De Amerikaanse toneelschrijver Neil Simon werd op 4 juli 1927 geboren in New York. Zie ook alle tags voor Neil Simon op dit blog.
Uit: Het zomerhuis (Proposals, vertaald door Nicolet Steemers)
“CLEMMA: …Rond deze tijd van het jaar denk ik meestal aan dit huis…en rond deze tijd ’s avonds…en bij dit weer. Als het weer kouder wordt en de warmte uit je botten trekt, als je weet dat de zomer voorgoed voorbij is…Ik weet niet of dit huis er nog staat. Als dat wel zo is, zal het er niet veel anders uitzien dan nu, want het is in al die tweeëntwintig jaar dat ik er geweest ben, geen spat veranderd…Een ding heeft me altijd verbaasd. Er zijn in de wereld zo’n twintig…dertig miljard vogels? Allerlei soorten vogels. Ze worden bij bosjes tegelijk geboren en ze sterven bij bosjes…Hoe kan het dan dat het hier niet helemaal vol ligt met dooie vogeltjes? Ze leven niet zo lang als mensen. Dus je zou toch denken dat je, als je het huis uit kwam, een paraplu zou moeten opsteken om te voorkomen dat ze allemaal op je kop terecht komen…Toen ik hier werkte voor meneer Burt Hines en zijn gezin, barbecue’den we vaak hier. Nog nooit een dooie vogel in mijn barbecue-saus zien vallen…Als mensen sterven, gaat dat niet zomaar aan je voorbij. Er is altijd wel een of ander familielid dat ’s nachts begint te schreeuwen…Toen mijn tijd gekomen was, gleed ik gewoon rustig weg in bed…De meeste mensen zouden een aardig bedrag neer willen tellen om op zo’n manier het tijdelijke met het eeuwige te verwisselen….het probleem met sterven in je slaap is, je weet niet dat je bent dood gegaan. Je hebt het gedeelte van het wegglijden gemist….je probeert de volgende ochtend wakker te worden en het lukt niet…Ik stierf op mijn tweeënnegentigste, en in mijn familie is dat vrij jong…Maar de mensen waarvoor ik werkte, vooral Meneer Hines, was pas vijfenvijftig toen hij ziek werd, en die man deed geen enkele poging om het onvermijdelijke uit te stellen. (Burt Hines, 55, komt het huis uit, kijkt naar de lucht, kijkt dan rond om er zeker van te zijn dat hij alleen is. Hij loopt naar een van de rotan stoelen bij de boomstronk en gaat zitten.)Daar gaat-ie. Let op. (Burt haalt een sigaret uit de zak van zijn overhemd en steekt hem tussen zijn lippen)Begrijpt u wat ik bedoel? Hij had net zo goed gelijk de loop van een geweer in zijn mond kunnen steken. (Burt steekt zijn sigaret aan en neemt een trekje)…Goed, een sigaret werkt dan wel niet zo snel als een kogel…maar hij heeft geen haast. Hij heeft nog wat aardse zaken af te handelen voordat hij in een gat in de grond verdwijnt waar hij nu al voor heeft betaald….dit is allemaal zo’n veertig, vijftig jaar geleden…toen zat de wereld anders in elkaar…in sommige opzichten misschien beter, in sommige misschien slechter….In die tijd was ik een neger…nu zouden ze dat kleurling noemen…of wat dan ook, ik weet het niet precies. Maar nu, op dit moment, ben ik wat ik toen was: een hardwerkende vrouw die haar best deed om het leven te redden van een lieve, goede man, zodat hij niet voortijdig uit de lucht zou vallen. (ze beweegt zich langzaam in de richting van Burt, die staat te roken. Clemma stampt hard met haar voeten op de grond)Betrapt!!…Ik wist het. Ik wist dat als ik maar lang genoeg in de struiken zou wachten, dat ik u zou betrappen met een sigaret in uw mond!”
De Belgische schrijver, criticus en letterkundige Paul de Wispelaere werd geboren in Assebroek op 4 juli 1928. Zie ook alle tags voor Paul de Wispelaere op dit blog.
Uit: Huis van bewaring (Dagboek 1990-1991)
“Ik had Ilse al meer dan eens over de prachtige stranden van Algeciras verteld, en in de uitzonderlijke hitte van het Andalusische binnenland verlangden we naar de zee. Ik weet nog goed dat ik er nog eens op terugkwam de avond dat we in het overdrukke en luidruchtige Jerez de la Frontera op een terras zaten bij een paar glaasjes manzanilla, nadat we de morgen van diezelfde dag al naar hartelust geproefd hadden van de kruidige, amberkleurig ‘oloroso’ in verscheidene van de ‘als kathedralen van de wijn’ beroemde bodegas. Bij Gonzalez Byass hadden we er geproefd uit een reusachtig vat waarin de godendrank meer dan een eeuw lang had liggen rijpen, en waar Byron in 1809 zijn naam op geschreven had. De naderende nacht en de platanen waaronder we zaten boden nauwelijks wat koelte, en de alcohol had ons in een wat landerige stemming gebracht. Ik vertelde Ilse over het strand van Algeciras, waar we enkele dagen later over de ruwe en bloedhete bergweg naar Ronda en via het vissersplaatsje Estepona zouden aankomen. Ik was er vijfentwintigjaar geleden op mijn eerste tocht door Spanje geweest, en ik had er een onvergetelijke herinnering aan bewaard. Het uitgestrekte strand lag in een baai tussen de glanzende zee en een pijnbos, en aan de rand van het water verrezen door de zon gepolijste rotsen waarop ik urenlang naar het lichte klotsen van de golfjes had zitten luisteren. ‘Het moet er wel bijzonder mooi zijn,’ zei Ilse, die voor het eerst met mij in Spanje was, ‘want je kunt er maar niet over zwijgen.’ Ik verzweeg wel een en ander, zoals over mijn reisgezelschap van toen, maar dat had volstrekt geen belang meer, en ik was inderdaad geheel vervuld van het vooruitzicht om haar, Ilse, binnenkort ook van die heerlijkheid te laten genieten. En in feite genoten wij er nu al samen van: ik van mijn herinnering, zij van mijn verhaal en wij beiden van hetgeen ons te wachten stond. ‘Het mooiste is dit,’ vertelde ik nog, ‘je komt over een kronkelend pad uit het pijnbos en daar plotseling ligt de zee voor je, door het licht als in zilver veranderd.’ Ik had er nog allerlei bijzonderheden aan toe kunnen voegen, zo haarscherp zag ik het allemaal nog voor mijn geestesoog.”
De Braziliaanse dichter, beeldend kunstenaar en criticus Ricardo Domeneck werd geboren op 4 juli 1977 in São Paulo. Zie ook alle tags voor Ricardo Domeneck op dit blog.
Breviary of Secretions
In a corner of the room, my body
was operating its factory
of relations
Decisions are not self-explanatory,
they resist the questionnaire
of pleasure
and they are
obliged to ignore
consequences of causes,
such as movement and encounter
Hands cupped are raised
to the face at the same time
that it addresses them
without them getting lost
along the way
Breathing through the mouth, with
no time to lose between the
oxygenation of the brain
itself and that of
the environment
generally, he
spoke loudly and precisely:
the sudden steepness that runs
though the mouthline
from the fish to the hand
of the fisherman, a hook:
bait, fish
But this image does not
find an equivalence
in my organism and
once again I look
at my feet
Alone and empty
like one who´s just
given birth like one
who´s just ejaculated
empty and alone
and I only calmed down
upon repeating duration duration
duration movement
slide the letters under
the door if there are any
Unfortunately I shan´t be able
to go to São Paulo for the
time being but surely
we shall see each other
before you go
hugs and kisses
in beams of our departing
in the bams of what awaits us
The progressive emptying
of the lungs restarting
right away
There´s no transition more
subtle than the one forgotten
at midnight
and between epidermis
derma muscle
bone all
expect
a gradation
of the spectacles
of the world
turn out the light you nightman I mean knight man
Breviary of secretions
of the morning:
§ a common salivating indeed
in the midst of
recent dehydration
§ habitual ejaculation
before the fasting
§ a normal bleeding
in the bathroom sink
colors my mouth
sensation of freshness and fear
Vertaald door Charles A. Perrone
De Nederlandse schrijver Rob van Erkelens werd geboren in Den Haag op 4 juli 1963. Zie ook alle tags voor Rob van Erkelens op dit blog.
Uit: Het uur van lood
`Soit,’
zeg ik. Soit, besluit ook hij zonder iets te zeggen en hij dringt nog
wat verder voor. Trekt daarbij een beetje met zijn linkerbeen.
And everytime it rains…
Ik
zeg niets meer. Laat de dingen gebeuren zoals ze gebeuren, ik ga me
niet hardop opwinden over middenstandersmoeilijkheden. Ik verbaas me er
ook niet over. Dat is misschien nog het ernstigste aan mijn toestand:
niets verbaast mij meer. Alles heb ik al eens gezien, zo lijkt het. In
het echt, in het televisieecht, in het film-echt, in het zelf
verzonnen-echt. Wat mij in de beste gevallen overkomt is een immense
verveling. Ik ben een neuroticus, wiens zintuigen zijn afgestompt, een
neuroticus die niet meer in staat is te ervaren waar hij nu juist zo
hardnekkig naar verlangt: die allerzeldzaamste aller gebeurtenissen, een
golf adrenaline. Misschien dat alleen smerigheid en misère nog
prikkelend op me zullen werken en mijn kwijnende zintuigen kunnen
stimuleren. Ik dwaal rond in een gewatteerd, ontvolkt universum en
herinner mij hoe ik, zoals meisjes in de puberteit soms onweerstaanbaar
kunnen verlangen naar vreemde, walgelijke gerechten, droomde van
ongewone erotische betrekkingen en perverse lusten en deze fantasieën
ook uitvoerde. Steeds wanstaltiger, steeds perverser, steeds saaier,
dus. Dat was het einde. Mijn uitgeputte zintuigen, verzadigd, omdat ze
van al het denkbare hadden geproefd, raakten in een toestand van
ongevoeligheid; ik was nagenoeg impotent.
Enige
tijd geleden was Tsetse er nog wel. Een soort laatste avond, een
laatste nacht speelden we na. We gingen dingen doen, dingen zien, dingen
horen, dingen ruiken, dingen aanraken. En dansen, dansen in de Hype
natuurlijk. Tot we niet meer wisten waar we waren. Daarna begon ze met
afwezig zijn. Tsetse moest een vliegtuig halen. Ze had geen tijd om te
slapen, deed dat wel in de lucht, in een stoel. Ik bracht haar weg, ik
zwaaide haar uit, ze moest weer iets doen in een buitenland. Ze zou
minstens een week wegblijven, voor bizniz. Mijn huis uit, de stad uit,
het land uit. Maar nog wel op dit werelddeel, dat leek dichterbij dan
helemaal Armorica, hoewel het in tijd weinig uitmaakt. Londen of pakweg
Boston, een fax doet er niet veel langer over, telefoneren maakt een
verschil van hooguit een derde seconde. De telefoon gaat.”
De Oostenrijkse dichteres, schrijfster en kunstenares Christine Lavant werd geboren op 4 juli 1915 in Groß-Edling als Christine Thonhauser. Zie ook alle tags voor Christine Lavant op dit blog.
Uit: Aufzeichnungen aus einem Irrenhaus
„Denn dieses ist nicht das Wahrhafte, dass der Sohn stets eine Zeitung entfaltet und leise daraus vorliest, auch nicht die paar Sätze die sie auf Französisch zueinander sagen, nicht das Klirren des Gitterbettes, wenn eine Bewegung etwas stärker oder jäher ausfällt. Nein, dieses alles geschieht nur außen herum etwa wie ein undurchdringlicher Glassturz über etwas unendlich Kostbarem. Innen haben sie Verzückung aneinander. Ich weiß es, ich spüre es, wenn ich mit geschlossenen Augen in meinem Bett liege. Hier gehen noch Veränderungen vor, die keinem Wunder nachstehen. Das ist nun keine Irre, keine Tobende und Fluchende mehr, nicht der leiseste Hauch von Hass lebt in diesen Stunden in der alten Aristokratin. Wie Christus über das Wasser, geht diese Mutter in der Gegenwart ihres Sohnes über das Meer ihres Irrsinns. Und er glaubt ihr. Er fürchtet keine Sekunde, dass sie plötzlich wieder einbrechen könnte. Und sie bricht nicht ein. Nie bricht sie früher ein, als bis sich die letzte Türe des Irrenhauses hinter dem Sohn geschlossen hat, dann aber wird es furchtbar. Es ist, als ob sich eine ganze Hölle rächen wollte, dass sie für eine Stunde aus ihrem Eigentum verwiesen worden war. Aber das kann man mit Worten nimmer sagen, das ist fast noch schlimmer als der Anblick der Gekreuzigten. Ob ich nach den Wochen hier noch einmal die Lust oder den Mut haben werde zu lachen? Ach, vielleicht sogar sehr? Vielleicht soll man überhaupt an solchen Orten erst das Lachen erlernen, um es ganz unverlierbar in sich zu haben. Eben ging die Krell vorüber und sagte leise, sie werde mich zu Staub und Asche zerreißen. Ich lachte sie an. Aber ich habe Furcht. Vielleicht versuche ich doch einmal an den Lehrerinnentisch vorzudringen? Es geht dort immer so manierlich zu und man fragt sich oft unwillkürlich, warum denn diese eigentlich hier sind. Aber ich werde es nicht leicht haben, als Dritte-Klasse-Patientin und Unstudierte in diesen Kreis der oberen Zehntausend einzudringen. Wenn ich bloß an ihnen vorübergehe, sehen sie mich schon alle so abweisend an, bloß die dicke Goetheanerin, welche in demselben Saal schläft wie ich, lässt sich manchmal zu einem kleinen Lächeln herbei. Ob ich sie um den Wilhelm Meister bitten soll?”
De Franse schrijver Sébastien Japrisot (pseudoniem van Jean-Baptiste Rossi) werd geboren op 4 juli 1931 in Marseille. Zie ook alle tags voor Sébastien Japrisot op dit blog.
Uit: La dame dans l’auto avec des lunettes et un fusil
“Je n’ai jamais vu la mer.
Le sol carrelé de noir et de blanc ondule comme l’eau à quelques centimètres de mes yeux.
J’ai mal à en mourir.
Je ne suis pas morte.
Quand
on s’est jeté sur moi – je ne suis pas folle, quelqu’un, quelque chose
s’est jeté sur moi – j’ai pensé : je n’ai jamais vu la mer. Depuis des
heures, j’avais peur. Peur d’être arrêtée, peur de tout. Je m’étais
fabriqué un tas d’excuses idiotes et c’est la plus idiote qui m’a
traversé l’esprit : ne me faites pas de mal, je ne suis pas vraiment
mauvaise, je voulais voir la mer.
Je
sais aussi que j’ai crié, crié de toutes mes forces, et que mes cris
pourtant sont restés enfermés dans ma poitrine. On m’arrachait du sol,
on m’étouffait.
Criant,
criant, criant, j’ai pensé encore : ce n’est pas vrai, c’est un
cauchemar, je vais me réveiller dans ma chambre, il fera jour.
Et puis, ça.
Plus fort que tous les cris, oui, je l’ai entendu : le craquement des os de ma propre main, ma main qu’on écrasait.
La
douleur n’est pas noire, n’est pas rouge. C’est un puits de lumière
aveuglante qui n’existe que dans votre tête. Et vous tombez quand même
dedans.
Frais le carrelage contre mon front. J’ai dû m’évanouir une seconde fois.
Ne pas bouger. Surtout ne bouge pas.
Je
ne suis pas allongée sur le sol, mais à genoux, la fournaise de mon
bras gauche contre mon ventre, pliée en deux sur la douleur que je
voudrais retenir et qui envahit mes épaules, ma nuque, mes reins.
Tout
près de mon œil, à travers le rideau de mes cheveux rabattus, une
fourmi se déplace sur un carreau blanc. Plus loin, une forme grise,
verticale, qui doit être le tuyau du lavabo.”
De Oostenrijkse schrijver, regisseur, filmmaker en fotograaf Walter Wippersberg werd geboren op 4 juli 1945 in Steyr. Zie ook alle tags voor Walter Wippersberg op dit blog.
Uit: Erik und Roderik
„Schon am nächsten Morgen brachte eine Brieftaube die Nachricht, dass Rodcrik de la Plaine zum Krieg gegen Erik rüste. Mit Gewalt, hieß cs da, wolle cr zuerst alle Schweine aus Eriks Stall treiben und dann den roten Hahn aufs Dach der Burg setzen (was nichts anderes hieß, als dass cr sie anzünden wollte). Für morgen Früh schon sei der Rachefeldzug geplant. Bei dem Gedanken, dass Rodcrik scinc Drohung wahrmachen könnte, schlotterten Eriks Knie so stark, dass ihm die Strümpfe bis zu den Knöcheln hinunter-rutschten. Er verfluchte diese unselige Idee von vor-gestern Abend. Wenn ihm jetzt nicht in allerletzter Stunde noch ein rettender Einfall käme, dann würde er morgen vor den Trümmern seiner Burg stehen — falls cr dann überhaupt noch stehen konnte. Dabei hatte er gerade anfangen wollen, die Burg aus-zubauen. Fürs Erste hätte er cinc Bibliothek errichten lassen wollen, gleich neben dem Rittersaal. Dic Steine und das Bauholz lagen schon im Burghof bereit.
Am liebsten wäre Erik sofort losgeritten, um sich bei Rodcrik zu entschuldigen und ihm die fünfzig Schweine zu ersetzen. Aber Roderik würde ihn gar nicht erst zu Wort kommen lassen, sondern auf der Stelle grün und blau prügeln. Als der erste Schreck soweit verflogen war, dass Erik wieder halbwegs sicher auf den Beinen stand, lief er hinaus, um seine Freunde zusammenzurufen. Rambcrt war fürs Kämpfen und bekam vor lauter Aufregung rote Qhrcn, als cr sich und den anderen ausmalte, wie sie Rodcrik und seine Kumpane in eine Falle locken und dann nach Strich und Faden verhauen würden. Der alte Bonzo widersprach. Er hielt eine solche Taktik für ganz falsch und höchst gefährlich. „Niemals”, sagte er, „können wir in einem Kampf gcgcn Roderik und seine Leute bestehen, schon gar nicht, wenn Berengar und Bertran ihm helfen.” „Am besten wär’s”, überlegte Bonzo weiter, „wenn wir Rodcrik daran hindern könnten, überhaupt loszuziehen.” Dem stimmten auch die andern zu. Aber wie das zu machen sei, wusste keiner. Mit der Brieftaube konnte Erik eine Nachricht an Sigbert schicken. Aber welche Nachricht sollte das sein?“
De Franse dichter, schrijver en journalist Robert Desnos werd geboren op 4 juli 1900 in Parijs. Zie ook alle tags voor Robert Desnos op dit blog.
Ebony Life
A frightening stillness will mark that day
And the shadow of streetlights and fire-alarms will exhaust the light
All things, the quietest and the loudest, will be silent
The suckling brats will die
The tugboats the locomotives the wind will glide by in silence
We will hear the great voice which coming from far away will pass over the city
We will wait a long time for it
Then at the rich man’s time of day
When the dust the stones the missing tears
form the sun’s robe on the huge deserted squares
We shall finally hear the voice.
It will growl at doors for a long while
It will pass over the town tearing up flags and breaking windowpanes.
We will hear it
What silence before it, but still greater the silence
it will not disturb but will hold guilty will brand and denounce
Day of sorrows and joys
The day the day to come when the voice will pass over the city
A ghostly seagull told me she loved me as much as I loved her
That this great terrible silence was my love
That the wind carrying the voice was the great revolt of the world
And that the voice would look kindly on me.
Sky Song
The flower of the Alps told the seashell: “You’re shining”
The seashell told the sea: “You echo”
The sea told the boat: “You’re shuddering”
The boat told the fire: “You’re glowing brightly”
The fire told me: “I glow less brightly than her eyes”
The boat told me: “I shudder less than your heart does when she appears”
The sea told me: “I echo less than her name does in your love-making”
The seashell told me: “I shine less brightly than the phosphorus of desire in your hollow dream”
The flower of the Alps told me: “She’s beautiful”
I said: “She’s beautiful, so beautiful, she moves me.”
Vertaald door William Kulik
De Amerikaanse dichter en schrijver Nathaniel Hawthorne werd geboren op 4 juli 1804 in Salem, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Nathaniel Hawthorne op dit blog.
Uit: The House of the Seven Gables
“With a brief sketch, therefore, of the circumstances amid which the foundation of the house was laid, and a rapid glimpse at its quaint exterior, as it grew black in the prevalent east wind, — pointing, too, here and there, at some spot of more verdant mossiness on its roof and walls, — we shall commence the real action of our tale at an epoch not very remote from the present day. Still, there will be a connection with the long past — a reference to forgotten events and personages, and to manners, feelings, and opinions, almost or wholly obsolete — which, if adequately translated to the reader, would serve to illustrate how much of old material goes to make up the freshest novelty of human life. Hence, too, might be drawn a weighty lesson from the little-regarded truth, that the act of the passing generation is the germ which may and must produce good or evil fruit, in a far distant time; that, together with the seed of the merely temporary crop, which mortals term expediency, they inevitably sow the acorns of a more enduring growth, which may darkly overshadow their posterity.
The House of the Seven Gables, antique as it now looks, was not the first habitation erected by civilized man on precisely the same spot of ground. Pyncheon-street formerly bore the humbler appellation of Maule’s-lane, from the name of the original occupant of the soil, before whose cottage-door it was a cow-path. A natural spring of soft and pleasant water — a rare treasure on the sea-girt peninsula, where the Puritan settlement was made — had early induced Matthew Maule to build a hut, shaggy with thatch, at this point, although somewhat too remote from what was then the centre of the village. In the growth of the town, however, after some thirty or forty years, the site covered by this rude hovel had become exceedingly desirable in the eyes of a prominent and powerful personage, who asserted plausible claims to the proprietorship of this, and a large adjacent tract of land, on the strength of a grant from the legislature. Colonel Pyncheon, the claimant, as we gather from whatever traits of him are preserved, was characterized by an iron energy of purpose.”
Zie voor nog meer schrijvers van de 4e juli ook mijn blog van 4 juli 2017 en ook mijn blog van 4 juli 2014 en ook mijn blog van 4 juli 2011 deel 2.