In memoriam Tip Marugg

De Antilliaanse schrijver en dichter Silvio Alberto Marugg, beter bekend als Tip Marugg, is zaterdag, 22 april, op 82-jarige leeftijd overleden. Marugg werd vooral bekend door zijn boeken Weekendpelgrimage, In de straten van Tepalka en De morgen loeit weer aan. Ook schreef hij nog een dichtbundel, Afschuw van licht, en een woordenboek met erotische termen uit het Papiamento. Zijn werken werden onder meer in het Engels en Russisch vertaald.  Een doorbraak naar een groot lezerspubliek bereikte hij met zijn nominatie voor de AKO Literatuurprijs in 1988 voor De morgen loeit weer aan.

Uit Het Parool:

De verteller uit “De morgen loeit weer aan”, een oudere man die op de stoep van zijn huis zit te drinken en te mijmeren over het leven, valt bijna geheel met hem samen, zegt hij. Pessimisme, dronkenschap, zelfmoord en vervreemding zijn termen die opduiken als de stemming in zijn romans moet worden gekarakteriseerd. ”Alleen met drank valt het leven door te komen. Ik ben niet gelovig, daarom drink ik.” En het helpt hem bij het schrijven. ”Alcohol kan je meevoeren naar sferen die je nuchter niet kunt bereiken.” Ten slotte is er de troost van de in zijn boeken altijd aanwezige zelfmoord. ”De mogelijkheid om zelfmoord te plegen, stelt de mens bijna gelijk aan God.”’

Cartomantica

Ik heb melk gedronken
en een berg beklommen
maar vond niet het hazenpad
waar Eros had gesluimerd.

Tussen twee paardenpoten door
had de avondwind gewaaid
tot op mijn ruige borst.

Zo te sterven.

Tussen de harde rotsen
Met het zonlicht in mijn ogen.

Tip Marugg (16 december 1923 – 22 april 2006) 

 

VSB Poëzieprijs 2006 voor Mark Boog

De jaarlijkse VSB Poëzieprijs is afgelopen vrijdagavond in De Rode Hoed in Amsterdam uitgereikt aan Mark Boog (1970) voor zijn bundel De encyclopedie van de grote woorden (2005). De prijs bedraagt 25 duizend euro.

Mark Boog studeerde korte tijd Kunstmatige Intelligentie in zijn geboorteplaats Utrecht en werkte daarna even bij de PTT. In 1995 debuteerde hij als dichter in het tijdschrift De Appel. Daarna was hij actief in een schrijverscollectief dat onder meer het tijdschrift Mondzeer en de Reuzenkreeft uitgaf. In 2000 verscheen Boogs eerste dichtbundel “Alsof er iets gebeurt” (2000), waarvoor hij de C. Buddingh’-Prijs won. Later verschenen de bundels “Zo helder zagen we het zelden”  (2002), “Luid overigens de noodklok (2003)“, “Seizoenen” (2005) en “Landman” (2006). Daarnaast publiceerde hij de romans “De Vuistslag” (2001), “De warmte van het zelfbedrog” (2002) en “De helft van liefde” (2005).

Zinloosheid

De zinloosheid staat als een kerk
om me heen. Natuurlijk niemand
op de kansel, of misschien een
wereld, generatie, wat dan ook.

Het zegt me niets. Toch vind ik
zin in het bekijken van de lege
nissen waar de beelden stonden.
Werkeloze kaarsen wachtend.

IJl de kerk, gewichtloos het dak,
en hoog, hemelhoog het licht,
bijna doorzichtig. Luchtspiegeling,

toevallig vormgegeven niets dat
in andere tijdsgangen slapend
was gebleven. Huis van mensen.

 

© Mark Boog, 2000   Alsof er iets gebeurt

 

LIEFDE

De lucht ligt als een blok op het land,
onzichtbaar en massief.

Je gaat gekleed in de kleur van je haar,
in je ogen, je passen en je woorden.
Je bent hier en elders. Ik draag je me na

en huiver. Je bent te groot misschien,
of te dichtbij. Je onbereikbaarheid
is onvergeeflijk. Kon ik een vogel zijn –

maar de nauwkeurigheid ontbreekt me
zoals het vertrouwen. Ik kijk naar je

en huiver. Spreek me aan, want ik zwijg,
verdraag mijn wurggreep, verdraag
de onbeholpenheid, verdraag mij, liefde.

 

© Mark Boog, 2005   De encyclopedie van de grote woorden

Mark Boog (Utrecht, 24 september 1970)

Ludwig Tieck

Ludwig Tieck (der “König der Romantik”) werd op 31 mei 1773 geboren in Berlijn als zoon van een touwslager. Hij studeerde theologie, literatuur en filosofie. Vanaf 1799 behoord hij in Jena tot de kring van de “Frühromantiker”, In 1804/1805 verbleef hij in Italië, in 1817 in Engeland waar hij zich bezig hield met Shakespeare. Sinds 1825 was hij verbonden aan het Hoftheater in Dresden. Door Frederik Willem IV werd hij in 1841 naar Berlijn beroepen. Daar stierf hij op 28 april 1853. Bekend van hem zijn o.a. “Herzensergießungen eines kunstliebenden Klosterbruders (1797)”, de “Volksmärchen (1797)” en natuurlijk zijn vertalingen van Shakespeare.

Liebe kam aus fernen Landen

Liebe kam aus fernen Landen
Und kein Wesen folgte ihr,
Und die Göttin winkte mir,
Schlang mich ein mit süßen Banden.

Da begann ich Schmerz zu fühlen,
Tränen dämmerten den Blick:
Ach! was ist der Liebe Glück,
Klagt’ ich, wozu dieses Spielen?

Keinen hab’ ich weit gefunden,
Sagte lieblich die Gestalt,
Fühle du nun die Gewalt,
Die die Herzen sonst gebunden.

Alle meine Wünsche flogen
In der Lüfte blauen Raum,
Ruhm schien mir ein Morgentraum,
Nur ein Klang der Meereswogen.

Ach! wer löst nun meine Ketten?
Denn gefesselt ist der Arm,
Mich umfleucht der Sorgen Schwarm;
Keiner, keiner will mich retten?

Darf ich in den Spiegel schauen,
Den die Hoffnung vor mir hält?
Ach, wie trügend ist die Welt!
Nein, ich kann ihr nicht vertrauen.

O, und dennoch laß nicht wanken,
Was dir nur noch Stärke gibt,
Wenn die Einz’ge dich nicht liebt,
Bleib nur bittrer Tod dem Kranken.

Johann Ludwig Tieck (31 mei 1773 – 28 april 1853) 

 

Willem Frederik Hermans

Dat Willem Frederik Hermans door velen beschouwd wordt als de grootste Nederlandse prozaïst van na de Tweede Wereldoorlog (niet door mij, eerst komt Gerard Reve), ontneemt enigszins het zicht op het feit dat de jonge auteur Hermans zich aanvankelijk vooral als dichter manifesteerde, want van de vijf publicaties van voor zijn definitieve doorbraak met De tranen der acacia’s (1949) en Ik heb altijd gelijk (1951) betroffen er drie poëzie: Kussen door een rag van woorden (1944, zijn officiële debuut), Horror coeli (1946) en Hypnodrome (1948).

Bewaakte overweg

De wit en rode zuurstangen van het verbodene
Kantelen, terwijl ze breder worden.
– Aldoor bellen die waanzinnig worden
Aangehitst door omgekochte seinen
Tot eerbetoon aan dolgeworden treinen.

Als ik op ’t hek leun: plotseling bedaren.
Een overrompeld, in ontzetting, staren.
Palen houden eindeloze snaren
Omhoog in bundels die ertussen dalen.

Hun kandelabers kammen het geruis
Van hese en veeltonige elektronen.
Nergens een huis. Alleen de weg. Geen bomen.

Ik haat de snelheid die de mijne kruist
Tomeloos, als slaap de vaart der dromen.

De trein ijlt in een mantel van gefluit.
Zijn haar een witte, overzware stroom.
Zijn hart tikt haperend op de stalen sporen.
– Moeder! – Mijn woorden smoren in geluid.
Haar wuiven gaat verloren onder stoom.

W.F. Hermans

Uit: Overgebleven gedichten, vierde vermeerderde druk (1982)
Uitgever: De Bezige Bij

W.F. Hermans (1 september 1921 – 27 april 1995
Foto 1951

Theun de Vries

Theun de Vries was een Nederlands en Fries schrijver van vooral historische en sociale romans. Hij was ook actief als dichter en als toneel- en hoorspelschrijver en hij schreef tevens biografieën en essays. Hoewel hij dus enkele dichtbundels op zijn naam heeft is De Vries toch vooral bekend als veelzijdig schrijver van verhalend proza. De nadruk in veel van dit werk ligt op het sociale element in de samenleving, die hij bij voorkeur tekent in tijden van verandering. Tijdens zijn dankwoord bij de uitreiking van het eredoctoraat in Groningen schetste hij zelf zijn visie op geschiedbeoefening. Kernpunt daarin vormt zijn opvatting dat alleen de eigenlijke geschiedenis hem interesseert: die van de klassenstrijd naar bevrijding van de individuele mens en naar de uiteindelijke menswording van het individu.

Roep

De nachten waaien. Een vreemde regen
verschrikt mijn gedachten. Een vreemde regen
raast in den tijd. Ik denk aan U –
Lichten spoken – Ik hunker naar U
die zoo ver weg zijt… Ik zoek de sterren:
de nacht staat gesloten. En van verre
komen de winden, machtig en zwart,
en breken de rozen, die nog leven –

Ik denk aan U en de regens beven
wild en stormachtig aan mijn hart.
De regens maken de wankele huizen
tot blinde vreezen, verstild in steen.
De nachten waaien, de winden ruischen.
Ik denk aan U, en ik lig alleen…
Ik lig alleen met een verzwegen
roep om U in de duisternis.

Altijd de wind. Altijd de regen.
Altijd de nacht en mijn hunkering
.

Theun de Vries (26 april 1907 – 21 januari 2005)

 

De week van de poëzie

Onder het motto beter laat dan nooit: Op zaterdagmiddag 22 april 2006 is in de Openbare Bibliotheek in Amsterdam met het programma ‘Dichter, wat is er van de wacht’ – over dienstbare poëzie – de tweede ‘Week van de poëzie’ geopend. Het officiële startschot werd gegeven door de Amsterdamse stadsdichter Adriaan Jaeggi en de Leeuwarder stadsdichter Arjan Hut, met een gedicht geschreven voor ‘De week van de poëzie’.

Handleiding

Hartelijk gefeliciteerd met de aanschaf van uw dichter.

Uw dichter is plug & play.
De verpakking kan gerecycled worden.
Hij kan aan maar niet meer uit.
Uw dichter is van het vorige model.
Net als elke nieuwe machine
kunnen zijn vingers naar uien ruiken.
De volgende software is bijgeleverd
(graag controleren voor gebruik):
3 marketentsters met toebehoren,
jeuk en zalf, div. brillen, gebruikte asbak, leeg glas.

Zitvlees zelf aanschaffen.
Wij wensen u veel plezier met uw dichter.
Mocht hij ambities koesteren,
interviews afgeven, knopen doorhakken,
persberichten schrijven, schouderklopjes

uitdelen

of aandringen op garanties en een
dertiende maand
belt u dan de onderhoudsdienst.
Behandel uw dichter
als een oude akker
en spit hem regelmatig om.
Het is de bedoeling dat dit produkt
u in de beste condities bereikt:
geluk en tevredenheid,
dankbare kinderen om u heen.
Het repareren van individuele onderdelen is
kostbaar en derhalve niet mogelijk.
Bij mankementen wordt
aanschaf van een nieuwe
een nieuwe
een nieuwe
een nieuwe
een nieuwe
een nieuwe
een nieuwe

 

Adriaan Jaeggi


Adriaan Jaeggi (Wassenaar, 3 april 1963)

 

 

Robinson Crusoe

In de eerste 14 jaar van mijn leven heb ik Robinson Crusoe zowel als boek met plaatjes als ook in de vorm van een stripverhaal ontelbare keren gelezen. Later kwamen er de films op televisie bij die in mijn herinnering altijd in de vakantietijd te zien waren.

Daniel Defoe (1660 –  24 april 1731) was een Engels schrijver, journalist en spion en wordt wel beschouwd als één der grondleggers, zo niet de grondlegger, van de Engelse roman. Hij is vooral bekend geworden door zijn boek Robinson Crusoe dat verscheen op 25 april 1719.

Algemeen wordt aangenomen dat Defoe zijn idee voor het verhaal opdeed door het verhaal over de Schotse zeeman Alexander Selkirk die in 1709 werd gered na een verblijf van vier jaar op een onbewoond eiland. Robinson Crusoes verblijf duurde zelfs 28 jaar.

 

Robinson Crusoe

Murat Tuncel

Murat Tuncel (Turkije, 1952) is geboren in Kars, Turkije. Na zijn broepsopleiding werkte hij jarenlang als leraar op een basisschool in Turkije. Later werd hij leraar in de Turkse taal.  Als journalist was hij verbonden aan diverse kranten en tijdschriften. Daarnaast publiceerde  hij elf boeken in het Turks. Waaronder verhalenbundels, romans en kinderboeken. Twee van zijn romans en een verhalenbundel werden in Turkije met literaire prijzen onderscheiden. Zijn eerste verhaal is in 1979 in het dagblad Uyanış gepubliceerd. Zijn verhalen worden  in de literaire tijdschriften Varlik, Evrensel Kültür, Damar, Edebıyat Dunyası, Kıyı, Gösteri Sanat, Cumhuríyet Kítap gepubliceerd. Van hieruit levert hij ook bijdragen aan Turkse literaire tijdschriften over bijvoorbeeld Nederlandse en Vlaamse literatuur.  Sinds twaalf jaar woont hij in Den Haag waar hij ook werkt op een basisschool en ook heeft hij literaire les op het Rotterdamse conservatorium gegeven.

Ze waren met z’n tweeën

Ze waren met z’n tweeën,
op de dronken godenberg.
De een was het holst van de nacht ingegaan,
de ander had de slaap tot aan de ochtend uitgesteld.

Ze waren met z’n tweeën,
onder het wankele licht dat zwaaide in de wind.
De een was naar de glanzende sterren gegaan,
de ander had zijn toevlucht gezocht in de duisternis.

Ze waren met z’n tweeën,
een koude wind streek over hun voorhoofd.
De een was zo wakker als de duivel,
de ander sliep net zoals sneeuwwitje.

Ze waren met z’n tweeën,
een kameraad voor levenloze straatstenen.
De een zuiverde zijn hart voor de liefde,
de ander was slechts voor Sokrates een vriend.

 

In het Turks:

İki kişiydiler

İki kişiydiler,
esrik tanrı dağında.
Biri gecenin gφğsüne girmiş,
biri uykuyu sabaha bırakmış.

İki kişiydiler,
rόzgβrın salladığı titrek ışıklar altında.
biri parlak yıldızlara çıkmış,
Biri karanlıklara sığınmış.

İki kişiydiler,
soğuk rüzgâr alınlarını yalayan.
Biri iblis kadar uyanık,
biri Pamuk Prenses gibi uyuyan.

İki kişiydiler,
φlό kaldırımlara yoldaş.
Biri sόzόyordu yόreğini aşka,
biri yalnız Sokrat’a arkadaş.

© Murat Tuncel, december 1999
Copyright vertaling © Irena t`Hooft

 

Murat Tuncel (Kars, 1952)

William Shakespeare

Met herdenkingen kun je van het ene uiterste in het andere vervallen. Van versjesmaker tot grootmeester.

Volgens de traditie werd William Shakespeare op 23 april 1564 geboren in Stratford-on-Avon. Het is niet mogelijk om dit met zekerheid te kunnen zeggen, maar volgens de kerkelijke gegevens werd hij gedoopt op 26 april en het was gebruikelijk om drie dagen te wachten met de doop. Overigens is het wel zeker dat hij stierf op 23 april 1616, op de leeftijd van 52 jaar. Een dubbele herdenking dus vandaag. Deze keer eens niet sonnet 23, maar sonnet 129:


SONNET 129

The expense of spirit in a waste of shame
Is lust in action; and till action, lust
Is perjured, murderous, bloody, full of blame,
Savage, extreme, rude, cruel, not to trust,
Enjoy’d no sooner but despised straight,
Past reason hunted, and no sooner had
Past reason hated, as a swallow’d bait
On purpose laid to make the taker mad;
Mad in pursuit and in possession so;
Had, having, and in quest to have, extreme;
A bliss in proof, and proved, a very woe;
Before, a joy proposed; behind, a dream.
All this the world well knows; yet none knows well
To shun the heaven that leads men to this hell.

 

William Shakespeare, Uit:
Stephen Booth ,Shakespeare’s Sonnets (Yale, 1977)

 

In 1983 verscheen hiervan de volgende vertaling van Jan Jonk:

SONNET 129

Je ziel vergooid, beschaamd, ontredderd zijn,
is lust ontbrand; maar de lust vóór de daad
is vals, moordzuchtig, uit op bloed, venijn,
wild, heftig, wreed, een gruwelijk onverlaat;
amper genoten wordt zij weer veracht;
onkenbaar nagestreefd, en na het bezit
onkenbaar toch gehaat, als het aas dat wacht
op prooi en hem dan tot razernij verhit –
razend verlangend, en gebeten, ook;
wild na het bezit, er bij, en in het zuchten,
hoe zoet van smaak, en na de daad een spook;
eerst vreugd, daarna een droom om te ontvluchten.
Dit alles is bekend; maar niemand mijdt
het hemelpad dat hem ter helle leidt.

 

Vertaling: Jan Jonk, Uit: Shakespeare’s sonnetten,
Tabula, Amsterdam 1983

William Shakespeare (23 april 1664 – 23 april 1616)

Aafjes en Hermans

Bertus Aafjes, Nederlands dichter en prozaïst, volgde een tijd een priesteropleiding, studeerde archeologie in Leuven en Rome en werd journalist. Zijn grote succes kwam met het omvangrijke autobiografische dichtwerk Een voetreis naar Rome (1946). Hij overleed, vandaag 13 jaar geleden, 79 jaar oud. Aafjes was een exponent van het katholieke schrijverschap. Hij is, zeker in de “zuidelijke Nederlanden” nog lang populair geweest, maar drong nooit door tot de hogere literaire rangen.

 

Ballade op Hollands Water

 

Wie eenmaal in de vreemde was

En tot de reis gereed,

Die weet hoe nooit de wond genas,

De wond, die Holland heet;

En zit hij ’s avonds op het plein

Bij staf en ransel neer,

Dan staart hij in zijn beker wijn,

Dan ziet hij Holland weer.

 

Dan tuurt hij – door dien droom bezocht-

Achter een groenen ruit,

Op een der grachten in de bocht

Van Hollands hoofdstad uit;

Hij nipt aan zijn jeneverglas

en zet het stil weerom:

de maan drijft in den waterplas

Als in een glazen kom

 

Dan ziet hij plotseling de zee,

De kleine Zuiderzee;

De botter op de horizon

Verdwijnt van lieverlee;

De golven worden grauw als asch,

Het waterveld vergrijst:

Antiek gelijk een spiegelglas,

Dat niemand meer polijst

 

Dan vriest het eenklaps dat het kraakt,

Op Frieslands helder meer;

De schaats die nauw de ijsvloer raakt,

Grift een verwaaide veer;

De schaduw met de ronde rug

IJlt langs het dorre riet

En van de ijsschol zingt terug

Een onverstaanbaar lied.

 

En komt de lente in het land

Dan fonkelt de rivier

De visch springt naar de overkant

En zedig wuift het wier.

En nergens is natuur zo frisch,

Waar twee verzameld zijn

Al tusschen madelief en lisch

In hollands springfontein!

 

Wie eenmaal in de vreemde was

En tot de reis gereed,

Die weet hoe nooit de wond genas,

De wond, die Holland heet;

En zit hij ’s avonds op het plein

Bij staf en ransel neer,

Dan staart hij in zijn beker wijn,

En ziet zoo Holland weer.

 

Bertus Aafjes (12 mei 1914 – 22 april 1993)

 

Vandaag is het ook 6 jaar geleden dat Toon Hermans overleed. En vooruit, laten we deze schitterende cabaretier dan ook maar gelijk met een versje herdenken.

 

“`N BEETJE”

Sterven doe je niet ineens
maar af en toe `n beetje
en alle beetjes die je stierf
’t is vreemd, maar die vergeet je
het is je dikwijls zelf ontgaan
je zegt ik ben wat moe
maar op `n keer dan ben je aan
de laatste beetje toe.

 

Toon Hermans (17 december 1916 – 22 april 2000)