blessed,
but on a foul-smelling backland in Glasgow,
where life rots as it grows;
and on a room in Edinburgh,
a room of poverty and pain,
where the diseased infant
writhes and wallows till death.

 

 

 

The Cry of Europe

 

Girl of the yellow, heavy-yellow, gold-yellow hair,

the song of your mouth and Europe’s shivering cry,

fair, heavy-haired, spirited, beautiful girl,

the disgrace of our day would not be bitter in your kiss.

 

Would your song and splendid beauty take

from me the dead loathsomeness of these ways,

the brute and the brigand at the head of Europe

and your mouth red and proud with the old song?

 

Would white body and forehead’s sun take

from me the foul black treachery,

spite of the bourgeois and poison of their creed

and the feebleness of our dismal Scotland?

 

Would beauty and serene music put

from me the sore frailty of this lasting cause,

the Spanish miner leaping in the face of horror

and his great spirit going down untroubled?

 

What would the kiss of your proud mouth be

compared with each drop of the precious blood

that fell on the cold frozen uplands

of Spanish mountains from a column of steel?

 

What every lock of your gold-yellow head

to all the poverty, anguish and grief

that will come and have come on Europe’s people

from the Slave Ship to the slavery of the whole people?

 

MacLean

Sorley MacLean (26 october 1911 – 24 november 1996)