Ruiter, paard en hond (Willem de Mérode), Willem Jan Otten, Roberto Juarroz

 

Bij Dierendag

 

Paard en twee honden in een landschap door Henry Ossawa Tanner, 1891

 

Ruiter, paard en hond

De ene begeleidt, de andre draagt mij,
Tot mijn genoegen en in zware strijd.
Dit zijn bevredigingen en dit plaagt mij,
Want zij zijn roekloos aan mijn dienst gewijd:

Het paard! (ik voel mijn snelheid vertienvouden),
Dat man en lans, die mij belaagt, vertrapt.
De hond! die afgeeft wat hij graag wou houden,
Mijn handen lekt, naar de belagers hapt.

Ik ben gepantserd, zij leevren hun huid
Naakt, dapper, aan de schunnige dood uit,
Ik aarzel en zij weigren niet te sterven.

Zij spitsen de oren als een hoorn weerschalt.
Zij schreeuwen als de zege mij toevalt,
diep dankbaar dat ze een liefkozing verwerven.

 

Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
Spijk (Groningen), de geboorteplaats van Willem de Mérode

 

De Nederlandse schrijver en dichter Willem Jan Otten werd geboren in Amsterdam op 4 oktober 1951. Zie ook alle tags voor Willem Jan Otten op dit blog.

 

Eindaugustuswind

1

Ook als het waar is wat we weten –
en niets ons wacht, heus, heus –
dan nog wacht mij, zo lang ik leef
en zwaarder kortademiger elk jaar
mijzelf het duin op hijs: de zee, zee.
Steeds onmiskenbaarder is zij dan voorzien,
steeds meer de meesteres die onderwijst
dat niets mij wacht, niets, heus, heus.
Probeer het maar, zegt zij, en denk je
vrij, de duinen op en daarna nergens mij.

2

Er is een omdat en het ruist als het dak
van een sparrebos bij nacht bij eindaugustuswind.
Ik ben gaan liggen op mijn rug met boven mij
een sterrenwak precies als toen ik dertien was.
Het was opnieuw als lag ik denkend in een kuil.
Takken zwarter dan het doodstil uitspansel.
Omdat ik niet mijn eigen macht zal zijn,
omdat mijn strekking steeds een klacht zal zijn,
omdat ik niet begrepen heb wat mij
naar deze onbegrepen plek heeft toegewild,
omdat ik niet mijzelf bevatten kan
als pogend te bevatten – daarom ben ik vrij.

3

Ik heb mij nu zo luid tot u gericht
dat uw zwijgen is gaan klinken
naar de stilte in een bladstil bos
nadat er ’s nachts uit een tent
een kind geroepen heeft en het was
het mijne niet. Ik twijfel niet
aan uw bestaan zo lang u tot mij
zwijgt. Het is aan mij, u laat mij vrij
om uit uw echoënde stilte op te staan.

 

Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)

 

De Argentijnse dichter, essayist en literatuurwetenschapper Roberto Juarroz werd geboren in Coronel Dorrego op 5 oktober 1925. Zie ook alle tags voor Roberto Juarroz op dit blog.

 

Misschien is de dood onmogelijk

Misschien is de dood onmogelijk
en is het de kunst de blik leeg te maken
om het oog te redden.

Misschien vormt jouw hand een deel van de mijne
en is het de kunst hem ter zijde te schuiven
zodat ik een wereld kan maken.

Misschien is de mens de mens
en is het de kunst een god openbaar te maken
zodat de mens alles kan zijn.

 

Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu

 

Roberto Juarroz (5 oktober 1925 – 31 maart 1995)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e oktober ook mijn blog van 4 oktober 2018 en ook mijn blog van 4 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 4 oktober 2015 deel 2.

Andermans hond (Joke van Leeuwen), Willem Jan Otten, Roberto Juarroz

 

Bij Dierendag

 

King Charles Spaniel door George Stubbs, 1776

 

Andermans hond

Ik ging niet wandelen met de hond,
de hond ging wandelen met mij.
Kijk, zei hij, kijk, zo doe je dat:
je snuffelt wat, je kruipt eens
onder groen, je doet daar wat je
daar moet doen, je kwispelt –
nee dat kun je niet – loopt achterna
wat vleugels heeft, je rolt je op je
ene zij, je andere zij, je ene zij,
je mond staat op de tocht, je zoekt
in woorden naar een geur, bij grenzen
naar vreemd vocht, hoort woest geroep
van groepen mensen als blaffen aan,
verstaat alleen je naam
en Lig en Koest en Af.

 

Joke van Leeuwen (Den Haag, 24 september 1952)
Aangelijnde, wachtende honden in De Passage in Den Haag.

 

De Nederlandse schrijver en dichter Willem Jan Otten werd geboren in Amsterdam op 4 oktober 1951. Zie ook alle tags voor Willem Jan Otten op dit blog.

 

Oude vrouw

Ze is plantaardig, woeker van het meubilair,
haar stappen schieten wortel in de dikke perzen,
ze teert op kasten gevuld met groen kristal,
tachtigers en vermolmde zoutjes, zit dagen
aan het kabinet met kromme foto’s
van het gelig voorgeslacht, humus van
haar binnenspraak vol onverrichte zaken.

 

Het offer

Aan het einde van de wereld
bevinden zich beslagen ramen
met uitzicht op het hemelrijk.

Daar drijft mijn goudvis rond,
onaangedaan, maar dat is schijn:
hij houdt me in de gaten.

Ik weet me dán alleen verlost
als ik hem voer: zuigend aan
zijn hemel kan hij me vergeten.

 

Het wonder

Er zijn, ondanks de nacht, veel mensen
op de been. Men heeft zich rond
een lege fles geschaard.
Gesproken wordt er niet. Iemand
bukt, verstrijkt een lucifer
en deinst geschrokken terug:
een knal, vonken en een schicht.
Dan roept men ah!, hoewel de pijl
niet is te zien, het mist.

 

Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)

 

De Argentijnse dichter, essayist en literatuurwetenschapper Roberto Juarroz werd geboren in Coronel Dorrego op 5 oktober 1925. Zie ook alle tags voor Roberto Juarroz op dit blog.

 

De gezichten die jij achter je hebt gelaten

De gezichten die jij achter je hebt gelaten
zijn onder je eigen gezicht blijven zitten
en komen soms te voorschijn
alsof je huid ze niet allemaal kan bergen.

De handen die jij achter je hebt gelaten
bollen soms op in je hand
en zuigen de dingen op, of laten ze los
als groeiende sponzen.

De levens die jij achter je hebt gelaten
overleven jou in je eigen schaduw
en op een dag bespringen ze je als één leven,
misschien om eenmaal alleen te sterven.

 

Vertaald door Mariolein Sabarte Belacortu

 

Roberto Juarroz (5 oktober 1925 – 31 maart 1995)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e oktober ook mijn blog van 4 oktober 2018 en ook mijn blog van 4 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 4 oktober 2015 deel 2.

Over honden (Chris van Geel), Willem Jan Otten, Horst Bingel

 

Bij Dierendag

 

‘Yellow, Chocolate and Black’ door Derek Shapiro, 2021

 

Over honden

Wat ik wil is wat honden doen:
op vloeren liggen en bekomen
van niets dan van een eindje los,
een lang eind aan de ketting om.

 

Chris van Geel (12 september 1917 – 8 maart 1974)
Jaarlijkse dierenzegening in de Vredeskerk Amsterdam. Chris van Geel werd geboren in Amsterdam.

 

De Nederlandse schrijver en dichter Willem Jan Otten werd geboren in Amsterdam op 4 oktober 1951. Zie ook alle tags voor Willem Jan Otten op dit blog.

 

Het verloop van een kat

I
Om de zon
te kunnen horen
doet hij traag
zijn ogen dicht.

In zijn oren,
dun als vleugels
van een vleermuis,
spant het licht
een ragfijn web
van aders.

 

II
Hij springt plotseling
op mijn boek en spuwt:

een verkreukte vlinder.

Likt de poeder van zijn lippen,
poetst voldaan zijn snor.

 

III
Die van halfgeplukte mezen
stillevens schikt naast de etensbak
en uren sollen kan met muizen,
ze neerlegt op mijn schoot,

trekt nu van pijn zijn lippen strak,
geeft geen krimp, wappert alleen, even,
met zijn bebloede poot.

 

IV
Steeds meer een dwaalgast slaapt hij
al weken niet meer thuis,
sluipt hij verlopen langs de heggen,
blaast hij de aftocht bij het minste
zuchtje wind en doet hij eerst snachts
luidruchtig van zich horen.

Hij komt alleen nog om te eten,
een vacht vol teken,
happen uit zijn oren, krassen op zijn neus,
en verdwijnt weer zoals hij is gekomen:
schichtig,
kleppend luik als afscheidsgroet.

 

Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)

 

De Duitse dichter, schrijver, graficus en uitgever Horst Bingel werd geboren in Korbach op 6 oktober 1933. Zie ook alle tags voor Horst Bingel op dit blog.

 

Rotsenveld

Wij hebben ons ingegraven, schacht na schacht, de bossen
binnenstebuiten gekeerd,

wij hebben de schatten van de aarde in de as gelegd, zij jaagt ons
met pek en veren hier vandaan, naakt, ontbloot, zoals
we kwamen,

ons rest de vlucht, de wegen, opengescheurd, verbrijzeld,
wij hebben de bergen afgegraven,

nog een keer, we houden halt. Wie groet?

Wij, de stenen, ze doen pijn, het asfalt, de zon,
nog een keer, het smelt, hangt vast, blaast
bellen,

wij zullen met lood de vormen uitgieten.

Wij hebben ons ingespannen, het waren vrouwen, kinderen, zij
huilden,

wij hebben de winst afgeroomd van de zon, het licht
gestolen, uitgedroogd de rivier,

ons rest de overwinning, wij, niemand die volgt, wij, wij
grijpen de wind,

nog een keer, wij verbieden de geschiedenis, niemand vraagt erom,
niemand vertelt.

Wij, de mars, zonder einde, wij trekken de vis
de kieuwen lang, wij, amfibieën, jachtbuit,

wij worden in steen nu te koop aangeboden.

we worden in steen nu te koop aangeboden.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Horst Bingel (6 oktober 1933 – 14 april 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e oktober ook mijn blog van 4 oktober 2018 en ook mijn blog van 4 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 4 oktober 2015 deel 2.

Het hondje (Hieronymus van Alphen), Willem Jan Otten, Horst Bingel

Bij Dierendag

 

A Special Pleader door Charles Burton Barber, 1893

 

Het hondje

Hoe dankbaar is mijn kleine hond
Voor beentjes en wat brood!
Hij kwispelstaart, hij loopt in ’t rond,
En springt op mijnen schoot.

Mij geeft men vleesch, en brood, en wijn,
En dikwijls lekkernij;
Maar, kan een beest zoo dankbaar zijn,
Wat wacht men niet van mij!

 

Hieronymus van Alphen
(8 augustus 1746 – 2 april 1803) Cover

 

De Nederlandse schrijver en dichter Willem Jan Otten werd geboren in Amsterdam op 4 oktober 1951. Zie ook alle tags voor Willem Jan Otten op dit blog.

Hoe wij in de handpalm neergeschreven zijn…

Hoe wij in de handpalm neergeschreven zijn,
ik heb het nog niet grondig onderzocht.

Wel schat ik dat het om iets draadloos’ gaat.
Zodra het een van ons alhier te gortig wordt,

bijvoorbeeld in de basiliek de diepdemente vrouw
die, met een tissue en een eeuwigheid te laat,

geschilderd bloed poogt weg te vegen van een houten
wreef, dan gloeit van haar, die niets meer weet,

de naam op in de palm van de hand. Die voelt,
vermoedelijk, hoe koel van lieverlee zijn vlees,

hoe weinig zijn presentia reëel nog scheelt
van onderzodenklam en onverrijsbaar zijn,

en weet: dat ik besta is dat zij streelt.

 

Tegen de weemoed

Een karavaan voddenmannen
trekt al dagen klagend
langs het raam. Jaargetij
van stafrijm. De krant
die uit de schemering
de gang inglijdt is klam.
Commentaren vragen aandacht
voor de dodo, en je weet:
het is oktober. Valt een spin
het afwaswater in. Najaar,
vuurtje in de nevel, slaapje
van de luiheid, de wereld
wordt weer één, zelfs de spreeuwen
boven het station zijn onverdeeld,
waaiers, grandioos vertoon
van tucht, vereende turnsters
die zich voegen naar de beeltenis
van hun bejaarde leider: Weemoed,

vijand van de poëzie, de ogen
van de dichters zien alleen
hun eigen wimpers, druppels,
tranen mist, melancholie.

 

Hij krijgt de tijd

Tussen zijn aankomst en zijn gaan ontkwam
de tijd die nodig was geweest om te bestaan.
Zoveel wist hij. Maar onder aan het strandhotel
richtten zich de golven op en vielen neer.
Soms trad in deze buldering ineens een stilte in.
Het was alsof het eiland dan zichzelf vernam.

Dit is de tel waarin de tijd in haar geheel
opnieuw verstrijken kan. Hij kreeg de tijd!
Hij kreeg de eeuwigheid. Hij kreeg maar liefst
de zee net niet verzwolgen door de zee.

 

Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)

 

De Duitse dichter, schrijver, graficus en uitgever Horst Bingel werd geboren in Korbach op 6 oktober 1933. Zie ook alle tags voor Horst Bingel op dit blog.

 

Buurt, uitwisselbaar

De buurt is
naar, we hebben veel gemeen
de liefde voor katten en honden
en het ongemak in de ochtend wanneer
in deze buurt
een mens sterft planten
ze bomen de dood
is niet zomaar iemand
gisteren de school was net uit
werd een jongen overreden
45 minuten lag hij
op de stoep als ik niet bang
was om op te vallen
zou ik de jongen
een deken hebben gebracht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Horst Bingel (6 oktober 1933 – 14 april 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e oktober ook mijn blog van 4 oktober 2018 en ook mijn blog van 4 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 4 oktober 2015 deel 2.

Coen Peppelenbos, Willem Jan Otten, Oek de Jong, Cynthia Mc Leod, Matthieu Gosztola, Koos Schuur, Roy Alton Blount Jr., Mary Elizabeth Braddon, André Salmon

De Nederlandse dichter en schrijver Coen Peppelenbos werd geboren in Raalte op 4 oktober 1964. Zie ook alle tags voor Coen Peppelenbos op dit blog.

Uit: Victorie

“Ik had de dood van mijn broer nodig om zelf iemand te worden. `Schrijf het op,’ zei de een. ‘Houd een dagboek bij,’ zei een ander. Nu ik een paar weken vakantie heb, voel ik pas de rust om de afgelopen maanden te beschrijven. Ik ben fotograaf: ik denk in beelden, niet in letters. Maar de beelden hadden me de laatste tijd niets opgeleverd. Het is half twaalf. De tantes zijn allang naar bed. Het ritme hier is anders dan het ritme van de stad. Ik mis het geluid van de tram, de auto’s die dag en nacht langs mijn huis rijden. Hier hoor je bijna niets. Geritsel, het ruisen van de bladeren, ganzen die plotseling alarm slaan en weer stilvallen. Tegen vieren begint de eerste haan te kraaien. Ze zouden die beesten een horloge moeten geven. Gelukkig slaap ik tegenwoordig weer net zo vast als vroeger. Ik merk dat ik zomaar wat schrijf om te voorkomen dat ik met het echte verhaal start. Waar zal ik beginnen? Laat ik maar eerst vertellen dat ik hier in Salland zit.
Salland is vergeten land. Dorpjes en gehuchten met kerkjes in het midden. Van dorpskern tot dorpskern slingeren weggetjes die je uitnodigen je auto om een boom te vouwen. Het landschap wordt doorkruist door twee grote provinciale wegen. De weg van Deventer naar Hoogeveen en de weg van Zwolle naar Enschede vormen letterlijk een kruis. Het kruispunt ligt in Raalte, katholieke enclave in gereformeerd en Nederlands-hervormd gebied. Een paar kilometer buiten Raalte ligt Heino, een dorp van niks. De enige attractie was de provinciale weg die dwars door het dorp liep en soms voor een spectaculair ongeluk zorgde. Sinds de aanleg van de nieuwe weg aan de noordkant van het dorp zijn ook die onverwachte hoogtepunten in het jaar voorbij. Wie op de provinciale wegen rijdt, kent het karakter van de bewoners van deze streek niet. Dan moet je dieper het land in, over de klinkerwegen gaan. Populieren en eiken en soms een mooie lindenhaag onttrekken de boerderijen aan het zicht. Kleine boerderijen vind je er: wat veeteelt en wat akkerbouw. Gemengd bedrijf heette dat bij aardrijkskunde, en dat klonk alsof je alles dubbel had, terwijl in werkelijkheid de schraalheid van het ene deel van het bedrijf het andere aanvulde. Alles is kleinschalig. Klein zijn de geesten van de inwoners die zich door het klokgelui nog elke week naar de kerk laten roepen om daar hun wekelijkse portie schuld en boete te ontvangen. Voor slechts weinigen is het meer dan een ritueel. Tussen de IJssel en de Holterberg staat de wereld op de rem. En in Heino was de vooruitgang nog minder zichtbaar dan elders in het Sallandse land. Wie in deze streek naar kunst zoekt, moet lang zoeken. Aquarellen met bloemstillevens gemaakt door verveelde vrouwen van makelaars zijn de meest wufte uitbarstingen van artistieke geestdrift. Liever ziet men hier iets ambachtelijks. Mandenvlechters en klompenmakers trekken van jaarmarkt naar braderie en kunnen op veel bewondering rekenen.”

 

 
Coen Peppelenbos (Raalte, 4 oktober 1964)
Portret door Harriët Geertjes, 2006

 

De Nederlandse schrijver en dichter Willem Jan Otten werd geboren in Amsterdam op 4 oktober 1951. Zie ook alle tags voor Willem Jan Otten op dit blog.

 

Het wak van Eden

Van kindsbeen heb ik kennis van een wak.
Denk ik het in dan denk ik mij in
de voorbedachte winterdag waarop ik,
spijbelend, in de late ochtendschemering,
een onbeschaatste, mensverlaten wijde
Ankeveense Plas beging waarin mij wachtte
steeds hetzelfde en mij toegedachte wak.
Denk ik het in dan denk ik mij in
dit wak totdat het zingen gaat van zonk,
het zingt zich naar mijn oor een wak
en wordt niet waar ik nog naar snak, maar
wat ik hoor, een stem, een klank, een klacht.

 

Tegen de weemoed

Een karavaan voddenmannen
trekt al dagen klagend
langs het raam. Jaargetij
van stafrijm. De krant
die uit de schemering
de gang inglijdt is klam.
Commentaren vragen aandacht
voor de dodo, en je weet:
het is oktober. Valt een spin
het afwaswater in. Najaar,
vuurtje in de nevel, slaapje
van de luiheid, de wereld
wordt weer één, zelfs de spreeuwen
boven het station zijn onverdeeld,
waaiers, grandioos vertoon
van tucht, vereende turnsters
die zich voegen naar de beeltenis
van hun bejaarde leider: Weemoed,

vijand van de poëzie, de ogen
van de dichters zien alleen
hun eigen wimpers, druppels,
tranen mist, melancholie.

 

Sloot

Geen bel ontsnapt
zijn keurslijf; het wak
geslagen door een steen
groeit dicht: hij ligt
te hopen op een bui
die hem zijn huid
afstroopt.

 

 
Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)

 

De Nederlandse schrijver Oek de Jong werd geboren in Breda op 4 oktober 1952. Zie ook alle tags voor Oek de Jong op dit blog.

Uit: Mevrouw Len

“Op een zomeravond liep ik naar beneden om een luchtje te scheppen. Op de eerste verdieping werd een deur op een kier geopend en verscheen het gezicht van mijn onderbuurvrouw. Ik had gehoord dat ze een Poolse was. Ze moet iets aan me hebben opgemerkt die avond – een ongehaastheid misschien – want ze wenkte en vroeg me binnen te komen. Met tegenzin deed ik dat. Achter haar rug zag ik een paar schuwe katten naar de keuken vluchten. In de slaapkamer, waarvan de deur openstond, lagen nog eens vijf, zes katten op bed. In de voorkamer was het behang tot een meter boven de plint door kattenagels stuk – gekrabd. Ik hoef niet te zeggen dat het naar katten stonk, dat wil zeggen: naar kattebakken. Met een mengeling van afkeer en nieuwsgierigheid nam ik het allemaal in me op. Van exact hetzelfde appartement als het mijne had ze een hol gemaakt. Een hol vol katten, met tapijtjes, gordijnen en groen behang, stapels kranten in de gang, met kleren vol gepropte plastic vuilniszakken in de slaapkamer, en overal uit tijdschriften geknipte foto’s van halfnaakte meisjes en mooie mannen aan de muur. In de voor kamer, achter de halfgesloten gordijnen, stond het schuifraam op een kier en kwamen geluiden van de straat naar binnen. Ik hoorde de merel zingen die ik zo-even in mijn eigen huis ook had horen zingen. Maar ondertussen was ik in een ander universum beland.
Dicht bij me, te dichtbij, stond de Poolse: een korte en plompe vrouw van begin zestig, die vriendelijke en lokkende geluidjes maakte. Ze had hoge jukbeenderen en kleine, zich tot spleetjes vernauwende ogen, diep in het vlees verzonken, bijna als de ogen van Eskimo’s. Dik zwart haar, dat nog maar nauwelijks grijs werd. Ze had iets kinderlijks. Uit haar brabbeltaal wist ik met moeite een paar verstaanbare woorden te filteren.”

 

 
Oek de Jong (Breda, 4 oktober 1952)

 

De Surinaamse schrijfster Cynthia Henri McLeod werd geboren op 4 oktober 1936 in Paramaribo als Cynthia Ferrier. Zie ook alle tags voor Cynthia McLeod op dit blog.

Uit: Hoe duur was de suiker?

“Toen Elza een poosje later beneden de eetzaal binnenstapte, vond ze daar alleen haar vader aan de ontbijttafel zitten. ‘Morgen Papa’. ‘Morgen, meiske lief, zijn jullie klaar, we vertrekken stipt als het getij opkomt hoor, dat is over drie kwartier’. De oude slavin Ashana kwam binnen met een bord, waarop vers gebakken vlees, eieren en brood. Ze zette alles voor Elza neer en zei met goedkeurend knikje ‘Ai misi Elza, yu moi baya’
Zachte voetstappen en binnen kwam nu vanaf de achtergalerij, Rebecca. De 21-jarige Rebecca was de 2e dochter van tante Rachaël. Ze was doof, op 9-jarige leeftijd had ze tyfeuze koortsen gehad, die had ze overleefd, maar vanaf toen hoorde ze praktisch niets meer. Praten kon ze nog wel, maar zeer monotoon, en ze sprak heel weinig. Rebecca leefde helemaal haar eigen leven; stil, teruggetrokken, meest in haar kamer, waar ze las, schilderde, tekende, en poppen maakte. Prachtige poppen, iedereen die ze zag, zei dat ze er wel een handeltje in zou kunnen beginnen. Een enkele keer maakte Rebecca wel eens een pop in opdracht en nam daar dan ook wel geld voor, maar vaak gaf ze ze toch cadeau aan kennissen en de meeste poppen waren gewoon uitgestald in haar kamer. Niemand bemoeide zich veel met Rebecca, haar moeder zag ze nauwelijks en ook tegen haar zusje Sarith en stiefzusje Elza zei ze nooit meer dan ’t hoognodige. De enige personen met wie ze wel sprak, waren haar stiefvader oom Levi en haar slavin Caro. Toen de weduwe Rachaël Aäharon 10 jaar geleden verhuisde naar plantage Hébron had ze een aantal slaven meegebracht n.l. Kwasiba en haar 2 dochters Caro en Mini-mini, die waren toen 8 en 5 jaar oud, en verder haar eigen lijfslavin Leida en haar man Isidoor, en hun kleinzoon van 1 jaar, omdat diens moeder, Leida en Isidoors dochter, enkele maanden tevoren overleden was.
Caro was de slavin van Rebecca; ze volgde haar meesteres overal en hielp met penselen uitwassen, verf mengen, kleertjes van poppen naaien e.d. De 15-jarige Mini-mini was Kwasiba’s trots. Duidelijk een kleurlinge. Kwasiba had nooit gezegd wie Mini-mini’s vader was, maar men vermoedde dat die of Rachaëls overleden echtgenoot Jacob Aäharon of diens zoon Ishaak geweest moest zijn. In ieder geval was Mini-mini bruin van kleur, met zacht krullend haar, een smal gezicht en grote donkere ogen. Mini-mini was Sariths slavin en wie die twee bij elkaar zag kon niet aan de indruk ontkomen dat er een treffende gelijkenis was in gezichtsvorm en figuur.”

 

 
Cynthia McLeod (Paramaribo, 4 oktober 1936)
Cover

 

De Franse dichter en schrijver Matthieu Gosztola werd geboren op 4 oktober 1981 in Le Mans (Sarthe). Zie ook alle tags voor Matthieu Gosztola op dit blog.

Uit: Klimt

Je pense à toi. Viens. Dans un effleurement perpétuel, nous nous regarderons. « Tes yeux viendront graver ta grâce en moi ». Mes yeux. habitués aux splendeurs que ton âme, dans l’éloquente élocu-tion de sa vérité, a jetées à ma vue, à mon oreille, à ma vie, mes yeux pourront « souffrir l’étinceler de tes rayons » : mes yeux embrasse-ront avec leurs regards cette « lumière qui n’a point de nuit qui « est toujours lumière », qui « est de telle sorte qu’aucune personne, si intelligente qu’elle soit, ne pourra de sa vie se la représenter ». Mais pourquoi se la représenter ? Il suffit de la caresser doucement, cette lumière, d’effleurer l’ovale oraculaire de ton visage.

Viens. Nous « élaborerons nos pas / unis ». Viens. « Le réel tient à toi ». Tu es la « figure vocative ». Viens. Puisqu’il n’est rien de plus doux à notre pensée que l’idée de nous voir, aurons-nous l’adresse de nous en défendre, même maladroitement ? Viens. Puisqu’il ne sera rien de plus doux à notre pensée que l’idée de nous revoir, aurons-nous l’adresse de nous en défendre, même maladroitement? Viens. Reviens.

 


Matthieu Gosztola (Le Mans, 4 oktober 1981)

 

De Nederlandse dichter, schrijver en vertaler Jacobus Gerardus (Koos) Schuur werd geboren in Veendam op 4 oktober1915. Zie ook alle tags voor Koos Schuur op dit blog.

 

Besluiteloos sprookje

Diep in het bos achter de blonde bergen
met mijlenver geen dorpen in het rond
staat aan een vijver ’t huis der zeven dwergen,
waar eens een heks als appelvrouw vermomd

haar koopwaar aanbood, rood en rijp en glanzend,
waar kleine vogels en waar herten zijn,
de ree met ronde ogen, plechtig dansend,
de schildpad en het langorig konijn.

De dwergen zitten hopeloos verlegen
al jaren moe rondom de kleine kist,
waarvan het glas, verweerd door zon en regen,
zorgvuldig eens per week wordt afgewist.

En al die tijd is er geen prins gekomen
over de zeven bergen naar het woud.
De dwergen zitten lusteloos te dromen
en plukken aan hun baard en worden oud.
*
God, laat dit meisjeshart niet doelloos branden
tot smart van vogels, herten en konijn;
zijn er geen prinsen dadelijk voorhanden,
laat het dan een kantoorbediende zijn.

 

 
Koos Schuur (4 oktober 1915 – 1 december 1995)

 

De Amerikaanse schrijver, journalist, musicus en acteur Roy Alton Blount Jr. werd geboren op 4 oktober 1941 in Indianapolis, Indiana. Zie ook alle tags voor Roy Alton Blount Jr. op dit blog.

Uit: Save Room for Pie

“I grew up on food, among people who were devoted to the joy of getting plenty of it. Some years ago, I visited Mel Blount, the great Pittsburgh Steeler cornerback, on his family farm in Vidalia, Georgia, and wrote this:
“Keep ’em fed,” Mel’s father used to say about his offspring. “Keep ’em fed and they’ll work.” They’re still working—for instance, tossing a crop of fifty- or sixty-pound watermelons along a family bucket-brigade line (“And you can’t stop”) to load them into a truck. And every time I walked into Mel’s mother’s house, she, Alice Blount—at 9:00 a.m., 11:30 a.m., 4:30 p.m., or 9:30 p.m.—she was putting fried chicken, stewed chicken, butter beans, soupy white lima beans, grits, gravy, corn bread, rice, mashed potatoes, thick-sliced bacon, collard greens, biscuits, ham, black-eyed peas, sweet iced tea, and hot sauce onto the table and saying, “Y’all about let it get cold.” When I start eating food like that, it takes me back to when I was fourteen, could eat steadily for hours with impunity, and figured I’d be a sports immortal myself. Inside every thin Southern person is a fat person signaling to get out. Mine has partially emerged, as has Mel’s brother Bobby’s. One night Bobby leaned back from the table, slapped his stomach proprietarily with both hands, and said, “Roy, this is all the savings I got.” Mel has had the football glory, but Bobby (who some say was the best athlete in the family) may well have had more food, and he seems pleased with his end of the deal.
If Google can arrange something like that in perpetuity, farm to table, I’m in. Doesn’t have to be soul food, as long as it’s good. In a lifetime of eating, I have savored Madhur Jaffrey’s home cooking, Donald Link’s prizewinning hot tamales (I was a judge), and an eight-course banquet in the Palace of Versailles. And see “What We Ate in Japan.”
As to healthful eating, I take a positive approach. When I hear that something I like is good for me or anyway better than something else (for instance, that Velveeta has more protein and fewer bad fats than many real cheeses, because it is largely whey), I say, “Hey! Let’s see if we have some in the fridge.” (To mix with RO*TEL. I wouldn’t eat Velveeta without mixing it with something containing an asterisk.) When I hear that something I like is not so good (for instance, that Velveeta is rich in sodium), I say, “Let us not rush to judgment.”

 

 
Roy Alton Blount Jr. (Indianapolis, 4 oktober 1941)
Cover

 

De Engelse schrijfster Mary Elizabeth Braddon werd geboren in Londen op 4 oktober 1837. Zie ook alle tags voor Mary Elizabeth Braddon op dit blog.

Uit: Lady Audley’s Secret

“Of course, in such a house there were secret chambers: the little daughter of the present owner, Sir Michael Audley, had fallen by accident upon the discovery of one. A board had rattled under her feet in the great nursery where she played, and on attention being drawn to it, it was found to be loose, and so removed, revealing a ladder leading to a hiding-place between the floor of the nursery and the ceiling of the room below — a hiding-place so small that he who hid there must have crouched on his hands and knees or lain at full length, and yet large enough to contain a quaint old carved oak chest half filled with priests’ vestments which had been hidden away, no doubt, in those cruel days when the life of a man was in danger if he was discovered to have harboured a Roman Catholic priest, or to have had mass said in his house.
The broad outer moat was dry and grass-grown, and the laden trees of the orchard hung over it with gnarled straggling branches that drew fantastical patterns upon the green slope. Within this moat there was, as I have said, the fish-pond — a sheet of water that extended the whole length of the garden, and bordering which there was an avenue called the lime-tree walk; an avenue so shaded from the sun and sky, so screened from observation by the thick shelter of the over-arching trees, that it seemed a chosen place for secret meetings or for stolen interviews; a place in which a conspiracy might have been planned or a lover’s vow registered with equal safety; and yet it was scarcely twenty paces from the house.
At the end of this dark arcade there was the shrubbery, where, half buried among the tangled branches and the neglected weeds, stood the rusty wheel of that old well of which I have spoken. It had been of good service in its time, no doubt; and busy nuns have perhaps drawn the cool water with their own fair hands; but it had fallen with disuse now, and scarcely any one at Audley Court knew whether the spring had dried up or not. But sheltered as was the solitude of this lime-tree walk, I doubt very much if it was ever put to any romantic uses. Often in the cool of the evening Sir Michael Audley would stroll up and down smoking his cigar, with his dog at his heels, and his pretty young wife dawdling by his side; but in about ten minutes the baronet and his companion would grow tired of the rustling limes and the still water, hidden under the spreading leaves of the water-lilies, and the long green vista with the broken well at the end, and would stroll back to the white drawing-room, where my lady played dreamy melodies by Beethoven and Mendelssohn till her husband fell asleep in his easy-chair.”

 

 
Mary Elizabeth Braddon (4 oktober 1837 – 4 februari 1915)
Cover DVD tv-film uit 2000

 

De Franse dichter en criticus André Salmon werd geboren op 4 oktober 1881 in Parijs. Zie ook alle tags voor André Salmon op dit blog.

Fraternité

Nous rentrions très tard, mêlant
Des vers purs à des chants obscènes
Et l’on s’asseyait sur un banc
Pour regarder rêver la Seine.

Sur l’eau rien ne vivait encore ;
Ainsi qu’une ouvrière lasse
Pressant sur son flanc ses fils morts
La Seine dormait dans sa crasse.

Nos cœurs d’ivrognes s’emplissaient
D’une bienfaisante latrie
Si le soleil levant dorait
Les marronniers des Tuileries.

Pour mieux évoquer d’anciens soirs,
Le plâtre et le vin des tavernes
Égayaient nos vieux habits noirs
Et nos plastrons d’hommes modernes.

Alors ayant honte, vraiment
De nous connaître aussi lyriques
Nous offrions un coup de blanc
Au balayeur mélancolique.

Vaine ruse ! et l’on découvrait
Dans le balayeur un poète,
Si bien que les verres tremblaient
Sur le comptoir, autel de fête !

Et pour que ce soir sans égal
Fut perpétué, un pandore
En dressait le procès-verbal
Parsemé d’attendus sonores.

 

 
André Salmon (4 oktober 1881 – 12 maart 1969)
Portret door Josette Bournet, ca.1947

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e oktober ook mijn blog van 4 oktober 2017 en eveneens mijn blog van 4 oktober 2015 deel 2.

Litanie van een wachter bij het graf (Willem Jan Otten)

Bij Stille zaterdag

 

 
De graflegging van Christus door Fra Bartolomeo, 1516

 

Litanie van een wachter bij het graf

Kan het bestaan, twee mannen vallend in één slaap ?
Hoe dan ook, het graf dat wij moesten bewaken,
dat was ’s morgens leeg. Terstond vertelde mijn collega
mij zijn droom, die van begin tot eind exact de mijne was,
hetgeen ik hem, doodsbang ineens, verzwegen heb.
Nog steeds begrijp ik niet wat mij sindsdien bezielt.
Des nachts ben ik ontredderd als een motje om
een kaars, ach, roer mij aan en stel mij op mijn plaats,

een man die in zijn graf zijn windselen ontbindt,
zijn steen wegrolt, zijn wonden bloeden nog
maar kleuren aarde niet, de maan is vol en wit
maar schaduw werpt ze niet, de dode buigt zich
over ons en zegt met ongeveer mijn moeders stem:

dit is geen droom maar waken evenmin,
dit is wat wordt zolang je vreest
dat dit bestaat, dit zal bestaan
zodra je vreest dat dit niet kan.

Heb het niet onthouden wat hij zei,
wel weet ik dat in mijn droom mijn maat
tot op het laatst zijn ogen open had
dat hij de mijne zocht, en vond, en sliep,
ach, roer hem aan en stel hem op zijn plaats.

 
Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)
Interieur van de Sint Franciscus Xaverius kerk (De Krijtberg) in Amsterdam, de geboorteplaats van Willem Jan Otten

 

Zie voor de schrijvers van de 31e maart ook mijn drie vorige blogs van vandaag.

Dolce far niente – Naarden Vesting

Dolce far niente – Naarden Vesting

 

 
Naarden Vesting

 

 
Duivensteeg

 

Iemand moet het doen

Iemand moet het doen, iemand
moet de schimmen van zieners
en zangers de weg wijzen, iemand

bevroren paden betreden onder
schaduwregen van een vlucht spreeuwen,
moet in de melkwitte winter allen

gedenken die hier ooit liepen
en dronken en sliepen – zodat zij
blijven. Iemand moet het doen.

 

 
Anna Enquist (Amsterdam, 19 juli 1945)

Lees verder “Dolce far niente – Naarden Vesting”

P. C. Hooftprijs 2014 voor Willem Jan Otten

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Jan Otten krijgt de P.C. Hooftprijs 2014. De prijs wordt uitgereikt op een feestelijke bijeenkomst in het Letterkundig Museum, op donderdag 22 mei 2014, 1 dag na de sterfdag van de naamgever van de prijs, de dichter P.C. Hooft. Willem Jan Otten werd geboren in Amsterdam op 4 oktober 1951. Zie ook alle tags voor Willem Jan Otten op dit blog.

 

De intiemste zichtlijn

Ik wilde jou en dat ik missen zou wist ik al
voor het begonnen was.
Jou willen is je missen. Het was missen
op het eerste gezicht. Keek ik je aan
je werd een schaduw voor een vuur.
Mijn laaiende kijken plaatste je op
een toneel, in tegenlicht, en ik moest
gissen naar de man daar binnen in
zijn silhouet, heus, zelfs in bed,
wanneer ik tussen je moedervlekken
sterrenbeelden trok, was het alsof
je lichaam iets verduisterde en ook
je stem en je beramingen, alles maakte
duisterder en daardoor, vreemd is dit,
werd wat er laaide raakbaarder dan
voorheen. Odysseus ver, ik heb je
nooit gekend, en als ik je bedenk
knijp ik weer samen en blindeer.

 

Op de hoge

Liep augustus op zijn einde,
sloot de badmeester de hokjes af,
fietste neuriënd september in.

Niemand was er dan ook bij
dat ik de plank betrad. Ik was
geblinddoekt als een deserteur.

Dit zijn de stappen bang bang bang.
In het Bosbad op de hoge
zweet men het peentje bangverlang.

De zon stond even laag als ik en stond
op punt van zakken in de grond.
Wie mij naar boven had gebracht?

Ach mijn lief. En ik wist: morgen
word ik wakker maar ontkomen
kan ik niet. Uit de schoonspringdroom

ontwaakt men met de schoonspringdroom.
Ik wist: ik maak ze nu dan dus.
De aanstalten. Ik sta precies

zo hoog als nodig om bevreesd te zijn.
Dit is de toegedachte afstand tot
het lussenwevend water doopselzacht.

Het heeft me altijd opgewacht –
maar waarom vrees ik dan ineens het bad
alsof het heel snel leeggelopen is?

Dat zo ik sprong – ik wil, ik wil –
ik vallen zou en niets mij ving?

 

Uit: Gerichte gedichten

Zon komt op van links.
Tuin nog donker nat van nacht.
In Bussum Zuid rukt kyrie
de eerste ambulance uit.
In de verre hertenkamp
piauwt een pauw om pauw.

Ik ben ouder dan voorheen.
Kijk maar in mijn spiegel.
In uw reilen zit systeem:
weer was ik niet op u voorbereid,

zoals u zwijgend aan kwam schuiven
aan mijn werkblad aan het raam,
u in het blanco eerste uur,
u gietijzer glanzend in het strijklicht,
u spreidend achterover op uw crucifix,
u met uw martelend geduld van leeg papier.

 

 
Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)

Frans Pointl, Willem Jan Otten, Anna Enquist

Romenu was er noodgedwongen even niet. Vanaf morgen zijn er weer de vertrouwde berichten.

Ziek

de forse broeder met de harde handjes
de trippelbroeder met de wollen wantjes
de hoofdzuster, imperatief,
vult massief de kamer
dreigend met haar zwarte hamer

gejaagd telt het infuus
66 druppels per minuut
een half uur lang onrust
een nieuw infuus:
7 druppels per minuut
traag geruststellend getik
kam en zakdoekjes vallen
oprapen? vergeet het maar

de stervende in de aangrenzende kamer
balt zijn laatste krachten te zamen
in een ontzagwekkend hallo! hallo! hallo!
hij heeft Gods geheime nummer gedraaid
wacht
op meer dan nacht

 

Frans Pointl

 

pointl

Frans Pointl (Amsterdam, 1 augustus 1933)

 

 

Op zaal

Nadert er rinkelend glas,
en platte hakken, op de gang,
dan is dat iemand half dood
die terugkeert in zijn rijdend ledikant
van ergens waar men opensnijdt.

Zij die hem duwde glimlacht,
schuift hem bij ons vijven aan
en trekt gordijnen om hem dicht.

Straks komt hij bij. Begint de pijn
die ons al leerde mee te geven
als een halm. Het zal hem zijn
of hij de eerste is die zo diep buigt.

Klinkt morgen nieuw gerinkel,
en platte hakken op de gang,
dan is hij een van ons. Want ieder
was de enige die zo diep boog.

 

Willem Jan Otten

 

willemjan_otten

Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)

 

Polikliniek

De scalpel. Dieper. Het pincet
rukt met een schijn van drift de rode
tijdbom weg. Doe nu mijn zoon weer
dicht, chirurg, vijandig bondgenoot.
Sluit op zijn rug die rare mond die
fluistert over ongepaste groei en dood.

Na afloop benen wij, veldheren, door de
gangen langs brancards, langs richtingwijzers
naar de hel van ‘kinderonc.’en ‘mort.’.
‘Dood aan de ziekte’, roepen wij, en:
‘wat is pijn’. Scheurend ontploft
het ziekenhuis als we weer buiten zijn.

 

Anna Enquist

 

 

enquist

Anna Enquist (Amsterdam, 19 juli 1945)

Oek de Jong, Willem Jan Otten, Gabriel Loidolt, Matthieu Gosztola, Cynthia Mc Leod, Herbert Kranz, Roy Alton Blount Jr, Hugh McCrae, Jacky Collins, André Salmon, Juliette Adam, Eugène Pottier

De Nederlandse schrijver Oek de Jong werd geboren in Breda op 4 oktober 1952. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2007 en ook mijn blog van 4 oktober 2008.

Uit: Brief aan een jonge Atlas

„Vriend, je schijnt de Verzengde Luchtstreek te naderen. Wat een gloedvolle brief. Met name de laatste bladzijde is vrijwel onleesbaar. Viel het licht in de hotelkamer uit? Heb je die golvende zinnen in duisternis geschreven? Waarom kon je niet op het daglicht wachten? Met veel geduld heb ik dat Arabische handschrift bestudeerd. Nu eens leek die laatste bladzijde me een visioen, dan weer verward geklets. Hoe het ook zij: ik maak me zorgen.
Dat het lijden je heeft aangetrokken sedert je aan loszittende melktandjes wrikte – dat wist ik. Dat seksualiteit voor jou, ondanks alle affaires, vooral een zaak van de geest is – dat zie ik in je schilderijen. Dat je bij het schrijven van brieven graag verschillende talen dooreen gebruikt en de spraakkunst naar je hand zet – daaraan was ik gewend geraakt. Maar dit, deze regel: bind mij op uw altaar. Zo lees ik in je hanepoten. Bind mij op uw altaar en tref mij met een zonnesteek.
Neem me niet kwalijk, maar waarschijnlijk is de zon je al in je kop geslagen, voordat je, daar in Zagora, de rand van de woestijn bereikte.
Je beschrijvingen van Marokko stemmen me weemoedig. De medina’s. Die geur van stof, zweet en rottend fruit ruik ik tijdens de heetste zomerdagen ook wel eens op de Dappermarkt. Je torst de hitte als een loden mantel. Daar doe je het toch voor? Sommige moskeeën zijn toegankelijk – geld!
In de moskeeën breng je de heetste uren van de dag het prettigste door. Het lawaai van de stad verdwijnt, nadat je je schoenen hebt achtergelaten bij de zwakzinnig geworden bedelaars in de poort. Koel en schoon marmer. Je wast hoofd en handen bij het fonteintje op de binnenplaats. Liggend op de rieten matten onder de arcades, volg je de zwaluwen, die langs de gewelven scheren. Je luistert naar het reutelen van het water, naar het gemummel van oude mannen, en je zet het mes in de meloen.
De eindeloze busritten vind jij dus ook het beste onderdeel van de reis. En je hebt dezelfde fout gemaakt als ik: water drinken in de bus. Zodra je daar mee begint, krijg je steeds meer dorst en zit je na enkele uren als een klotsende waterzak in die hobbelende bus. Kijk naar de edele Berbers. Urenlang bewegen zij zich niet. Overigens bestaat er voor je dromerigheid in de bussen een simpele verklaring. Dromerigheid ontstaat door het onophoudelijk waarnemen van voorbijglijdende dingen. Als bij het staren naar het water van een rivier. De geest raakt in verstrooiing. Wonderlijk is het dat juist daar, in het vage, in de monotonie, dikwijls ideeën ontstaan.“

Oek_de_Jong

Oek de Jong (Breda, 4 oktober 1952)

 

De Nederlandse schrijver en dichter Willem Jan Otten werd geboren in Amsterdam op 4 oktober 1951. Otten schrijft poëzie, verhalend proza, toneel, kritieken, artikelen, beschouwingen en essays. Hij groeide op in de Amsterdamse Rivierenbuurt en in Laren (NH). In 1973 debuteerde hij als dichter met de bundel Een zwaluw vol zaagsel. Van 1989 tot 1996 was hij redacteur van Tirade. Na het verschijnen van zijn roman Ons mankeert niets in 1994 raakte Otten betrokken in de discussie over het euthanasie-vraagstuk. Naar aanleiding van zijn bekering tot het katholieke geloof (enige tijd nadat zijn echtgenote hetzelfde had gedaan) publiceerde hij in 1999 Het wonder van de losse olifan
ten, een
rede tot de ontwikkelden onder de verachters van de christelijke religie. In 2004 verscheen zijn roman Specht en zoon die op 2 mei 2005 bekroond werd met de Libris Literatuur Prijs. In deze roman vertelt Willem Jan Otten het verhaal van portretschilder Felix Vincent die van de rijke industrieel Valéry Specht de opdracht krijgt zijn gestorven zoon te schilderen.

 

De winter uit

 

Je hebt op schoot

een baby, van de buren,

niet van ons.

 

Is het gebeurd

wat ik vanmorgen

heb bespeurd?

 

Het bad liep vol

vanmorgen vroeg.

 

Ik dorst te weten dat

wat jij als een gedicht

nog net verzweeg:

 

ze is er weer,

bij ons, bij ons.

Ik hield mijn mond.

 

Het bad liep vol

vanmorgen vroeg.

 

Jij neuriede.

Daarop gorgelden

de graven leeg.

 

Je hebt op schoot

de babybuur, plons plons

en ach, hou nu mijn mond.

 

 

Korte toespraak tot mijn zonen wanneer zij op kamers gaan wonen

Zonen, tweemaal heb ik heel de mensheid voortgebracht zien zijn.

Allebei de keren kwam zij naakt en kledder voort uit Von,

hangend aan haar poten als gestroopt als een konijn

tussen duim en vingers van een stoïcijn die haar een lel

verkocht en zij bleek jullie, telkens één, een dubbelklappend,

krijtend, alles vergend dier met, wisten wij meteen, een ziel.

 

Er is een ja dat alle nee omvaamt en in zich draagt,

het is gekreten voor je weet wat krijten is, het klinkt als nee,

maar krijt van ja, het is, jawel, het is als alle amens samen,

de laatste zucht is het te baren door he
t onuitsprekelijkst gebed.

 

We hebben ja gezegd, ons eerste naakte amen was er eerder zelfs

dan onze naam, en steevast zal de kwestie zijn: waar hebben wij

ons ja vandaan, wie heeft ons opgescheept met meer dan wij?

 

Vraag waar je mee begonnen bent, vrees in de weeënstorm

van zeker nee, wanneer je alles weet wat zeker wordt geweten,

vrees daar je ja en zeg haar nieuw geboren en ten einde na.

 

Otten

Willem Jan Otten (Amsterdam, 4 oktober 1951)

 

De Oostenrijkse schrijver Gabriel Loidolt werd geboren op 4 oktober 1953 in Eibiswald. Hij studeerde electrotechniek en filologie in in München en Graz. Na jarenlang gewerkt te hebben als lector aan een universiteit in het buitenland werd hij actief in verschillende culturele verengingen. In 1988 debuteerde hij met de roman Der Leuchtturm. Sinds enkele jaren is hij zelfstandig schrijver.

 

Uit: Yakuza

 

„Als ich von der Zeitung aufsah, um meinen Augen eine Pause zu gönnen, bemerkte ich eine Frau, die mit halb suchenden, halb irrenden Blicken zwischen die runden Marmortische in meine Richtung schlenderte. Ich war versucht, ihren zögerlichen Weg zu verfolgen, um zu sehen, wen sie wohl ansprechen würde, denn mir war nicht entgangen, dass sie eine kalte Zigarette zwischen den Fingern hielt. Verbat mir das jedoch bald. Das Kapitel Frauenbekanntschaften hatte ich längst abgehakt, und die Frau hätte meine Tochter sein können.

Zu meiner Verwunderung tauchte sie an meinem Tisch auf, beugte sich, die Zigarette vor ihre Lippen haltend, zu   mir herab und sagte in bestem Deutsch, aber mit slawischem Akzent: – Verzeihung, ich habe gehört, Sie sind ein Meister Ihres Fachs. Könnten Sie sich vorstellen, Ihre Kunst auch mir angedeihen zu lassen?

Obwohl die Frage harmlos, ja fast peinlich logisch war, bedachte man meinen Beruf, hatte ich für Momente ein Gefühl, das ich bald als lächerlich abtat: Mir schien, diese Frau könne mein Leben, das seit vielen Jahren in der schönen Sinnlosigkeit meiner Kunst verrann, in eine bestimmte Richtung treiben und mich, dessen einziges Verdienst wohl nur die Unbescholtenheit war, obwohl ich einmal die Gelegenheit gehabt hatte, straflos zum Henker, nein, Mörder, zu werden, am Ende ins Gefängnis bringen.

Ich legte die Zeitung auf dem Tisch ab, ohne die Pfeife aus dem Mund zu nehmen, und griff nach den Streichhölzern: Der Flammenschein holte ein Gesicht aus dem Halbdunkel, das auch im Winter den Teint von Honig beibehalten würde, und es war eine Haut, wie sie Weiße selten haben – der großzügige Ausschnitt ließ keinen Zweifel offen.

Die Frau bedankte sich und nahm mir gegenüber Platz. Alles an ihr, das herbstgrüne Kostüm, die Uhr, das Armband die Perlenkette, wirkte teuer, zum Teil sogar protzig, sodass ich sie, wäre sie mir in einer Hotelbar begegnet, vielleicht mit einer bestimmten Sorte Frau verwechselt hätte. Gleichzeitig war sie immerhin so schön, dass ich sogar aus den Augenwinkeln merkte, wie die Gäste, vornehmlich Studenten ohne Geldsorgen und deren weibliche Begleitung, tuschelten.”

loidilt

Gabriel Loidolt (Eibiswald, 4 oktober 1953)

 

De Franse dichter en schrijver Matthieu Gosztola werd geboren op 4 oktober 1981 in Mans (Sarthe). Hij studeerde piano en compositie, literatuur en menswetenschappen. In 2007 kreeg hij voor zijn essay Sur la musicalité du vide de Prix des découvreurs als jongste schrijver die deze prijs ooit in ontvangst mocht nemen. Zijn gedichten werden gepubliceerd in diverse literaire tijdschriften en bloemlezingen. Ook werkt hij als criticus voor Histoires Littéraires en als fotograaf.

 

 

aujourd’hui
Une fille a posé son sourire
Sur une épaule
Sur mon épaule

 

est-ce qu’on hérite notre sourire
de quelqu’un

 

Je n’ai pas pu m’abstenir de suivre Lydé

 

le bouton de la chemise de nuit
comme obstacle du désir

 

Quand je me suis déshabillé
Des ombres
de son corps et de l’arbre

 

Les coqs riaient déjà.

 

           

                  *

 

Sarajevo
le bleu d’azur du ciel

 

Une balle qui se perd
Dans le corps d’un enfant

 

Il tombe
la couleur du cinabre sur le sol
Il n’a pas eu le temps de tomber amoureux
Il est resté enfant

 

c’est peut-être préférable

 

Il n’a pas eu à chercher chez tous les êtres
Le regard d’une fille rencontrée par hasard
Et puis laissée dans le cours de la vie
Comme l’eau
qui goutte du robinet

 

M_Gosztola

Matthieu Gosztola (Mans, 4 oktober 1981)

 

De Surinaamse schrijfster Cynthia Henri Mc Leod werd geboren op 4 oktober 1936 in Paramaribo als Cynthia Ferrier. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2006 en ook mijn blog van 4 oktober 2008.

 

Uit: Herinneringen aan Mariënburg

Lila Gobardhan-Rambocus

De bij Vaco aan de Domineestraat uitgegeven roman Herinneringen aan Mariënburg
beschrijft de levensgeschiedenis van Sita. Zij werd geboren als oudste dochter van Susila Sahaldeo. Susila was beslist geen gewone koeliemeid: in haar eigen land behoorde ze tot een schatrijke familie. Haar vader was grootgrondbezitter, de belangrijkste man in een dorp niet ver van Bombay in het voormalige Brits-Indië. In 1888 kwam Susila naar Suriname en werd tewerkgesteld in het huis van de directeur van de suikeronderneming Mariënburg. Deze directeur, de Schot Mavor, begon een buitenechtelijke verhouding met haar en hieruit werden twee dochters geboren. In 1902 werd Mavor vermoord tijdens een opstand op de plantage als gevolg van de zoveelste loonsverlaging. De opstand werd bloedig onderdrukt: er vielen rond de twintig doden, de lijken werden op een geheimgehouden plek in een massagraf gedeponeerd tussen twee lagen ongebluste kalk.

Susila werd na de dood van Mavor als kindermeisje tewerkgesteld op plantage Peperpot. Haar kinderen werden haar afgenomen en werden ondergebracht in een weeshuis van de r.-k.-missie. Het jongste meisje Damayanti werd geadopteerd door een echtpaar dat kort daarop naar Engeland terugkeerde. Sita bleef bij de nonnen tot ze op eigen benen kon staan.

Net als haar moeder kreeg Sita een relatie met haar werkgever, die twee (buitenechtelijke) kinderen bij haar verwekte. Na de dood van deze werkgever trouwde Sita met een creoolse oppasser en ze ging terug naar Mariënburg toen haar man daar een baan aangeboden kreeg. Op Mariënburg hoorde ze hoe het de plantage verging en dat er van tijd tot tijd allerlei onverklaarbare ongelukken gebeurden. De bevolking fluisterde dat het te maken had met schuldaflossing (paiman/kwalat), omdat de nabestaanden geen afscheid hadden kunnen nemen van de doden die tijdens de ongeregeldheden (in 1902) gevallen waren. Omdat ze niet wisten waar het massagraf lag.

Sita’s dochter stierf kort na de geboorte de zogenoemde wiegendood (ook een paiman?) en vanaf toen was het leven op Mariënburg een kwelling voor haar.”

Mc Leod

Cynthia Mc Leod (Paramaribo, 4 oktober 1936)

 

De Duitse schrijver Herbert Kranz werd geboren op 4 oktober 1891 in Nordhausen. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2008.

Uit: Ubique Terrarum. Im Stich gelassen

GG wachte auf. Vom Zelteingang her schimmerte Morgenlicht. Er sah auf seine Armbanduhr. Der leuchtende Zeiger stand genau auf der leuchtenden Fünf. Jeden Morgen wachte GG um fünf Uhr auf, weil die Träger lärmten. Jeden Morgen ärgerte er sich darüber, dass sie sich nicht daran gewöhnen konnten, leise zu sein. Aber jetzt vernahm er nichts. Er war aufgewacht, weil es so still war.
Er freute sich, dass sie endlich auf ihn gehört hatten. Es war eben doch gut mit diesen dunkelbraunen Männern der Mahori Berge auszukommen, die sie in Tschitral angeworben hatten. Man musste nur Geduld haben. Es dauerte lange, bis sie begriffen hatten, was die weißen Sahibs wollten, weil ihnen deren Gedanken und Wünsche im Grunde unbegreiflich waren. Warum sollten sie leise sein, wo es doch so herrlich war, beim Wasserholen, beim Feuermachen zu singen, dass es von den Bergen widerhallte?
Aber er hörte ja überhaupt keinen Laut! Jetzt horchte GG angespannt – wahrhaftig, es war totenstill draußen, und mit einem Male überkam es ihn: Gefahr!
Er streifte den Schlafsack ab. Er fuhr in die Sandalen, Buschhemd und kurze Hose hatte er an. Hinaus aus dem Zelt – aber vorher noch rasch den Griff zu seiner Pistole. Er schob sie in die rechte Hosentasche. Jetzt stand er draußen in der Morgendämmerung.
Ein Blick, und er sah, weshalb es so still war: die Träger waren fort. Heimlich hatten sie sich in der Nacht davongemacht. Mitten in den Bergen hatten sie die Sahibs im Stich gelassen.
Er weckte die Kameraden nicht. Er dachte überhaupt nicht daran.
Er fragte sich auch nicht, was denn nun weiter werden solle, wo sie ohne Träger so gut wie hilflos waren. Er hatte nur einen Gedanken. Er stürzte zu den Kisten, in denen ihr Gepäck verstaut war.
Da lagen sie, sorgfältig aufgestapelt, wie die Londoner Firma Fortnum & Mason sie unübertrefflich geliefert hatte, aus gut getrocknetem Holz, sorgfältig zusammengefügt, mit Zink beschlagen, wasser- und luftdicht imprägniert. Einzeln konnten sie als Sitz dienen. Zu vieren in einer Reihe gaben sie eine Bettstelle, drei waren als Stuhl und Tisch verwendbar, und vier, auf kunstvolle Art verbunden, gaben ein Boot, in dem man einen Fluss überqueren konnte. Sie waren als Wasserfass, ja als Badewanne zu verwenden, und keine wog mehr als 25 Seers (23 Kilo), denn das war das höchste Gewicht, das ein Träger schleppte.”

 

Kranz2

Herbert Kranz (4 oktober 1991 – 30 augustus 1973)

 

 

De Amerikaanse schrijver, journalist, musicus en acteur  Roy Alton Blount Jr. werd geboren op 4 oktober 1941 in Indianapolis, Indiana. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2008.

 

Uit: Long Time Leaving: Dispatches from Up South

 

„This was written before the midterm elections of 2006, in which, as we now know, America-even as far South as Virginia-began to take my advice. Much remains to be seen.

Down South recently I read a letter to the editor that sought a middle ground on glossolalia. Apparently controversy has been high among Southern Baptists as to whether speaking in tongues should be embraced doctrinally. The writer began as follows:

“I have never, as far as I am aware, been inspired to speak in tongues myself, but …”

As far as I am aware.

Aw, man, I miss that stuff.

Best I recollect, I have not personally been swallowed by a whale, as such, but …

I moved to the Northeast thirty-eight years ago. By now, you’d think I would have left the South. But I keep needing to get back down there. As long as I can get back out again.

In October 2001, an American flag was stolen in Massachusetts and another one in North Carolina. I know of the first from a photograph in the Berkshire Eagle, of Pittsfield, Massachusetts, in which a reproachful-looking elderly couple are holding up a hand-lettered cardboard sign that says PLEASE RETURN OUR FLAG. SHAME ON YOU. I know of the second from a photograph in the Independent Weekly of Chapel Hill, North Carolina, in which an angry-looking middle-aged man is standing beneath professional plastic-letter signage, bolted onto the front of his house and floodlit, that says, I HOPE THE SORRY PIECE OF [—-] WHO STOLE MY U.S. FLAG DISPLAYS IT WITH PRIDE.

The thinking is clearer in the Northern sign. There is more going on in the Southern one. And it’s more flagrant. “Her lyricism can be flagrant,” writes Margo Jefferson (about Carson McCullers), in The New York Times. “But what Southern writer isn’t flagrant about something?”

Generalizations about the South, unless I am making them, usually put me off, but that one is mannerly enough, for one thing, to be couched as a question. And I don’t know where Margo Jefferson grew up, but I know she is African American and a Jefferson, therefore at least somewhat Southern rooted, therefore not a writer whom I suspect of retaining, autonomically, as a chicken does a piece of gizzard grit, this calcified given: “My cultural hegemony may be pretty well played out [or on the verge of succumbing to barbarism], but at least I’m not Southern.”

 

Roy_blount_2007

Roy Alton Blount Jr. (Indianapolis,  4 oktober 1941)

 

 

De Australische dichter en schrijver Hugh Raymond McCrae werd geboren op 4 oktober 1876 in Melbourne. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2008.

 

Never Again 

 

She looked on me with sadder eyes than Death,

And, moving through the large, autumnal trees,

Failed like a phantom on the bitter breath

Of midnight; and the unillumined seas

Roared in the darkness out of centuries.

 

Never on earth, or in the holy sky,

Beyond the limits of the secret ring

God walls about His Kingdom jealously,

Has ever been a fairer, sweeter thing

Than she: more fair than all imagining.

 

Never again! though I should waste the hours

To search the galleries of angels thro’,

Or, in the exhalation of the flowers,

Gaze for her spirit, tremulous as dew,

To reascend the unfathomable blue.

 

McCrae

Hugh McCrae (4 oktober – 1876 – 17 februari 1958)
Portret door F. Monteath

 

De Britse schrijfster Jacky Collins werd geboren in Londen op 4 oktober 1937.  Jackie Collins heeft zesentwintig romans op haar naam staan, waarvan er wereldwijd meer dan 400 miljoen zijn verkocht. Haar boeken beschrijven voornamelijk het leven van rijke en beroemde personages uit de rijke Hollywoodse filmsterrenscène. Hoewel ze aanvankelijk graag actrice wilde worden, net als haar zus Joan, stortte ze zich uiteindelijk toch op het schrijverschap. Ze had direct succes met haar eerste boek, The World is Full of Married Men, uit 1968. Dit boek werd meteen een bestseller. Nadien schreef Collins de ene bestseller na de andere. Met Hollywood Wives brak ze in 1983 internationaal door. Een aantal romans is verfilmd of bewerkt tot miniseries op televisie. In 1998 had Collins zelfs een eigen televisieshow, Jackie Collins Hollywood, een programma dat dagelijks werd uitgezonden en waarin beroemde acteurs te gast waren.

 

Uit: Married Lovers

 

Anya Anastaskia was an exquisite child. From the moment she was born in a small village outside the city of Grozny, in the Republic of Chechnya, people commented on her fair looks. Her mother – a former Russian ballerina – was not surprised, for she had fallen in love and left Moscow to spend her life with Vlad Anastaskia – a farmer – and the most handsome man she had ever laid eyes on. Anya was born on 1 August 1985, a home birth with no complications. Not only was she beautiful, she was also a sunny-dispositioned and extraordinarily sweet child. The Anastaskia family lived a peaceful life, that is until the Chechen-Russian war, which started in 1994 when Anya was just nine years old. At first it seemed as if the fierce fighting between the Chechens and the Russians would not affect the Anastaskia family. But that was not to be; Anya’s father was called to the city to fight and never returned.

Anya’s mother was heartbroken. She seemed to lose all will to live, and before the war ended in 1996 she went to sleep one night and never woke up. Anya was eleven, alone and petrified. A neighboring family took her in, but they were not kindly people and treated her harshly. It did not help that Anya’s ethereal and somewhat delicate beauty – inherited from her mother – upset Svetlana, the daughter of the family – a stocky, darkly vicious girl with a cruel tongue. Although Svetlana was only a few years older than Anya, she treated the younger girl as if she were her personal slave.“

 

Collins

Jacky Collins (Londen, 4 oktober 1937)

 

De Franse dichter en criticus André Salmon werd geboren op 4 oktober 1881 in Parijs. Samen met Apollinaire en Maurice Raynal was hij een promotor van het kubisme. Salmon stamde uit een kunstenaarsfamilie. Zijn grootvader was schilder, zijn vader beeldhouwer. In de jaren 1897 – 1902 leefde hij met zijn ouders in Sint Petersburg. In 1904 nam hij zijn intrek in het atelierhuis Bateau-Lavoir waarin Picasso, Max Jacob, Kees van Dongen, Apollinaire en andere kunstenaars woonden.

 

 

L’Aube Rue Saint-Vincent

 

Le jour doré s’accroche à l’aile

D’un moulin qui ne tourne plus

Et l’on sent bouillonner le zèle

De Paris, moi je suis perclus.

 

Voici, beautés d’apothéose,

Merveilles du soleil levant,

Traînés par un jument rose

Des choux bleus et des coucous blancs. 

 

La fontaine laborieuse

Redit, inutile leçon,

Une chanson d’esclave heureuse

Au ruisseau libre et vagabond.

 

On ouvre et l’on ferme des portes

Et des mains lèvent des miroirs

Lourds de lumière, que m’importe

Si je suis parfumé de soir ? 

 

La lune a bu toutes mes larmes ;

Partageant mon vin, des filous

M’ont laissé caresser leur armes ;

Ma nuit fut belle.  Couchons-nous.

 

Salmon_portrait

André Salmon (4 oktober 1881 – 12 maart 1969)

 

De Franse schrijfster, polemiste en feministe Juliette Adam werd geboren op 4 oktober 1836 in Verberie. Zie ook mijn blog van 4 oktober 2008.

 

Uit: The Schemes Of The Kaiser (Vertaald door J.O.P. Bland)

 April 12, 1890.

What an all-pervading nuisance is William!

To think of the burden that this one man has imposed upon the intelligence of humanity and the world’s Press!  The machiavelism of Bismarck was bad enough, with its constant demands on our vigilance, but this new omniscient German Emperor is worse; he reminds one of some infant prodigy, the pride of the family.  Yet his ways are anything but kingly; they resemble rather those of a shopkeeper.  He literally fills the earth with his circulars on the art of government, spreads before us the wealth of his intentions, and puffs his own magnanimity.  He struggles to get the widest possible market for his ideas: ’tis a petty dealer in imperial sovereignty.

There is nothing fresh about his wares, but he does his best to persuade us that they are new; one feels instinctively that some day he will throw the whole lot at our heads.  I am quite prepared to admit that, if he had any rare or really superior goods to offer, his advertising methods might be profitable, but William’s stock-in-trade has for many years been imported, and exported under two labels, namely the principles of ’89 and Christian Socialism.

Rushing headlong on the path of reform–full steam ahead, as he puts it–he is prepared to change the past, present and future in order to give happiness to his own subjects.  But France is likely to pay for all this; sooner or later some new rescript will tell us that the valley of tribulation is our portion and inheritance.“

 

Julietteadam

Juliette Adam (4 oktober 1836 – 23 augustus 1936)

 

De Franse dichter Eugène Edine Pottier werd geboren op 4 oktober 1816 in Parijs. Hij was transportarbeider, communist en lid van de Parijse Commune. Vanuit zijn commune-ervaringen schreef hij de tekst van de internationale hymne van de arbeidersbeweging: De Internationale. Toen de commune met geweld werd neergeslagen lukte het hem te vluchten. Hij emigreerde naar de VS. In 1880 werd hem gratie verleend en kon hij naar Frankrijk terugkeren.

 

 

J’ai faim

 

Au citoyen Fauvety.

 

     J’ai faim! j’ai faim! dit le corps,

Je n’ai pas le nécessaire;

Le ver ronge moins les morts

Que les vivants, la misère.

Quand donc aurais-je du pain?

J’ai faim, dit le corps, j’ai faim!

 

J’ai faim! j’ai faim! dit l’esprit,

Je ne vais pas à l’école;

En vain la nature écrit,

On croit l’erreur sur parole.

Quand donc aurai-je du pain?

J’ai faim, dit l’esprit, j’ai faim!

 

J’ai faim! j’ai faim! dit le coeur,

Et je n’ai pas de famille;

Mon fils est un escroqueur

Et ma fille est une fille.

Quand donc aurai-je du pain?

J’ai faim, dit le coeur, j’ai faim!

 

J’ai faim! j’ai faim! dit le tout,

Faim d’amour et de justice;

Sème ton grain, que partout

La triple moisson jaunisse.

Alors l’homme aura du pain,

Nature n’aura plus faim!

 

eugenepotier

Eugène Pottier (4 oktober 1816 – 6 november 1887)