Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Helle Helle, Regina Ullmann, Shirley Jackson, Andreas Mand, Christian Huber

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

Uit: Nader tot U (Brief door tranen uitgewist)

Greonterp, 14 oktober 1964. Van de bomen rond het kerkhof zijn de meeste bladeren al af, en in de tuin is bijna alles uitgebloeid; slechts de heilige bloem, een eenzame krisant, is kortelings begonnen te bloeien ten teken dat we weer, met forse tred, het grote feest van Allerzielen naderen. Een verre hond blaft, over een dak heen daalt, voor enkele ogenblikken, de geur neer van een vroeg aangemaakt fornuis, en even onontkoombaar als altijd zijn de gedachten en herinneringen aan vroeger. Ik moet denken aan allen die ik gekend heb, en die nu dood zijn.
Dit is geschreven in ongekende zwaarmoedigheid en immer toenemende wanhoop; toen de schrijver 3½ dag niet had gedronken; nadat hij zich als een krankzinnige gedragen had. Voor de orkestmeester. Een herfstlied, of avondzang. Ik zou wel willen, dat deze brief vol zachtheid en tederheid kon zijn, met somtijds huiveringen van stilte en Aandacht, en geheel zonder gramschap jegens enig schepsel; ik zou willen dat hij een ieder die hem leest stil moge maken, en sommigen zelfs aan het schreien moge brengen – want dat is het hoogste. Dat verlang ik en hoop ik, terwijl ik aan het raam zit en naar buiten staar. Het is helder weer, en windstil, maar toch is het soms, of ik van verre een ijle, klagende stem hoor, als van de wind door de toppen van een duister naaldwoud. (Kom je gauw? Ja hoor, ik kom zo. Warte nur, warte nur.)
Het licht, en de kleur van de hemel doen me denken aan het weer van misschien een maand of vier geleden, toen ik, op een zaterdagmiddag denk ik, bij Wimie langs ging om wat dingen uit te zoeken die Prijsdier en hij apart hadden gezet omdat ze er geen waarde meer aan hechtten, terwijl ik ze misschien nog wilde hebben. Na de gewone, altijd een beetje overdreven begroeting, klom ik die middag meteen de ladder op naar het boven de zogenaamde studio gelegen ‘martelkamertje voor jonge Duitse toeristen’, waar ze de niet meer gewenste voorwerpen hadden neergezet. Toen ik boven was gekomen en de voorwerpen op de vloer zag staan in het schrale, oude zonlicht dat door het stoffige raam aan de voorzijde naar binnen viel, ging ik, na het luik bovenaan de ladder achter me te hebben gesloten, op de lege, indertijd nog door mij getimmerde brits zitten en begon ik, huiverend en doodstil, voor me uit te staren.Alles was die middag anders dan vandaag – het vertrek en het uitzicht, over enkele verweerde pannen daken, evenzeer, maar toch was alles hetzelfde. Ik bleef lange tijd boven. Toen ik weer beneden kwam, vroeg Wimie, wat ik in godsnaam al die tijd gedaan had. Ik zei, dat ik me als een razende aan het voortplanten was geweest, en dat was ook zo, twee maal, maar, als altijd, was ik er alleen maar geiler door geworden. ‘Laten we naar bed gaan.’ Dat kon niet, om een of andere reden. Hindert ook niet, zei ik, ik red me wel en jij hoeft niks te doen, als je je broek maar wat openmaakt en naar beneden doet, of je mag hem aanhouden en dicht laten ook, als je maar zo gaat staan dat hij spant, verder maakt het niks uit, Geil Beest, Wrede Prins, Eénsporige Jongensruiter, ik zal je opgeilen en strelen en bewonderen terwijl je die en die Jongen berijdt, etc. Ik had wel iets gedronken, thuis, maar haast niks, echt niet de moeite waard. Toen werd er gebeld en petroleum gebracht, en het was ook nogal laat in de middag geworden, beseften we, dus gingen we maar gewoon zitten en begonnen we wat te praten.”

 


Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)
Cover

 

De Nederlandse dichter, schrijver en televisiemaker Boudewijn Maria Ignatius Büch werd geboren op 14 december 1948 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Boudewijn Büch op dit blog.

 

Weerzien

De zomers speelden in Arcadië.
Vlinders – in soorten die al lang
niet meer bestaan – vlogen zenuwachtig
en geluidloos in grillige lijnen
langs de droge struiken. Soms stak mijn vaders
donkere hoofd boven de duinpan uit
maar altijd was zijn vlindernet te zien
dat driftig gaten sloeg in schijnbaar niets,
op zoek naar razendsnel onzichtbaarheid.

Nu zijn zomers winterlang

Nergens in het zand – dat zachte
dreunen van de zee – hoor ik hem jagen.

Er zijn geen vlinders meer in Wassenaar;
overal staat Toegang die Verboden is.

 

Out of Time
[The Rolling Stones]

dit is voorbij
het uur
van kruisdroom
& kwetsuur

o vader, meisje
aan het lied
onttrokken
verenig dood &
jongen onverschrokken
want hier zingt
het tweevoud
van de pijn

ik ben verdriet

zo moet het zijn

 

 
Boudewijn Büch (14 december 1948 – 23 november 2002)

 

De Franse schrijver Hervé Guibert werd geboren op 14 december 1955 in Saint-Cloud. Zie ook alle tags voor Hervé Guibert op dit blog.

Uit: The Mausoleum of Lovers (Vertaald door Nathanaël)

“In the bus, I sit down beside a young man, with straight black hair, that he doesn’t stop combing, interminably, with a small comb of imitation tortoise shell, the yellow plastic case for which he is holding, as well as the file that completes the set, with his left hand. First I try to determine whether the moments when the man leaves his hair and lets his hand fall into the air, while still clutching the comb, bear any relation to the bus stopping, at red lights for example. Then I tell myself: it would take next to nothing for this man’s gesture to start exasperating me, and for me to change places, but I am quite calm this morning, and that won’t happen. Still, I cannot detach myself from this gesture, and be attentive in my field of vision to the repetitive movements of the comb in his hair. I watch him furtively, and he ends up catching my eye, he smiles at me, he asks me: “You okay?” and I answer: “Yes, I’m okay,” and I smile in turn, blushing. I then develop a sentence that would say: “You have beautiful hair, but don’t you think you’ll end up tiring it, by always combing it thus?”, this sentence which is developed and perfected (I remove for example, the “very” from “beautiful hair” so as not to give it a flattering turn) remains in my head and plagues me, during the whole trip it becomes a necessity, yet I prevent myself from speaking it, by simple prudence, I tell myself: it might cause the comb’s teeth, instantly, to pierce my face with so many little red points. It would take very little for this ceaselessly manipulated comb, passed through his hair over and over, to become an object of aggression. Finally he gets up, and I watch him get off the bus with relief, but instead of losing itself, of dismounting with him, my sentence remains embedded, and that is why I am writing this.”

 

 
Hervé Guibert (14 december 1955 – 27 december 1991)
Cover Franse uitgave

 

De Franse dichter en schrijver Paul Eluard werd geboren op 14 december 1895 in Saint Denis. Zie ook alle tags voor Paul Eluard op dit blog.

 

De geliefde

Zij staat over mijn oogleden
en haar haren zijn in de mijne,
zij heeft de vorm van mijn handen,
zij heeft de kleur van mijn ogen,
zij verzinkt in mijn duister
als een steen op de hemel.

Zij heeft haar ogen altijd open
en laat mij niet slapen.
Haar dromen in het volle licht
slaan wolken uit de zonnen,
laten mij lachen, huilen en lachen,
en praten zonder iets te hoeven zeggen.

 

Vertaald door Hans van Straten

 

Tegen middernacht

Deuren openen zich ramen maken zich bekend
Een stil vuur ontvlamt en verblindt me
Alles wordt beslist ik ontmoet
Wezens die ik niet gewild heb

Hier de gek die brieven kreeg uit het buitenland
Hier de kostbare ring die hij van zilver waande
Hier de praatgrage vrouw met het grijze haar
Hier het onstoffelijke meisje
Onaf en lelijk badend in nacht en misère
Met malven geblanket en met absurde maagdenpalmen
Haar naaktheid haar kuisheid gevoelig van alle kanten
Hier de zee en schepen op speeltafels
Een vrij man nog een vrij man en het is dezelfde
Razende dieren voor de met modder gemaskerde angst
Doden gevangenen gekken alle afwezigen

Maar jij waarom ben jij er niet om mij te wekken.

 

           
Paul Eluard (14 december 1895 – 18 november 1952)
Portret door Man Ray, 1929

 

De Deense schrijfster Helle Helle werd geboren als Helle Krogh Hansen in Nakskov op 14 december 1965. Zie ook alle tags voor Helle Helle op dit blog.

Uit: Down To The Dogs (Vertaald door Mark Kline)

“A hoop of ivy and an oil lamp in every window. She opens the front door. The hallway is narrow, with a pine stairway at the rear. They take their shoes off and we walk into the living room. A fire is burning in the woodstove. I stand in the middle of the floor. She walks out and comes back a little while later with a glass of water, which she hands me.
“Why are you both wearing coveralls?” I say.
“We just got back from the dogs,” she says.
She has turned on the tv, now she’s sitting on the sofa. The weather is on, she leans all the way forward.
“You think the fence will hold?” she says.
“Else we’ll figure something out,” he says, and then to me: “Sit down, sit.”
I drink my water while they chitchat. I don’t really hear what they say. Putte gets up to fetch the local paper. She flips through the pages with her feet up, her thighs are a bit stocky. John mumbles while he follows along from over her shoulder.
“They should have already got that done last year,” Putte says, and shakes her head.
“Yeah, but, you know,” John says.
“Anyway.”
They go through the entire paper this way. Then she folds it up and gives him a little slap on the knee with it: “What’s on the menu?”
“Con carne.”
John chops onions and sniffles out in the open kitchen, Putte unbuttons her coveralls and throws them over a chair. She has on leggings and a loose checkered shirt underneath. Ski socks outside the leggings. She takes a cigarette out of a pack lying on the shelving, lights it and walks over to John, sticks the cigarette in his mouth.
“There’ll be no crying now,” she says to me.
She sits down and watches tv. Yawns a bit. Stretches out halfway on the sofa, reaches for a throw and pulls it over herself. We watch the local news. She falls asleep.”

 

 
Helle Helle (Nakskov, 14 december 1965)

 

De Oostenrijks – Zwitserse dichteres en schrijfster Regina Ullmann werd op 14 december 1884 in St. Gallen geboren. Zie ook alle tags voor Regina Ullmann op dit blog.

Uit: De landweg (Vertaald door Josephine Rijnaarts)

“Een paar jaar geleden stond er in een verborgen uithoek van Stiermarken nog een oude herberg. Op een plek waar je het nooit zou verwachten, stond hij daar met zijn ene verdieping, alsof hij onbewoond was en geëtst door een geest die een andere geest wilde uitleggen wat een huis eigenlijk is. Boven de deur hing een bord waarop een prachtig hert was geschilderd. Het sprong met zijn voorpoten het bos in, terwijl zijn achterpoten stilstonden, zodat het tussen zijn voor- en achterpoten een kerktoren en een paar huizen kon laten zien. Een hele wereld, met aan het andere einde een knielende jager, een nietig figuurtje met een jachtgeweer in zijn hand. Hij mikte en mikte, alsof hij pas achteraf op het idee was gekomen, toen het hert er allang vandoor was. (Zo gaat het soms bij mensen, en niet alleen met wild in het bos.) Het bord moest ongetwijfeld de kracht en schoonheid van het dier tonen en voorbijgangers het als herberg bedoelde huis in het geheugen prenten, dat midden in de bossen gereedstond om gasten te ontvangen. Maar hooguit een jager of boswachter, een kolenbrander of een alpenherder die weer op huis aanging, vond de weg in die woestenij, en zij kwamen niet voor wijn of bier, maar om hun keel te smeren met een glaasje schnaps uit een grote doorzichtige fles. Er werd dan niets gezegd omdat er toch niemand was, behalve een hardhorende oude vrouw, die de gast samen met het glas ook de fles toeschoof. Want zij kon zo’n drankje niet meer druppel voor druppel inschenken zonder te beven en te trillen. Ja, ze moest ook bijna blind zijn, want als er dan toch eens een vreemdeling kwam die haar liet inschenken, omdat hij de gewoonten van het huis niet kende, goot ze de schnaps op de tafel, heel behoedzaam, dat wel, maar toch gewoon op de tafel. En ze zei niets terwijl ze dat deed, omdat het toch geen zin had, omdat ze doof was. Leeg was ze als een onbewoond huis, waar je staat te roepen en te roepen zonder dat er iemand verschijnt. Doof was ze. En ze was zo oud dat een achterkleinzoon, een volwassen kerel, zich het beverige slaapliedje nog kon herinneren dat ze voor hem had gezongen toen hij klein was. Ze was zo oud dat het leek alsof de dood in haar geval pas bij een hoog getal was beginnen te rekenen en nu doortelde, tot boven de honderd en verder. 0, die vrouw was legendarisch. Of ze iets deed? Zeker, ze deed iets. Ze deed wat er in zo’n huis, waar zo weinig leven was, zoal gedaan moest worden. Ze hield het vuur in de kachel brandend en maakte gierstepap klaar. Veel meer was er bij haar namelijk niet te krijgen, behalve de melk die een kleine herdersjongen ’s ochtends en ’s avonds bracht. Natuurlijk dronken ook haar mensen af en toe schnaps, maar dat was dan niet haar zaak. Ze leek het leven te bedienen zoals het leven haar bediende. Met het vee bemoeide ze zich ook al een hele tijd niet meer. Daar zorgden de mannen voor, haar kleinzoons en de knechten, die ’s ochtends, ’s middags en ’s avonds rond het huis in de weer waren. Die jodelden ook weleens, maar meer voor zichzelf en voor de akkers en de alpenweiden waar ze telkens weer naartoe klommen; de oude vrouw dekte de tafel toch niet sneller en schoof ook de stoelen niet op hun plaats als de mannen al zo dicht in de buurt waren, want ze hoorde het niet.”

 


Regina Ullmann (14 december 1884 – 6 jannuari 1961)
St. Gallen in de Adventstijd

 

De Amerikaans schrijfster Shirley Jackson werd geboren in San Francisco op 14 december 1916. Zie ook alle tags voor Shirley Jackson op dit blog.

Uit: We Have Always Lived in the Castle

“Good morning, Mary Katherine,” Stella always said, reaching over to wipe the counter with a damp rag, “how are you today?”
“Very well, thank you.”
“And Constance Blackwood, is she well?”
“Very well, thank you.”
“And how is he?”
“As well as can be expected. Black coffee, please.”
If anyone else came in and sat down at the counter I would leave my coffee without seeming hurried, and leave, nodding goodbye to Stella. “Keep well,” she always said automatically as I went out.
I chose the library books with care. There were books in our house, of course; our father’s study had books covering two walls, but I liked fairy tales and books of history, and Constance liked books about food. Although Uncle Julian never took up a book, he liked to see Constance reading in the evenings while he worked at his papers, and sometimes he turned his head to look at her and nod.
“What are you reading, my dear? A pretty sight, a lady with a book.”
“I’m reading something called _The Art of Cooking_, Uncle Julian.”
“Admirable.”
We never sat quietly for long, of course, with Uncle Julian in the room, but I do not recall that Constance and I have ever opened the library books which are still on our kitchen shelf. It was a fine April morning when I came out of the library; the sun was shining and the false glorious promises of spring were everywhere, showing oddly through the village grime. I remember that I stood on the library steps holding my books and looking for a minute at the soft hinted green in the branches against the sky and wishing, as I always did, that I could walk home across the sky instead of through the village.”

 

 
Shirley Jackson (14 december 1916 – 8 augustus 1965)
In 1938

 

De Duitse schrijver Andreas Mand werd geboren op 14 december 1959 in Duisburg. Zie ook alle tags voor Andreas Mand op dit blog.

Uit: Der zweite Garten

„Wie schwer es ist, ein Buch zu schreiben, das neben seinem Anspruch auf Wahrhaftigkeit und Vollständigkeit nicht nur mir und den Lesern, sondern auch allen Mitspielern gefallen soll. Es werden Leute lesen, die kannten Uwe als alten Mann? Anzunehmen, dass Miriam kein Interesse hat, ihre Magen-Darmprobleme verhandelt zu sehen. Aus ihrer Sicht wird das ein trostloses Wochenende. „Nichts Schönes”, sagt sie, weil sie die Navid Kermani Veranstaltung als öde Pflicht begreift. Nichts Schönes habe auch ich zu erwarten, nämlich von Kermani abgesehen die üblichen dissonanten Schulechos. Gestern zu sehen, wie sie Uwe behandelt, der heute die Englischarbeit schreibt, war echt zum Kotzen. Bezweifelt niemand, dass sie Stress hat, aber wenn sie hier herumläuft wie ein losgerissener Benotungsautomat? Vielleicht wird das Ergebnis meines Nachdenkens sein: dass die Kerbe längst vorhanden war, in die sie täglich hackt? Dabei wäre es so leicht, das Leben zu genießen in der höchst angenehmen Gesellschaft unserer Söhne zum Beispiel. Dass einer von ihnen heute Morgen mal wieder nicht die Klobürste benutzt hat? Da mosere ich pflichtgemäß, weil ich ihnen das noch abgewöhnen will, aber im Grunde ist es mir egal. Dass Moritz erkennt, „Chemie ist nicht mein Fall”? Gratuliere zur Selbsterkenntnis! Statt den Sackgassenblues anzustimmen, kann man an diesen schönen Vorfrühlingstag auch mal aus dem Haus gehen und sagen, so. Ich würde Miriam gern von ihren Belastungen befreien, aber ich habe es nicht in der Hand. Ich kann ihr nur weiter entgegen kommen, wie ich ihr jahrelang entgegen gekommen bin, aber der Erfolg scheint zweifelhaft. Wenn ich zum Beispiel an ihrer Stelle mit Uwe Englisch übe, kann das sehr gut dazu führen, dass es ihm völlig unerträglich wird. Spät abends sieht sie Frau TV, wo es passend um die soziale Absturzgefahr von Hausfrauen geht. Super, lasst uns alle WDR-Moderatorinnen werden. Vielleicht ist das der Grund, warum mir ein Katalog für Wetterjacken und Zelte heute so interessant vorkommt. Oder liegt es an der jugendlichen Mitarbeiterin, die da mit ins Zelt durfte? Isolationsmessung Wie aus früheren weltpolitischen Krisen geläufig, macht einen der Dauerbeschuss aus Sondersendungen und Themenseiten irgendwann verrückt. Dritter Tag des Testabos: Titelseite Kommentar, Rückseite blöde Witze. Drucken aus, was sie sowieso im Kopf haben. Kernschmelze gehört zur Kernkompetenz. Gestern gab es hier einigen Unfrieden. Begann mit elterlichem Genöle darüber, dass die Jungen morgens nur schwer aus dem Bett fanden.“

 


Andreas Mand (Duisburg, 14 december 1959)

 

Onafhankelijk van geboortedata

De Duitse schrijver, componist en muziekproducent Christian Huber werd geboren in 1984 in Regensburg. Zie ook alle tags voor Christian Huber op dit blog.

Uit: Fruchtfliegendompteur

„Ich habe ein Problem. Das glaube ich zumindest. Vielleicht ist »Problem« aber auch der falsche Ausdruck. Ich bin kein ­Mediziner. Aber »Leiden« klingt schon wieder so weinerlich, und es »eine Qual« zu nennen, ist vielleicht ein bisschen übertrieben. Und ich übertreibe nicht, wenn es um meine Gesundheit beziehungsweise um eine vermeintliche, eventuell schwere Krankheit geht. Ich bin ein Mann und kann einiges ab.
Doch seit etwa einem Monat habe ich ein mal etwas stärkeres, mal etwas schwächeres Schwindelgefühl. Ein bisschen so, als würde sich das Sichtfeld zu einem schwammigen Tunnel verengen und langsam nach hinten kippen, während man in ­einem abstürzenden Fahrstuhl in atemberaubender Geschwindigkeit einen stickigen Schacht hinunterrast.
Nur nicht ganz so schlimm.
»Das Wetter! Sicher bist du wetterfühlig«, habe ich am Anfang ­gedacht. Das liest und hört man ja ständig. Alte Menschen ­spüren in den morschen Knochen, wenn das Wetter umschlägt und der Körper auf jede noch so marginale Klimaveränderung reagiert. Kopfschmerzen, Kreislaufprobleme. Wenn die wulstige Kriegsnarbe im Bein zieht, wird es morgen wieder drückend schwül von der Westfront her. Nun war ich nie im Krieg, und im eigentlichen Sinne alt bin ich mit dreißig auch noch nicht. Schwül war es die letzten Wochen ebenso wenig gewesen. Eher heiß. Sehr heiß. Keine Wolke am Himmel. Jahrhundertsommer!
Mein Unwohlsein musste also eine andere Ursache haben.
Das für den Menschen lebenswichtige Vitamin D erhält der ­Körper zum größten Teil durch Sonneneinstrahlung direkt über die Augen. Etwa 45 Minuten soll man sich draußen auf­halten, um den täglichen Bedarf an Vitamin D zu decken. ­Möglichst ohne Sonnenbrille. Generell kein Problem in einem Jahrhundertsommer, aber um hier auch wirklich nichts dem Zufall zu überlassen, lag ich jeden Tag etwa drei Stunden in der prallen Sonne und starrte in den Himmel. Das Wetter konnte also ebenso wenig der Grund für meinen Schwindel sein.
»Vielleicht ernähre ich mich nicht ausgewogen genug!«, war mein nächster Gedanke. Stichwort Mangelernährung. Werden dem Körper nicht alle nötigen Nahrungsbestandteile zugeführt, kommt es zu mitunter massiven Beschwerden. Das lernt man schon in der Grundschule. Leider ernähre ich mich recht ­gesund. Schon zum Frühstück esse ich eine große Portion Obst und Gemüse. Also, genauer gesagt: Vitaminpillen. Obst und ­Gemüse schmecken mir nicht sonderlich, und warum soll ich meinen Körper mit etwas quälen, was mir nicht schmeckt, wenn ich über 250 Prozent meines täglichen Bedarfs an Vita­minen auch mit fünf geschmacksneutralen Tabletten und ­bunten Geleekapseln decken kann?“

 

 
Christian Huber (Regensburg, 1984)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 14e december ook mijn blog van 14 december 2017 en ook mijn blog van 14 december 2014 deel 2 en eveneens deel 3.

Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Helle Helle, Regina Ullmann, Shirley Jackson, Andreas Mand, Marianne Fritz

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

Uit: Werther Nieland

“Terwijl de stilte voortduurde bespiedde ik de nieuwe jongen. Hij was mager en slungelachtig van gestalte en iets langer dan ik. Zijn gezicht stond onverschillig en verveeld; hij hield zijn dikke, vochtige lippen te ver naar voren. Hij had diepliggende, donkere ogen en zwart krulhaar. Zijn voorhoofd was laag. De huid van zijn gezicht vertoonde oneffenheden en schilfertjes. Ik kreeg het verlangen hem op een of andere wijze te kwellen of geniepig te bezeren. ‘Vind jij ook niet, Werther, dat we eerst de windmolen moeten maken?’ vroeg ik. ‘Ja, dat is goed,’ antwoordde hij onverschillig, zonder mij aan te zien. ‘Hij is een dier dat snoept,’ zei ik hij mijzelf, `dat weet ik.’ We keken beiden, terwijl Dirk bezig was iets vast te schroeven, naar buiten in de omgespitte tuin; op de lege aarde lagen een oude wasteil en een paar verweerde planken. Er hing een nevel van vocht en neergeslagen rook tussen de daken. Ik ging dicht bij Werther staan en maakte, zonder dat een van beiden het kon zien, half ingehouden stompbewegingen in zijn richting. Hoewel ook Dirk het met mijn voorstel aangaande de windmolen wel eens was, gingen we deze toch niet bouwen, maar bleven zonder iets te doen bijeen zitten. ‘Jullie hoeven natuurlijk geen molen te gaan bouwen als jullie niet willen,’ zei ik. ‘Maar dat is heel dom, want je kan er veel van leren.’ Het begon schemerig te worden. Werther, moet je luisteren,’ zei ik. ‘Woon jij in een huis, waar veel wind langs komt?’ Hij antwoordde niet. ‘Dan kan ik je komen helpen,’ vervolgde ik: ‘dan maken we een molen, waar je in de keuken werktuigen op kan laten draaien. Dat kan ik best, want ik heb wel tijd. En iets beloven en het dan niet doen, dat doe ik niet.’ Ik zon koortsachtig op middelen om bij hem thuis te komen. Werther ging op mijn woorden niet in, misschien omdat ik niet luid genoeg sprak en omdat we luisterden naar vage radiomuziek, die van voor in het huis tot ons doordrong. Het was al laat op de middag, toen we naar buiten gingen en met ons drieën voortslenterden. De straatlantarens brandden reeds. Werther verklaarde, dat hij naar huis moest; we bleven hem vergezellen. Hij woonde in een vrij bovenhuis op een hoek, waar de bebouwing eindigde en dat uitzag op de wijde plantsoenen, die zich tot aan de dijk uitstrekten. ‘Ja hoor,’ zei ik luid, ‘als het waait is hier veel wind: dat kan ik zo wel merken. Hebben jullie een veranda?’ Werther liet ons echter geen van beiden mee naar boven gaan. Toen hij al in de deuropening stond, ging ik dicht op hem toe en vroeg haastig, zonder dat Dirk het kon horen, wanneer ik kon komen om de molen te maken.”

 
Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)
Cover

Lees verder “Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Helle Helle, Regina Ullmann, Shirley Jackson, Andreas Mand, Marianne Fritz”

Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Helle Helle, Regina Ullmann

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

Uit: Op weg naar het einde

“Intussen is, terwijl we nog niet eens vertrokken zijn, de plee om de hoek al volgekotst en grondig verstopt. Het is, als altijd op een schip, veel te warm, en de lucht van minerale olie en opgewarmde gebakken vis, gemengde wierook der maritieme zwaarmoedigheid, maakt mijn stemming niet joliger.
Het montere tweetal gaat, misschien wegens mijn voortdurende geloer, verder weg zitten en plaatst zich vlak voor een zeer knap gelijkend, elektriek gevoed, imitatie kolenvuur. (Door welks aanblik ik mij opeens herinner dat ik jaren geleden, in een hotel in Bremen, snacht op de overloop, op een guéridon, in een vaas, een bos rozen met lampjes erin heb gezien — niet van het gewone, vulgaire soort zoals men ze op de Nieuwendijk kan kopen, maar elke roos verschillend wat betreft de dichtheid van de kelk, elke roos om zo te zeggen een individu.)
Inmiddels wordt mijn bewering over de eersteklasse reizigers aangevochten: een jongen van omtrent zeventien jaar, in verschoten blauwe lifterskleding, komt de lounge binnen, blijft enige tijd zitten, eet een appel, en spreekt zijn reisgezel die even lelijk is als hij hartverscheurend mooi, in een stoterige, hese woordenstroom toe, die mij dwingt om sneller en dieper adem te halen. Hij wijzigt gelukkig niets aan zijn kleding, noch doet hij iets aan zijn haar, dat regen en wind op volmaakte wijze boven zijn grijze ogen hebben gearrangeerd. Mijn droomprins gaat achterover liggen op een van de zwart
lederen zitbanken, en dit is het ogenblik waarop de kellner moet ingrijpen: heeft meneer een hut? Neen. Reist hij eersteklas? Neen. Dan mag hij hier alleen blijven als hij zestien shilling suppletie betaalt, en voor nog enige shillings meer kan hij een bed huren. Het tweede bed in mijn hut is onbezet.
Een dagdroom suist door mij heen, een avonddroom, een zeedroom. Maar hoe moet ik hem door al die gangen krijgen, waar bij iedere kruising weer een andere zieke penguin op wacht zit achter een met kaartjes, volgnummers en sleutels belegd tafeltje? De jongen grijnst brutaal, verdwijnt met zijn reisgezel, en ik ga nu maar naar bed. Niet mijn, maar uw wil geschiede. Zo vaak ik een hut op een schip met een ander gedeeld heb, is het trouwens altijd een jongeman geweest van weliswaar nog een eind onder de dertig, maar met reeds een dik en uitdrukkingsloos gezicht, een lijkwitte huid onder twee lagen ondergoed, een zeer slecht figuur, een nare zeeplucht, en een das met stippeltjes — generlei herkomst, noch enig doel bezittend, en geen enkele opmerking of mededeling van mij begrijpend, zodat ik tenslotte meer en meer neig naar de overtuiging dat het doden zijn geweest, door wraakzuchtige landgoden veroordeeld om in eeuwigheid des nachts over de zeeën te varen. Men kan beter een hut alleen hebben, dan deze met zulke onheildragers te delen.”

 
Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)
In 1963

Lees verder “Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Helle Helle, Regina Ullmann”

Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Regina Ullmann

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook alle tags voor Gerard Reve op dit blog.

Uit: Werther Nieland

“Op een woensdagmiddag in December, toen het donker weer was, probeerde ik een gootpijp aan de achterzijde van het huis los te wrikken; het lukte echter niet. Ik verbrijzelde toen met een hamer enige dunne takken van de ribesboom op een paaltje van de tuinheining. Het bleef donker weer.
Ik kon niets meer bedenken om te doen en begaf me naar Dirk Heuvelberg. (Deze had, zo ver als mijn herinnering reikte, naast ons gewoond. Hij kon, toen hij vier jaar oud was, nog niet praten; tot zijn derde jaar had hij op handen en voeten gelopen. Ook weet ik nog hoe hij, toen we klein waren, op gestrekte armen en benen op onze keukendeur kwam aanrennen: zijn komst kondigde hij door gegil aan. Als hij daartoe werd uitgenodigd, at hij paardevijgen van de straat. Later kon hij zich nog altijd snel op handen en voeten verplaatsen en hij sprak nog niet gemakkelijk. Hij vertelde graag, met zekere trots, dat zijn tong te lang was en te los op de riem zat: ter staving van deze bewering maakte hij er hevige knallen mee. Ook op die herfstmiddag, in de achterkamer van zijn huis, sprak hij nog steeds moeilijk en onduidelijk, met struikelende woordstoten. Hij was klein van stuk gebleven. Ik was toen elf jaren oud.)
Er was een geelachtig bleke jongen bij hem op bezoek, die ik niet kende. Hij stond voor het raam en begroette mij aarzelend en schuw. ‘Hij is Werther Nieland,’ zei Dirk. Ze waren van een meccanodoos een hijstoestel aan het bouwen, dat ze wilden laten aandrijven door een windmolentje, maar hier waren ze in het geheel nog niet aan begonnen.
‘Je kan beter eerst de molen maken,’ zei ik. ‘Dat is veel belangrijker. Als je weet hoeveel kracht daar in zit, kan je pas uitrekenen hoe je de hijs-kraan moet bouwen. En of je een groot of een klein wiel moet nemen. Je moet trouwens,’ vervolgde ik, ‘iemand kiezen die de baas bij het bouwen is. Dat kan het beste iemand zijn die bijvoorbeeld naast het huis van de molen woont of vlak erbij.’ Deze laatste zin sprak ik zacht uit, zodat ze hem niet konden verstaan. Er ontstond even een zwijgen, dat het kleine, donkere vertrek vulde.
(Het had donkerbruin behang, alle houtwerk was er donkergroen geverfd en er hingen terracotta gehaakte gordijnen.)”

 
Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

Lees verder “Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Regina Ullmann”

Regina Ullmann, Shirley Jackson, Andreas Mand, Charles Wolfe, Helle Helle, Marianne Fritz

De Oostenrijks – Zwitserse dichteres en schrijfster Regina Ullmann werd op 14 december 1884 in St. Gallen geboren. Zie ook alle tags voor Regina Ullmann op dit blog.

Heiligenbild I

Das sagt’ ihm Gott bis in das Bild hinein,
wie Sankt Joseph schaute
mit Augen, durchsichtigfeucht
wie Traubenbeeren, von Engelshänden an das Licht
gehalten;
und Mutter Maria mit gesenkten Lidern doch alles sah
und Jesus dem Knaben Johannes niederhielt,
daß er ihm begegne in aller Innigkeit,
die je im Kuß an Gottes Lippen drang.
Und ihm, Johannes dem Täufer,
am nächsten Magdalena stand,
die Hand um das Gefäßgelegt,
das noch verschlossen so viele Jahre warten mußte,
als Kindesschritte bis zum Mannesalter
und von dort aus zur Vollendung sind.

 

Freundschaft

Wie Fässer, die im Keller stehn,
und deren Holz beginnt zu glühn,
so ist die Freundschaft im Entstehn,
um die wir uns noch nicht bemühn.
Entquillt wie Blut dem Erdenschoß,
wir müssen selbst ihr Wunder sein,
und wachsen uns als Weinstock groß
und bieten selber süßen Wein !

 

Schönheit

Du bist vollkommen, doch dir fehlt das eine,
daß du schon alles hast, was dir gebricht!
Nicht wie die Kinder, die zum Feste eilen
und im Dahingehn schon den Schmuck verteilen,
den wir für sie gehegt im Sonnenlicht;
du bist wie Steine ohne eignes Licht! –

 
Regina Ullmann (14 december 1884 – 6 jannuari 1961)
St. Gallen

Lees verder “Regina Ullmann, Shirley Jackson, Andreas Mand, Charles Wolfe, Helle Helle, Marianne Fritz”

Shirley Jackson, Regina Ullmann, Andreas Mand, Charles Wolfe, Helle Helle, Marianne Fritz

De Amerikaans schrijfster Shirley Jackson werd geboren in San Francisco op 14 december 1919. Zie ook mijn blog van 14 december 2008 en ook mijn blog van 14 december 2009 en ook mijn blog van 14 december 2010.

 

Uit:The Lottery

The morning of June 27th was clear and sunny, with the fresh warmth of a full-summer day; the flowers were blossoming profusely and the grass was richly green. The people of the village began to gather in the square, between the post office and the bank, around ten o’clock; in some towns there were so many people that the lottery took two days and had to be started on June 26th. but in this village, where there were only about three hundred people, the whole lottery took less than two hours, so it could begin at ten o’clock in the morning and still be through in time to allow the villagers to get home for noon dinner.

The children assembled first, of course. School was recently over for the summer, and the feeling of liberty sat uneasily on most of them; they tended to gather together quietly for a while before they broke into boisterous play, and their talk was still of the classroom and the teacher, of books and reprimands. Bobby Martin had already stuffed his pockets full of stones, and the other boys soon followed his example, selecting the smoothest and roundest stones; Bobby and Harry Jones and Dickie Delacroix– the villagers pronounced this name “Dellacroy”–eventually made a great pile of stones in one corner of the square and guarded it against the raids of the other boys. The girls stood aside, talking among themselves, looking over their shoulders at the boys, and the very small children rolled in the dust or clung to the hands of their older brothers or sisters.

Soon the men began to gather, surveying their own children, speaking of planting and rain, tractors and taxes. They stood together, away from the pile of stones in the corner, and their jokes were quiet and they smiled rather than laughed. The women, wearing faded house dresses and sweaters, came shortly after their menfolk. They greeted one another and exchanged bits of gossip as they went to join their husbands. Soon the women, standing by their husbands, began to call to their children, and the children came reluctantly, having to be called four or five times. Bobby Martin ducked under his mother’s grasping hand and ran, laughing, back to the pile of stones. His father spoke up sharply, and Bobby came quickly and took his place between his father and his oldest brother.“

 

Shirley Jackson (14 december 1919 – 8 augustus 1965)

Lees verder “Shirley Jackson, Regina Ullmann, Andreas Mand, Charles Wolfe, Helle Helle, Marianne Fritz”

Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Shirley Jackson, Regina Ullmann, Andreas Mand, Charles Wolfe, Helle Helle, Marianne Fritz

 De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 14 december 2007 en ook mijn blog van 14 december 2008 en ook mijn blog van 14 december 2009.

 

Uit: De Taal der Liefde

“Op een vrijdagmiddag in augustus wilden wij, na boodschappen te hebben gedaan op de markt in de Dapperstraat, op de terugweg door de dierentuin heen – bij de zuidelijke  ingang, die ook toegang gaf tot het Aquariumhuis, er in en bij de westelijke hoofdingang bijna recht tegenover onze woning, er weer, uit – naar huis terugkeren. Het was zonnig, warm weer en toen wij de zuidelijke ingang waren binnengekomen, gingen wij, in strijd met onze oorspronkelijke bedoeling, niet rechtstreeks de Tuin in maar betraden,, wegens de schaduw en de verwachte koelte, eerst het Aquriumhuis.

Het was er niet veel koeler dan buiten, en tamelijk vol. Er waren talrijke klassen  van middelbare scholen, en in die groepen bevonden zich veel mooie Jongens, toverachtig belicht door het onderzeese schijnsel uit onzichtbare lantarens dat hen schaduwloos omsloot en hun gelaten, hoofdhaar en de omtrekken van hun heupen oneindig veel scherper en smartelijker zichtbaar maakte dan enig daglicht ooit zou kunnen doen. Een blonde jongeman, met kort haar, van naar schatting ongeveer 20 jaar, gekleed in een lichte wollen trui boven een strakke grijsachtige heupbroek, keek ons enkele ogenblikken doordringend aan, maar liep toen door zonder ons enige duidelijke aandacht te schenken.

Ik poogde niet naar Jongens te kijken maar aan iets, wat dan ook ter wereld, anders dan aan Jongens te denken toen vlak bij mij, voor één van die kleinere aquariums waarin ogenschijnlijk nooit iets levends vertoeft, een ongeveer 13 of 14jarige jongen met iets te lang, donkerblond haar over zijn oortjes, diep voorover gebogen ging staan turen naar het gedrag van misschien enige zeekreeftjes in een verre hoek van het aquarium. Zijn benen, over elkaar geslagen, spanden zijn duidelijk fluwelen broek hoog in zijn kruis en diep in zijn onbeschrijfelijk zich tussen zijn ronde, steile jongensbillen, aftekenende geheime vallei. Ik probeerde aan iets te denken betreffende de dierentuin of het Aquariumhuis maar ik kon, zolang de jongen voor het kleine aquarium gebogen bleef staan, aan niets anders denken dan hoe ik, terwijl ik hem gevangen hield, hem zou dwingen de riem van zijn broek twee of drie gaten nauwer aan te halen om hem daarna diep voorover te laten buigen opdat ik hem, zo lang Tijger het zou begeren, met een donkerrode rijzweep zijn feller dan ooit gespannen broek tot flarden van zijn dijen en blonde fluwelen jongensheuvels zou geselen. Ik voelde mij zeer moe.

De jongen richtte zich op, liep verder, en in het voorbijgaan zag ik maar al te duidelijk zijn mond en keel, waaruit hij met hese, laffe jongensstem onder de geseling zou schreeuwen, maar het volgende ogenblik was hij in een donker gebied van de zaal tussen de vele bezoekers verdwenen.”

 

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

 

Lees verder “Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Paul Eluard, Shirley Jackson, Regina Ullmann, Andreas Mand, Charles Wolfe, Helle Helle, Marianne Fritz”

Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Andreas Mand, Paul Eluard, Shirley Jackson, Charles Wolfe, Helle Helle, Marianne Fritz, Regina Ullmann

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 14 december 2007 en ook mijn blog van 14 december 2008.

Uit: Gerard Reve Verzameld Werk deel 6

Een mooi feest

” Ik heb Kerstmis altijd een mooi feest gevonden, maar ook een erg treurig feest. daaraan moet ik wel toevoegen, dat ik geen feest ken, dat niet een treurig feest is.

Over Kerstmis heb ik zelden of nooit iets gelezen, dat niet om de zaak waar het om gaat, dom, handig of huichelachtig heendraaide.

Ik vat de Schrift ernstig op, maar niet letterlijk, en ik acht het vasthouden aan de historiciteit van het evangelie -zoals eertijds aan die van het paradijsverhaal- een ernstige bedreiging van het voortbestaan van het christendom. Wel buig ik mij voor het Mysterie van de onmetelijke en levendmakende waarheid, die in het evangelieverhaal wordt vertolkt.

Het verhaal leert ons, dat de menswording geen geringe opdracht is; dat, wanneer de Waarheid geboren moet worden er voor haar geen plaats is, noch in een huis, noch in een zo onpersoonlijk verblijf als een logement: de bevalling moet plaatsvinden in een stal, in aanwezigheid van de twee nederigste en meest onderworpen dieren. Ik acht het van nog diepere betekenis, dat deze Geboorte bovendien onwettig is en dat God geboren moet worden uit een ongehuwde moeder.

Of de duisternis het Licht ooit zal begrijpen, daaraan moet ik diep en bitter twijfelen. Maar wel geloof ik in het Licht dat schijnt in de duisternis, in alle eeuwigheid.”

 

Uit: Brief door tranen uitgewist

‘Waar was de Meedogenloze Jongen op dit ogenblik? Ik bleef staan. Opeens zag ik hem liggen, en dat was het wonderlijke: in een kleine kaki tent, in de tuin van zijn paleis. Ik zag verder niemand. Eén van de helften van de voorhang van het tentje was opgeslagen, en daardoor kwam het, dat ik hem duidelijk kon zien liggen, in zijn deken gerold, op het grondzeiltje, en zonder matras. Er was een teer, roerloos licht van een stormlampje, dat heel laag brandde. Eén van zijn armen was bloot, en zijn hoofd was iets opzij gezakt, half weggegleden van de opgerolde trui die hem tot kussen diende. Zijn wimpers waren neergeslagen en hij sliep, zijn mond iets geopend. Wat kon het betekenen dat hij, de Meedogenloze Jongen, nu zelf even weerloos was als iedere jongen, die hij onderwierp en bezat? Zijn tent was onder de mensen. Het liet zich niet bevatten, want het was het Misterie aller misteriën, woordloos, maar toch zou ik het aan alle koningen, tongen en natiën moeten verkondigen, zo lang als ik nog adem had en leefde.”

Reve

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en televisiemaker Boudewijn Maria Ignatius Büch werd geboren op 14 december 1943 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en ook mijn blog van 14 december 2007 en ook mijn blog van 14 december 2008.

Uit: De geopiaceerde wereld van Willem Bilderdijk

Goethe (1749-1832, dus bijna een volmaakt synchrone tijdgenoot van Bilderdijk) – óók een gebruiker van opiaten en andere drogerende middelen – verschilt hevig van Bilderdijk, wiens buurman hij bijna was tijdens zijn ballingschap te Duitsland. Was Goethe vaak werkelijk doodziek, Bilderdijk’s ziek-zijn was pathografisch voor een groot gedeelte niet verder aantoonbaar dan de klacht zelf. Het ziek-zijn en het ‘lijden’ van Bilderdijk was (én is) literair zeer reëel. Het ziek-zijn is Bilderdijk’s poëzie.

Bilderdijk’s religieus fanatisme – dat zekere Tweede Kamerleden ter rechterzijde bijkans tot vrijdenkers maakt – kan, zo laat het zich aanzien, voor een groot gedeelte verklaard worden uit de bovenzinnelijke roezen die de dichter onder invloed van het opium uitzat. Schreef hij niet ooit in zijn gedicht Uitspanning: ‘God schonk me een beter opiaat’? God als drug! Karl Marx zou plezier aan deze sententie hebben beleefd. Was hij immers niet de schrijver van de dooddoener: ‘Godsdienst is opium van het volk?’

Opiumgebruik leidt niet zelden tot een mystieke godsbeleving – zoals in het geval-Novalis – en tot spijsverteringskwalen (‘’t gruwzaamst windbeklemmen’, bijvoorbeeld, bij Bilderdijk in diens Ziekte), tot hypochondrie, tot hypomanie en tot veelschrijverij. Zo ook bij Bilderdijk. De dichter heeft ons een gigantisch oeuvre nagelaten. Het is ‘dromerig’ van aard. Vaak ook drijverig en vooral teveel. Druggebruik levert grofgenomen twee soorten (typologieën) van gebruikers op. De gebruiker die lethargisch wordt en niets-doende terneerzit. En de gebruiker – die wij in de moderne literatuur ook nog wel eens tegenkomen – die tot veelschrijverij vervalt en aan wie elke zelfkritiek ontnomen lijkt.

Een gebruiker klaagt. Lamenteert de huidige gebruiker hoofdzakelijk over het gebrek aan heroïne – en in de meer bijzondere zin over het gemis van geld daar het opiaat, heroïne, vanwege zijn illegaliteit zeer kostbaar is – Bilderdijk klaagde over alles behalve het verkrijgbaarheidsaspect. De dichter leefde dan ook in die benijdenswaardige eeuw waarin het opiaat vrij en gemakkelijk te verkrijgen was.

Eens schreeuwde zijn zoontje Ursinus te hard. Het kind wilde niet slapen. Het kan aannemelijk worden gemaakt dat Bilderdijk-zelf de dienstmeid opdracht gaf de kleine jongen opium te geven. Het kind stierf aan een overdosis, en de poëtische vader zong: ‘Ja, ‘k offerde U dit kind, blijmoedig zonder weenen.’ De door de opium omgekomen jongen werd geofferd aan dat andere opiaat, zich noemende God. Dat Bilderdijk’s (poëtische) theorie, uiteengezet in de titel van het rouwgedicht voor de nauwelijks éénjarige Ursinus, die luidt: Nagedachtenis van mijn zoontjen Ursinus, door een heimelijk ingegeven slaapmiddel omgebracht uiterst onwaarschijnlijk is, zou ik met het volgende willen aantonen. Bilderdijk veinsde nooit ergens schuldig aan te zijn; terwijl hij (aantoonbaar) aan bijna alle treurigheid in zijn leven – door welke doem dan ook – juist zélf schuldig was. De druggebruiker ziet overal heimelijkheden en complotten in, terwijl hij er meestal zelf, als geen ander, oorzaak en aanleiding toe is. Dat Bilderdijk alle mogelijke moeite deed om zijn nakomelingschap niet tot zijn overlast te doen zijn, kan omstandig in zijn werken en uit zijn leven worden aangetoond.”

BoudewijnBuch

Boudewijn Büch (14 december 1943 – 23 november 2002)

 

De Franse schrijver Hervé Guibert werd geboren op 13 december 1955 in Saint-Cloud. Zie ook mijn blog van 14 december 2008.

 

Uit: Verrückt nach Vincent (Fou de Vincent, vertaald door J. Schlegel)

 

Der erste Satz, den ich über ihn geschrieben habe, am Ende des Abends, an dem ich ihn kennenlernte: «Unter den Kindern will ich zu demjenigen gehen, dessen Reiz der verborgenste ist, und ich will ihm die Leberflecken im Antlitz abküssen, alle Muttermale seiner Hüften und seines Nackens.» Die letzte Nacht versuchte er eine geschlagene Stunde lang, in mich reinzukommen, auf dem Bauch, seitlich, mit Creme, ich rücklings unter ihm, mit einer anderen Creme, mit dem Öl, das ich für ihn aus der Küche holen mußte, im Stehen nicht, er ist zu klein. Ich wollte einen Präser, er war rosa und besaß ein Reservoir; als ich ihn aus seiner Verpackung schob, um ihn ihm überzustreifen, fragte ich: «Hat es einen Sinn?» Er sagte: «Man erschrickt ja geradezu, wie du dich da auskennst!» Er wollte den Präser abziehen, sagte: «Du hast echt Schiß, Aids zu kriegen, was?» Ich entschuldigte mich pausenlos, gab vor, daß mein Hintern zu eng sei, zu trocken. Ihm stand er nicht richtig. Einmal – er lag über mir und hatte meine Beine gepackt, um sie mit seinen Schultern hochzuhalten – flüsterte er: «Drück dich hoch!» Jetzt nur keinen Krampf bekommen, ich war ein Schlangenmensch geworden. Er stöhnte, er war drin, er suchte meinen Mund, seine Zunge stieß hinein, ich hatte den Eindruck, die Frau zu sein, mit der er schlief. Er küßte mich ein zweites Mal, hatte einen ganz trockenen Mund, sein Speichel tränkte mich, dieses kostbare Gut, das er auf der Straße ausspuckt.

Seltsam, an einem Buch weiterzuschreiben, das man schon vor einem halben Jahr seinem Verleger ausgehändigt hat, dessen Vertrag unterzeichnet ist: es auf fliegende Blätter zu schreiben, nicht abzutippen, und diese fröhlichen oder traurigen Seiten nach und nach dem Verleger zu überbringen oder zu schicken, eine Art, die Distanz zwischen sich und dem Buch zu verringern, noch näher an ihm zu sein, noch tiefer in seinem Innern, so, als ob man unmittelbar hineinschriebe in das Buch.

Als er erfuhr, daß ich den Brief dann doch geöffnet hatte, den Pierre ihm an meine Adresse geschrieben hatte, kein Vorwurf, sondern nur: «Jetzt weiß ich, daß du nicht ganz richtig bist.»

 

guibert1

Hervé Guibert (14 december 1955 – 27 december 1991)

 

De Franse dichter en schrijver Paul Eluard werd geboren op 14 december 1895 in Saint Denis. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en ook mijn blog van 14 december 2008.

 

Dit de la force de l’amour

 

Entre tous mes tourments entre la mort et moi

Entre mon désespoir et la raison de vivre

Il y a l’injustice et ce malheur des hommes

Que je ne peux admettre il y a ma colère

 

Il y a les maquis couleur de sang d’Espagne

Il y a les maquis couleur du ciel de Grèce

Le pain le sang le ciel et le droit à l’espoir

Pour tous les innocents qui haïssent le mal

 

La lumière toujours est tout près de s’éteindre

La vie toujours s’apprête à devenir fumier

Mais le printemps renaît qui n’en a pas fini

Un bourgeon sort du noir et la chaleur s’installe

 

Et la chaleur aura raison des égoïstes

Leurs sens atrophiés n’y résisteront pas

J’entends le feu parler en riant de tiédeur

J’entends un homme dire qu’il n’a pas souffert

 

Toi qui fus de ma chair la conscience sensible

Toi que j’aime à jamais toi qui m’as inventé

Tu ne supportais pas l’oppression ni l’injure

Tu chantais en rêvant le bonheur sur la terre

Tu rêvais d’être libre et je te continue.

 

 

Certitude 

 

Si je te parle c’est pour mieux t’entendre

Si je t’entends je suis sûr de te comprendre

 

Si tu souris c’est pour mieux m’envahir

Si tu souris je vois le monde entier

 

Si je t’étreins c’est pour me continuer

Si nous vivons tout sera à plaisir

 

Si je te quitte nous nous souviendrons

En te quittant nous nous retrouverons. 

 

paul_eluard1

Paul Eluard (14 december 1895 – 18 november 1952)

 

De Duitse schrijver Andreas Mand werd geboren op 14 december 1959 in Duisburg. Zie ook mijn blog van 14 december 2008.

 

Uit: Vaterkind

 

“Ich dachte, daß es mein erstes gutes Lied war, das nicht über meine große, unglückliche Liebe ging. Und dann, daß es genaugenommen auch um eine unglückliche Liebe ging. Ich saß in seinem Auto, nicht weit vom Kurmittelhaus, Bad Irgendwo im Rothaargebirge, und hörte das Lied, das die Situation, in der er war – und ich mit ihm – in großer Genauigkeit beschrieb. Ich hatte es nur schreiben können, weil er nichts davon wußte. Ich konnte es nur hören, weil er nicht dabei war. Es gab mir Kraft und Identität. Ich konnte zu ihm zurückkehren und ihn unterstützen. Ich konnte, wenn er mich brauchte, sein Sohn sein.”

 

Mand

Andreas Mand (Duisburg, 14 december 1959)

 

De Amerikaans schrijfster Shirley Jackson werd geboren in San Francisco op 14 december 1919. Zie ook mijn blog van 14 december 2008.

 

Uit: What a thought

 

“Dinner had been good; Margaret sat with her book on her lap and watched her husband digesting, an operation to which he always gave much time and thought. As she watched he put his cigar down without looking and used his free hand to turn the page of his paper. Margaret found herself thinking with some pride that unlike many men she had heard about, her husband did not fall asleep after a particularly good dinner.
She flipped the pages of her book idly; it was not interesting. She knew that if she asked her husband to take her to a movie, or out for a ride, or to play gin rummy, he would smile at her and agree; he was always willing to do things to please her, still, after ten years of marriage. An odd thought crossed her mind: She would pick up the heavy glass ashtray and smash her husband over the head with it.
“Like to go to a movie?” her husband asked.
“I don’t think so, thanks,” Margaret said. “Why?”
“You look sort of bored,” her husband said.
“Were you watching me?” Margaret asked. “I thought you were reading.”
“Just looked at you for a minute.” He smiled at her, the smile of a man who is still, after ten years of marriage, very fond of his wife.
The idea of smashing the glass ashtray over her husband’s head had never before occurred to Margaret, but now it would not leave her mind. She stirred uneasily in her chair, thinking: what a terrible thought to have, whatever made me think of such a thing? Probably a perverted affectionate gesture, and she laughed.
“Funny?” her husband asked.
“Nothing,” Margaret said.”

 

shirley_jackson

Shirley Jackson (14 december 1919 – 8 augustus 1965)

 

De Ierse dichter Charles Wolfe werd geboren op 14 december 1791 in Blackhall, County Kildare. ook mijn blog van 14 december 2008.

 

 

Oh say not that my heart is cold 

 

Oh say not that my heart is cold

To aught that once could warm it –

That Nature’s Form so dear of old

No more has power to charm it;

Or that th’ ungenerous world can chill

One glow of fond emotion

For those who made it dearer still,

And shared my wild devotion.

 

Still oft those solemn scenes I view

In rapt and dreamy sadness;

Oft look on those who loved them too

With Fancy’s idle gladness;

Again I longed to view the light

In Nature’s features glowing;

Again to tread the mountain’s height,

And taste the soul’s o’erflowing.

 

Stern Duty rose, and frowning flung

His leaden chain around me;

With iron look and sullen tongue

He muttered as he bound me –

‘The mountain breeze, the boundless heaven,

Unfit for toil the creature;

These for the free alone were given, –

But what have slaves with Nature?’

 

Wolfe

Charles Wolfe (14 december 1791 – 21 februari 1823)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 14 december 2008.

De Deense schrijfster Helle Helle werd geboren als Helle Krogh Hansen in Nakskov op 14 december 1965.

De Oostenrijkse schrijfster Marianne Fritz werd als Marianne Frieß geboren op 14 december 1948 in Weiz in de Steiermark.

De Oostenrijks – Zwitserse schrijfster Regina Ullmann werd op 14 december 1884 in St. Gallen geboren.

 

 

Gerard Reve, Boudewijn Büch, Hervé Guibert, Andreas Mand, Paul Eluard, Helle Helle, Marianne Fritz, Regina Ullmann, Shirley Jackson, Charles Wolfe

De Nederlandse dichter en schrijver Gerard Reve werd op 14 december 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en mijn blog van 8 april 2007 en ook mijn blog van 14 december 2007.

Uit: Het Boek Van Violet En Dood

 

“Van mijn vroege jeugd is tot nu toe onvoldoende studie gemaakt. Ik heb zelf van de eerste vijf jaren van mijn leven geen herinnering behouden. Uit mijn zesde jaar zijn mij vage beelden bijgebleven van een gang, een uitzicht op een speelplaats en van de balkons van een rij huizen waarin mensen woonden die niet bestonden omdat de muren van gele baksteen waren; en dat is alles.
Decors dus, maar zonder handelende personen of geluiden. Is er in die eerste vijf jaren iets verschrikkelijks gebeurd? Het zoude mij niet verbazen als dat het geval was, maar ik weet er niets van: het onttrekt zich aan historische waarneming. Al met al heb ik een raar leven gehad, als ik erover nadenk. Niet bizonder, maar wel ongewoon, dat is misschien het juiste woord.”

(…)

 

“Ik had ten zeerste gedachten, dat weet ik nog goed. Ik dacht eerst ik weet dat mijn Verlosser leeft. Daar begon het mede. En toen dacht ik ik weet dat mijn Bruine Liefdesprins op mij zal wachten en ik op hem, hier of aan gene zijde, waar Liefde en Dood één worden in een eeuwig Geheim. En het zal gezien worden hoe de engelen ons wassen tot wij wederom jong en schoon zijn, en ons rijstepap voeren met zilveren lepels. En de hemel gaat toe.”

(…)

 

” De trein, doem, doem, reed rustig voort, van sombre plaats naar droevig oord. De jongen was weg, en ik dacht dat het wel voorgoed zoude zijn. Hij is inderdaad nooit meer teruggekomen, terwijl hij daar tweeënvijftig jaar de tijd voor heeft gehad. Men huivert bij die gedachte, als men er even bij stilstaat. Zoude hij nog in dit leven zijn? Maar dan zoude hij veel minder aantrekkelijk zijn dan toen. Kaal, op zijn kop, bedoel ik, dat is wel het minste, misschien zelfs met allemaal kleine bultjes. O, die gouden jongenslokken! Hoe meer iets schittert en blinkt, hoe sneller het tot stof en as wordt, die verstuiven op de wind. Want de mens is ‘als gras, dat gisteren was, en morgen hooi is op de tas. 

 

Reve

Gerard Reve (14 december 1923 – 8 april 2006)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en televisiemaker Boudewijn Maria Ignatius Büch werd geboren op 14 december 1948 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 14 december 2006 en ook mijn blog van 14 december 2007.

 

wat gij nu zijt, was ik voor dezen

wat gij nu zijt, was ik voor dezen
wat ik nu ben, zult gij dra wezen
gaat aan de Looweg in geverfd schabloon
het R.K. kerkhof te Coevorden open. Eerbetoon

van ovale bloementrommels op de zerken
emaille foto’s, Johannes Drie, violenperken
en achter aan de weg: het Engelen lot
jong bestorven, vroeg bij God

voorbij familie Blaauwgeers en Zouaven
ligt op deze akker jongensgraven
een Prins beneden blauwglazuren beelden
het overschot van dertien jaar. Er spelen
eksters. Wit en zwart

hier heeft de dood tot op het bot volhard

 

 

 

op de Nieuwendijk

 

op de Nieuwendijk. Een schutting met een kier
een souteneur, een Prins op tenen, een blauw scholier
zij kijken in de diepte. Ik sluit me bij hen aan
een tiental heren zwoegt onder een stilgezette kraan

zij strelen met een schepje zachtjes op de aarde
op zoek naar iets van oudheidswaarde
zij wroeten in verrotting en riolen
vinden rijders, roest gereedschap. Eeuwenlang verscholen

poetsen zij bot of been totdat het blinkt
herstellen wat historie heeft verminkt

de dichter is tevergeefs een archeoloog
al delft hij op het omgekeerde / hemelhoog:

het Kind wordt nimmer opgegraven
voorgoed is dood zijn thuis; de haven

 

 

boudewijn_buch

Boudewijn Büch (14 december 1948 – 23 november 2002)

 

 

De Franse schrijver Hervé Guibert werd geboren op 13 december 1955 in Saint-Cloud en groeide op in Parijs. Van 1970 tot 1973 woonde hij in La Rochelle. Nadat hij er niet in geslaagd was om filmmaker en acteur te worden wendde hij zich tot fotograferen en journalistiek. In 1977 gaf Régine Deforges zijn eerste boek uit La mort propagande. Guibert greep elke gelegenheid voor zelfpromotie aan en stuurde het boek naar Roland Barthes and Michel Foucault. Met de laatste raakte Guibert dik bevriend. In 1978 kreeg Guibert een baan bij Le Monde en verscheen zijn tweede boek Les aventures singulières.

In 1984 won hij samen met Patrice Chéreau een César voor het script van L’homme blessé. In 1985 verscheen Des aveugles, een roman waarin hij zijn eigen ervaringen als vrijwilliger op een blindeninstituut verwerkt had. In 1983, een jaar voordat Foucault aan aids stierf was bij Guibertsw partner dezelfde ziekte vastgesteld en de schrijver zelf onderging hetzelfde lot. Het werd de aanleiding tot zijn grote doorbraak. In 1990 publiceerde hij À l’ami qui ne m’a pas sauvé la vie en werd hij het centrum van veel mediabelangstelling. Vanaf dat moment wijdde Guibert zich aan het vastleggen van wat hem nog aan tijd resteerde. In 1992 verschenen nog L’homme au chapeau rouge en.  Cytomégalovirus.

 

Uit: Verrückt nach Vincent (Fou de Vincent, vertaald door J. Schlegel)

 

“Was war es? Eine Leidenschaft? Eine Liebe? Eine erotische Zwangsvorstellung? Oder eine meiner Erfindungen? Sah im Schaufenster eines Ladens für Zaubereiartikel eine schwarze Bakelitschachtel, in Form einer fliegenden Untertasse, die über Lupen und Spiegel ein Hologramm erzeugt. Man muß ein Objekt hineinlegen, zum Beispiel ein Goldstück oder einen Ring, damit es sich auf einer transparenten Fläche im Deckel dreidimensional widerspiegelt. Man glaubt, es wegnehmen zu können, es ist aber ungreifbar. Ich komme in Versuchung, das Ding zu kaufen, um etwas darin einzuschließen, das Vincent gehört hat und das mich durch diese eigenartige Illusion an ihn erinnert, aber kein Einfall (eine Haarlocke, ein Foto) entspricht meiner Lust auf den Apparat. Allenfalls für sein Geschlechtsteil wäre dieser Reliquienschrein der rechte Platz. Ich kämme mich nie. Ich reibe mein feuchtes Haar in einem Handtuch und fahre dann mit den Fingern hindurch, um es in Form zu bringen. Gestern, ich weiß nicht, warum, hab ich den kleinen Kamm bemerkt, den mir Vincent geschenkt hat, ganz vereinsamt auf dem Brett im Badezimmer (er hat mir so selten Geschenke gemacht), ich nahm ihn, kämmte mich damit, der Kamm wurde zum magischen Gegenstand. Vincent hatte in dem Kamm seine Zauberformel hinterlassen: «Wenn du mich eines Tages brauchst – nimm den Kamm, und ich komme!»

Ich spitze die Ohren, aber das Telefon klingelt nicht. Am nächsten Morgen: Ich kämme mich wieder, vielleicht bekommt der Kamm seine Zauberkraft erst beim zweiten Gebrauch. Tags darauf kämme ich mich noch einmal: Vielleicht wirkt er erst beim dritten Mal, usf.”

 

Guibert

Hervé Guibert (14 december 1955 – 27 december 1991)

 

De Duitse schrijver Andreas Mand werd geboren op 14 december 1959 in Duisburg. In 1982 verscheen zijn eerste boek „Haut ab. Ein Schulaufsatz“. De (anti-)held van zijn debuut Paul Schade staat ook centraal in zijn verdere werk:  Kleinstadthelden“ (1996), „Das rote Schiff“ (1994), „Paul und die Beatmaschine“ (2006) und „Vaterkind“ (2001). De romans verschenen bij onafhankelijke uitgevers en de avontuurlijke publicatiegeschiedenis laat zich deels in de boeken zelf terugvinden. Bekend werd Mand met Grovers Erfindung“ (1990), gevolgd door “Grover am See” (1992). „Peng. Filmerzählung“ (1994) en „Schlechtenachtgeschichte“ (2005) sind experimentelle Bücher zijn experimentele boeken.

 

Uit: Kleinstadthelden

 

„Als ich jung war und alles wichtig war, lebte ich in einer anderen Stadt, zweieinhalb Bahnstunden von meinen Eltern entfernt. Mein Zimmer lag zur Straßenseite im ersten Stock eines schmalen Mietshauses, an einer engen, gepflasterten Straße in der Nähe der Fußgängerzone.

Es war eine Einbahnstraße, durch die nicht viele Autos fuhren, aber wenn doch, hörte man sie durch die einfachen Fensterscheiben ziemlich gut. Morgens hörte man die Anlasser der Wagen, mit denen die Anwohner zur Arbeit fuhren, und tagsüber ein untertouriges Brummen, wenn versprengte Pendler und Einkäufer den letzten freien Parkplatz suchten. Abends sangen die Kneipengänger “Olé, olé, olé” oder “Wir fahren in den Puff von Barcelona” auf dem Rückweg.

Doch all diese Geräusche waren leichter zu ertragen als das unablässige Hämmern und Kreischen von der Großbaustelle, keine 50 Meter weiter. Das Zittern des Bodens übertrug sich auf die Schaumstoffmatratze und weckte mich auf.

Ich hatte einen angenehmen Wohngefährten und ziemlich unangenehme Nachbarn. Gegenüber zum Beispiel war ein Möbelgeschäft, dessen Auslagen mein Auge genauso irritierten wie mein Äußeres den glattrasierten Besitzer und seine Frau. Solange mein Mofa vor ihrem Schaufenster parkte, führten sie richtig Krieg gegen mich. Sie beschwerten sich täglich bei der Vermieterin und gingen dazu über, wie ich natürlich nie beweisen konnte, es nachts heimlich umzukippen. Es gab keinen Hof, in das man es stellen konnte, und der Bürgersteig auf meiner Seite war höchstens einen halben Meter breit. Der Ärger hörte erst auf, als ich mir ein Fahrrad besorgte, das man immerhin in den niedrigen Keller tragen konnte.

Im Flur war kein Platz dafür, das sah ich ein, und im Grunde genommen hat die achtundsiebzigjährige Vermieterin, die im Erdgeschoß wohnte, nur durchgesetzt, was sich aus architektonischen und sozialen Gegebenheiten zwingend ergab. Drei Versprechen hatte sie mir beim Einzug abgenommen: Gardinen aufzuhängen, alle zwei Wochen die Treppe zu putzen und die Haustür auch tagsüber abzuschließen.“

 

andreas_mand

Andreas Mand (Duisburg, 14 december 1959)

 

De Franse dichter en schrijver Paul Eluard werd geboren op 14 december 1895 in Saint Denis. Zie ook mijn blog van 14 december 2006.

Pour vivre ici

 

Je fis un feu, l’azur m’ayant abandonné,

Un feu pour être, son ami,

Un feu pour m’introduire dans la nuit d’hiver

Un feu pour vivre mieux.

 

Je lui donnai ce que le jour m’avait donné :

Les forêt
s, les buissons, les champs de blé, les vignes,

Les nids et leurs oiseaux, les maisons et leurs clés,

Les insectes, les fleurs, les fourrures, les fêtes.

 

Je vécus au seul bruit des flammes crépitantes,

Au seul parfum de leur chaleur;

J’étais comme un bateau coulant dans l’eau fermée,

Comme un mort je n’avais qu’un unique élément.

 

 

 

Je te l’ai dit

 

Je te l’ai dit pour les nuages

Je te l’ai dit pour l’arbre de la mer

Pour chaque vague pour les oiseaux dans les feuilles

Pour les cailloux du bruit

Pour les mains familières

Pour l’oeil qui devient visage ou paysage

Et le sommeil lui rend le ciel de sa couleur

Pour toute la nuit bue

Pour la grille des routes

Pour la fenêtre ouverte pour un front découvert

Je te l’ai dit pour tes pensées pour tes paroles

Toute caresse toute confiance se survivent.

 

 

 

À peine défigurée

 

Adieu tristesse

Bonjour tristesse

Tu es inscrite dans les lignes du plafond

Tu es inscrite dans les yeux que j’aime

Tu n’es pas tout à fait la misère

Car les lèvres les plus pauvres te dénoncent

Par un sourire

Bonjour tristesse

Amour des corps aimables

Puissance de l’amour

Dont l’amabilité surgit

Comme un monstre sans corps

Tête désappointée

Tristesse beau visage.

 

eluard1

Paul Eluard (14 december 1895 – 18 november 1952)

 

 

De Deense schrijfster Helle Helle werd geboren als Helle Krogh Hansen in Nakskov op 14 december 1965. Zij debuteerde in 1993 met de bundel prozafragmenten Eksempel på liv [Voorbeeld van leven] waarmee ze op slag één van de literaire boegbeelden van haar generatie werd. In de jaren daarna verschenen er naast twee bundels met korte verhalen – Rester (Resten, 1996) en Biler og dyr (Auto’s en dieren, 2000) – ook twee romans van haar hand: Hus og hjem (Huis en haard, 1999) en Forestillingen om et ukompliceret liv med en mand (De gedachte aan een onbekommerd leven met een man, 2002).

 

Uit: Example of Life (Vertaald Barbara Haveland)

 

„Two streets away, Marianne wakes up with terrible pains in
her stomach.
She sits up in bed and pulls back the duvet. Her midsection is heaving in a manner over which she has no control. More than anything it looks as though some large creature has started puffing and panting inside her abdomen.
She gets up and stands out in the middle of the floor. She does not even have the chance to go over in her mind what she has eaten the day before, whether she could have ingested something that was contaminated, something on the turn; cannot remember what she has had to drink. She presses both hands hard against her stomach to still the creature´s stirrings.
The first spurt of vomit lands right at her feet, smelling of damp fur despite its content.
This is no animal she has thrown up. It is a letter. At first she thinks it is an A, but when she leans down for a closer look she sees that it is a V. Then the next letter, a K, comes shooting straight up and out of her gullet and she starts throwing up in earnest. A stream of letters pours from her mouth: O and T and J and P; there are several of each character, far more than the standard 26; the entire alphabet escapes from her at least four times. With each letter the pressure in her stomach grows a little easier, until at last there is only a faint ache around her navel, but this too disappears when she spits out the last R and sinks down onto the bed.

This is no animal she has thrown up. It is a letter. At first she thinks it is an A, but when she leans down for a closer look she sees that it is a V. Then the next letter, a K, comes shooting straight up and out of her gullet and she starts throwing up in earnest. A stream of letters pours from her mouth: O and T and J and P; there are several of each character, far more than the standard 26; the entire alphabet escapes from her at least four times. With each letter the pressure in her stomach grows a little easier, until at last there is only a faint ache around her navel, but this too disappears when she spits out the last R and sinks down onto the bed.“

 

helle

Helle Helle (Nakskov, 14 december 1965)

 

De Oostenrijkse schrijfster Marianne Fritz werd als Marianne Frieß geboren op 14 december 1948 in Weiz in de Steiermark. Zij werkte als zelfstandig schrijfster, afhankelijk van beurzen, in Wenen. De publiciteit schuwde zij, en over haar levensloop is dan ook weinig bekend. In de jaren zeventig was zij getrouwd met de schrijver Wolfgang Fritz. Nog voor het verschijnen van haar debuutroman Die Schwerkraft der Verhältnisse in 1978 ontving zij de Robert-Walser-Preis. Daarna begon zij te werken aan een literair megaproject dat zij de werktitel Die Festung gaf en dat de geschiedenis van de eerste en de tweede republiek Oostentijk tot thema heeft. In 1980 verscheen Das Kind der Gewalt und die Sterne der Romani, zich afspelend in 1921. In 1985 verscheen onder de titel Titel Dessen Sprache du nicht verstehst een roman die, uitgaand van het jaar 1914 de geschiedenis vertelt van een familie Null uit het marktplaatsje Nirgendwo. Fritz bediende zich daarbij van een eigenzinnige vormtaal en vertelstijl die genregrenzen en taalconventies overschrijdt. Deze stijl behield zij in de als trilogie opgezette eerste twee delen van Naturgemäß. Lezers en kritiek waren echter steeds minder bereid haar hierin te volgend. Zo sprak de Faz van „Satzbauruine“ en een „Disneyland der Dekonstruktion“,

 

Uit: Naturgemäß III

 

„Du kannst mir vertrauen, liebes Igelkind. Dein mißtrauisches Äugen entbehrt solider Begründung, beruht auf Narben, die künstlich gezüchtet – ja! Gezüchtet werden von Verleumdern. Dieser Ruinengott sagt, ich habe mir einen Verfolgungswahn zugelegt, damit ich ihn abschaffen kann; es läge mir wahnwitzig viel daran, ihn stets zu erpressen, sodaß er sich damit abfinden muß: Entweder ich nehme ihm seine Ruinen weg. Oder er bekommt keine Ruinen mehr. Wer nur Ruinen hat, ist ein armer Hund, ein mausetoter Hund. Ein räudiger Hund. Und den Ruinengott zu einem streunenden, weiß Hase Entwederoder wie toten Hund zu erniedrigen, das ist eine – nie darf sich das der Ruinengott bieten lassen – ungeheuerliche Tätigkeit wider die Windrose, als wüßte die Windrose nicht selber! Wie die Rosewind Windrose zu sein hat! Es läge mir wahnwitzig viel daran, ihn zu ruinieren, auf daß es endgültig langweilig sei auf Erden. Nimmermehr rumort werden kann, nimmermehr bewundert werden kann die Phantasie eines so vollkommenen Gottes, der jeden Plan neu zu gestalten vermag auf ungemein schöpferisch befruchtend-er Weise. Die Weisheit des Ruinengottes ist unschlagbar, sein Einfallsreichtum schlägt jedem Gott das Furchtbare der Wahrheit ins Gesicht: Im Vergleich zum Ruinengott schrumpeln sie allesamt, werden niedliche Kobolde; harmlose Wiedergänger, verkalkten Gedankengängen ausgelieferte Wurstl von Einst-war-ich-Gott-Gespenstern! Muß der Ruinengott was geben? Das Selbstvertrauen fürs Ab!-treten. Ist das ein Ton? Redet einer so rechnend wohl, etwas bleibt immer hängen, unbegründet kann der Haß des Ruinengottes geg
en den Menschengott nicht zustande gekommen sein. Alles mein Werk, auch er sei mein Werk! Gerade diese scheußliche Anmaßung! Als wäre ich jemals neugierig darauf gewesen, vor ihm – fliehen zu müssen!“

 

fritz

Marianne Fritz (14 december 1948 – 1 oktober 2007)

 

De Oostenrijks – Zwitserse schrijfster Regina Ullmann werd op 14 december 1884 in St. Gallen geboren. Een beroepsopleiding maakte zij nooit af. Wel kreeg zij, ongetrouwd, twee kinderen die door pleegouders werden grootgebracht. Soms lijdend aan zware depressies en erg aan haar moeder hangend, gaf zij lezingen en werd een beetje bekend met haar verhalenbundel Die Landstraße uit 1921. In 1902 was zij met haar moeder naar München getrokken. In 1911 trad zij toe tot de katholieke kerk. Dankzij Rilke, met wie zij sinds 1908 correspondeerde, werd zij financieel geholpen door verschillende personen en (katholieke) instanties. Rond 1920 leerde zij meer schrijvers kennen: Thomas Mann, Robert Musil, Max Pulver en Albert Steffen, tenslotte in 1923 Carl Jacob Burckhardt.

In 1836 moest zij Duitsland verlaten en in 1938 keerde zij terug naar St. Gallen.

 

Uit: Die Landstrasse

“Sommer, aber ein jüngerer Sommer als dieser; ein Sommer, an Jahren noch gleichaltrig mit mir, war damals. Ich war zwar dennoch nicht froh, nicht von Grund aus froh, aber ich mußte es sein in der Art, wie es alle sind. Die Sonne zündete mich an. Sie labte sich an dem grünen Kogel, auf dem ich saß, einem Kogel, der beinah eine heilige Form hatte, und auf den ich mich geflüchtet hatte von dem Staube der Landstraße. Denn ich war müde. Ich war müde, weil ich allein war.
Diese lange Landstraße vor und hinter mir… Ihr konnten die Schleifen, die sie zog um diesen Kogel, ihr konnten die Pappeln nicht, ihr konnte der Himmel selber nicht ihre Kläglichkeit nehmen.
Mir war bange, weil sie mich nach einer kurzen Wanderung schon in ihre Not und Verkommenheit miteinbezogen hatte. Eine unheimliche Landstraße war das. Eine allwissende Landstraße. Da ging nur, wer in irgendeinem Sinne allein gelassen worden war. Ich zog im Widerspruch dazu meinen Mundvorrat aus dem kleinen Reisegepäck. Er war von der Hitze ungenießbar geworden. Ich mußte ihn fortwerfen. Nicht einmal Vögel hätten ihn mehr gemocht. So wurde ich auch dazu von dem Gefühle des Nicht-haben-Könnens noch hungrig und durstig.
Und keine Quelle war ringsum. Nur der Kogel selber schien das Geheimnis einer Quelle zu bergen, tief in
sich, mir unerreichbar. Und wenn ich auch auf eine nahe Quelle gehofft hätte, so würde ich sie doch nicht zu erreichen gesucht haben. Ich war müde und ohne Tränen doch dem Weinen nahe.“

ullmann-regina

Regina Ullmann (14 december 1884 – 6 jannuari 1961)

 

De Amerikaans schrijfster Shirley Jackson werd geboren in San Francisco op 14 december 1919. Jackson schreef een zestal romans en talloze korte verhalen, waarvan haar werk The Lottery (1948) het bekendst is. Typerend voor haar schrijfstijl was de horror- en fantastische inslag waarmee vertellingen waren opgebouwd. Ze was getrouwd met criticus Stanley Edgar Hyman. Recent is de belangstelling voor haar werk weer toegenomen. Zij had invloed op het werk van auteurs als Neil Gaiman, Stephen King, en Richard Matheson.

 

Uit: The Haunting of Hill House

 

„Eleanor stood perfectly still and looked at the door. She did
not quite know what to do, although she believed that she was thinking coherently and was not unusually frightened, not more frightened, certainly, than she had believed in her worst dreams she could be. The cold troubled her even more than the sounds; even Theodora’s warm robe was useless against the icy little curls of fingers on her back. The intelligent thing to do, perhaps, was to walk over and open the door; that, perhaps, would belong with the doctor’s views of pure scientific inquiry. Eleanor knew that, even if her feet would take her as far as the door, her hand would not lift to the doorknob; impartially, remotely, she told herself that no one’s hand would touch that knob; it’s not the work hands were made for, she told herself. She had been rocking a little, each crash against the door pushing her a little backward, and now she was still because the noise was fading. “I’m going to complain to the janitor about the radiators,” Theodora said from behind her. “Is it stopping?”

“No,” Eleanor said, sick. “No.”

 

jackson

Shirley Jackson (14 december 1919 – 8 augustus 1965)

 

De Ierse dichter Charles Wolfe werd geboren op 14 december 1791 in Blackhall, County Kildare en ontving zijn opleiding in Bath, Winchester en het Trinity College in Dublin. In 1817 werd hij priester in de Church of Ireland. Hij overleed op 31-jarige leeftijd aan de gevolgen van tuberculose. Het voornaamste, en eigenlijk enige, werk waardoor Wolfe nog altijd bekendheid geniet is zijn gedicht The Burial of John Moore after Corunna (1816) dat in vele bloemlezingen is verschenen.

 

 

The Last Rose Of Summer

  

That strain again? It seems to tell

Of something like a joy departed;

I love its mourning accents well,

Like voice of one, ah! broken-hearted.

 

That note that pensive dies away,

And can each answering thrill awaken,

It sadly, wildly, seems to say,

Thy meek heart mourns its truth forsaken.

 

Or there was one who never more

Shall meet thee with the looks of gladness,

When all of happier life was o’er,

When first began thy night of sadness.

 

Sweet mourner, cease that melting strain,

Too well it suits the grave’s cold slumbers;

Too well the heart that loved in vain

Breathes, lives, and weeps in those wild numbers.

Charles_Wolfe

Charles Wolfe (14 december 1791 – 21 februari 1823)