Niccolò Ammaniti, David Benioff, Michael Reefs, Carlos Ruiz Zafón, Felipe García Quintero, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen, Rebecca Gablé

De Italiaanse schrijver Niccolò Ammaniti werd geboren in Rome op 25 september 1966. Zie ook alle tags voor Niccolò Ammaniti op dit blog.

Uit: Ik ben niet bang (Vertaald door Els van der Pluijm)

“Net toen ik Salvatore bijna had ingehaald hoorde ik mijn zusje schreeuwen. Ik draaide me om en zag haar verdwijnen, kopje onder in het graan dat de heuvel overdekte. Ik had haar niet mogen meenemen, mamma zou me vreselijk op mijn kop geven. Ik stopte, helemaal bezweet, haalde diep adem en riep: ‘Maria? Maria?’ Ze antwoordde met een zielig stemmetje. `Michele!’ ‘Heb je je pijn gedaan?’ 5, je moet komen.’ ‘Waar heb je je pijn gedaan?’ ‘Mijn been.’ Ze deed maar alsof, ze was moe. Ik loop door, zei ik tegen mezelf. Maar als ze zich nou echt pijn had gedaan? Waar waren de anderen? Ik zag hun sporen in het graan. Langzaam klommen ze omhoog, evenwijdig aan elkaar, als de vingers van een hand, naar de top van de heuvel, hele banen geknakte halmen achterlatend.
Het graan stond dat jaar hoog. ègen het eind van het voor-jaar had het overvloedig geregend en half juni waren de korrels dikker dan ooit. De planten stonden dicht op elkaar, met heel veel halmen, rijp voor de oogst
Alles was overdekt met graan. De lage heuvels volgden op elkaar als de golven van een goudgele oceaan. Tot aan de horizon graan, lucht, krekels, zon en hitte. Op mijn negende had ik geen idee hoc heet het was, van graden en zo had ik geen verstand, maar dat het niet normaal was wist ik wel. Die vervloekte zomer van 1978 is nog steeds berucht als een van de heetste van de eeuw. De hitte drong in de stenen, verpulverde de aarde, verschroeide de planten en doodde de dieren, stak de huizen in brand. De tomaten in de moestuin waren droog, de courgettes klein en keihard. De zon benam je de adem, je energie, je zin om te spelen, alles. En ’s nachts was het ook niet te harden. De grote mensen van Aqua Traverse gingen het huis niet uit voor zes uur ’s avonds. Ze sloten zich binnen op, de luiken dicht. Alleen wij waagden ons op her zinderende, verlaten land. Mijn zusje Maria was vijf en liep me overal achterna, niet de hardnekkigheid van een straathondje dat uit her asiel is gehaald. ‘Ik wil met jou meedoen,’ zei ze altijd. Manna gaf haar gelijk. ‘Ben je nou haar grote broer of niet?’ En ook al ging ik op mijn kop staan, ik moest haar meeslepen. Niemand was gestopt om haar te helpen. Logisch, het was een wedstrijd.
‘Recht omhoog dc heuvel op. Geen bochten. Verboden om achter elkaar aan te klimmen. Verboden om te stoppen. Wie het laatst boven is krijgt straf.’ Dat had de Doodskop beslist, en voor mij had hij met de hand over zijn hart gestreken. Oké, je zusje doet niet mee, die is te klein.”

 

 
Niccolò Ammaniti (Rome, 25 september 1966)

 

De Amerikaanse schrijver David Benioff (pseudoniem van David Friedman) werd geboren in New York City op 25 september 1970. Zie ook alle tags voor David Benioff op dit blog.

Uit: When the Nines Roll Over

“Tabachnik had never heard of the Australian before tonight, which meant that the Australian did not matter in the music business. Whatever contract Loving Cup Records had with the band would be a mess, whipped up one night by a cocaine-addled lawyer who passed the bar on his third try. That was Tabachnik’s guess, anyway, and he was generally right in these matters. Making money off musicians was so easy that third-rate swindlers from all over the world thought they could do it; they swarmed around talentless bands like fat housewives around slot machines, drinking cheap beer and exchanging rumors of huge payoffs. Third-rate swindlers were doomed to serve as rubes for second-rate swindlers—unless they were unlucky enough to get conned by a true pro. After the Taints finished their set Tabachnik retreated to the VIP room with the Australian. He expected the man to light a joint and offer him a hit; when it happened Tabachnik shook his head and took another sip of mineral water. “I got you,” said the Australian, leaning back in the overstuffed sofa. He sucked on the joint and kept the smoke in his lungs for so long that it seemed as if he had forgotten about the exhale part. Finally he released the smoke through his nostrils, two plumes curling toward the ceiling. It was an impressive gesture and Tabachnik appreciated it—Australians were always doing shit like this—but it was meaningless. He wasn’t going to deal with Loving Cup unless it was necessary, and at this point he doubted it would be. “I got you,” repeated the Australian. “You want to keep a cool head for the negotiations.” “What negotiations?” The Australian smiled craftily, inspecting the ash at the tip of his joint. He had told Tabachnik his name. Tabachnik never forgot names, but in his mind the Australian was simply “the Australian.” He was sure that he was simply “major label” in the Australian’s mind, but eventually he would be “that fuck Tabachnik.” “Okay,” said the Australian. “Let’s just talk then.”

 


David Benioff (New York, 25 september 1970)

 

De Nederlandse schrijver Michael Reefs werd op 25 september 1986 geboren in Heerlen en groeide op in het Limburgse Vaals. Zie ook alle tags voor Michael Reefs op dit blog.

Uit: De tijdwachter

“Valerie bleef even staan en keek naar haar moeder, die in de auto was blijven zitten. ‘Negen uur ben ik thuis, mam!’ riep ze.
Haar moeder schoof het raampje een paar centimeter om­laag en riep: ’Geen minuut later, jongedame.’ Daarna startte ze de auto en vertrok.
Roy liep als eerste de trap op en trok de ijzeren toegangsdeur open, het enige onderdeel van het museum dat nog aan de oude gevangenis deed herinneren. Binnen was namelijk alles afgebro­ken, opnieuw opgebouwd en verdeeld in grote aparte ruimtes, waar de verschillende pronkstukken werden tentoongesteld.
Valerie schudde het water van haar jas en liep als laatste het gebouw binnen. Ze inspecteerde de ruime, hol klinkende hal waar ze nu met z’n allen in stonden. Recht tegenover de ingang bevond zich een lange balie, afgeschermd door een glazen wand die tot het plafond reikte. Er zaten drie medewerkers achter om de tickets af te handelen.
De kinderen liepen naar de middelste medewerkster en wachtten op hun beurt.
‘Ik wil ook graag de Egyptische afdeling zien,’ zei Sander. ‘Het Instituut voor Egyptische Kunsten heeft het museum vorig jaar een sarcofaag geschonken. Je kunt er nog duidelijk de resten van een mummie in zien.’
‘Cool,’ zei Roy. ‘Op de wc liggen vast en zeker wc-rollen. Als we jou daarin wikkelen en in de kist leggen, lijk je net een echte mummie.’
Sander gaf hem een duw en Roy dook lachend weg.
‘We moeten ook een verslag over het bezoek schrijven,’ zei Melanie, terwijl ze de jongens negeerde, ‘dus ik hoop dat het interessant genoeg is.’
Valerie had er helemaal niet meer aan gedacht dat Pietersma graag een verslag wilde van het museumbezoek.
‘We zijn met z’n vijven,’ zei Luca, die nu vooraan stond, vlak voor de glazen wand.
De medewerkster printte vijf kaartjes uit en gaf ze aan Luca. ‘Lees de huisregels aan de achterkant van jullie tickets,’ voegde ze eraan toe.”

 

 
Michael Reefs (Heerlen, 25 september 1986)

 

De Spaanse schrijver Carlos Ruiz Zafón werd geboren op 25 september 1964 in Barcelona. Zie ook alle tags voor Carlos Ruiz Zafón op dit blog.

Uit: Het labyrint der geesten (Vertaald door Nelleke Geel)

“Die nacht droomde ik dat ik terugkeerde naar het Kerkhof der Vergeten Boeken. Ik was weer tien jaar oud en werd wakker in mijn oude slaapkamer, in het bewustzijn dat de herinnering aan het ge­zicht van mijn moeder me was ontglipt. En zoals je in een droom alles weet, zo wist ik dat de schuld bij mij lag, omdat ik het niet had verdiend het me te herinneren en omdat ik niet in staat was geweest haar recht te doen.
Kort daarna kwam mijn vader binnen, gealarmeerd door mijn angstschreeuw. In mijn droom was hij nog jong, was hij het die op alle vragen van de wereld een antwoord had. Troostend omhelsde hij me. Daarna, toen het eerste licht een Barcelona gehuld in neve­len schilderde, wilden we de straat op lopen, maar om een voor mij onduidelijke reden vergezelde mijn vader me slechts tot de voor deur. Daar liet hij mijn hand los, als om me te kennen te geven dat dit een reis was die ik alleen moest maken.
Ik begon te lopen, maar ik herinner me dat mijn kleding, mijn schoenen en zelfs mijn huid me zwaar wogen. Elke stap die ik zette kostte meer inspanning dan de vorige. Toen ik bij de Ramblas aan­ kwam, zag ik dat de stad in een moment van oneindigheid was blij­ven hangen. De mensen stonden er bevroren als de figuren op een oude foto. De vleugelslag van een opvliegende duif was niet meer dan een wazige schets. Flarden pollen hingen onbeweeglijk als ge­pulveriseerd licht in de lucht. Het water in de Canaletas­fontein glinsterde in de leegte als een ketting van glazen tranen.
Traag, alsof ik probeerde te lopen onder water, slaagde ik erin bin­nen te dringen in die bezwering van een in de tijd gestold Barcelo­na, tot ik de ingang naar het Kerkhof der Vergeten Boeken bereikte.
Daar bleef ik uitgeput staan. Ik begreep niet wat voor onzichtbare last ik meetorste, waaronder ik me amper bewegen kon. Ik greep de zware deurklopper en liet hem tegen de poort vallen, maar niemand kwam opendoen. Telkens weer hamerde ik met mijn vuisten op de grote houten poort, maar de bewaker negeerde mijn dringen­ de smeekbedes. Krachteloos zakte ik ten slotte op mijn knieën. Pas toen, toen ik de beheksing bekeek die ik meegesleept had, overviel me de gruwelijke zekerheid dat de stad en mijn lot voor altijd in deze nachtmerrie bevroren zouden blijven en dat ik me nooit meer het gezicht van mijn moeder voor de geest zou kunnen halen”.

 

 
Carlos Ruiz Zafón (Barcelona, 25 september 1964)

 

De Colombiaanse dichter Felipe García Quintero werd geboren op 25 september 1973 in Popayán. Zie ook alle tags voor Felipe García Quintero op dit blog.

 

Stone

1.
Be a thought of mine.

The firmness of my latent muteness
not the shadow of my body, its wound.

I, your possession, my guest
in the voice, the empty room of every bone.

2.
Overflowing misery
and the perpetual wanderings of silence.

Stone

Defeated happiness or sung muteness?

In the certain fist of tears
how much is there of you, always with me.

3.
Dumb sky of mine of every cry
you people the darkness of my childhood.

The voice in the silence touches you
the void cheers you
the loneliness encloses you.

Hidden and serene vigil of every death.

4.
Stone

Be the flight of my fall.

 

Vertaald door Nicolás Suescún

 

 
Felipe García Quintero (Popayán, 25 september 1973)

 

De Poolse schrijver en letterkundige Andrzej Stasiuk werd geboren op 25 september 1960 in Warschau. Zie ook alle tags voor Andrzei Stasiuk op dit blog.

Uit: On The Road To Babadag: Travels In The Other Europe (Vertaald door Michael Kandel)

“The best map I have is the Slovak two hundred. It’s so detailed that once it helped me out of an endless cornfield somewhere at the foot of the Zemplén Mountains. On this huge sheet, which contains the entire country, even footpaths are shown. The map is frayed and torn. On the flat image of land and little water, the void peeks through in places. I always take it with me, inconvenient as it is, requiring so much room. The thing is like a talisman, because after all I know the way to Kosice, then on to Sátoraljaújhely, without it. But I take the map, interested precisely in its deterioration. It wore out first at the folds. The breaks and cracks have made a new grid, one clearer than the cartographic crosshatching in light blue. Cities and villages gradually faded from existence as the map was folded and unfolded, stuffed into the glove compartment of a car or into a backpack. Michalovce is gone, Stropkov too, and a hole of nonbeing encroaches on Uzhhorod. Soon Humenné will disappear, Vranov nad Topl’ou wear away, Cigánd on the Tisa crumble.
It was only a couple of years ago that I began to pay this kind of attention to maps. I used to treat them as ornaments or, maybe, anachronistic symbols that had survived in our era of hard information and full disclosure from every corner of the earth. It started with the war in the Balkans. For us, everything starts or ends with a war, so there’s no surprise there. I simply wanted to know what the artillery was aiming at, what the pilots were seeing from their planes. The newspaper maps were too neat, too sterile: the name of a region and, next to the name, the stylized flash of an explosion. No rivers, terrain, topography, no indication of land or culture, just a bare name and a boom. I searched for Vojvodina, because it was nearest. War always rouses men, even when it frightens them. Red flame along the Danube—Belgrade, Batajnica, Novi Sad, Vukovar, Sombor—twenty kilometers from the Hungarian border and maybe four hundred and fifty from my house. Only a real map could tell us when to start listening for the thunder. Neither television nor newspaper can chart such a concrete thing as distance.”

 

Andrzej Stasiuk (Warschau, 25 september 1960)

 

De Amerikaanse schrijver William Faulkner werd geboren op 25 september 1897 in New Albany, Mississippi. Zie ook alle tags voor William Faulkner op dit blog.

Uit: Sanctuary

“When the woman entered the dining-room, carrying a platter of meat, Popeye and the man who had fetched the jug from the kitchen and the stranger were already at a table made by nailing three rough planks to two trestles. Coming into the light of the lamp which sat on the table, her face was sullen, not old; her eyes were cold. Watching her, Benbow did not see her look once at him as she set the platter on the table and stood for a moment with that veiled look with which women make a final survey of a table, and went and stooped above an open packing case in a corner of the room and took from it another plate and knife and fork, which she brought tothe table and set before Benbow with a kind of abrupt yet unhurried finality, her sleeve brushing his shoulder.
As she was doing that, Goodwin entered. He wore muddy overalls. He had a lean, weathered face, the jaws covered by a black stubble; his hair was gray at the temples. He was leading by the arm an old man with a long white beard stained about the mouth.
Benbow watched Goodwin seat the old man in a chair, where he sat obediently with that tentative and abject eagerness of a man who has but one pleasure left and whom the world can reach only through one sense, for he was both blind and deaf: a short man with a bald skull and a round, full-fleshed, rosy face in which his cataracted eyes looked like two clots of phlegm. Benbow watched him take a filthy rag from his pocket and regurgitate into the rag an almost colorless wad of what had once been chewing tobacco, and fold the rag up and put it into his pocket.The woman served his plate from the dish.
The others were already eating, silently and steadily, but the old man sat there, his head bent over his plate, his beard working faintly. He fumbled at the plate with a diffident, shaking hand and found a small piece of meat and began to suck at it until the woman returned and rapped his knuckles. He put the meat back on the plate then and Benbow watched her cut up the food on the plate, meat, bread and all, and then pour sorghum over it. Then Benbow quit looking. When the meal was over, Goodwin led the old man out again. Benbow watched the two of them pass out the door and heard them go up the hall.
The men returned to the porch. The women cleared the table and carried the dishes to the kitchen. She set them on the table and she went to the box behind the stove and she stood over it for a time.”

 


William Faulkner (25 september 1897 – 6 juli 1962)
Poster voor de gelijknamige film uit 1961 met o.a. Yves Montand en Lee Remick

 

De Belgische dichteres en schrijfster Patricia Lasoen werd geboren op 25 september 1948 in Brugge. Zie ook alle tags voor Patricia Lasoen op dit blog.

 

Het verlangen

Sobibor
het zou de naam
van een cocktail kunnen zijn
of van een computerprogramma
van een nieuw medicijn
of van een steen
in de branding
die wacht op de zee
of de naam van de man die
de steen in zijn hand houdt
en streelt
en wacht
op
het water
het brood
het bevel
het schot
die wacht
op de vrouw
de vrede
de dood
of gewoon op de branding
die de steen betast
en glad maakt

 

Allegro ma non troppo

De baby slaapt
en zijn vader slaapt,
de witte kater wulps
tegen hem aangevleid
op de divan.
Het huis vol suizend geluid
het licht komt gesluierd
de kamer binnen
en in de keuken
komt de waterketel
ruisend klaarop de gloeiende plaat.
Voorzichtig schenk ik koffie op
niet overhaast
en niet te traag
maar in het juiste tempo.

 

 
Patricia Lasoen (Brugge, 25 september 1948)

 

De Duitse schrijfster Rebecca Gablé (pseudoniem van Ingrid Krane-Müschen) werd geboren op 25 september 1964 in Wickrath / Mönchengladbach. Zie ook alle tags voor Rebecca Gablé op dit blog.

Uit: Das Haupt der Welt

“Sie schlafen niemals, und sie scheinen immer noch genug zu essen zu haben, während wir hungern. Sie haben all ihre Nachbarn im Westen und Süden unterworfen, weil sie eben stärker sind und mehr Kriegsglück besitzen. Und jetzt haben sie ihren gierigen Blick nach Osten gerichtet und die Elbe überschritten, um uns ebenfalls zu unterwerfen. Trotzdem machen sie mir keine Angst, denn auch wir sind stark. Aber wie steht es Bolilut betrachtete ihn voller Argwohn, beinah lauernd. »Ich verstehe nicht, was du meinst.«
»Nein?«
»Unser Kriegsglück wird zurückkehren, wenn wir Jarovit mit einem Opfer versöhnen. Das solltest du besser wissen als ich. Und das Los ist nun mal auf deinen Sachsen gefallen.«
Tugomir nickte langsam. »Das ist es, was mir Sorgen macht. Wir stehen dem mächtigsten Feind gegenüber, mit dem wir es je zu tun hatten, und alles, was wir Jarovit für seinen Beistand bieten, ist ein blinder Sklave?«
Bolilut zuckte unbekümmert die Achseln. »Du meinst, ein Fürstensohn und Tempelpriester würde den Göttern eher zusagen? Nur zu, Bruder, Freiwillige vor. Ich würde dir bestimmt keine Träne nachweinen. Und davon abgesehen …«
Ein kunstvoll geschnitzter Eschenstock landete unsanft auf Boliluts Schulter. »Was sind das für frevlerische Reden?«, schalt eine altersraue Stimme. »Wann wirst du lernen, den Göttern Respekt zu erweisen, du junger Taugenichts?«
Tugomir erhob sich von seinem Schemel, und die ungleichen Brüder verneigten sich.
»Vergib mir noch dies eine Mal, Schedrag«, bat Bolilut augenzwinkernd und klopfte seinem Bruder jovial auf den Rücken, um zu vertuschen, dass das plötzliche Auftauchen des Hohepriesters ihn einschüchterte. Bolilut war sechsundzwanzig – acht Jahre älter als Tugomir –, hatte einen Sohn von seiner Frau, mindestens fünf von seinen Sklavinnen, und die Götter allein mochten wissen, wie viele Töchter. Er war ein wilder Geselle und großer Krieger und wartete mit unzureichend verhohlener Ungeduld darauf, dass ihr Vater endlich starb und den Fürstenthron für ihn räumte – aber vor dem Hohepriester fürchtete er sich.
Das amüsierte Tugomir ebenso, wie es ihn mit Befriedigung erfüllte. Seit jeher war es Tradition in ihrer Familie, dass der jüngere Sohn Priester im Tempel des mächtigen Jarovit wurde. Diese Rolle war Tugomir zugefallen, und manchmal bewahrte die Würde, die damit einherging, ihn vor Boliluts brüderlichen Heimsuchungen.”

 

 
Rebecca Gablé (Wickrath, 25 september 1964)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e september ook mijn blog van 25 september 2017 en eveneens mijn blog van 25 september 2016 deel 2.

Niccolò Ammaniti, David Benioff, Michael Reefs, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen, Rebecca Gablé, Lu Xun

De Italiaanse schrijver Niccolò Ammaniti werd geboren in Rome op 25 september 1966. Zie ook alle tags voor Niccolò Ammaniti op dit blog.

Uit: Jij en ik (Vertaald door Etta Maris)

“Met een arm stevig om de ski’s geslagen, de skischoenentas in mijn hand en de rugzak op mijn rug, zag ik hoe mijn moeder de auto keerde. Met mijn andere hand zwaaide ik naar haar en wachtte tot de BMW was verdwenen over de brug.
Ik liep door de Viale Mazzini. Ik passeerde het gebouw van de RAI. Op ongeveer honderd meter van het kruispunt met de Via Col di Lana ging ik langzamer lopen, terwijl mijn hart sneller ging bonken. Ik had een vieze smaak in mijn mond, alsof ik aan een stuk koperdraad had gelikt. Al die spullen die ik moest dragen hinderden me. Het leek wel een sauna in dat ski-jack.
Bij het kruispunt aangekomen, leunde ik tegen een muur en keek om de hoek. Verderop, voor een moderne kerk, stond een grote Mercedes SUV. Ik zag Alessia Roncato en haar moeder, de Soemeriër en Oscar Tommasi, die de koffers in de kofferbak zette. Een Volvo met een paar ski’s boven op het dak parkeerde naast de Mercedes en Riccardo Dobosz stapte uit en rende naar de anderen toe. Even later stapte de vader van Dobosz uit.
Ik trok me terug tegen de muur. Ik legde de ski’s neer, ritste mijn jack open en gluurde opnieuw om de hoek. Nu waren de moeder van Alessia en de vader van Dobosz bezig de ski’s boven op de Mercedes te bevestigen. De Soemeriër sprong in het rond en deed alsof hij bokste tegen Dobosz. Alessia en Oscar Tommasi praatten tegen hun mobieltjes. Het duurde behoorlijk lang voordat ze eindelijk klaar waren, Alessia’s moeder werd boos op haar dochter omdat die niet meehielp, de Soemeriër sprong op het dak van de auto om de ski’s te controleren. Maar uiteindelijk vertrokken ze.
Tijdens de tramrit voelde ik me een idioot. Met die ski’s en skischoenen, geplet tussen ambtenaren in jasje-dasje en moeders die hun kinderen naar school brachten. Als ik mijn ogen dichtdeed leek het of ik in een kabelbaantje zat, tussen Alessia, Oscar Tommasi, Dobosz en de Soemeriër in. Ik kon de geur van cacaoboter en zonnebrandcrème ruiken. En terwijl we uit de cabine stapten zouden we elkaar duwen en lachen en hard praten en lak hebben aan alle andere mensen. Net als die lui die door mijn moeder en vader pummels genoemd werden. Ik zou grappige dingen zeggen en ze aan het lachen maken terwijl ze hun ski’s vastklikten. Typetjes doen, moppen vertellen. Ik wist nooit grappige moppen. Je moet heel erg zeker van jezelf zijn om moppen te kunnen vertellen.”

 
Niccolò Ammaniti (Rome, 25 september 1966)

Lees verder “Niccolò Ammaniti, David Benioff, Michael Reefs, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen, Rebecca Gablé, Lu Xun”

Niccolò Ammaniti, David Benioff, Michael Reefs, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen

De Italiaanse schrijver Niccolò Ammaniti werd geboren in Rome op 25 september 1966. Zie ook alle tags voor Niccolò Ammaniti op dit blog.

Uit: Anna (Vertaald door Etta Maris)

Hij was drie, misschien vier jaar. Hij zat keurig op een kunstleren stoeltje, het hoofd gebogen boven een groen t-shirt met korte mouwen. De omgeslagen pijpen van de spijkerbroek op de gympen. Met een hand hield hij een houten treintje vast dat als een rozenkrans tussen zijn benen hing.
De vrouw die aan de andere kant van de kamer op het bed lag kon net zo goed dertig als veertig zijn. Haar met rode vlekken en donkere korsten bedekte arm zat vast aan een leeg infuus. Het virus had haar gereduceerd tot een hijgend skelet, bedekt met een droge, puistige huid, maar het had niet al haar schoonheid kunnen wegnemen, die nog was terug te vinden in de vorm van haar jukbeenderen en het wipneusje.
Het jongetje richtte zijn hoofd op en keek naar haar, pakte de armleuning vast, stond op uit de stoel en liep met het treintje in zijn hand naar het bed.
Zij merkte het niet. Haar ogen, diep weggezonken in twee donkere poelen, staarden naar het plafond.
De kleine begon te spelen met een knoop van het vieze kussensloop. Zijn blonde haren bedekten zijn voorhoofd en in de zon die door de witte gordijnen scheen leken ze net nylondraden.
Plotseling richtte de vrouw zich op haar ellebogen op en kromde haar rug alsof haar ziel uit haar lichaam werd weggerukt, klemde de lakens in haar vuisten en viel schokkend van het hoesten achterover. Naar adem happend strekte ze haar armen en benen uit. Toen ontspande haar gezicht, sperde ze haar mond open en stierf met open ogen.
Het jongetje pakte voorzichtig haar hand en begon aan haar wijsvinger te trekken. Met een zacht stemmetje fl uisterde hij: ‘Mama? Mama?’ Hij legde het treintje op haar borst en liet het over de plooien van het laken glijden. Even raakte hij de met opgedroogd bloed bedekte pleister aan die de naald van het infuus bedekte. Ten slotte liep hij de kamer uit.
De gang was nauwelijks verlicht. Ergens klonk het biep biep van een medisch apparaat.
Het jongetje liep langs het lijk van een dikke man die naast een brancard lag. Zijn voorhoofd tegen de vloer, een been op een onnatuurlijke manier gebogen. Tussen de azuurblauwe panden van zijn overhemd was zijn lijkbleke rug zichtbaar.”


Niccolò Ammaniti (Rome, 25 september 1966)

Lees verder “Niccolò Ammaniti, David Benioff, Michael Reefs, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen”

Niccolò Ammaniti, David Benioff, Michael Reefs, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen

De Italiaanse schrijver Niccolò Ammaniti werd geboren in Rome op 25 september 1966. Zie ook alle tags voor Niccolò Ammaniti op dit blog.

Uit: Laat het feest beginnen! (Vertaald door Etta Maris)

“Saverio keek eens goed naar zijn discipelen. Hoewel ze over de dertig waren, kleedden ze zich nog steeds als een stelletje armzalige heavy-metalfans. En dat terwijl hij niets anders deed dan ze op het hart te drukken: jullie moeten er normaal uitzien, geen piercings, geen tatoeages, geen studs… Maar ze wilden niet luisteren.
Je moet roeien met de riemen die je hebt, dacht hij gelaten bij zichzelf.
Mantos keek op, zijn beeld werd weerspiegeld in de spiegel van Birra Moretti-bier die achter de bar van de pizzeria hing. Spichtig, een meter tweeënzeventig, metalen bril, donker haar, gekamd met een scheiding aan de linkerkant. Hij droeg een azuurblauw overhemd met korte mouwen en tot zijn kin dichtgeknoopt, een donkerblauwe ribfluwelen broek en collegeschoenen. Een normale kerel. Net als alle grote voorvechters van  het Kwaad: Ted Bundy, Andrej Chikatilo, Jeffrey Dahmer, de kannibaal van Milwaukee. Mannen die je niet eens zouden opvallen als je ze op straat tegenkwam. Maar zij waren wel de lievelingskinderen van de duivel.
Wat zou Charlie Manson in mijn plaats hebben gedaan als hij zulke armzalige volgelingen had gehad?
‘Meester, we willen met je praten… We hebben eens nagedacht over de sekte…’ overviel Edoardo Sambreddero, bijgenaamd Zombie, hem. Zombie was de vierde van de groep, een lange darm
die niet tegen knoflook, chocola en koolzuurhoudende frisdrank kon. Hij leed aan aangeboren oesophagitis. Hij hielp zijn vader met het monteren van elektrische installaties in Manziana. ‘Feite-
lijk bestaan wij als sekte niet.”
Saverio vermoedde waar zijn aanhanger heen wilde, maar deed alsof hij het niet begreep. ‘Wat bedoel je?’
‘Hoe lang geleden hebben wij de bloedeed afgelegd?’
Saverio haalde zijn schouders op. ‘Dat zal een paar jaar geleden zijn geweest.’
‘Op internet staat bijvoorbeeld nooit iets over ons. Maar over de Kinderen van de Apocalyps wordt wel heel veel geschreven,’ fluisterde Silvietta met zo’n zacht stemmetje dat niemand haar hoorde.
Zombie wees met een soepstengel naar zijn baas. ‘Wat hebben we in al die tijd feitelijk gedaan?’
‘Van al die dingen die jij had beloofd, wat hebben we daarvan feitelijk gedaan?’ sloot Murder zich aan. ‘Mensenoffers ho maar en je had gezegd dat we er heel veel zouden brengen. En die initiatieriten met maagden? En die satanische orgieën?’
‘Maar we hebben wel een mensenoffer gebracht, en hóe,’ preciseerde Saverio geïrriteerd. Het is misschien niet helemaal gelukt, maar we hebben het wel gedaan. En ook een orgie.’

 
Niccolò Ammaniti (Rome, 25 september 1966)

Lees verder “Niccolò Ammaniti, David Benioff, Michael Reefs, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen”

David Benioff, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen

De Amerikaanse schrijver David Benioff (pseudoniem van David Friedman) werd geboren in New York City op 25 september 1970. Zie ook alle tags voor David Benioff op dit blog en ook mijn blog van 25 september 2010.

Uit: The 25th Hour

Monty squats near the dog and inspects him. From this angle it is clear that the pit bull has been badly abused. One ear has been chewed to mince; his hide is scored with cigaretteburns; flies crawl in his bloodied fur.
MONTY (CONT’D)
I think maybe his hip—The dog pounces, jaws snapping,; lunging for Monty’s face. Monty stumbles backwards. The dog, too badly injured to continue the attack, remains in his crouch, growling. Monty sits on the pavement, shaking his head.
MONTY (CONT’D)
Christ. (beat) He’s got some bite left.
KOSTYA
I think he does not want to play with you. Come, you want police to pull over?You want police looking through your car?
MONTY
Look what they did to him. Used him for a fucking ashtray.Monty stands and dusts his palms on the seat of his pants.
MONTY (CONT’D) Let’s get him in the trunk.
KOSTYA
What?
MONTY
There’s a vet emergency room on the EastSide. I like this guy.
KOSTYA
You like him? He tries to bite your face off. Look at him, he is meat. You want some dog, I buy you nice puppy tomorrow. Monty is not listening. He walks back to his car, opens the trunk, pulls out a soiled green army blanket. Kostya holds up his hands: stop.
KOSTYA (CONT’D) Wait one minute, please. Please stop one minute? I do not go near pit bull. Monty? I do not go near pit bull. Monty, carrying the army blanket, walks back toward the dog.
MONTY
This is a good dog. I can see it in his eyes. He’s a tough little bastard.
KOSTYA
Sometimes I think you are very stupid man.”

 
David Benioff (New York, 25 september 1970)

Lees verder “David Benioff, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen”

David Benioff, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen

De Amerikaanse schrijver David Benioff (pseudoniem van David Friedman) werd geboren in New York City op 25 september 1970. Zie ook alle tags voor David Benioff op dit blog.

 

Uit: The 25th Hour

 

“They found the black dog sleeping on the shoulder of the West Side Highway, dreaming dog dreams. A crippled castoff, left ear chewed to mince, hide scored with dozens of cigarette burns-a fighting dog abandoned to the mercy of river rats. Traffic rumbled past: vans with padlocked rear doors, white limousines with tinted glass and New Jersey plates, yellow cabs, blue police cruisers.

Monty parked his Corvette on the shoulder and shut off the engine. He stepped from the car and walked over to the dog, followed by Kostya Novotny, who shook his head impatiently. Kostya was a big man. His thick white hands hung from the sleeves of his overcoat. His face had begun to blur with fat; his broad cheeks were red from the cold. He was thirty-five and looked older; Monty was twenty-three and looked younger.

“See?” said Monty. “He’s alive.”

“This dog, how do you call it?”

“Pit bull. Must have lost somebody some money.”

“Ah, pit bull. In Ukraine my stepfather has such dog. Very bad dog, very bad. You have seen dogfights at Uncle Blue’s?”

“No.”

Flies crawled across the dog’s fur, drawn by the scent of blood and shit. “What do we do, Monty, we watch him rot?”

“I was thinking of shooting him.”

Awake now, the dog stared impassively into the distance, his face lit by passing headlights. The pavement by his paws was littered with broken glass, scraps of twisted metal, black rubber from blown tires. A concrete barricade behind the dog, separating north- and southbound traffic, bore the tag SANE SMITH in spray-painted letters three feet high.

“Shooting him? Are you sick in the head?”

“They just left him here to die,” said Monty. “They threw him out the window and kept driving.”

“Come, my friend, it is cold.” A ship’s horn sounded from the Hudson. “Come, people wait for us.”

“They’re used to waiting,” said Monty. He squatted down beside the dog, inspecting the battered body, trying to determine if the left hip was broken. Monty was pale-skinned in the flickering light, his black hair combed straight back from a pronounced widow’s peak. A small silver crucifix hung from a silver chain around his neck; silver rings adorned the fingers of his right hand.”

 

 

 

David Benioff (New York, 25 september 1970)

Lees verder “David Benioff, Carlos Ruiz Zafón, Andrzej Stasiuk, William Faulkner, Patricia Lasoen”

Lu Xun, Patricia Lasoen, Maj Sjöwall, August Kühn

De Chinese schrijver Lu Xun werd in 1881 in Shaoxing in de provincie Zhejiang geboren als Zhou Shuren. Zie ook mijn blog van 25 september 2008en ook mijn blog van 25 september 2009 en ook mijn blog van 25 september 2010

 

Uit: Kong Yiji

“The layout of the wine taverns in Lu Town is quite different from those in other towns. There is always an L-shaped counter facing the street. Hot water is kept available at the counter so that it can be used to warm the yellow wine at any time. Laborers, back from work at noon or dusk, would spend 4 coppers to get a bowl of yellow wine – that was the price over 20 years ago and a bowl of wine costs 10 coppers now—where they lean over the counter, drink the warm wine and have their “happy hour“. With one more copper, you can get a dish of salted bamboo shoots or anise beans to go with the wine. If you are willing to pay over 10 coppers, you can buy a meat dish,. But most of the customers are the “Short Jackets” who cannot afford such luxuries, whereas, those who wear robes would stride to the back room, order their wine with some dishes and sit there taking their time to eat and drink.
At age 12, I started to work as a busboy at Xianheng wine tavern located at the entrance of the town. The tavern keeper said that I had a dumb looking face and was probably not smart enough to serve the “robed clientele,” and thus should only work in the front room. The “short jackets” in the front room, although usually easy going, were no less troublesome. Some wouldn’t be satisfied until they saw me scoop out the wine from the wine jar with their own eyes, to make sure that there was no water at the bottom of the pitcher. And even watched me put the pitcher in the hot water. Under such tight surveillance, it was impossible to water down the wine. Therefore, after a few days, the tavern keeper said I couldn’t even do that. Fortunately, due to the influence of my patron, the tavern keeper didn’t dismiss me but he assigned me to the insignificant task of just heating wine.“

Lu Xun (25 september 1881 – 19 oktober 1936)

Lees verder “Lu Xun, Patricia Lasoen, Maj Sjöwall, August Kühn”

Andrzej Stasiuk, Carlos Ruiz Zafón, William Faulkner, Rebecca Gablé, Lu Xun, Patricia Lasoen, Maj Sjöwall, August Kühn, Manouchehr Atashi, Herbert Heckmann, William Michael Rossetti, Charles Robert Maturin

De Poolse schrijver en letterkundige Andrzej Stasiuk werd geboren op 25 september 1960 in Warschau. Zie ook mijn blog van 25 september 2008 en ook mijn blog van 25 september 2009.

Uit: Dojczland (Vertaald door Olaf Kühl)

„In Stuttgart auf dem Bahnhof gab mir ein alter Mann ein Kalenderblatt: »Freitag, fünfter August zweitausendfünf«. Auf dem Blatt stand ein Zitat aus dem Ersten Buch Samuel: »Du aber steh jetzt still, daß ich dir kundtue, was Gott gesagt hat.« Dann ging er. Ich sah, wie er sich in der Bahnhofshalle entfernte und versuchte, die nächsten zu beschenken. Groß, hager, grauhaarig und langsam inmitten

der hastendenMenge.Manche nahmen es, diemeisten aber wichen ihm aus, so wie man all diesen Verteilern von Handzetteln über billige Pizzas und Ausverkäufe ausweicht.

Ich war den fünften Tag unterwegs und konnte nicht stillstehen. Ich mußte nach Tübingen. Der Stuttgarter Bahnhof erinnerte an den Bukarester Gara de Nord. Es fehlten nur dieWachleute, die dieObdachlosen und Kleber schnüffelnden Kinder vertreiben. Der Rest war sehr ähnlich. So schien es mir. Ich war den fünften Tag unterwegs und mußte nach Ähnlichkeiten suchen, um das Gleichgewicht

zu wahren. Ich mußte in Stuttgart an Bukarest denken, um mir Deutschland bessermerken zu können. Jedenfalls war der Zugang zu den Bahnsteigen sehr ähnlich. Auf dem Gara deNord habe ich einmal eine schwarze Bandana gekauft, deren Muster sich aus Dutzenden kleiner, weißer Skelette zusammensetzte. Die Skelette trieben es in allen möglichen Positionen miteinander. Ich war unterwegs ins Donau-Delta und hatte eine Mütze vergessen, deshalb mußte ich mir die Bandana kaufen. Aber jetzt wartete ich auf den Zug nach Tübingen. Der alte Mann in dem Bahnhofsgedränge

sah auswie der Rufer in derWüste. Er streckte dieHandmit dem Blatt aus, wartete eineWeile auf Reaktionen, dann zog er sie zurück und ging weiter.

Der Zug war überfüllt, so eine Art Regionalexpreß. In ihm waren nur junge Leute unterwegs. Ich war der Älteste. Nach mir stieg ein Typ in Lederjacke ein. Unter dem Arm trug er neue Kennzeichenschilder. Er nahm sein Handy und sprach Serbisch, vielleicht Kroatisch, jedenfalls

irgendwas von dort. Er streckte die Beine aus und redete, redete, redete. Ich versuchte, die Landschaft zu betrachten, doch der Serbe oderKroate lenktemich ab. Er quasselte, als wäre er bei sich zu Hause, als würde die Zeit nicht existieren, als säße er irgendwo im Schatten, würde trinken, rauchen und über die Politik, die Natur der Welt und Autotypen schwadronieren. Draußen war schwäbischer November, und ich fühlte den Sommer des Balkan.“

stasiuk

Andrzej Stasiuk (Warschau, 25 september 1960)

 

De Spaanse schrijver Carlos Ruiz Zafón werd geboren op 25 september 1964 in Barcelona. Zie ook mijn blog van 25 september 2006 en ook mijn blog van 25 september 2007 en ook mijn blog van 25 september 2008 en ook mijn blog van 25 september 2009.

Uit: De schaduw van de wind (Vertaald door Nelleke Geel)

„Nog steeds herinner ik me de ochtend dat mijn vader me voor het eerst meenam naar het Kerkhof der Vergeten Boeken. De eerste dagen van de zomer van 1945 regen zich aaneen en we wandelden

door de straten van een Barcelona gevangen onder een asgrijze hemel, met een waterig zonnetje dat over de Rambla de Santa Mónica stroomde als een guirlande van vloeibaar koper.

“Daniel, wat je vandaag zult zien mag je aan niemand vertellen”, waarschuwde mijn vader. “Zelfs niet aan je vriend Tomás. Aan niemand.”

“Zelfs niet aan mama?” vroeg ik met gedempte stem.

Mijn vader zuchtte, terwijl hij zich verschanste achter het trieste glimlachje dat hem als een schaduw door het leven volgde.

“Natuurlijk wel”, antwoordde hij terneergeslagen. “Voor haar hebben we geen geheimen. Aan haar mag je alles vertellen.”

Kort na de Burgeroorlog had een aanval van cholera mijn moeder van ons weggenomen. We begroeven haar op de Montjuïc op de dag van mijn vierde verjaardag. Ik herinner me alleen dat het de

hele dag regende en dat, toen ik mijn vader vroeg of de hemel huilde, zijn stem brak toen hij antwoord gaf. Zes jaar later hing de afwezigheid van mijn moeder nog steeds om ons heen, een oorverdovende

stilte die ik nog niet met woorden tot zwijgen had weten te brengen.Mijn vader en ik woonden in een klein appartement in Calle Santa Ana, naast het kerkplein. De woning lag direct boven de boekhandel gespecialiseerd in verzamelaarsuitgaven en tweedehands boeken, overgegaan van mijn grootvader op mijn vader – een betoverde bazaar die, hoopte mijn vader, ooit in mijn handen zou overgaan. Ik groeide op tussen boeken, maakte onzichtbare vrienden op bladzijden die langzaam tot stof vergingen en waarvan de geur nog steeds aan mijn handen kleeft. Als kind leerde ik in slaap te vallen terwijl ik in de duisternis van mijn slaapkamer de gebeurtenissen van de dag aan mijn moeder vertelde, mijn wederwaardigheden op school, wat ik die dag geleerd had … Ik kon haar stem niet horen noch haar aanraking voelen, maar haar licht en warmte brandden in elke hoek van het huis en ik geloofde, met de onschuld van hen die hun leeftijd nog op tien vingers kunnen tellen, dat als ik mijn ogen sloot en praatte, ze mij zou kunnen horen, waar ze ook was. Soms luisterde mijn vader naar me vanuit de eetkamer en huilde stilletjes.“

zafon
Carlos Ruiz Zafón (Barcelona, 25 september 1964)

 

De Amerikaanse schrijver William Faulkner werd geboren op 25 september 1897 in New Albany, Mississippi. Zie ook mijn blog van 25 september 2008. en ook mijn blog van 25 september 2007 en  mijn blog van 25 september 2006 en ook mijn blog van 25 september 2009.

Uit: The Bear

“There was a man and a dog too this time. Two beasts, counting Old Ben, the bear, and two men, counting Boon and Hoggenbeck, in whom some of the same blood ran which ran in Sam Fathers, even though Boon’s was a plebeian strain of it and only Sam and Old Ben and the mongrel Lion were taintless and incorruptible. He was sixteen. For six years now he had been a man’s hunter. For six years now he had heard the best of all talking. It was of the wilderness, the big woods, bigger and older than any recorded document:–of white man fatuous enough to believe he had bought any part of it, of Indian ruthless enough to pretend that any fragment of it had been his to convey…. It was of the men, not white nor black nor red but men, hunters, with the will and hardihood to endure and the humility and skill to survive, and the dogs and the bear and deer juxtaposed and reliefed against it, ordered and compelled by and within the wilderness in the ancient and unremitting contest according to the ancient and unmitigable rules which voided all regrets and brooked no quarter; — the best game of all, the best of all breathing and forever the best of all listening, the voices quiet and weighty and deliberate for retrospection and exactitude among the concrete trophies — the racked guns and the heads and skins — in the libraries of town houses or the offices of plantation houses or (and best of all) in the camps themselves where the intact and still-warm meat yet hung, the men who had slain it sitting before the burning logs on hearths when there were houses and hearths or about the smoky blazing piled wood in front of stretched tarpaulins when there were not. There was always a bottle present, so that it would seem to him that those fine fierce instants of heart and brain and courage and wiliness and speed were concentrated and distilled into that brown liquor which not women, not boys and children, but only hunters drank, drinking not of the blood they spilled but some condensation of the wild immortal spirit, drinking it moderately, humbly even, not with the pagan’s base and baseless hope of acquiring thereby the virtues of cunning and speed but in salute to them.”

faulkner

William Faulkner (25 september 1897 – 6 juli 1962)
In Parijs, 1925

 

 De Duitse schrijfster Rebecca Gablé (pseudoniem van Ingrid Krane-Müschen) werd geboren op 25 september 1964 in Wickrath / Mönchengladbach. Zie ook mijn blog van 25 september 2008 en ook mijn blog van 25 september 2009.

Uit: Hiobs Brüder

“Isle of Whitholm, Februar 1147

„Sieh dich um, du Ausgeburt der Hölle“, knurrte der Mönch. „Wirf einen letzten Blick auf die Welt.“

Unwillkürlich folgte Simon der Aufforderung, obwohl er sich so fest vorgenommen hatte, genau das nicht zu tun. Er blieb stehen, wandte sich um und blickte zurück über die rastlose, aufgewühlte See. Der Wind fuhr ihm ruppig durch die Haare und wehte ihm eine Strähne ins Auge, aber der Junge konnte nichts tun, um sie zurückzustreichen, denn die Brüder hatten ihm die Hände auf dem Rücken gefesselt. Anscheinend fürchteten sie, der fünfzehnjährige, schilfdünne Knabe sei in der Lage, es mit vier gestandenen Benediktinern gleichzeitig aufzunehmen.

Ein Sonnenstrahl brach durch die bleifarbene Wolkendecke und tauchte das Meer und die flache Küste des Festlandes drüben in ein gleißendes, geradezu unirdisches Licht. Simon sah das Heidekraut aufleuchten, und der Turm der Klosterkirche, der eigentlich gedrungen und hässlich war, wirkte mit einem Mal filigran und schimmerte wie Elfenbein. Eine kleine Schafherde graste dicht zusammengedrängt unweit der klösterlichen Obstwiesen. Wie gelbe Wollflocken wirkten die Tiere aus der Ferne. Dann schob sich eine der schweren Wolken vor die Sonne, und das einsam gelegene St.-Pancras-Kloster versank wieder im Zwielicht.

Nicht gerade überwältigend, hätte Simon gern gesagt, um der Welt, die ihn ausstieß, zu bekunden, dass er gut auf sie verzichten könne. Doch nicht einmal zu dieser trotzigen Lüge bekam er Gelegenheit, denn die Brüder hatten ihn geknebelt, damit er sie nicht verfluchen konnte.

Der alte Mönch mit dem Glatzkopf und den weißen Haarbüscheln in den Nasenlöchern, der sich während des Exorzismus’ so in Rage gebetet hatte, dass er irgendwann ohnmächtig zusammengebrochen war, stieß den Jungen mit seinem knorrigen Gehstock zwischen die Schulterblätter. „Vorwärts!“

Simon kehrte der Welt den Rücken.”

gable

Rebecca Gablé (Wickrath, 25 september 1964)

 

Uit: My Old Home (Vertaald door Yang Hsien-yi en Gladys Yang)

„Our family had only one part‑time laborer. … And since there was so much to be done, he told my father that he would send for his son Runtu to look after the sacrificial vessels. …
When my father gave his consent I was overjoyed, because I had long since heard of Runtu and knew that he was about my own age. …
… He was very shy, and I was the only person he was not afraid of. When there was no one else there, he would talk with me, so in a few hours we were fast friends.
Runtuʹs mind was a treasure‑house of … strange lore, all of it outside the ken of my former friends. They were ignorant of all these things and, while Runtu lived by the sea, they like me could see only the four corners of the sky above the high courtyard wall.
(…)

One very cold afternoon, I sat drinking tea after lunch when I was aware of someone coming in. … The newcomer was Runtu. … He had grown to twice his former size. His round face, once crimson, had become sallow and acquired deep lines and wrinkles; his eyes too had become like his fatherʹs, the rims swollen and red. …
Delighted as I was, I did not know how to explain myself, and could only say: “Oh! Runtu — so itʹs you?ʺ …
He stood there, mixed joy and sadness showing on his face. His lips moved, but not a sound did he utter. Finally, assuming a respectful attitude, he said clearly: ʺMaster!ʺ

xun

Lu Xun (25 september 1881 – 19 oktober 1936)

 

De Belgische dichteres en schrijfster Patricia Lasoen werd geboren op 25 september 1948 in Brugge. Zie ook mijn blog van 25 september 2008 en ook mijn blog van 25 september 2007 en mijn blog van 25 september 2006 en ook mijn blog van 25 september 2009.

Grim Reaper

Zag vreemde dingen
langs de weg:

U.S. Soldaat in open jeep
met platte helm
en vlaggetjes
met uitrusting alsof
hij ging kamperen
kanonnenloop
in fallushouding

Een mens wil zich verdedigen
wil aanvallen en vechten

Een boze Jockey,
elleboog uit open raam
van Ford
met paarden in de Van,
sulky en tuig
er op geladen

Een mens wil karren
voor zijn paarden spannen

En in de weiden
in ’t verdorde gras
staan Koeien in de ozon
en wachten op de Boer

Een mens wil melken,
wil eten en wil drinken.

 lasoen

Patricia Lasoen (Brugge, 25 september 1948)

 

De Zweedse schrijfster Maj Sjöwall werd op 25 september 1935 in Stockholm geboren als dochter van Will Sjöwall en Margit Trobäck. Ze studeerde journalistiek en grafische vormgeving en ze vond werk als journalist en art-director van enkele kranten en tijdschriften. Van 1959 tot 1961 werkte ze bij uitgeverij Wahlström and Widstrad. Daar leerde zij in 1961 de schrijver Per Wahlöö kennen. Ze trouwden kort daarna en dit was het begin van hun samenwerking als schrijvers. De zorgvuldig geplande misdaadromans schreven ze in de avonduren, als hun zonen Tetz en Jens naar bed waren..
Vanaf het begin was duidelijk dat er tien boeken zouden verschijnen. Ze wilden geen vermoeide schrijvers worden. De boeken verschenen tussen 1965 en 1975. In 1965 kwam de eerste roman uit genaamd Roseanna en tien jaar later was de reeks voltooid met ‘Terroristerna’.

Uit: De man op het balkon (Vertaald door Cora Polet)

„Om kwart voor drie ging de zon op.

Anderhalf uur daarvoor was het verkeer afgenomen en uitgestorven. Tegelijkertijd was het rumoer van de laatste huiswaarts kerende cafe´bezoekers verstomd. De wagens van de stadsreiniging waren langsgereden en hadden hier en daar donkere, natte strepen op het asfalt achtergelaten. Een ambulancewagen was door de lange, rechte straat geraasd. Een zwarte auto met witte spatborden, een dakantenne en het woord POLITIE in witte blokletters op de portieren was langzaam en stil voorbijgegleden. Vijf minuten later was het zachte gerinkel van glas te horen geweest, toen iemand met gehandschoende hand het venster van een etalage insloeg en vlak daarop het geluid van half rennende voetstappen en een motor die gierde in een zijstraat.

De man op het balkon had het allemaal gadegeslagen. Het was een gewoon balkon met ijzeren spijlen en zijkanten van gegolfd plaatijzer. Hij had daar gestaan met zijn armen geleund op het ijzeren hek en het gloeien van zijn sigaret was als een donkerrode stip in het donker te zien geweest. Met

regelmatige tussenpozen had hij een sigaret uitgedrukt, voorzichtig de nauwelijks een centimeter lange peuk uit het houten sigarettenpijpje gepeuterd en deze naast de andere neergelegd. Tien van zulke sigaretteneindjes lagen al netjes op een rij naast het theeschoteltje op het tuintafeltje.

Het was nu stil, zo stil dat het wel een zoele nacht in het begin van de zomer leek in een grote stad. Het zou nog enkele uren duren voor de krantenjongens zouden verschijnen met hun omgebouwde kinderwagens en de eerste werkster naar haar werk zou gaan.“

 Sjöwall

 Maj Sjöwall (Stockholm, 25 september 1935)

 

De Duitse schrijver August Kühn, alias Helmut Munch, werd geboren op 25 sep 1936 in München. Kühn doorliep veel gewone en vaak ook ongewone stadia van een arbeiderslevenleven: 1939 in ballingschap in Zwitserland vanwege de joodse afkomst van zijn vader. 1945 terugkeer naar München en secundair onderwijs en opleiding als Oprikschleifer. Na enkele jaren gewerkt te hebben werd hij volontair bij een Münchener boulevardblad. Er volgde een emigratie naar Israël, hij kwam weer terug naar München, raakte gedeeltelijk gehandicapt na een ernstig ongeluk en werkte in een levensmiddelenfirma. Hij kreeg ontslag wegens zijn inzet voor de ondernemingsraad, vond opnieuw werk bij een verzekeringsmaatschappij en het Statistisch Bureau van de stad München en ten slotte werd hij werkloos. Getrouwd en heeft zes kinderen . Tijdens zijn werkloosheid begon KÜhn boeken te schrijven en hij publiceerde diverse romans over München en haar geschiedenis.

Uit: Zeit zum Aufstehn

„Fritz, der jüngere Kühnbruder, hatte es besser als Martin und Gustl. Metallpolierer lernte er und nach der Lehre nahm ihn die Lokomotivenfabrik in der Hirschau an. Ungefähr um die Zeit herum, als Gustl sich wegen der Geburt seiner unehelichen Tochter Sophie mit Anni März ein Übermaß an Sorgen

machen musste, lernte Fritz die Franziska Rindlbacher kennen. Schon, weil die noch bei ihren Eltern wohnte, würde ihm so was wie den Brüdern nicht passieren, auf die Franziska wurde von zu Hause aus gesehen, dass sie »sauber « blieb. Martins künftige Schwiegereltern hatten kaum ein Wort darüber verloren, dass die Tochter mit dickem Bauch herumlaufen musste. Als Martin dann noch aus dem Mietstall in die Zweizimmerwohnung der Frankls einzog, sie noch enger machte mit seiner gelegentlichen Anwesenheit, da war für die Frankl-Sippschaft alles in bester Ordnung gewesen. Bei den Rindlbachers käme er da schön an. Er, der Steinmetz Rindlbacher, war mit den Seinen erst vor knapp zehn Jahren in die Stadt hereingezogen, wie es mit dem Bauen hier wieder einen Aufschwung gegeben hatte. Die Guldeinschule war eine seiner ersten Baustellen gewesen und gleich ein paar Häuser daneben hatte er seine Wohnung gefunden, im zweiten Stock über einer großen Schankwirtschaft. Da wirtschaftete er nun »städtisch«, die Tochter ging wegen des nötigen Geldes in die Fabrik, aber auch, weil die dort »aufgeräumt« war. Die strenge Moral hatte der Rindlbacher-Vater noch vom Dorf. Franzi, seine rotblonde, schlanke, lustige Franziska, musste jeden Tag spätestens um acht Uhr abends zu Hause sein, sonst riskierte sie einen Mordskrach und gesperrten Ausgang von mindestens zwei Wochen.“

 kühn

Augustus Kühn (25 sep 1936 – 9 februari 1996)

 

De Iraanse dichter, schrijver en journalist Manouchehr Atashi werd geboren op 25 september 1931 in Dashtestan, in de provincie Bushehr en groeien op in Teheran, waar hij zijn universitaire graad behaalde en zijn studie en onderkomen verdiende met lesgeven en schrijven. Hij ontving zijn Bachelor diploma in de Engelse literatuur in Teheran. Atashi was nog jong toen zijn gedichten begonnen te verschijnen in de grote Iraanse tijdschriften. Zijn poëzie is de poëzie van de opstandige krijger van de vernederde zuidelijke stammen. Hij nam zijn werk serieus en hoewel gehecht was aan zijn geboorteland en zijn geboorteplaats hebben zijn gedichten een universele strekking.

We Didn’t Know

Had we advanced a bit further
Our path would have perhaps led to the sea,
Our sleep would have perhaps turned into dream.

Had we paddled more
Perhaps we would have an agreeable wind,
If we didn’t return to the coast,
The water would perhaps have sucked our corpses into the depth.

We were neither a rushing river,
To gallop over, obstacles, sharp ends, plains to… the sea,
Neither were we a moat to serve as watering trough for the mangy wolf…
Nor a mangy wolf which is after its carnal desires,
To submit ….. to the secret moment of a cursed death undisturbed.

We didn’t who called us, when and why? whom we called
and why we joined the path
Or why we were delayed.
….
We didn’t know who we were and when we existed,
And who has tied this dog inside ourselves to the chain of our vein,
And when.

We don’t know who we were and who we are,
Whether our pain was from a wound inflected by a heavenly stone
Or we ourselves are a stinking wound in the body of existence…

We didn’t know.

Atashi

Manouchehr Atashi (25 september 1931 – 20 november 2005)

 

De Duitse dichter, schrijver en literatuurwetenschapper Herbert Heckmann werd geboren op 25 september 1930 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 25 september 2007 en ook mijn blog van 25 september 2008 en ook mijn blog van 25 september 2009.

Uit: Geschichte und Trauerspiel (Over „Papinianus“ van Andreas Gryphius)

„Was im Trauerspiel stattfindet, ist die Wiederholung eines Geschehenen, dem in der dramatischen

Fassung angesichts des großen Weltenlaufs die Tendenz aufgeprägt ist, mit verbürgter Datentreue die poetische Eloquenz zu verschärfen. Der Schein geschichtlicher Redlichkeit kann jedoch nicht nur als eine rhetorische Figur angesehen werden, mit vorgetäuschter Wirklichkeit mehr Geltung des Dargestellten zu erheischen.

Denn Geschichte wird hier, ohne daß sie erst im Trauerspiel allegorisch umgedeutet werden muß, nur

als das Spiel der Vergänglichkeit angesehen, aus dem nur die auf das Ewige gegründete Tugend sich der irdischen Fessel entledigen kann. Die durch ein persönliches Erleben bestimmte Natürlichkeit, die jeder allegorischen Dichtung abhold ist, hat erst das Geschichtsverständnis aus seinem kosmologischen Milieu verbannt und ihm eine Eigengesetzlichkeit zugebilligt.

Die dichterische Rhetorik, wie man häufig die barocke Manier kennzeichnet, ist nicht einfach mit der reinen Überredungskunst gleichzusetzen, als ob sie ganz in einer Mission befangen und an feststehende Inhalte gebunden wäre. Freilich setzt die Allegorie die Vermittlung einer gemeinsamen dogmatischen Welt voraus. Sie setzt jedoch die Wirklichkeit nicht um, das hieße ja, daß die Welt ursprünglich als Eigenwert gegeben wäre und erst in einer dichterischen Reflexion allegorisch ausgewertet würde. Geschichte wird immer schon als Allegorie mit dem ganzen Apparat an Requisiten und Kulissen begriffen, die das Ewige aus der Vergänglichkeit hervorheben.

Aber gerade diese Maßnahmen heben die Zeit und den Raum auf. Alles Geschehen verkürzt sich zu einem geschichtslosen Argument, wenn auch eine überschäumende Lebensgier zuweilen das asketische Ideal aufzuheben scheint. Diesem Streben nach echtem Glück jedoch geht jede Historizität ab. Papinian kann die Welt nur dann bestehen, wenn er sich ihr entzieht. Seine historische Größe entspringt einzig dem Reservat seiner Tugend, die in äußerster Aktivität gegenüber jeder Anfeindung ihr ungeschichtliches Ideal in dieser Welt heimisch zu machen versucht: Ihr Ziel ist die Aufhebung der historischen Realität.“

Heckmann

Herbert Heckmann (25 september 1930 – 18 oktober 1999)
„Der Römer“, Raadhuis in Frankfurt am Main

 

De Engelse schrijver en criticus William Michael Rossetti werd geboren in Londen op 25 september 1829. Zie ook mijn blog van 25 september 2009.

Uit: Life Of John Keats

„John Keats was born at the Moorfields place of business on the 31st of October 1795. This date of birth is established by the register of baptisms at St. Botolph’s, Bishopsgate: the date usually assigned, the 29th of October, appears to be inaccurate, though Keats himself, and others of the family, believed in it. There were three other children of the marriage—or four if we reckon a a son who died in infancy: George, Thomas, and lastly Fanny, born in March 1803. An anecdote is told of John when in the fifth year of his age, purporting to show forth the depth of his childish affection for his mother. It is said that she then lay seriously ill; and John stood sentinel at her chamber-door, holding an old sword which he had picked up about the premises, and he remained there for hours to prevent her being disturbed. One may fear, however, that this anecdote has taken an ideal colouring through the lens of a partial biographer. The painter Benjamin Robert Haydon—who, as we shall see in the sequel, was extremely well acquainted with John Keats, and who heard the story from his brother Thomas—records it thus: “He was, when an infant, a most violent and ungovernable child. At five years of age or thereabouts he once got hold of a naked sword, and, shutting the door, swore nobody should go out. His mother wanted to do so; but he threatened her so furiously she began to cry, and was obliged to wait till somebody, through the window, saw her position, and came to her rescue.” It can scarcely be supposed that there were two different occasions when the quinquennial John Keats superintended his mother and her belongings with a naked sword—once in ardent and self-oblivious[14] affection, and once in petulant and froward excitement.”

 Rossetti (

William Michael Rossetti (25 september 1829 – 5 februari 1919)
Portret door Ford Madox Brown, 1856

 

De Ierse schrijver Charles Robert Maturin werd geboren in Dublin op 25 september 1782. Charles Maturin stamde af van een familie van Hugenoten die hun toevlucht hadden gezocht in Ierland. Hij bezocht Trinity College en werd kort daarna tot geestelijke gewijd. Maturin schreef drie toneelstukken, alle tragedies, waarvan er slechts een een echt succes werd: Bertram (1815) werd met succes opgevoerd in het Koninklijk Theater Drury Lane in Londen. Zijn andere stukken, Manuel (1817) en Fredolfo (1819) deden het minder goed. Zijn horror-romans konden rekenen op meer bijval. Zijn eerste boek, The Fatal Vengeance, dateert uit 1807. Dit werd gevolgd door The Wild Irish Boy (1808), The Milesian Chief (1811) en Women, or Pour et Contre (1818). Zijn bekendste en nog altijd gelezen werk verscheen in 1820 onder de titel Melmoth the Wanderer en wordt gezien als een goed voorbeeld, en een van de laatste, van het destijds in de mode zijnde horrorgenre. In 1824 verscheen nog de roman The Albigenses. Maturins werk wordt ook wel tot de Gothic literatuur gerekend.

Uit: Melmoth the Wanderer

„John Melmoth, student at Trinity College, Dublin, having journeyed to County Wicklow for attendance at the deathbed of his miserly uncle, finds the old man, even in his last moments, tortured by avarice, and by suspicion of all around him. He whispers to John:

“I want a glass of wine, it would keep me alive for some hours, but there is not one I can trust to get it for me,—they’d steal a bottle, and ruin me.” John was greatly shocked. “Sir, for God’s sake, let ME get a glass of wine for you.” “Do you know where?” said the old man, with an expression in his face John could not understand. “No, Sir; you know I have been rather a stranger here, Sir.” “Take this key,” said old Melmoth, after a violent spasm; “take this key, there is wine in that closet,—Madeira. I always told them there was nothing there, but they did not believe me, or I should not have been robbed as I have been. At one time I said it was whisky, and then I fared worse than ever, for they drank twice as much of it.”

John took the key from his uncle’s hand; the dying man pressed it as he did so, and John, interpreting this as a mark of kindness, returned the pressure. He was undeceived by the whisper that followed,—”John, my lad, don’t drink any of that wine while you are there.” “Good God!” said John, indignantly throwing the key on the bed; then, recollecting that the miserable being before him was no object of resentment, he gave the promise required, and entered the closet, which no foot but that of old Melmoth had entered for nearly sixty years. He had some difficulty in finding out the wine, and indeed stayed long enough to justify his uncle’s suspicions,—but his mind was agitated, and his hand unsteady. He could not but remark his uncle’s extraordinary look, that had the ghastliness of fear superadded to that of death, as he gave him permission to enter his closet. He could not but see the looks of horror which the women exchanged as he approached it. And, finally, when he was in it, his memory was malicious enough to suggest some faint traces of a story, too horrible for imagination, connected with it. He remembered in one moment most distinctly, that no one but his uncle had ever been known to enter it for many years.“

 maturin

 Charles Robert Maturin (25 september 1782 – 30 oktober 1824)

Patricia Lasoen, Herbert Heckmann, Carlos Ruiz Zafón, William Michael Rossetti

De Belgische dichteres en schrijfster Patricia Lasoen werd geboren op 25 september 1948 in Brugge. Zie ook mijn blog van 25 september 2008. en ook mijn blog van 25 september 2007 en mijn blog van 25 september 2006.

 

 

Genadeloos en fluitend

 

Treinen: hun weg is voorgebaand,
ze zoeven door het landschap
genadeloos; soms lijken ze wel wreed
zoals ze onbarmhartig bermen vol
met bloeiend onkruid achterlaten –
en dan, hoe ze zich in beweging zetten:
nauwelijks merkbaar eerst
met kleine schokjes, en pas na een tijd
komen ze tot hun volle kracht
en fluitend razen ze voorbij signaal
en overweg, en over water
ze komen dan geruisloos stil –
een schok kaatst soms onzacht
hun inhoud en hun doel terug.

Frambozen staan vanzelf
met liefde in verband:
hun zachte huid en nauwelijks voelbare haartjes
worden liefst tegelijk met
lippen, tong en huig geproefd
langzaam smelten ze open
en naderhand weer dicht
je hoeft ze zelfs niet aan te raken –
direct nadien zijn ze ontastbare herinnering.

 

Lasoen

Patricia Lasoen (Brugge, 25 september 1948)

 

 

 

De Duitse dichter, schrijver en literatuurwetenschapper Herbert Heckmann werd geboren op 25 september 1930 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 25 september 2007 en ook mijn blog van 25 september 2008.

 

Uit: Die sieben Todsünden

 

” (…) Sein dreißigstes Jahr gedachte er mit einem Fest zu eröffnen, für sich, seine Freundinnen und seine Freunde, reimte Trinksprüche, kaufte ein, daß er krumm ging unter den Lasten, wählte ein rosiges Ferklein aus, die saftigen Lenden eines Hammels, geschmeidige Kalbsnieren, Spargel und Trüffel, Hähnchen zum Introitus und Karamelcrème als Epilog, Käse von Tilsit bis Edam, dazu Trockenbeerenauslese aus fürstlichen Fässern.

Max musste die Taschenuhr seines Vaters versetzen und den Hochzeitsschmuck seiner Mutter, um den frechen Forderungen der Händler ge
wachsen zu sein, verschloß sich dann siegesgewiß in der Küche, stimmte in seinem hungrigen Baß dies und das Trinkliedlein an, daß die Fensterscheiben erzitterten und die Teller schepperten. Er tanzte zwischen Ofen und Tisch, zwischen Tisch und Schrank, zwischen Schrank und Wasserhahn hin und her, Alchemist und Henker zugleich, und las aus den weißgelben Wölkchen, die unter den Deckeln hervorzischten, die hungrige Zukunft. Die zundertrockene Kehle benetzte er, um sich frei zu machen von der schon verdauten Vergangenheit. Der Duft der Gewürze hüllte ihn ein und rötete seine Wangen. (…) ”

 

Heckmann

Herbert Heckmann (25 september 1930 – 18 oktober 1999)

 

 

De Spaanse schrijver Carlos Ruiz Zafón werd geboren op 25 september 1964 in Barcelona. Zie ook mijn blog van 25 september 2006 en ook mijn blog van 25 september 2007 en ook mijn blog van 25 september 2008.

 

Uit: The Angel’s Game  

 

A writer never forgets the first time he accepted a few coins or a word of praise in exchange for a story. He will never forget the sweet poison of vanity in his blood and the belief that, if he succeeds in not letting any­one discover his lack of talent, the dream of literature will provide him with a roof over his head, a hot meal at the end of the day, and what he covets the most: his name printed on a miserable piece of paper that surely will outlive him. A writer is condemned to remember that mo­ment, because from then on he is doomed and his soul has a price.
My first time came one faraway day in December 1917. I was seventeen and worked at The Voice of Industry, a newspaper that had seen bet­ter days and now languished in a barn of a building that had once housed a sulfuric acid factory. The walls still oozed the corrosive vapor that ate away at furniture and clothes, sapping the spirits, consuming even the soles of shoes. The newspaper’s headquarters rose behind the forest of an­gels and crosses of the Pueblo Nuevo cemetery; from afar, its outline merged with the mausoleums silhouetted against the horizon–a skyline stabbed by hundreds of chimneys and factories that wove a perpetual twilight of scarlet and black above Barcelona.
On the night that was about to change the course of my life, the newspaper’s deputy editor, Don Basilio Moragas, saw fit to summon me, just before closing time, to the dark cubicle at the far end of the editorial staff room that doubled as his office and cigar den. Don Basilio was a forbidding- looking man with a bushy moustache who did not suffer fools and who subscribed to the theory that the liberal use of adverbs and adjectives was the mark of a pervert or someone with a vitamin deficiency. Any journalist prone to florid prose would be sent off to write fu­neral notices for three weeks. If, after this penance, the culprit relapsed, Don Basilio would ship him off permanently to the “House and Home” pages. We were all terrified of him, and he knew it.
“Did you call me, Don Basilio?” I ventured timidly.”

 

Zafon

Carlos Ruiz Zafón (Barcelona, 25 september 1964)

 

 

De Engelse schrijver en criticus William Michael Rossetti werd geboren in Londen op 25 september 1829. Rossetti was een zoon van de uit Italië gevluchte immigrant Gabriele Rossetti en een broer van Maria Francesca Rossetti, Dante Gabriel Rossetti en Christina Rossetti. Samen met zijn broer en onder meer de schilder John Everett Millais behoorde hij tot de oprichters van de kunstenaarsbeweging die bekend werd onder de naam Pre-Raphaelite Brotherhood. Rossetti was een belangrijk voorvechter van de beweging. Hij was redacteur van het tijdschrift The Germ, dat de doelstellingen van de Prerafaëlieten uiteenzette. Het blad beleefde overigens slechts vier edities tussen januari en april 1850. Rossetti was tevens kunstcriticus voor The Spectator. Zijn recensies werden in 1867 verzameld en gepubliceerd onder de titel Fine Art, chiefly Contemporary. Ander werk omvat een vertaling in blanke verzen van Dantes Inferno (1865), Lives of Some Famous Poets (1878), A Life of John Keats (1887) en Pre-Raphaelite Diaries and Letters. In 1874 trouwde hij met Lucy Madox Brown, een dochter van de schilder Ford Madox Brown.

 

Uit: The Germ. Thoughts towards Nature in Poetry, Literature and Art

 

„There were in the late summer of 1848, in the Schools of the Royal Academy or barely emergent from them, four young men to whom this condition of the art seemed offensive, contemptible, and even scandalous. Their names were William Holman-Hunt, John Everett Millais, and Dante Gabriel Rossetti, painters, and Thomas Woolner, sculptor. Their ages varied from twenty-two to nineteen—Woolner being the eldest, and Millais the youngest. Being little more than lads, these young men were naturally not very deep in either the theory or the practice of art: but they had open eyes and minds, and could discern that some things were good and other bad—that some things they liked, and others they hated. They hated the lack of ideas in art, and the lack of character; the silliness and vacuity which belong to the one, the flimsiness and make-believe which result from the other. They hated those forms of execution which are merely smooth and prettyish, and those which, pretending to mastery, are nothing better than slovenly and slapdash, or what the P.R.B.’s called “sloshy.” Still more did they hate the notion that each artist should not obey his own individual impulse, act upon his own perception and study of Nature, and scrutinize and work at his objective material with assiduity before he could attempt to display and interpret it; but that, instead of all this, he should try to be “like somebody else,” imitating some extant style and manner, and applying the cut-and-dry rules enunciated by A from the practice of B or C. They determined to do the exact contrary. The temper of these striplings, after some years of the current academic training, was the temper of rebels: they meant revolt, and produced revolution. It would be a mistake to suppose, because the called themselves Præraphaelites, that they seriously disliked the works produced by Raphael; but they disliked the works produced by Raphael’s uninspired satellites, and were resolved to find out, by personal study and practice, what their own several faculties and adaptabilities might be, without being bound by rules and big-wiggeries founded upon the performance of Raphael or of any one. They were to have no master except their own powers of mind and hand, and their own first-hand study of Nature.

 

Rossetti

William Michael Rossetti (25 september 1829 – 5 februari 1919)

William Faulkner, Rebecca Gablé, Andrzej Stasiuk, Lu Xun, Patricia Lasoen, Herbert Heckmann, Carlos Ruiz Zafón

De Amerikaanse schrijver William Faulkner werd geboren op 25 september 1897 in New Albany, Mississippi. Zie ook mijn blog van 25 september 2007 en ook mijn blog van 25 september 2006.

 

Uit Absalom, Absalom!

 

“Her voice would not cease, it would just vanish. There would be the dim coffin-smelling gloom sweet and oversweet with the twice-bloomed wistaria against the outer wall by the savage quiet September sun impacted distilled and hyperdistilled, into which came now and then the loud cloudy flutter of the sparrows like a flat limber stick whipped by an idle boy, and the rank smell of female old flesh long embattled in virginity while the wan haggard face watched him above the faint triangle of lace at wrists and throat from the too tall chair in which she resembled a crucified child; and the voice not ceasing but vanishing into and then out of the long intervals like a stream, a trickle running from patch to patch of dried sand, and the ghost mused with shadowy docility as if it were the voice which he haunted where a more fortunate one would have had a house. Out of quiet thunderclap he would abrupt (man-horse-demon) upon a scene peaceful and decorous as a schoolprize water color, faint sulphur-reek still in hair clothes and beard, with grouped behind him his band of wild niggers like beasts half tamed to walk upright like men, in attitudes wild and reposed, and manacled among them the French architect with his air grim, haggard, and tatterran. Immobile, bearded and hand palm-lifted the horseman sat; behind him the wild blacks and the captive architect huddled quietly, carrying in bloodless paradox the shovels and picks and axes of peaceful conquest. Then in the long unamaze Quentin seemed to watch them overrun suddenly the hundred square miles of tranquil and astonished earth and drag house and formal gardens violently out of the soundless Nothing and clap them down like cards upon a table beneath the up-palm immobile and pontific, creating the Sutpen’s Hundred, the Be Sutpen’s Hundred like the oldentime Be Light. Then hearing would reconcile and he would seem to listen to two separate Quentins now-the Quentin Compson preparing for Harvard in the South, the deep South dead since 1865 and peopled with garrulous outraged baffled ghosts, listening, having to listen, to one of the ghosts which had refused to lie still even longer than most had, telling him about old ghost-times; and the Quentin Compson who was still too young to deserve yet to be a ghost but nevertheless having to be one for all that, since he was born and bred in the deep South the same as she was-the two separate Quentins now talking to one another in the long silence of notpeople in notlanguage, like this: It seems that this demon-his name was Sutpen-(Colonel Sutpen)-Colonel Sutpen. Who came out of nowhere and without warning upon the land with a band of strange niggers and built a plantation -(Tore violently a plantation, Miss Rosa Coldfield says)-tore violently. And married her sister Ellen and begot a son and a daughter which-(Without gentleness begot, Miss Rosa Coldfield says)-without gentleness. Which should have been the jewels of his pride and the shield and comfort of his old age, only-(Only they destroyed him or something or he destroyed them or something. And died)-and died. Without regret, Miss Rosa Coldfield says-(Save by her) Yes, save by her. (And by Quentin Compson) Yes. And by Quentin Compson.”

 

william_faulkner

William Faulkner (25 september 1897 – 6 juli 1962)

 

 

De Duitse schrijfster Rebecca Gablé (pseudoniem van Ingrid Krane-Müschen) werd geboren op 25 september 1964 in Wickrath / Mönchengladbach. Na het gymnasium volgde zij een opleiding in het bankwezen. In 1991 begon zij aan een studie literatuurwetenschap en Mediëvistiek aan de Heinrich-Heine-Universität Düsseldorf. In 1996 studeerde zij af en sindsdien is zij zelfstandig schrijfster en vertaalster. Haar eerste roman Jagdfieber, een detective, verscheen in 1995. Haar doorbraak kwam echter met de historische roman Das Lächeln der Fortuna. Zij schreef nog wel een paar detectives, maar richt zich toch sinds 2000 hoofdzakelijk op historische romans.

 

Uit: Das Lächeln der Fortuna

 

“Wenn sie uns erwischen, wird es sein, als sei das Jüngste Gericht über uns hereingebrochen”, prophezeite Lionel düster. Sein rundes Jungengesicht wirkte besorgt, und er schien leicht zu frösteln. Eine schwache Brise bauschte seine Novizenkutte auf.
“Du kannst immer noch umkehren”, erwiderte Robin kühl. Er war beinah einen Kopf größer als sein gleichaltriger Schulkamerad, und er nutzte diesen Größenunterschied, um verächtlich auf ihn hinabzublicken.
Lionel war oft der Verzagtere und immer der Vernünftigere von beiden. Doch seine Furcht, vor seinem Freund an Gesicht zu verlieren, war größer als die vor den möglichen Folgen ihres Unterfangens. “Wofür hältst du mich?”
“Das kommt darauf an …”
Sie grinsten sich zu. Robin konnte das Gesicht seines Freundes schwach erkennen, und er sah seine Zähne aufblitzen. Die Nacht war nicht dunkel, denn in zwei Tagen war Vollmond. Zu ihrer Rechten erahnten sie die Umrisse des Kapitelsaals, wo die Mönche ihre täglichen Versammlungen abhielten. Er bildete die nördliche Begrenzungsmauer des Kreuzganges. Genau vor ihnen lag der schnurgerade Weg zum Haupttor. Die alten Linden, die ihn säumten, standen reglos in der Finsternis, wie eine Reihe Soldaten vor einem Nachtangriff. Robin und Lionel nahmen diesen Weg jedoch nicht. Lautlos überquerten sie den grasbewachsenen Innenhof, umrundeten den Fischteich und glitten schließlich in den schwarzen Schatten der Klostermauer, die sich zu beiden Seiten erstreckte und nach ein paar Ellen mit der Dunkelheit verschmolz.
Lionel ging drei Schritte nach rechts und blieb dann stehen. “Hier ist es am besten”, wisperte er. “Auf der anderen Seite steht ein Baum, an dem wir herunterklettern können.”
Robin sah an der Mauer hinauf und nickte. “Du zuerst.”
Er machte eine Räuberleiter. Lionel legte eine Hand auf seine Schulter, stellte den rechten Fuß in Robins ineinander verschränkte Hände und stieg hoch. Er bekam die Mauerkante zu fassen und zog sich mit seinen kräftigen Armen hinauf. Dann brachte er sich in eine sitzende Haltung, ließ die Beine baumeln und spähte hinunter. “Und jetzt?”

 

rebecca_gable

Rebecca Gablé (Wickrath, 25 september 1964)

 

De Poolse schrijver en letterkundige Andrzej Stasiuk werd geboren op 25  september 1960 in Warschau. Volgens eigen zeggen werd hij van school gestuurd. Als pacifist deserteerde hij uit militaire dienst, wat hem anderhalf jaar gevangenisstraf opleverde. In de gevangenis schreef hij aan zijn debuut, de verhalenbundel Mury Hebronu (De muren van Hebron) dat in 1992 verscheen en hevig opzien baarde in Polen. In 1995 verscheen de roman Biały kruk (De witte raaf) die nog in hetzelfde jaar als Gnoje werd verfilmd door Jerzy Zalewski. Stasiuk schrijft ookal jaren kritieken en essays, zowel voor Poolse, Duitse en Italiaanse kranten en tijdschriften.

 

Uit: White Raven

 

“What a fucking mess,” said Bandurko, stuck to his waist in slushy snow. All he could do was to start digging himself out.
It was early February and we got a bloody thaw. We’d been wading in snow for hours, getting soaked to the balls. It wouldn’t be so bad if the snow were a bit firmer, but it wasn’t. The south westerly wind blew hard, and every step meant a knee-deep hole with water sloshing underneath. The woods boomed above our heads without let-up, and this alone could drive anyone mad. We were halfway up the third mountain. Bandurko said it was a good short cut: even stray dogs didn’t stray here. He was right about that. But not about the short cut. I was keeping my mouth shut but I was sure we were lost. That thaw was making a hell of a noise. To the boom above was added the sound of streams gushing through even the smallest valleys. The water was turbid, freezing cold, and the same everywhere.
When everything is frozen still, when it’s quiet, the brain works better. I observed Bandurko as his head turned nervously in every direction. He claimed he knew the area well, so he should be pushing ahead like a blinkered horse. But we seemed to have got inside some kind of a massive mill, or a nightmare city of thousands of crossroads, each a wrong turn. Yes, that beech wood boomed like a mill. Roared and crashed. 1 wasn’t hungry or thirsty; all 1 wanted was to go deaf, at least for a moment. Not a flake of snow on branches, everything bent in a motionless tension, giving to the southerly wind.
My eyes rested on Bandurko’s buttocks, working rhythmically in tight, green drill trousers – an element of stability in the surrounding chaos – and pushing forward. We didn’t fancy a night in the woods. With no food, no dry clothes to change into. We had three hours before it got dark.
When we reached the top of the ridge I said:
“All right, let’s take five and have a smoke.”
Bandurko looked around as if the view could have offered anything new. Then he pushed the snow off the trunk of a fallen tree and sat down.
“I don’t know. I’ve done this route twice, but it was summer. One could see paths, trails, something.”

stasiuk_ciemny

Andrzej Stasiuk (Warschau, 25 september 1960)

 

De Chinese schrijver Lu Xun werd in 1881 in Shaoxing in de provincie Zhejiang geboren als Zhou Shuren. Zijn familie behoorde tot de gentry,was oorspronkelijk behoorlijk rijk, maar door de mislukte carrière van Lu Xuns grootvader Zhou Fuqing verloor de familie zowel haar rijkdom als haar respect.

Lu Xun ging naar een van de beste scholen in Shaoxing, en later naar de Marineacademie in Nanking. Hier leerde hij Engels en Duits, en maakte hij bovendien kennis met westerse wetenschap en ideeën. In 1902 ging Lu Xun naar Japan, waar hij na Japans te hebben geleerd medicijnen ging studeren aan de Sendai-universiteit. Dat bleek geen goede keus, en na een jaar ging Lu Xun terug naar Tokio.  Hij besloot dat het belangrijker was ‘gedachten te genezen’ dan lichamen, en werd schrijver.

Vanaf 1906 publiceerde Lu Xun in Tokio, soms in samenwerking met zijn jongere broer Zhou Zuoren, verschillende essays en vertalingen. Deze werden echter geen succes.

In 1909 kwam Lu Xun terug naar China. Na de revolutie in 1911 werd hij ambtenaar bij het Ministerie van Onderwijs, aanvankelijk in Nanking, later in Peking. Het was samen met mensen van deze universiteit dat Lu Xun één van zijn beroemdste verhalen publiceerde, Dagboek van een gek. Vanaf die tijd publiceerde hij vele verhalen, essays en vertalingen, en werd hij steeds beroemder. Lu Xuns verhalen en essays waren vaak zeer maatschappijkritisch. Naast het schrijven gaf Lu Xun les op de Universiteit van Peking, en was hij redacteur van verschillende literatuurtijdschriften.

Vanaf 1926 steunde Lu Xun de Chinese Communistische Partij, hoewel hij er nooit lid van is

 

Uit: A MADMAN’S DIARY

 

I can’t sleep at night. Everything requires careful consideration if one is to understand it.

Those people, some of whom have been pilloried by the magistrate, slapped in the face by the local gentry, had their wives taken away by bailiffs, or their parents driven to suicide by creditors, never looked as frightened and as fierce then as they did yesterday.

The most extraordinary thing was that woman on the street yesterday who spanked her son and said, “Little devil! I’d like to bite several mouthfuls out of you to work off my feelings!” Yet all the time she looked at me. I gave a start, unable to control myself; then all those green-faced, long-toothed people began to laugh derisively. Old Chen hurried forward and dragged me home.

He dragged me home. The folk at home all pretended not to know me; they had the same look in their eyes as all the others. When I went into the study, they locked the door outside as if cooping up a chicken or a duck. This incident left me even more bewildered.

A few days ago a tenant of ours from Wolf Cub Village came to report the failure of the crops, and told my elder brother that a notorious character in their village had been beaten to death; then some people had taken out his heart and liver, fried them in oil and eaten them, as a means of increasing their courage. When I interrupted, the tenant and my brother both stared at me. Only today have I realized that they had exactly the same look in their eyes as those people outside.

Just to think of it sets me shivering from the crown of my head to the soles of my feet.

They eat human beings, so they may eat me.

I see that woman’s “bite several mouthfuls out of you,” the laughter of those green-faced, long-toothed people and the tenant’s story the other day are obviously secret signs. I realize all the poison in their speech, all the daggers in their laughter. Their teeth are white and glistening: they are all man-eaters.

It seems to me, although I am not a bad man, ever since I trod on Mr. Ku’s accounts it has been touch-and-go. They seem to have secrets which I cannot guess, and once they are angry they will call anyone a bad character. I remember when my elder brother taught me to write compositions, no matter how good a man was, if I produced arguments to the contrary he would mark that passage to show his approval; while if I excused evil-doers, he would say: “Good for you, that shows originality.” How can I possibly guess their secret thoughts—especially when they are ready to eat people?

Everything requires careful consideration if one is to understand it. In ancient times, as I recollect, people often ate human beings, but I am rather hazy about it. I tried to look this up, but my history has no chronology, and scrawled all over each page are the words: “Virtue and Morality.” Since I could not sleep anyway, I read intently half the night, until I began to see words between the lines, the whole book being filled with the two words—”Eat people.”

All these words written in the book, all the words spoken by our tenant, gaze at me strangely with an enigmatic smile.

I too am a man, and they want to eat me!

 

luxun1

Lu Xun (25 september 1881 – 19 oktober 1936)

 

 

De Belgische dichteres en schrijfster Patricia Lasoen werd geboren op 25 september 1948 in Brugge.Zie ook mijn blog van 25 september 2007 en ook mijn blog van 25 september 2006.

 

Weeën

Er zijn dagen:
vroeggeboren slakken.
op het hete middaguur
zoeken zij de schaduw
en smelten sissend
in hun eigen slijm

 

dan later het uur
waarop de maan gebaard wordt
maar nog niet ademt
en niet huilt.
toch helpen schallende cymbalen.

 

 

Plafonds

Er zijn er
door Michelangelo beschilderd,
met rozetten versierd,
door zuilen gestut,
maar ook gewone
tijdens grote schoonmaak
met ammoniak gewassen en gewit
of :
niets –
crèmekleurige hoge plafonds
van op een ziekenhuisbed op hoge poten,
en oude plafonds
bekeken door
versleten mensen
die liggen in oude kamers
omdat lopen lastig wordt
een stofnet wordt
verward met barsten
met zimperend vocht
een spin in de hoek wordt
een monster;
er is de angst,
de angst die neerdaalt als damp.

 

Lasoen

Patricia Lasoen (Brugge, 25 september 1948)

 

De Duitse dichter, schrijver en literatuurwetenschapper Herbert Heckmann werd geboren op 25 september 1930 in Frankfurt am Main. Zie ook mijn blog van 25 september 2007

 

Der gelbe Akrobat

Die Schultern stoßen eckig in den Tag
sind hilflos krumm
aus dürren Händen schüttelt Tricks
ein gelber Akrobat

Abenteuer vom Kothurn

Kiesel im Mund werden die Worte glätten
aber die Zunge stolpert über das Fremde
und die Füße verankern den Schritt
und Gefahr geht dem Stolz aus dem Wege

Aber
im Spiel allein
Gelächter ausgesetzt
dem stieren Blick vo
n Messeraugen
schamlos preisgegeben
sucht er – wohin?

Die Köpfe staunen spitz

Der gelbe Akrobat
liegt gläsern
blauen Mundes
in den Scherben seines Leibes.

Heckmann

Herbert Heckmann (25 september 1930 – 18 oktober 1999)

 

De Spaanse schrijver Carlos Ruiz Zafón werd geboren op 25 september 1964 in Barcelona. Zie ook mijn blog van 25 september 2006 en ook mijn blog van 25 september 2007