Wytske Versteeg, Gottfried Benn

De Nederlandse schrijfster Wytske Versteeg werd geboren op 2 mei 1983. Zie ook alle tags voor Wytske Versteeg op dit blog.

Uit: Beesten

“Het was winter, er lag sneeuw zoals nu, een prachtige dag om te wandelen. Joshua was hier en de laatste paar kilometer liepen Erik en hij een eind voor mij uit. Sneeuw in een bos waar niemand komt is prachtig, de wereld zo anders, het enige geluid dat van mijn eigen voetstappen. Ik was niet verbaasd toen ik een vos zag, een stukje verderop. Zijn vacht stak helder oranje af tegen de sneeuw, het was een prachtig dier. Eerst dacht ik dat hij me niet gezien had. Ik stond heel stil, staarde naar hem en na een tijdje keek hij op.
“Hallo vos,” zei ik heel zachtjes tegen hem.
Alles was zo stil. Ik was dankbaar voor het moment, de schoonheid ervan.
Er bestaan plekken waar vossen brutaal zijn, zelfs huizen binnendringen, maar de vossen hier zijn schuw. Dit dier niet; het leek alsof er een elektrische schok door hem heen ging toen hij me zag. Toen kwam hij in beweging, rende niet van mij weg maar naar me toe.
Eerst begreep ik niet eens wat er gebeurde. Ik stond stil en wachtte, keek naar het dier dat op mij afstormde, zijn bek wagenwijd open. De vos maakte een keelgeluid tussen grommen en blaffen in, zijn oren lagen plat op de zijkant van zijn kop. Even was ik te verbaasd om te bewegen, toen begon ik te rennen. Terwijl ik rende bedacht ik hoe belachelijk het was om zo bang te zijn voor een vos, maar ik rende zo hard als ik kon. Het dier kwam snel dichterbij; nog voor ik me kon omdraaien viel hij aan. Ik trapte naar hem, maar hij was niet bang.
De vos had moeite om door de dikke stof van mijn skibroek te komen, maar het lukte hem wel. Zijn tanden zonken diep in mijn kuit. Ik struikelde, viel bijna over de vos heen. Terwijl ik viel lukte het me om het dier tegen de grond te duwen. Hij blafte, siste naar me, zijn nekharen recht overeind. Ik drukte hem met al mijn gewicht tegen de grond, maar ik wist niet hoe lang ik dat kon volhouden.
Ik schreeuwde.
Het geluid van mijn stem verdween in de sneeuw. Erik en Joshua waren waarschijnlijk al thuis en zouden me hoe dan ook niet horen. Het huis dat hier het dichtstbij was werd alleen in de weekends bewoond. De vos grauwde. Hij was veel sterker dan je van zo’n klein dier zou verwachten, worstelde als een bezetene om los te komen. “Erik!”
Er viel wat sneeuw van een tak, verder niets.”

 

Wytske Versteeg (Amsterdam (?), 2 mei 1983)

 

De Duitse dichter en schrijver Gottfried Benn werd geboren in Mansfeld op 2 mei 1886. Zie ook alle tags voor Gottfried Benn op dit blog.

 

De hekken

Gegrendeld zijn de hekken,
je redde je nog net
door je terug te trekken,
maar wie heb jij gered?

Het duiken, zwieren, wijken
der meeuwen bij een sluis,
de peppels langs de dijken,
daar was je thuis,

tot je, met huid en haren,
het eigen ik verkocht
en bij wie rond je waren
slechts roem en voordeel zocht,

om eindelijk te ontdekken
de voosheid van je waan:
je redde je achter hekken
die nooit meer opengaan.

 

Vertaald door A. Marja

 

Gottfried Benn (2 mei 1886 – 7 juli 1956)
In 1918

 

Zie voor de schrijvers van de 2e mei ook mijn blog van 2 mei 2022 en ook mijn blog van 2 mei 2021 en ook mijn blog van 2 mei 2018 en ook mijn blog van 2 mei 2017 en ook mijn blog van 2 mei 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Wytske Versteeg, Gottfried Benn

De Nederlandse schrijfster Wytske Versteeg werd geboren op 2 mei 1983. Zie ook alle tags voor Wytske Versteeg op dit blog

Uit: Het gouden uur

“Dit is het tegenovergestelde van thuis. Dit land is in zichzelf gekeerd, de grond is uitgebeend en hard. De straten hebben geen namen, de huizen geen nummers. Vijf keer per dag galmt de luidspreker van de moskee de oproep om te bidden door heel Sarakina. Hier is het licht in de middag intens zoals jij het kende, de lucht droog zoals jij, denk ik, gewend was. De nacht is zwarter, het donker donkerder, de ruimte boven mijn hoofd overweldigend. Overdag zoek ik met Tarik naar de sporen van mensen die allang verdwenen zijn, een jongere versie van de aarde, een moment waarop alles nog openlag, ik verlies mezelf gretig in een zee van tijd. Niet ver van hier doen ze aan dagbouw, we reden er gister nog langs. Een van de bergen wordt door graafmachines systematisch ondermijnd zodat de flank ervan nu niet meer schuin en grillig afloopt, maar langzaam verandert in een ouderwets spelletje Tetris. Er zijn nette, rechte strepen uit de stenen gehakt; een keurige leegte bedreigt de berg, op een dag is er niets meer van over. Niet veel later zal niemand nog vermoeden dat die berg hier miljoenen jaren is geweest, binnen enkele decennia zal zelfs de herinnering aan de herinnering verdwenen zijn. Ik dacht dat we meer dagen zouden hebben, weken, maanden — misschien jaren. De avond voordat je vertrok leek er een als alle andere, pas achteraf werd het de avond voordat ik alles verloor. Dus verbaasde het me toen je zachtjes in mijn hand kneep alsof ik een kind was of een heel oude vrouw of getroffen door groot ongeluk. Ik probeerde de uitdrukking op je gezicht te lezen, maar je keek langs me heen naar het raam en naar het donker buiten. Nog eens kneep je in mijn hand en ik moest lachen om dat ouderwetse, troostende gebaar, wat ongemakkelijk omdat het me iemand maakte die niet voor zichzelf kon zorgen, iemand die troost nodig had. Wat?’ vroeg ik. Je glimlachte. Wanneer jij glimlacht deel je niets, integendeel. Je glimlacht als een kind dat een arm over zijn schoolwerk houdt om te voorkomen dat zijn buurman afkijkt. Je glimlachte alsof je aan een grap dacht die ik niet zou begrijpen. Wat?’ herhaalde ik. `Wat nou wat?’ zei je. Je liet mijn hand los, stond op en liep naar het raam, plukte een blaadje van de zieltogende basilicumplant die in de vensterbank stond en kauwde er nadenkend op. Nu zag ik alleen je rug nog, je smalle schouders onder je lievelingsshirt, zwart met daarop in witte letters FOR •HE LOVE OF BASS. (Die neiging van je om bij het raam te gaan staan als het buiten nog koud was maar de zon al scheen: je armen om jezelf heen geslagen en je hele bovenlichaam naar het glas gericht, hunkerend naar het kleinste beetje warmte.”

 

Wytske Versteeg (Amsterdam (?), 2 mei 1983)

 

De Duitse dichter en schrijver Gottfried Benn werd geboren in Mansfeld op 2 mei 1886. Zie ook alle tags voor Gottfried Benn op dit blog.

 

Requiem

Op elke tafel twee. Mannen en wijven
kruislings. Nabij, naakt, en toch zonder pijn.
De schedel en de borst open. De lijven
die nu voor het laatst aan het baren zijn.

Ieder drie kommen vol: van brein tot zak.
En zie Gods tempel en des duivels stal
nu borst aan borst beneden in een bak
grijnzen naar Golgotha en zondenval.

De rest: wedergeborenen in kisten:
mansbenen, kinderborst en vrouwenhaar.
‘k Zag het van twee die ooit naast de pot pisten,
als uit één moederlichaam lag het daar.

 

Vertaald door Kees van Hage

 

Gottfried Benn (2 mei 1886 – 7 juli 1956)

 

Zie voor de schrijvers van de 2e mei ook mijn blog van 2 mei 2022 en ook mijn blog van 2 mei 2021 en ook mijn blog van 2 mei 2018 en ook mijn blog van 2 mei 2017 en ook mijn blog van 2 mei 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Wytske Versteeg, Angela Krauß

De Nederlandse schrijfster Wytske Versteeg werd geboren op 2 mei 1983. Zie ook alle tags voor Wytske Versteeg op dit blog

Uit: Quarantaine

“Nog altijd ben ik ervan overtuigd dat ze eigenlijk ergens daar thuishoorde, op een plek die mijn verbeelding voor haar ingericht heeft. Dat ze die avond in mei alleen per vergissing verzeild was geraakt op dat stomvervelende feest in de polder. Nu er niets over is, hunker ik ernaar om nog een keer te zien hoe zij bewoog, haar sierlijkheid zo ongebruikelijk voor vrouwen uit ons land, die zich ongeacht hun schoeisel voortbewegen alsof ze regenlaarzen dragen. Sierlijk, maar wat zegt dat? Valt dat woord soms aan te raken, vast te pakken?
Alleen in mijn gebarricadeerde huis doe ik mijn best me te herinneren hoe haar gezicht eruitzag, haar stukje voor stukje vanuit het niets weer op te bouwen. De lachrimpels rond haar rode lippen, het glanzend zwarte haar dat ze die eerste avond opgestoken droeg bij wijze van parodie op een oudere, stoffigere vrouw. Telkens als ik aan haar denk wis ik haar verder uit, onvermijdelijk worden haar trekken vager, onduidelijk wat echt was en wat niet. Had ze een moedervlek op haar linkerwang, had ze überhaupt een moedervlek?
Over een jaar of tien, of misschien eerder, morgen, overmorgen of volgende week, zal er een leger komen om ons in beslag te nemen, misschien de Russen wel. Ze zullen onze huizen vullen met hun flessen wodka, met stapels Dostojewski en zwaarmoedigheid, en ik zal hen niet tegenhouden, als ik tegen die tijd nog leef. Ik stel me de soldaat voor die op zijn zware laarzen dit huis binnenstampt, het dunne snorretje boven zijn lip, grote, vochtige ogen. Hij zal mijn spullen vinden, en wie weet, misschien ook mij als een geraamte met tegen mijn borst geklemd een stapel losse blaadjes, aangetast door vocht en schimmels en de tijd, volgekalkt in mijn handschrift, dat nog het meest weg heeft van een verzameling insectenpoten, eerst uitgetrokken en daarna zorgvuldig tussen lijntjes gerangschikt. Lieve schat, ik ben melodramatisch, maar gun me dit plezier, de ijdele gedachte dat een lezer mijn al lang verlaten huis zal binnengaan. Nog terwijl ik dit schrijf zie ik het ongeduldig schouderophalen waarmee jij steevast reageerde op dergelijke uitspraken van mijn kant, hoe je demonstratief de andere kant uit keek en ondertussen met een prachtige hand strengen draaide van je haren, verveling geperfectioneerd tot kunst. Wreed, misschien, om eindeloos tegen je aan te praten nu jij je niet meer kunt verweren. Vergeef me, dear. Je zult het geluid van mijn stem nog een keer moeten verdragen, waar je ook bent.”

 

Wytske Versteeg (Amsterdam (?), 2 mei 1983)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Angela Krauß werd geboren op 2 mei 1950 in Chemnitz. Zie ook alle tags voor Angela Krauß op dit blog.

 

Mijn kleine broertje
mijn oudste metgezel.
Die de tafel met dekens vol hing,
wanneer bezoek werd aangekondigd.
Mijn kleine broertje in zijn schuilplaats.
Wilde hij worden verlost?
Drink niet, broedertje!
Het bezoek roerde in de kopjes,
een belletje op de grond,
beneden haalde iemand diep adem.
Een dierenjong,
dat een geur in zich opneemt.
Ik heb hem nooit gevraagd:
Liet hij een kiertje open
waardoor hij naar ons keek?
En waarom hij daar was
en niet ik.
Ik vraag het hem niet
mijn bloedbroeder
van de ondoorzichtige vlakte achter ons,
in de buurt van de eeuwige jachtvelden,
van waaruit we zijn vertrokken.
Tot het einde van ons leven
hoeven we elkaar geen vragen te stellen.
Als hadden we in het duister van onze levensstart
elkaar alles verteld.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Angela Krauß (Chemnitz, 2 mei 1950)

 

Zie voor de schrijvers van de 2e mei ook mijn blog van 2 mei 2018 en ook mijn blog van 2 mei 2017 en ook mijn blog van 2 mei 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Wytske Versteeg, Angela Krauß

De Nederlandse schrijfster Wytske Versteeg werd geboren op 2 mei 1983. Zie ook alle tags voor Wytske Versteeg op dit blog

Uit: Quarantaine

“Zelf zei ze de ene keer het ene en de volgende weer iets heel anders; ze gaf me zo veel verklaringen dat ik niet wist welke ik kon geloven. Ze was misschien een pathologisch leugenaar, of gewoon in het bezit van een bloeiende fantasie – ik meet mij geen oordeel aan over de geest van een ander, althans niet die van haar. Dat ik nooit een definitief antwoord heb gekregen is in mijn huidige toestand een voordeel, want de leegte stelt me in staat naar hartenlust te fantaseren over haar Spaanse achtergrond, een verre voorvader uit die contreien, ontdekkingsreiziger misschien. Onmiddellijk slaat dan mijn geest op hol, visioenen van inheemse vrouwen zoals op de schilderijen van Gauguin, naakt op een schelpenketting na, verleidelijk wiegend met hun heupen. Zij op het zand tussen hen in, eveneens naakt natuurlijk, loom brengt ze een passievrucht naar haar mond; zo dadelijk, als ze de eerste hap neemt, zal het kleverige sap over haar dijen druipen. Direct daarna, gedachten schieten heen en weer als vissen, beelden van een dikke matrone met duidelijk zichtbare snor, kleine zwarte haartjes boven haar bezwete lippen, roerend in een gigantische pan met paella, nu verheft ze haar stem, roept: ‘Maríaa!’ Daar rent ze de keuken binnen, klein meisje met vlechtjes, om de een of andere reden zie ik een hond die om haar heen springt als op een middeleeuws schilderij, bleek licht van de tl-balken en alle tafeltjes bedekt met plastic zeil. Dan het schemerige licht van een moeilijk vindbaar zaaltje ergens in een Argentijnse stad, het ongegeneerd seksuele ritme van de tango dringt door een steegje heen. Zij met blote rug tussen de dames op stilettohakken, iemand schenkt te sterke drank, er klinkt geschreeuw wanneer er bloed vloeit – ah, had ik haar daar kunnen ontmoeten!”

 

Wytske Versteeg (Amsterdam (?), 2 mei 1983)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Angela Krauß werd geboren op 2 mei 1950 in Chemnitz. Angela Krauß viert vandaag haar 70e verjaardag. Zie ook alle tags voor Angela Krauß op dit blog.

 

Zo vanzelfsprekend alles wat we bewonen.
Als ons lichaam,
waarvan het verval ons net zo ontgaat
als zijn constante vernieuwing.
Alles is vanzelfsprekend
zolang het leeft.

De manier waarop we een deur openen
en weer sluiten,
laat de grenzen tussen lichaam en woning
vervagen – slechts een moment,
maar vanzelfsprekend genoeg om ons eraan te herinneren
dat we niet gewoon diegenen zijn
die hier komen en gaan.

Of de schaduw
als die zich bandeloos, zomers
een jonge rij huizen om de nek legt,
voordat de warme, vochtige adem
van de straat na de stortbui
zoals vroeger door die van jezelf heen stroomt.

Wat we bewonen zijn we zelf.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Angela Krauß (Chemnitz, 2 mei 1950)

 

Zie voor de schrijvers van de 2e mei ook mijn blog van 2 mei 2018 en ook mijn blog van 2 mei 2017 en ook mijn blog van 2 mei 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Esther Freud, Wytske Versteeg, Rob Waumans, Tilman Rammstedt, James Holmes, Theo Sontrop, Jef Last, Gottfried Benn, Novalis

De Engelse schrijfster Esther Freud werd geboren in Londen op 2 mei 1963. Zie ook alle tags voor Esther Freud op dit blog.

Uit: Mr. Mac and Me

“I was born upstairs in the small bedroom, not in the smallest room with the outshot window, where I sleep now, or the main room that is kept for guests – summer visitors who write and let us know that they are coming and how long they plan to stay. Sometimes, after a night’s drinking, folk may rest there, although Mother always takes their money off them first. If she doesn’t they wake up and protest they don’t know how they came to be lying in that fine wide bed, say they’ve been apprehended and held there, in comfort against their will. But that is at harvest time, when men and boys come to wash away the wheat chaff tickling their throats, or in high summer when they’ve spent the day thinning out the wild oats from hay. But I was born in winter, the sea storming on the beach beyond, roaring through the night, louder than my mother, whose ninth child I was.
My father was over at Sogg’s Fen searching out a rabbit, and when he came back in he brought with him news that three fishermen from Dunwich had been lost at sea. The bell was ringing in the church there, Mother swore she could hear it through the storm, and she laid me against her chest and cried so hard she nearly drowned me with her tears. ‘What is it?’ my sister Mary was tending her. ‘Will he not feed neither?’ But Mother said she knew someone had to be taken that night, and sinful as it was, she was just so very grateful that it wasn’t me.
My father gave the rabbit to Mary to skin and gut, and he climbed into bed himself, knocked sideways with the spirits he’d drunk to keep away his fright.
‘We can’t both be lying down,’ my mother shoved him, ‘or this boy will have survived for nothing.’ And when he didn’t rouse himself she got up and careful as she could she climbed down the ladder, and leaving me beside him, she laid a fire in the public bar in case anyone should come in for a sup.
It was Mother, more than anyone, who had the village in her blood. Born and reared up near the common where her father was a pig man. She’d never wanted to leave, never planned to, but one afternoon she was out on the street when a man pedalled by and winked his eye at her. ‘Knives to grind,’ he sang over his shoulder and she smiled right back at him. He was an older man, halfway to her father’s age, with a ragged look as if he needed someone’s caring. But he was smiling as he wheeled around, smiling as he asked her name, and soon he was offering to sharpen the family knives half price.”

 


Esther Freud (Londen, 2 mei 1963)

 

De Nederlandse schrijfster Wytske Versteeg werd geboren op 2 mei 1983. Zie ook alle tags voor Wytske Versteeg op dit blog.

Uit: Quarantaine

“Laat ik het meteen maar toegeven: ik had die zomer iets heel anders aan mijn hoofd.
Als gevolg van een aantal verwikkelingen in mijn persoonlijk leven had ik me eind juli gedwongen gezien om mijn praktijk als plastisch chirurg te sluiten.
Tijdelijk.
Of dat was wat ik mezelf voorhield, wat ik op de website vermeld had en ingesproken op het antwoordapparaat: wegens omstandigheden tijdelijk gesloten. Een aangenaam vage uitdrukking, want niemand durft ooit te vragen wat die omstandigheden zijn, anders dan het normale leven. Wegens omstandigheden dus kon ik niet naar buiten en in plaats daarvan keek ik televisie, vierentwintig uur per dag, zeven dagen per week, verwonderde me over zo veel domheid. Het enige woord dat er werkelijk toe deed werd nooit genoemd, kwam hoe dan ook niet voor in de actualiteitenrubrieken.
De liefde, dacht ik terwijl ik me aftrok voor de tv en het beeld van een stel verdorde experts voor mijn geestesoog plaatsmaakte voor haar gezicht, haar borsten en haar hele veel te jonge lijf. Waarom praat niemand ooit over de liefde, over wat die van ons maakt, waar ze ons toe aanzet?
Maria.
Zo’n ouderwetse naam voor iemand van haar leeftijd, in elke lettergreep galmt de geruststellende klank van devotie. Ik heb haar er later vaak naar gevraagd, maar nu nog weet ik niet waarom ze zo genoemd is, of ze streng katholiek is opgevoed, of ze vernoemd is naar een oma.”

 


Wytske Versteeg (Amsterdam (?), 2 mei 1983)


De Nederlandse schrijver Rob Waumans werd geboren in Alkmaar op 2 mei 1977. Zie ook alle tags voor Rob Waumans op dit blog.

Uit: Als je de stad binnenrijdt

“De muziek staat hard, er zitten vier mensen naast elkaar op het aanrecht. Op de grond staat een krat bier. Op de tafels plastic bakjes met nootjes en chips. Thijs staat bij een draagbare cd-speler die iemand heeft meegenomen. Ik weet niet goed waar ik moet gaan staan of zitten en sta daar maar. Laat ik maar een biertje pakken, denk ik. Ik drink het flesje vrij snel leeg, laat binnensmonds een boer. Het koolzuurgas komt door mijn neus en ik krijg tranen in mijn ogen. Dan komt Ruud langs-lopen. Hij kijkt in mijn natte ogen. `Emotioneel hè,’ zegt hij. Ik knik. Op de tafel waar normaal gesproken Thijs, Ruud, Khalid en Judith aan zitten, zit nu een vrouw. Ze zit erbovenop met haar voeten op een stoel en drinkt iets uit een wit bekertje. Ik neem een slok uit een nieuw flesje bier en loop naar haar toe. `In welk team zit je?’ vraag ik. Ze moet heel hard lachen. Met de hand waar ze haar bekertje mee vasthoudt wijst ze naar haar rechteroor. Ze draait haar hoofd een beetje, ik zie dat ze een telefoon tegen haar oor drukt. ‘Echt waar!’ roept ze heel hard in haar telefoon. ‘Dat is geweldig!’ Ik draai me om en kijk naar Khalid die heel vreemd staat te dansen. Thijs klapt in zijn handen. Het bier is lauw. Het lijkt altijd alsof lauw bier meer koolzuur bevat. De vrouw tikt op mijn schouder. Wat zei je?’ zegt ze. ‘Ik was even aan het bellen.’ `Maakt niet uit.’ Ik neem een slok bier. De slok is te groot en er loopt een straaltje over mijn kin. Ik doe alsof ik op mijn horloge kijk en veeg mijn kin af aan mijn mouw. `In welk team je zit.’ `Team 3, bij Michel.’ Ik kijk rond. Khalid staat bij een geopend raam en rookt samen met iemand die ik niet ken een sigaret. Dat mag dus niet. ‘Wie is Michel?’ Ze wijst naar een man met een kaal hoofd. Ik ken hem van gezicht. `0 ja,’ zeg ik, ‘die kale.’ Ze zegt niets meer. `Wat is jouw dagrecord?’ vraag ik.
`Dagrecord?’ Ja, boetes per dag.’ Ze moet heel hard lachen en ze schudt haar hoofd. ‘Weet ik veel,’ zegt ze. Ze moet weer lachen. Nu nog harder dan net, mijn gezicht wordt warm. Jezus,’ zegt ze, `heb je geen hobby? Ga zwemmen of zo.’ `Wijsneus,’ zeg ik en ik loop naar het keukentje. Ik pak mijn derde flesje bier.
Onderweg naar huis zie ik op de Kruislaan een oude Volkswagen Ta staan. Ik had hem nog niet eerder gezien. De eigenaar is er niet overdreven zuinig op, er zitten roestplekken op de wielkasten en de spijlen. Hij staat onder een lantaarnpaal en het oranje licht geeft de wagen een vreemde gloed. Er zit een oude parkeervergunning in de linkerbenedenhoek van de voorruit geplakt. Ik strijk met mijn vingers over de voorplaat en fiets weer verder.”

 


Rob Waumans (Alkmaar, 2 mei 1977)

 

De Duitse schrijver Tilman Rammstedt werd geboren op 2 mei 1975 in Bielefeld. Zie ook alle tags voor Tilman Rammstedt op dit blog.

Uit: Morgen mehr

“Ich weiß ja schon alles. Ich weiß, wie alles werden wird und mache mir dennoch Sorgen, weil man mit Sorgen nie verkehrt liegt. Ich weiß, dass ich knapp dreihundert Meter über dem Erdboden zur Welt komme. Ich weiß, dass ich viel später die Silbermedaille in einer Randsportart gewinne und der Liebe meines Lebens im längsten Stau der Welt begegne. Ich weiß, wie mich mein bester Freund verrät. Ich weiß die Nacht im Gefängnis und den Sommer mit beiden Beinen in Gips. Ich weiß dieses Weihnachten, an dem die Mädchen mir zum ersten Mal etwas schenken, das sie selbst gekauft haben, dieser aufgeregte Stolz in ihren Augen. Ich weiß, wie wenig ein Meer tröstet und wie sich fremde Haut anfühlt, wenn sie nicht mehr fremd ist.
Ich weiß das entscheidende Gewitter und wie ich in der U-Bahn zum ersten Mal höre, dass ich alt bin. Ich weiß ein Wiedersehen nach vierundvierzig Jahren, und wie einfach auf einmal alles ist, wenn man in einen See springt. Ich weiß, wie ich mich zwischen zwei Lügen für die falsche entscheide. Ich weiß, wie mich Fäuste treffen. Ich weiß die Müdigkeit und wie ganze Jahre verschwinden. Ich weiß, wie es ist, nicht zum Mond zu fliegen, und ich weiß das Wartezimmer und wie es dann doch gutartig ist, wie so vieles gutartig ist, und ich weiß, wie oft ich das vergesse.
Ich weiß, wie ich die Unschuld verliere, nicht den ersten Sex, obwohl ich den auch weiß, sondern die echte Unschuld, wenn man sicher ist, nie wieder einwandfrei glücklich zu sein. Ich weiß den milchigen Blick des Elefanten in Kalkutta. Ich weiß sämtliche Klingeltöne. Ich weiß den Schneesturm, wenn ich das letzte Mal »Ich liebe dich« sage, ohne es zu meinen. Ich weiß, wie ich glaube, Gott zu sehen, und dann war er es doch nicht. Ich weiß, wie sich das Auto überschlägt, zweimal, dreimal, vielleicht öfter, ich weiß das »Jetzt ist es aus«, ich weiß, wie wahr es scheint und dass es dann doch erst Tage später aus sein wird in diesem gelblichen Provinzkrankenhauszimmer mit Blick auf Weinberge und alles doch kein Wunder ist. Es wird früher Nachmittag sein, ein Donnerstag, der Fernseher läuft, aber das weiß ich dann nicht mehr, das weiß ich dann endlich nicht mehr.
Es wird ein volles Leben gewesen sein, zumindest werde ich mir das glauben. Ich werde manchmal schön sein und manchmal ein wenig zu weise. Ich werde mir beides verzeihen. Ich werde mir vieles angewöhnen und nur selten Gutes. Ich werde das meiste nicht beenden. Vielleicht wird nichts nach mir benannt, und vielleicht ist das auch tatsächlich nicht entscheidend. Ich werde dabei gewesen sein, das weiß ich sehr genau.“

 

 
Tilman Rammstedt (Bielefeld, 2 mei 1975)

 

De Amerikaanse dichter en vertaler James Stratton Holmes werd geboren in Collins, Iowa, op 2 mei 1924. Zie ook alle tags voor James Holmes op dit blog.

Uit: A Long Night In Leatherland (Verschenen onder het pseudoniem Jacob Lowland)

“The door bell doesn’t stop ringing, and within half an hour the bar is overcrowded. Karl tries to find a way to the back to go for a pee upstairs. Thanks to his thirsty willingness I don’t have to make that journey. He comes back with the message that the backroom and the hallway upstairs are full too. We sit on the bench in front of the window, talk a little, pet for a while, tired, content with life and with each other. Me partially lying on the bench, he on the floor with his head in my crotch. We fall asleep.
We are woken up by Steve, who has already chased everybody away. It’s seven ‘o clock.
We have to hurry to catch the train. Karl departs on time. His waving, a mixture between enthusiasm and submissiveness, is almost saying “Goodbye, sir”. His slave collar glistens in the light. I take the tram, homewards among daypeople who are wide awake. Worn-out. And tonight that damn article has to be finished.
But Karl is coming back next Friday. “To clean the dungeon, master, if I may?” If he does well, we’ll go to the leathernight at Steps. And the night afterwards there is a party again at the Pakhuis.”


James Holmes (2 mei 1924 – 6 november 1986)
Leather Pride in Amsterdam

 

De Nederlandse dichter, letterkundige en uitgever Theodorus Alexander Leonardus Maria (“Theo”) Sontrop werd geboren in Haarlem op 2 mei 1931. Zie ook alle tags voor Theo Sontrop op dit blog.

 

Doctus poeta

Of hij nu lyrisch opwiekt tot de pieken,
De Muze langzaam uitkleedt tot het bot,
Of als de drekpoëet bij Hogarth
Het rijmelboek van Ezelsoor beduimelt,
– de bakkersvrouw kijkt toe en toont de lat –
Of hij – hoe groter beest – door de Geest
In het oor wordt bevrucht met dictees
Zoals Claudel die de hel en de hemel in pacht had,
Of vlijtig een perzisch tapijt knoopt:
Of hij nu klopt, veegt of zuigt
Het blijven tenslotte woorden van tijd
Die hoe dan ook wat dan ook zeggen.

 

Yen Yu

Pratend over de avant-garde in China,
lang geleden, de dertiende eeuw –

‘De allerslechtsten,’ zei Yen Yu
‘die schreeuwen en grauwen,
en de taal die hen bezigt!
Een ramp, zulke dichters.’

Hij zei, ‘Zie je die mier daar?
Let op, daar komen er meer,
hoe hij stopt, zijn sprieten naar voren,
en weer omkeert, naar “nieuwe wegen”.
Zo blijf je miertje de voorste.’

En hij zei ‘Schuw slechte dichters,
van de avant- of welke garde.’

(naar Louis Simpson)

 

 
Theo Sontrop (2 mei 1931 – 3 september 2017)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Josephus Carel Franciscus (Jef) Last werd geboren in Den Haag op 2 mei 1898. Zie ook alle tags voor Jef Last op dit blog.

Uit: Zuiderzee

“Zwart aanjagende golvenreeksen met wit schuim, nijdig opbeukend tegen de hooge Noordkust van het eiland.
Golven – schuim – regen, en het donkere loeien van den wind dat al vier dagen aanhoudt.
Storm – regen – zee, en een kleine jongen in een leege harington, tusschen den Ommele bommele steen en den toren.
Achter zijn rug zijn de witte vuurtoren en het huis van dominee, iets lager het kreunende ruischen der gemartelde boomtoppen op het kerkplein, daar beneden staat de school, waarvan de groote groene deur een half uur geleden met een zwaren klap achter hem dicht viel.
En de kinderen op school zitten nu zeker heel stil en beangst in hun banken terwijl meester, met een witten zakdoek om zijn hand, voor het bord staat.
– Als die regenwolk daarginds naderbij komt en het nog donkerder wordt zal meester het gele petroleum-licht aansteken boven de banken, dat het bord doet glimmen….
In zijn mond het zilte nat van den zeewind herinnert Theun aangenaam den smaak van bloed bij het bijten. Naproevend laat hij zijn tong langzaam strijken langs verhemelte en lippen.
– Geraakt heeft hij hem! God-ver-domme!
In den mond van den achtjarigen jongen heeft de vloek het gewicht van een zware zonde, maar tevens de voldoening van een onverschillige mannelijke fierheid.
– God-verdomme!, herhaalt hij, hardop nu, en rolt zich tegelijk nog kleiner op in de leege ton, die het geheime hol is voor hem en Auke.
De gedachte aan meester en de wijze waarop hij Auke uit de bank gesleurd heeft spant al zijn spieren stijf en hard alsof hij kramp heeft.
– Altijd weer Auke!, – om mij te pesten!
De tranen komen Theun in de oogen. Hij probeert in zijn eigen hand te bijten, maar dat is niet hetzelfde, en ook de lekkere bloedsmaak van daarnet is ver dwenen.
De klok van den toren slaat drie uur. Over zee jaagt een grijs gordijn van neerstriemenden regen. Tegen den heuvel op blaast de wind vlokken met zand vermengd schuim tot vlak voor zijn klompen.”

 
Jef Last (2 mei 1898 – 15 februari 1972)
Jef Last (midden) en André Gide (rechts) in de Sovjet Unie in 1935

 

De Duitse dichter en schrijver Gottfried Benn werd geboren in Mansfeld op 2 mei 1886. Zie ook alle tags voor Gottfried Benn op dit blog.

 

Worte

Allein: du mit den Worten
und das ist wirklich allein,
Clairons und Ehrenpforten
sind nicht in diesem Sein.

Du siehst ihnen in die Seele
nach Vor- und Urgesicht,
Jahre um Jahre – quäle
dich ab, du findest nicht.

Und drüben brennen die Leuchten
in sanftem Menschenhort,
von Lippen, rosigen, feuchten
perlt unbedenklich das Wort.

Nur deine Jahre vergilben
in einem anderen Sinn,
bis in die Träume: Silben –
doch schweigend gehst du hin.

 

Bilder

Siehst du auf Bildern in den Galerien
verkrümmte Rücken, graue Mäuler, Falten
anstößiger gedunsener Alten,
die schon wie Leichen durch die Dinge ziehn,

brüchige Felle, Stoppeln, käsiger Bart,
blutunterflossenes Fett von Fuselräuschen,
gewandt, für Korn zu prellen und zu täuschen,
den Stummel fischend und im Tuch verwahrt;

ein Lebensabend, reichliches Dekor,
Reichtum an Unflat, Lumpen, Pestilenzen,
ein Hochhinauf wechselnder Residenzen;
im Leihhaus tags und nachts im Abflußrohr,

siehst du auf Bildern in den Galerien,
wie diese Alten für ihr Leben zahlten,
siehst du die Züge derer, die es malten,
du siehst den großen Genius – Ihn.

 

Der Dunkle

I
Ach, gäb er mir zurück die alte Trauer,
die einst mein Herz so zauberschwer umfing,
da gab es Jahre, wo von jeder Mauer
ein Tränenflor aus Tristanblicken hing.

Da littest du, doch es war Auferstehung,
da starbst du hin, doch es war Liebestod,
doch jetzt bei jedem Schritt und jeder Drehung
liegen die Fluren leer und ausgeloht.

Die Leere ist wohl auch von jenen Gaben,
in denen sich der Dunkle offenbart,
er gibt sie dir, du mußt sie trauernd haben,
doch diese Trauer ist von anderer Art.

 


Gottfried Benn (2 mei 1886 – 7 juli 1956)
Cover biografie

 

De Duitse dichter en schrijver Novalis werd geboren in Oberwiederstedt op 2 mei 1772. Zie ook alle tags voor Novalis op dit blog.

 

Wenn in bangen trüben Stunden

Wenn in bangen trüben Stunden
Unser Herz beinah verzagt,
Wenn von Krankheit überwunden
Angst in unserm Innern nagt;
Wir der Treugeliebten denken,
Wie sie Gram und Kummer drückt,
Wolken unsern Blick beschränken,
Die kein Hoffnungsstrahl durchblickt:

O! dann neigt sich Gott herüber,
Seine Liebe kommt uns nah,
Sehnen wir uns dann hinüber,
Steht sein Engel vor uns da,
Bringt den Kelch des frischen Lebens,
Lispelt Muth und Trost uns zu;
Und wir beten nicht vergebens
Auch für die Geliebten Ruh.

 

Himmlisches Leben im blauen Gewande

Himmlisches Leben im blauen Gewande
Stiller Wunsch in blassem Schein –
Flüchtig gräbt in bunten Sande
Sie den Zug des Namens ein –

Unter hohen festen Bogen
Nur von Lampenlicht erhellt
Liegt, seitdem der Geist entflogen
Nun das Heiligste der Welt.

Leise kündet beßre Tage
Ein verlornes Blatt uns an
Und wir sehn der alten Sage
Mächtige Augen aufgetan.

Naht euch stumm dem ernsten Tore,
Harrt auf seinen Flügelschlag
Und vernehmt herab vom Chore
Wo weissagend der Marmor lag.

Flüchtiges Leben und lichte Gestalten
Füllten die weite, leere Nacht
Nur von Scherzen aufgehalten
Wurden unendliche Zeiten verbracht –

Liebe brachte gefüllte Becher
Also perlt in Blumen der Geist
Ewig trinken die kindlichen Zecher
Bis der geheiligte Teppich zerreißt.

Fort durch unabsehliche Reihn
Schwanden die bunten rauschenden Wagen
Endlich von farbigen Käfern getragen
Kam die Blumenfürstin allein[.]

Schleier, wie Wolken zogen
Von der blendenden Stirn zu den Füßen
Wir fielen nieder sie zu grüßen
Wir weinten bald – sie war entflogen.

 

 
Novalis (2 mei 1772 – 25 maart 1801)
Het Novalishaus in Weißenfels, waar de dichter opgroeide.

 

Zie voor de schrijvers van de 2e mei ook mijn blog van 2 mei 2017 en ook mijn blog van 2 mei 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

Esther Freud, Wytske Versteeg, Rob Waumans, Tilman Rammstedt, James Holmes, Jef Last, Gottfried Benn, Novalis, Jurgis Baltrušaitis

De Engelse schrijfster Esther Freud werd geboren in Londen op 2 mei 1963. Zie ook alle tags voor Esther Freud op dit blog.

Uit: Mein Jahr mit Mr Mac (Vertaald door Anke en Eberhard Kreutzer)

„Ich bin in dem kleinen Zimmer unterm Dach zur Welt gekommen, nicht in der Kammer mit dem Gaubenfenster, in dem ich jetzt schlafe, auch nicht in dem großen, dem für die Gäste, die im Sommer kommen und uns vorher schreiben, von wann bis wann sie bleiben wollen. Manchmal dürfen da auch Leute übernachten, wenn sie zu viel getrunken ha-ben. aber von denen holt Mutter sich das Geld im Voraus. Könnte ja jeder kommen und am nächsten Morgen behaupten, er hätte keine Ahnung, wie er in dieses wunderbare, breite Bett gekommen ist, da hätte ihn wohl jemand mitgenommen und -gegen seinen Willen, wenn auch schön bequem – einfach dabehalten. Aber das kommt nur zur Erntezeit vor, wenn die Männer und jungen die Weizenspreu, die ihnen in der Kehle kitzelt, herunterspülen oder wenn sie im Hochsommer der Hafer sticht. Aber ich bin im Wintergeboren, und die Brandung unten am Strand hat in jener Nacht lauter gebrüllt als meine Mutter bei ihrem neunten Kind. Mein Vater war draußen im Sogg’s Fen auf Kaninchenjagd und brachte bei seiner Rückkehr die Nachricht mit, drei Fischer aus Dunwich würden auf See vermisst. In Dunwich läuteten sie die Kirchenglocken, und meine Mutter schwor. sie hätte es trotz des tosenden Sturms bis in ihr Zimmer gehört. Dann hat sie mich auf ihre Brust gelegt und geheult, als wollte sie mich mit ihren Tränen ersäufen. »Was hast du?. Meine Schwester Mary kümmerte sich um sie. »Will er nicht trinken?.
Aber Mutter sagte nur, sie hätte gewusst. dass dese Nacht jemanden holen würde, und – der Herrgott möge ihr verzeihen – sie sei nur so unendlich froh, dass es nicht mich getroffen habe. Das Kaninchen dna:lege mein Vater zum Aasnehmen und Abziehen Mary in die Hand. dann kroch er zu Mutter ins Bett und schlief vom Branntwein, in dem er seine Angst ertränkt hatte, ein. »Wir können uns nicht beide auf die faule Haut legen.. sagte meine Mutter und stupste ihn, »wenn der Junge nicht umsonst überlebt haben soll.« Als er sich nicht rühne, ließ sie mich neben ihm liegen. standauf und stieg vorsichtig die Leiter hinunter. Für den Fall, dass noch ein Gast kam und etwas essen wollte, machte sie in der Schankstube Feuer.
Mutter hatte das Dorf im Blut: Als Tochter eines Schweinehirten war sie nicht weit von der Dorfwiese geboren und aufgewachsen. Wäre sie nicht eines schönen Nachmittags genau in dem Moment auf die Straße getreten, als ein Mann an ihr vorbeiradelte und ihr zuzwinkerte. hätte sie im Leben nicht daran gedacht, von dort wegzugehen. »Messer zu schleifen., sang er über die Schulter, und sie lächelte ihm zu. Er war schon älter, nicht so alt wie ihr Vater, aber auch nicht weit davcn entfernt und ein wenig zerzaust als hätte er niemanden, der auf ihn achtgab. Docher lächelte auf seiner Runde vor. Haus zu Haus, und als sie nach ihrem Namen fragte. erbot er sich. die Messer der Familie zum halben Preis zu schleifen.“

 

 
Esther Freud (Londen, 2 mei 1963)

Lees verder “Esther Freud, Wytske Versteeg, Rob Waumans, Tilman Rammstedt, James Holmes, Jef Last, Gottfried Benn, Novalis, Jurgis Baltrušaitis”

Esther Freud, Jef Last, Gottfried Benn, Rob Waumans, Tilman Rammstedt, James Holmes, Wytske Versteeg, Novalis

De Engelse schrijfster Esther Freud werd geboren in Londen op 2 mei 1963. Zie ook alle tags voor Esther Freud op dit blog.

Uit: Lucky Break

“When the Lindens arrived in Los Angeles it was raining. Not drizzling, or even pouring, but streaming down outside the glass doors of the arrivals lounge in thick, grey sideways slices. Water sluiced along the airport roads, tumbling in the gutters, spinning in the wheels of the taxis that splashed up to collect the lucky people at the head of the queue.
Dan and Jemma stood and stared out through the sheets of glass. ‘Blimey,’ they said, almost in unison and Dan put his hand up to his mouth and laughed.
‘I’m cold.’ Their eldest child, Honey, shivered in her pink T-shirt and Dan knelt down to rifle through the bags, removing as he did so numerous insubstantial outfits which they’d packed with the expectation that the five of them, lifted out of a grey London morning, would be enjoying an endless bright blue Californian afternoon.
Dan and Jemma had rented a house in the hills. The house had been recommended by a friend of Dan’s, although at the last minute his wife had interjected: They can’t stay up there! They’ve got to be by the ocean. In Santa Monica.
‘But Santa Monica’s extortionate, and you don’t even get a pool,’ Dan’s friend had told her, ‘and what’s the point of LA if there’s no pool?’
Jemma and Dan had listened nervously. They’d already said yes to the house in the hills, paid their deposit, filled in numerous forms for insurance, gas, electric and telephone, and so neither of them mentioned Santa Monica or the ocean again. Instead they talked about the pool. ‘The pool, the pool,’ they repeated like a charm and the children tugged on their swimming costumes, blew up their arm bands, and ran shrieking up and down the draughty, carpeted stairs of their north London home.
The higher they drove the more heavily it rained. It clattered on the roof of the taxi and washed in sheets over the windscreen, and occasionally when the driver stopped to call the number they gave him for directions they could see the water rushing past them down hill over the cobbled streets. ‘Got it, got it,’ he assured their landlord who was waiting with the key, but then almost immediately they became lost again, roaring along narrow roads, catching glimpses of lit-up Spanish villas and rain soaked ferns and the same few street names over and over again.”

 

 
Esther Freud (Londen, 2 mei 1963)

Lees verder “Esther Freud, Jef Last, Gottfried Benn, Rob Waumans, Tilman Rammstedt, James Holmes, Wytske Versteeg, Novalis”

Esther Freud, Jef Last, Gottfried Benn, Rob Waumans, Tilman Rammstedt, James Holmes, Wytske Versteeg

De Engelse schrijfster Esther Freud werd geboren in Londen op 2 mei 1963. Zie ook alle tags voor Esther Freud op dit blog.

Uit: Summer at Gaglow

“Of the three girls it was only Bina who was allowed to stay up for the night-time celebrations. Places had been laid for a hundred people at a long gallery of tables that spiralled round the dining room. Bina came up to the nursery where both Nanny and the governess, Fraulein Schulze, burst into praise over her dress and the way in which her hair had been arranged. Eva stared furiously into her green baize box and cursed that she was years too young. ‘It’s even worse luck for me,’ Martha said, and it cheered Eva up a little to see that she was right.
Their mother came up to wish them both goodnight. `You have been more than perfect today.’ She smiled, glittering in the doorway of their double room, while Martha and Eva sat at twin dressing tables and stared sulkily back at her through the glass. `Sleep well.’ She blew them each a kiss and left them to rejoin the party.
`Did you see the earrings she had on?’ Martha gasped, and Eva agreed that they were hideous. Great red rubies that dragged down the lobes of her ears. `And such skinny arms.’ She winced, continuing to give her hair the one hundred obligatory strokes insisted upon by Nanny.
`Well, at least we have Bina to report back.’ Eva brushed vigorously. `Not to mention,’ she lowered her voice, `our own dear Schu.’
`Now, now, children.’ It was Nanny standing behind them with their nightdresses, freshly pressed and aired. `I’m sure Fraulein Schulze will be too busy enjoying herself to have time for such nonsense.’
`Oh, Omi, Omi Lise,’ they both protested. They caught each other’s eye and grinned. This was exactly what their governess had time for and what, above anything, she enjoyed. It was her wicked bedtime stories that had won them over at the very start, and the way she poked fun at strangers, livening up the walks they took even on the most dreary days, and filling her charges, each one, with a small, warm well of spite.
Eva lay in bed, listening to the distant strains of the music and running over in her mind the various eligible girls invited by her mother. Who. would Emanuel be dancing with, she wondered, and she smiled at the off-hand way in which he had accepted their attentions.
`Martha?’ she whispered. `Martha, are you asleep?’

 

 
Esther Freud (Londen, 2 mei 1963)

Lees verder “Esther Freud, Jef Last, Gottfried Benn, Rob Waumans, Tilman Rammstedt, James Holmes, Wytske Versteeg”

Rob Waumans, Gottfried Benn, Esther Freud, Tilman Rammstedt, Wytske Versteeg, James Holmes, Novalis

De Nederlandse schrijver Rob Waumans werd geboren in Alkmaar op 2 mei 1977. Zie ook alle tags voor Rob Waumans op dit blog.

Uit: Als je de stad binnenrijdt

“Ruud is onze teamleider. Hij moet elke week vergaderen met de andere teamleiders en het rayonhoofd. Ruud noemt auto-eigenaren ‘klanten’. Verder gedraagt hij zich niet altijd als een voorbeeldfiguur. Dat komt omdat hem een aantal jaar geleden iets is geflikt. Zo noemt hij dat, geflikt. Alsof de hele gemeente alles in het werk heeft gesteld om Ruud te grazen te nemen.
Hij werkte bij Dienst Stadswacht. Toen Dienst Stadstoezicht in het leven werd geroepen en Stadswacht, Reinigingspolitie en Parkeerbeheer werden samengevoegd, werd hem een baan in Purmerend beloofd. Hij zou daar de afdeling Leefbaarheid vormgeven. Daar was Ruud blijkbaar de aangewezen persoon voor. Ruud zag het helemaal zitten en ging fanatiek op zoek naar een huis in Purmerend. Toen hij een huis had gevonden en met zijn gezin was verhuisd, kreeg hij te horen dat het niet doorging. Het werd een serieus conflict. Uiteindelijk hebben ze hem de functie van teamleider aangeboden bij Dienst Parkeerbeheer. Hij zal er wel een flinke smak geld bij hebben gekregen, maar daar heeft ie het nooit over. Ruud is nog steeds ontevreden over hoe het toen allemaal is gelopen.
In onze kantine staat een doos met koekjes. Ze zijn verpakt in geel, blauw, paars en rood cellofaan. In de gele zitten speculaasjes, in de blauwe ook, maar die hebben een andere vorm. De paarse zijn minispritsen met chocola en in de rode zitten kleine stroopwafels. Om de zoveel weken staat er een nieuwe doos en die is meestal binnen een week leeg. Khalid pakt altijd een handvol paarse, Ruud en ­ijs nemen de rode. Ze vreten zowat die hele doos leeg. Iemand heeft een keer een brie‑e op de doos geplakt: ‘Er zijn meer mensen die deze koekjes lekker vinden. Rustig aan!’
Ik neem meestal de gele of blauwe. Judith neemt geen koekjes, ze doet al een jaar aan de lijn. Aan haar figuur zie ik nog geen enkel verschil met een jaar geleden. In de krant las ik eens een artikel over vrouwen en hun gewicht, en dat het vaak tussen de oren zit. Het lijkt mij dat Judith worstelt met haar ingebeelde fysieke afwijking.”

 
Rob Waumans (Alkmaar, 2 mei 1977)

Lees verder “Rob Waumans, Gottfried Benn, Esther Freud, Tilman Rammstedt, Wytske Versteeg, James Holmes, Novalis”

BNG Bank Literatuurprijs 2014 voor Wytske Versteeg

BNG Bank Literatuurprijs 2014 voor Wytske Versteeg

 

De BNG Bank Literatuurprijs is dit jaar gewonnen door de Nederlandse schrijfster Wytske Versteeg. Zij ontvangt 15.000 euro en een kunstwerk. Wytske Versteeg werd geboren op 2 mei 1983. Zie ook alle tags voor Wytske Versteeg op dit blog.

Uit: De wezenlozen

“Het was geen kwade wil, alleen maar onvermogen, zo langzaam waren alle afstanden gegroeid. Als in een zwart, kwaadaardig sprookje waarin niemand nog hun huis had kunnen vinden, ook haar ouders en haar broers niet die haar gewaarschuwd hadden, nooit begrepen hadden wat ze moest met zo’n oude vent, zo’n intellectueel, en uit hun mond was dat een scheldwoord. Wat overbleef was de vraag hoe het had kunnen gebeuren.
(…)

Zijn moeder had altijd verlangd naar iets wat buiten het bereik lag van zijn vader, en misschien was het alleen een tijd die hij belichaamde, was hij alleen het stolsel van momenten die voor haar al lang voorbij waren. Veel later pas begreep hij werkelijk hoe zoiets wordt genoemd, en hij besloot dat het de woorden moesten zijn geweest die alles zwaar en onherroepelijk hadden gemaakt wat eerder vluchtig leek en bijna teer. Woorden hadden hen uit elkaar getrokken, prikkeldraad gespannen, onontkoombare grenzen vastgelegd. Wat hij niet begreep was hoe die woorden iets hadden gedefinieerd en ingekleurd wat hijzelf niet begreep, hoe ze het donkere, het roze hijgen hadden blootgelegd, maar de verwarring en de tederheid verborgen achter meedogenloos stenen geboden. Ze namen hem af wat er eerder was geweest, hoe bijzonder zijn moeder hem had gemaakt, een uitverkorene.”

 

 
Wytske Versteeg (2 mei 1983)