Zeventig jaar Victor Vroomkoning, Ferdinand von Saar, Peter Gosse, Horst Bingel, Ludwig Begley

De Nederlandse dichter Victor Vroomkoning (pseudoniem van Walter van de Laar) werd geboren op 6 oktober 1938 in Boxtel. Hij is vandaag dus zeventig jaar geworden. Zie ook mijn blog van 6 oktober 2006 en ook mijn blog van 6 oktober 2007.

 

 

Buddléia

 

Wat weten vlinders van augustus?
De buddléia bloeit, ze nemen het
ervan. Je dochter kan dat eigenlijk
niet aan, zo ijl, zo flinterdun

 

haar jurk. Je bent haar vader maar
kunt kijken als een man. Waar eindigen
haar poten? Hoge zomen vangen wind,
de zomer raakt nu op zijn bangst.

 

Ze fladdert weg, je kijkt haar na zoals
de vriend die laatst iets ongelukkigs
zei toen zij op haar fiets passeerde.

 

Later als het licht de middag heet
en scherp maakt bij de sloot aan gene
zijde jaagt een man bij de buddléia ‘s.

 

 

 

De Belgische Ardennen

 

Heel bemoedigend natuurlijk
al die therapeutische sparren:
de een begrijpt je, een ander
peinst met je mee, een derde
slaat wat takken om je heen
maar allemaal met dat sombere
smoelwerk. Alles druppelt,
druipt, snottert, wasemt, sopt.
Hout dat wil verzoenen, helen,
meeleeft, meewaait, maar vooral
meemiezert. Om de dooie
dood geen bouwvakkerspark waar
iedereen vrolijk luidruchtig
maar wat aanrotzooit. Nee,
hier introverte riviertjes,
survivalinspanninkjes, feedback-
uitspanninkjes. Intellectueel
woud-voertaal beschaafd Hollands-
onder een stolp van eeuwige mist.
En overal creaturen die de door
melancholie bevangen dichter uithangen.

 

 

 

OM DE BEURT

En het geschiedde in de vrije jaren zeventig
dat de Buwalda’s helemaal uit Groningen
ten behoeve van partnerruil met doosje en
apparaat voor onze Gelderse deur verschenen.

Nadat mevrouw zich weldra bloot als een vis
op ons vloerkleed had uitgestrekt, begon meneer
een preekbeurt over het hoe en het wat van het wad
dat hij tegen een vrijgemaakte wand projecteerde.

Terwijl ik aan zijn vrouw zat, raakte de
mijne verstrikt in de netten van de droog-
kloot in geitenwollen sokken en open sandalen.
Eindelijk een vent die van haar af bleef.

Jaren later begreep ik de draagwijdte van zijn
vertoog: soms was het wad, meestal was het
niet. Wij hielden het op den duur niet droog
werden schipbreukelingen zonder compassie.

vroomkoning

Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)

 

De Oostenrijkse schrijver en dichter Ferdinand von Saar werd geboren op 30 september 1833 in Wenen. Zie ook mijn blog van 6 oktober 2006.

 

 

Alter

 

Das aber ist des Alters Schöne,
Daß es die Saiten reiner stimmt,
Daß es der Lust die grellen Töne,
Dem Schmerz den herbsten Stachel nimmt.

 

Ermessen läßt sich und verstehen
Die eigne mit der fremden Schuld,
Und wie auch rings die Dinge gehen,
Du lernst dich fassen in Geduld.

 

Die Ruhe kommt erfüllten Strebens,
Es schwindet des Verfehlten Pein –
Und also wird der Rest des Lebens
Ein sanftes Rückerinnern sein.

 

 

Der Ziegelschlag

Weit gedehnte, öde Strecken,
schmutziggelbe Wassertümpel,
einsam ragt der Schlot des Ofens
über morsche Bretterschuppen.

Fahle Menschen, wie geknetet
aus dem fahlen Lehm des Bodens,
drin sie wühlen, treiben lautlos
Jahr um Jahr hier ödes Handwerk.

Füllen und entleeren Truhen,
mischen, treten, streichen, schlichten,
so des Backsteins ewig gleiche
Form verdrossen wiederholdend.

Träge ziehn vorbei die Stunden;
aufgelöst in Staub und Hitze
oder rings in Kot zerfließend,
scheint die Welt auch hier zu Ende.

Von_Saar

Ferdinand von Saar (30 september 1833 – 24 juli 1906)

 

 

De Duitse dichter, schrijver en essayist Peter Gosse werd geboren in Leipzig op 6 oktober 1938. Gosse rondde een technische studie af in Moskou en werkte eerst als ingenieur. Vanaf 1968 was hij zelfstandig schrijver in de DDR. Sinds 1985 was hij docent poëzie aan het Literaturinstitut “Johannes R. Becher” in Leipzig. In 1993 kwam hij er in de directie. Sinds 2008 is hij waarnemend president van de Sächsischen Akademie der Künste.

 

 

Das Verhältnis

So schön Du bist – Du bist mirs nicht auf Dauer,
sag ich zu ihr, die neben mir liegt nackt
und sich statt nackt nun platt entblößt fühlt. Fakt,
sag ich, ist Fakt: je länger desto lauer.

Nicht daß mich, was ich red, nicht irritierte.
Ich will ihr Gutes, doch was ist das: gut?
Sie griff schon unters Sofa nach dem Hut.
Nun quält uns zart das Frösteln der Begierde.

Mein Kaltsinn ists, der ihrer Glieder Beben
anfeuert, dann ersäuft in Glück. (Verfiel
ich ihr kurzatmig-innig, wie sie will –
der Wollust tiernes Ganz verfiel, das Leben.)

Sie will beherrscht sein, ich will herrschen. – Wüst.
Lust ist, weil Zwistes Tränensalz uns süßt.

 

gosse

Peter Gosse (Leipzig op 6 oktober 1938)

 

De Duitse dichter, schrijver, graficus en uitgever Horst Bingel werd geboren in Korbach op 6 oktober 1933. Na een opleiding tot boekhandelaar studeerde hij schilderkunst en beeldhouwkunst. Van 1957 tot 1969 was hij als redacteur en uitgever betrokken bij het blad „Streit-Zeit-Schrift“. In 1965 richtte hij het Frankfurter Forum für Literatur op. Bingel was uitgever van verschillende bloemlezingen en organiseerde talloze schrijversbijeenkomsten. Van 1983 tot 1985 was hij stadsschrijver van Offenbach am Main. „Das Fragegedicht“ ontstond in 1964 tijdens de Auschwitz processen en verscheen  januari 1965 in de Frankfurter Allgemeine Zeitung. Het gedicht was wekenlang onderwerp van een controverse in de lezersbrieven.

 

 

Fragegedicht

(Wir suchen Hitler)

 

Hitler war nicht in Deutschland

niemals

haben sie wirklich herrn Hitler gesehen

Hitler ist eine erfindung

 

man wollte uns

wie damals

die schuld

Hitler ist eine erfindung

dekadent

ihre dichter

 

für Hitler

erstmals

den Nobelpreis

für ein kollektiv

Hitler

 

eine deutsche Frau

ist nicht für Hitler

die deutschen frauen

nicht

sie tun es

die pfarrer

am sonntag frühmorgens

niemand hat Hitler gesehen

 

niemand hat Hitler gesehen

Hitler ist ein gedicht

nur an gedichten

sterben sie nicht

 

in blauen Augen

wird Hitler

kein unheil anrichten

wer hat gesagt

die Juden die Deutschen die Polen

gibt es nicht

 

Hitler ist eine erfindung

der bösen der guten der bösen

wer so etwas

wir aber werden

verzeihen

poesie

das hebt

heraus

Hitler ist keine nationaldichtung

wir waren schon immer

verderbt

durch fremdländisches

 

Hitler ist

internationale poesie

Goethe hat es

geahnt

Goethe unser

 

Hitler hat inspiriert

autobahnen

briefmarken

wir haben Hitler

umgesetzt

wirtschaftlich autark

nichts wurde fortan

unmöglich

 

Hitler

unsere stärke

war

fremdländisches

umzusetzen

umzusetzen

wir haben Hitler

assimiliert geschluckt

Hitler

ich

du

Hitler

ohne ende ohne

kein ende

ich

du

wir fragen nach

Hitler

 

Hitler

wir

Hitler

aber wir fragen

 

 

Bingel

Horst Bingel (6 oktober 1933 – 14 april 2008)

 

De Amerikaanse schrijver Louis Begley werd geboren als Ludwig Beglejter op 6 oktober 1933 in Stryj (toen Polen, tegenwoordig Oekraïne). Tijdens WO II werd zijn vader gedwongen dienst te nemen in het Russische leger. Louis vluchtte met zijn moeder naar Warschau om aan het ghetto te ontsnappen. In de herfst van 1945 verliet de familie, inmiddels weer herenigd, Polen, en emigreerde via Parijs naar de VS. Begley studeerde aan de Harvard University rechten. John Updike was een van zijn jaargenoten bij het vak Engelse literatuur, dat hij daarnaast ook nog als studie had gekozen. Zijn debuutroman Wartime Lies beschrijft
de gebeurtenissen tijdens de holocaust in Polen. Latere romans spelen in de Amerikaanse upper class. Zijn boek Schmidt werd met Jack Nicholson in de hoofdrol verfilmd. (About Schmidt)

 

Uit: Matters of Honor

 

„This is my first memory of Henry: I stand at the door of one of the three bedrooms of the ground floor suite in the college dormitory to which I have been assigned. At the open window, with his back to me, a tall, slender, red-haired boy is leaning out and waving to someone. He has heard my footsteps, turns, and beckons to me saying, Take a look, a beautiful girl is blowing kisses to me. I’ve never seen her before. She must be mad.

I went to the window. Not more than ten feet away, a girl standing on the grass was indeed blowing kisses and waving her hand in the direction of our window. Between kisses, she grinned, her mouth made to seem very large by a thick layer of red lipstick. She wore a suit of beige tweed, dark green stockings, and a Tyrolean hat with a little pheasant feather. A couple of paces away from her I saw a middle-aged woman, in darker tweeds and a brown fedora. Something about her—the hat? an air of haughty distinction?—made me think of Ingrid Bergman in Casablanca, about to board the plane for Lisbon. I assumed, partly on account of their similar dress, that she was the girl’s mother.

Several undergraduates had stopped on the path leading diagonally to the far corner of the Widener and were gawking at the scene. Neither the daughter’s antics nor the audience they had attracted seemed to disturb the mother. But after a few more minutes she said something in a voice too low for us to hear, and the girl, having blown one more kiss, threw up her arms in theatrical despair. They strolled away.

I’m in love, sighed the red-haired boy. I want to throw myself at her feet.

Why don’t you? I replied, only half kidding. It’s not too late. Climb out the window right now and you won’t even have to run to catch them.

Oh no, he wailed, I can’t. Why did this have to happen today, when I’m not prepared?

As there wasn’t a trace of irony in his voice or expression, I should have let the subject drop. Instead, I told him that, while a formal declaration might be premature, no harm could come of his proposing a cup of coffee in the Square.

He shook his head bitterly. I don’t dare, he said. Don’t you see how splendid she is? Penthesilea in tweeds! None but the son of Peleus could tame her. I am unworthy even of her scorn.

His face was a mask of discouragement.

I suppose that I shrugged. That or perhaps the expression on my face must have told him that I thought he had gone overboard. He recomposed his face into a bland smile and said, I suppose you are one of my roommates. I’m Henry White . . . from New York.”

 

begley

Louis Begley (Stryj, 6 oktober 1933)

Victor Vroomkoning, Ferdinand von Saar

De Nederlandse dichter Victor Vroomkoning (pseudoniem van Walter van de Laar) werd geboren op 6 oktober 1938 in Boxtel. Zie ook mijn blog van 6 oktober 2006.

 

Vuiniszakken

Zoals ze daar ’s morgens
op de stoep tegen elkaar aan
geleund warmte zoekend
in hun plastic jassen
staan te wachten, grijs,
vormeloos, vol afgedankt
leven, tegelijk broos
en weerloos. Je zou ze
weer naar binnen willen
halen, je ouders
wachtend op de bus

 

 

Bedijvigheid

Ik heb veel meegemaakt.

Vanaf mijn eerste dag

zocht ik mijn ouders

in mijn ouders tot hun

oogopslag vanmorgen.

Ook leefde ik veel levens

tussen vrouw en kinderen,

kreeg steeds kennis aan

de vrienden die ik had.

Onderwijl bereisde ik

de halve wereld in mijn

land, verhuisde aldoor in

mijn stad en zwierf door

de vier tuinen van mijn

tuin. Ik keek mijn ogen

uit naar het weekdier

in mijn dagelijkse bad,

herlas mijn twintig boeken

twintig maal, herschreef

mijn honderd verzen

onophoudelijk en had lief

alsof ik nooit had liefgehad.

 

 

Model

Laat mij hem uittekenen.
Hij zet de ezel op, beveelt mij
in de pose die hem lokt, zwijgend
moet ik nijgen, de stilte voor de vorm.

 

Het duurt wel even voordat iets
in hem beweegt. Kijk zijn mond
kieren, zie zijn tong week en vol
het lippenvlees toucheren.

 

Zijn adem rijst, uit zijn middel
zwelt de zucht, zijn hand aan het
penseel. Is hij met me klaar

 

geen veeg, geen fractie verf.
Het doek is leeg op het gebroken
wit na, dat ik uit hem heb geknepen.

 

victorvroomkoning

Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 6 oktober 2006.

 

De Oostenrijkse schrijver en dichter Ferdinand von Saar werd geboren op 30 september 1833 in Wenen.

Victor Vroomkoning en Ferdinand von Saar

De Nederlandse dichter Victor Vroomkoning (pseudoniem van Walter van de Laar) werd geboren op 6 oktober 1938 in Boxtel. Zijn vader had een brood- en banketzaak. Vroomkoming studeerde Nederlandse taal- en letterkunde en filosofie aan de Katholieke Universiteit Nijmegen. Hij was lange tijd werkzaam in het onderwijs. Vroomkonings werk werd regelmatig onderscheiden. Zo won hij in 1983 de Pablo Nerudaprijs en in 2006 de Karel de Grote-prijs van de stad Nijmegen. Dat jaar ook won hij met zijn bundel Stapelen de Publieksprijs voor de beste gedichtenbundel van 2005. Verder zijn gedichten van hem opgenomen in verschillende bloemlezingen. Vroomkoning is de komende twee jaar stadsdichter van Nijmegen.(Zie ook het blog van 3 september)

Werk o.a.:  De Laatste dingen (1983), Echo van een echo (1990), Oud zeer (1993), Bij verstek (2002), Stapelen (2005).

UUR U

Vader en ik, wij zijn de luidkeelse
zwijgers. Ik hoef maar moeder
te fluisteren, of daar gaan we
met zestig minuten oorverdovende
stilte. Hij was al een man van halve
woorden, maar sinds haar dood
hoeft niets meer uitgesproken.

Af en toe hoor je hem slikken,
glinstert er iets aan zijn ogen
maar zijn gezicht een masker van
papier-maché, een bedje ijskoude
asperges zijn biddende vingers.

Achter hem trouwt hij haar,
zijn vingers in de hare, zijn kop
lachend naar haar toegenegen.

 

De herfst

heeft weer flink uitgepakt:
de bruinrode loper uit, eikels
voor de pijp, kastanjes voor
het vuur, paddestoelen om tot
sprookjes in te keren. De zon
weerlicht aan de grond, ritselt
tussen afgeleefd blad en overal
het wuiven en zwaaien, depressies
binnen en buiten. Alles trekt
zich terug, de takken in hun
boom, de bomen in hun wortels,
de mens in zijn dromen. Wisseling
van jas, sjaal wordt das,
rooksignalen van overlevenden.

UIT RIJDEN

Hier is je sleutel, rinkelt hij.

Hij zal ervan lusten.

Onderweg, beide handen aan het stuur,

ben ik weerloos onder zijn vingeren.

Geen mens die onder de ijlte

van mijn stof zijn geile spin

vermoedt tot in de kilte van mijn grot.

Ik zoek de boom

waarmee ik hem de dood insla.

 

(Onder pseudoniem Stella Napels)

 

Vroomkoning

Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)

 

De Oostenrijkse schrijver en dichter Ferdinand von Saar werd geboren op 30 september 1833 in Wenen. Hij stamde uit een in de adelstand verheven ambtenarenfamilie. Hij bezocht in Wenen o.a. het gymnasium en nam in 1849 dienst in het leger. In 1854 werd hij luitenant. In 1871 beëindigde hij zijn officiersloopbaan. Hoge schulden uit zijn diensttijd leidden echter in de daaropvolgende jaren tot verschillende gevangenisstraffen. In 1871 werd hij door adellijke beschermvrouwen van de ergste nood verlost. In 1877 zorgde de publicatie van zijn Nove
llen aus Österreich
voor literaire erkenning. Zijn grootste succes werden de Wiener Elegien in 1893. De laatste jaren van zijn leven werd hij geplaagd door ziekte en zware depressies. Nadat aan zijn huwelijk al in 1884 door de zeldmoord van zijn vrouw een tragisch einde was gekomen maakte von Saar zelf in 1906 ook zelf een einde aan zijn leven.

 

Wiener Elegien

 

1.

 Also seh’ ich dich wieder, du schimmernde Stadt an der Donau,
Die ich seit Jahren bereits nur mehr im Fluge gestreift!
Traut umfing mich ein ländliches Heim, es heischte die Muse
Ernsteste Sammlung – und so hielt ich mich selber verbannt.
Jetzt, am Abend des Lebens, nach fast vollendetem Tagwerk,
Treibt Erinnrung mich, treibt mich die Sehnsucht zurück.
Freilich bist du nicht mehr, die du warst! Es gingen die Zeiten
Mit veränderndem Lauf über dein Weichbild dahin.
Altes, Gewohntes versank, daran mir die Seele gehangen,
Und ein Fremdling längst bin ich dem neuen Geschlecht.
Aber es weht noch die Luft herüber vom Kahlengebirge,
Die ich geatmet als Kind, die mich zum Manne gereift;
Noch zu gewahren dem Aug’ sind Reste entschwundener Tage,
Still wehmütig erfreun sie des Elegikers Herz.
Und so sei mir gegrüßt! Für immer nun bleib’ ich der Deine,
Ob du auch nie mich vermißt, hältst du mich liebend doch fest.
Singen will ich ein Lied dir noch als treuster der Söhne –
Und wo die Wiege mir stand, find’ ich zuletzt auch ein Grab!

 

VonSaar

Ferdinand von Saar (30 september 1833 – 24 juli 1906)

Victor Vroomkoning en Sergej Dovlatov

De Nederlandse dichter Victor Vroomkoning is de komende twee jaar stadsdichter van Nijmegen. De bekende poëzieschrijver woont in Nijmegen en gaf in die stad tot 1995 les in het middelbaar – en beroepsonderwijs. De 68-jarige Vroomkoning (pseudoniem van Walter van de Laar) is neerlandicus en filosoof. Hij heeft veel gepubliceerd in Nederlandse en Vlaamse literaire tijdschriften en bloemlezingen. Vroomkoning heeft een groot aantal prijzen gewonnen.  Vroomkoning zal voor Nijmegen zes gedichten per jaar schrijven over heden en verleden van stad en omgeving, zo heeft de gemeente donderdag bekendgemaakt. Daarnaast vervult hij een rol bij zogenoemde eenzame uitvaarten, teraardebestellingen zonder nabestaanden. Ook doet Vroomkoning mee aan educatieve projecten op scholen.

Werk o.a.: De einders tegemoet, De Stiel, Nijmegen 1983, Oud zeer, Manteau, Antwerpen-Amsterdam 1993, IJsbeerbestaan, De Arbeiderspers, Amsterdam 1999, Bij verstek, De Arbeiderspers, Amsterdam 2002

 

 

Vuilniszakken

Zoals ze daar ’s morgens
op de stoep tegen elkaar aan
geleund warmte zoekend
in hun plastic jassen
staan te wachten, grijs,
vormeloos, vol afgedankt
leven, tegelijk broos
en weerloos. Je zou ze
weer naar binnen willen
halen, je ouders
wachtend op de bus

 

Tuin

Tuin weer slagroomtaart,
hier en daar een wakkere
krokus, kaarsje wegens
het verjaren. Te mooi
om aan te snijden met
maat vierenveertig.
Toch moet de vis gelucht
onder het borstplaat
van de vijver.

Weer terug achter het
warme kijkglas tel ik
de achten die ik achter-
liet. Alleen bij sneeuw
de kraakheldere afdruk
van mijn ijsbeerbestaan.

 

Bedrijvigheid

Ik heb veel meegemaakt.
Vanaf mijn eerste dag
zocht ik mijn ouders
in mijn ouders tot hun
oogopslag vanmorgen.
Ook leefde ik veel levens
tussen vrouw en kinderen,
kreeg steeds kennis aan
de vrienden die ik had.
Onderwijl bereisde ik
de halve wereld in mijn
land, verhuisde aldoor in
mijn stad en zwierf door
de vier tuinen van mijn
tuin. Ik keek mijn ogen
uit naar het weekdier
in mijn dagelijkse bad,
herlas mijn twintig boeken
twintig maal, herschreef
mijn honderd verzen
onophoudelijk en had lief
alsof ik nooit had liefgehad

 


Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)

 

De Russische schrijver Sergej Dovlatov werd geboren op 3 september 1941 in Ufa, in het zuiden van Rusland.Hij schreef voornamelijk (vaak autobiografische) korte verhalen en romans. Hij vervulde zijn militaire dienstplicht in een Goelag gevangenenkamp, waarover hij later een roman zou schrijven. Hij begon zijn carrière als schrijver in de jaren ’60. Hij leidde het leven van een bohémien, vol drankmisbruik en vechtpartijen. Dovlatov maakte naam als journalist in Leningrad, maar het lukte hem niet zijn literaire werk uitgegeven te krijgen. Nadat hij in Leningrad in ongenade was gevallen bij de schrijversbond verhuisde hij naar Tallinn, waar hij artikelen schreef voor verschillende kranten (waaronder Večernij Tallinn en Sovetskaja Estonija). Over zijn periode in de Estse hoofdstad schreef hij het boek Kompromiss. In 1978 kreeg Dovlatov toestemming de Sovjet-Unie te verlaten; hij vestigde zich met zijn gezin in de Verenigde Staten, waar hij een baan kreeg als eindredacteur van een Russischtalige krant. In ditzelfde jaar werden zijn eerste twee boeken bij een westerse uitgeverij gepubliceerd. In de VS raakte hij bevriend met de schrijver Joseph Brodsky. Dovlatov overleed onverwacht in 1990. Hij was nog geen 50 jaar oud.

Uit: Het leven is kort (Vertaling  Eric Boerner)

»Nehmen sie«, sagte Regina, »und zusätzlich…«

Sie zog aus der Handtasche ein Manuskript in einem dünnen Umschlag. Levickij wartete geduldig. Mit einer lang erarbeiteten Bemühung setzte er eine Leidensgrimasse auf sein Gesicht. Dann fragte er:

»Ist das von ihnen?«

Regina antwortete mit der angemessenen Bescheidenheit.

»Das sind meine letzten Erzählungen. Leider nicht gerade die besten. Könnte man… Wenn es möglich wäre… Kurz, ihre Meinung… Die sprichwörtlichen zwei Worte…«

»Wünschen sie eine schriftliche Bemerkung?«

»Ja, wissen sie, die sprichwörtlichen drei Worte… Unabhängig von…«

»Ich schicke ihnen eine Karte.«

»Bemerkenswert. Meine Adresse steht auf der letzten Seite.«

Levickij stand auf:

»Und jetzt, entschuldigen sie mich. Das Prozedere.«

Mit dem Löffel klappernd, rührte Regina ihren Kaffee um. »Interessiert es sie vielleicht, wo ich abgestiegen bin…«

Levickij küsste ihr die Hand:

»Danke. Ich fürchte, meine Jugendgedichte waren ihren Anstrengungen nicht dienlich.«

Er nickte und wandte sich in Richtung Aufzug. Regina, nervös rauchend, ging zur Drehtür.

Levickij fuhr zur dritten Etage hinauf. Im Gang zu seinem Zimmer hielt er an. Er zog das Manuskript aus dem Umschlag. Riss den Papierstreifen mit der Adresse heraus. Steckte ihn in die Tasche seiner Radfahrerhose. Öffnete die vernickelte Klappe des Müllschluckers. Hielt das kleine Büchelchen in der Handfläche und warf es dann mit Schwung ins lärmende Dunkel. Denselben Weg flatterte auch, an den Wänden des Müllschluckers raschelnd, das Manuskript hinterher. Er schaffte es noch, die Aufschrift »Sommer in Karlsbad« zu entziffern. Augenblicklich war der Text geboren:

»Habe ihren warmen, klaren ›Sommer‹ gelesen – zweifach. Es liegt so eine Empfindung für das Leben und den Tod darin. Aber auch – ein Vorgefühl des Herbstes. Glückwunsch…«

Er ging auf sein Zimmer. Sofort rief er sei
ne Köchin und sagte:

»Wollen wir Haifisch spielen?«

Sergej Dovlatov (3 september 1941 – 24 augustus 1990)