Christina Guirlande, Hans Magnus Enzensberger. Mircea Dinescu, Carlos Fuentes, Kurt Vonnegut

Christina Guirlande werd als Godelieve De Beule geboren te Moerzeke bij Dendermonde op 11 november 1938. Na de lagere school in haar geboortedorp studeerde zij voor onderwijzeres aan de Normaalschool O.L.V. Presentatie te Sint-Niklaas. Zij gaf daarna enkele jaren les aan de Oefenschool van hetzelfde Instituut. Op haar dertiende begon ze met het schrijven van verhaaltjes maar vooral van gedichten. De Schelde speelde er een grote rol in. Zij was een van de eersten in Vlaanderen om voor de jeugd over de Derde Wereld te schrijven. Haar verhalen voor jonge kinderen spelen zich overwegend af in de wereld van de fantasie. Zij schrijft ook gedichten voor volwassenen, gebundeld in tien dichtbundels.

DE WALS

Bij het gelijknamige bronzen beeld van Camille Claudel (1864-1943)

Er klinkt muziek die niemand op de wereld
horen kan.  Er is ook niemand op de wereld
buiten hen.  Ze zien alleen elkaar zelfs
met de ogen dicht.  In deze dans op de

kadans van hartslag en betovering
laat zij zich leiden door zijn forse arm
die om haar middel zit.  Niets is
méér ernstig in dit ogenblik dan dit:

de draaikolk waarin beiden in een
werveling vergaan.  Geen hemel en
geen aarde, geen waanzin en geen wet
brengt hen nog ooit tot staan.

 

CHRISTINA_GUIRLANDE

Christina Guirlande (Moerzeke, 11 november 1938)

 

Hans Magnus Enzensberger werd geboren op 11 november 1929 in Kaufbeuren. Hij studeerde letterkunde en filosofie en promoveerde op een dissertatie over de poëtica van Clemens Brentano. In 1957 vestigde hij zich in Noorwegen. Enzensberger maakte veel reizen en bezocht onder meer Cuba. Hij sympathiseerde sterk met het Cubaanse revolutionaire model. Na terugkeer in Duitsland vestigde hij zich in München. Enzensberger is dichter, prozaïst, essayist en toneelschrijver. Hij debuteerde in 1957 als dichter met de bundel Verteidigung der Wölfe. Zijn debuut als essayist maakte hij in 1962 met Einzelheiten I en II. Medio jaren zestig richtte Enzensberger het toonaangevende tijdschrift Kursbuch op. In de jaren zestig legde hij zich hoofdzakelijk toe op proza en poëzie. Uit deze tijd dateert onder meer de documentaire roman Der kurze Sommer der Anarchie (1972) over het leven van de Spaanse anarchist Buenaventura Durutti, die een belangrijke rol speelde in de Spaanse revolutie van 1936. De jaren tachtig stonden weer in het teken van de essayistiek (Politische Brosamen, Mittelmass und Wahn). Ook ontwikkelde Enzensberger in deze jaren een toenemende belangstelling voor de vraag naar de toekomst van Europa. In Ach Europa! presenteerde hij een verzameling reisverhalen annex essays, die hij van een ironisch nawoord voorzag.

 

abendnachrichten

massaker um eine handvoll reis,

höre ich, für jeden an jedem tag

eine handvoll reis: trommelfeuer

auf dünnen hütten, undeutlich

höre ich es, beim abendessen.

 

auf den glasierten ziegeln

höre ich reiskörner tanzen,

eine handvoll, beim abendessen,

reiskörner auf meinem dach:

den ersten märzregen, deutlich.

 

 

Für Karajan und andere

Drei Männer in steifen Hüten
vor dem Kiewer Hauptbahn
hof –
Posaune, Ziehharmonika, Saxophon –

im Dunst der Oktobernacht,
die zwischen zwei Zügen zaudert,
zwischen Katastrophe und Katastrophe:

vor Ermüdeten spielen sie, die voll Andacht
in ihre warmen Piroggen beißen
und warten, warten

ergreifende Melodien, abgetragen
wie ihre Jacken und speckig
wie ihre Hüte, und wenn Sie da

fröstelnd gestanden wären unter Trinkern,
Veteranen, Taschendieben,
Sie hätten mir recht gegeben:

Salzburg, Bayreuth und die Scala
haben dem Bahnhof von Kiew
wenig, sehr wenig voraus.

 

ENZENSBERGER

Hans Magnus Enzensberger (Kaufbeuren,11 november 1929)

 

De Roemeense dichter en schrijver Mircea Dinescu werd geboren op 11 november 1950 in Slobozia. Na zijn eindexamen en studie journalistiek werkte hij als redacteur bij literaire tijdschriften. Zijn poëzie, waarin hij kritisch verwees naar de misstanden onder het regime van Ceauþescu, werd meerdere keren bekroond. In interviews stelde hij de schendingen van de mensenrechten onder Ceauþescu aan de kaak en prees hij de “perestroika” in de Sovjet Unie. Het machtsapparaat reageerde repressief. Hij werd bespioneerd, kreeg huisarrest en in 1989 volgde een verbod om zijn beroep uit te voeren. Op 12 december 1989 kondigde Dinescu op de Roemeense televisie het einde van het tijdperk Ceauþescu aan.

 

L’Histoire

L’histoire,
on dirait qu’elle nous porte dans son ventre
et qu’elle a oublié de nous mettre au monde,
les bienheureux à la courte vue
avalent la soupe du dogme qui leur pleut dessus,
chaque jour devant les choses ils s’inclinent
pour si des fois un prélat se serait endormi
dans l’écuelle, dans les haillons, à la cuisine
dans les canons de ces tristes fusils
là où le Fou prépare ses attentats
pour nous tuer ensuite par affection,
quand on a faim il dessine des poissons
quand vient l’hiver il se ferme le froid,
arrêtez l’histoire; je descends à cette heure,
arrêtez à la station Préserve-nous-Seigneur !

 

Le grand nigaud

Il tape avec sa louche sur les villages,
le grand nigaud, il engloutit des cloches,
laboure des églises, sême la panique
et fauche avec sa langue mécanique.
Il savait ce qu’il disait, le pauvre Grec :
ne te marie pas en Turquie
et surtout ne bâtis pas en Valachie,
tu perdras en moins de trois saisons
tes fênetres avec tes chevrons,
Dieu te préserve des Pétchénègues,
des Coumans et des vice-rois bègues,
surtout méfie-toi du nigaud avec sa louche,
marchant en tête avec ses babouches

 

Vertaald door Sanda Stolojan.

 

Dinescu

Mircea Dinescu (Slobozia, 11 november 1950)

 

Carlos Fuentes Macías werd geboren op 11 november 1928 in Panama-Stad . Zijn vader was diplomaat en daardoor leerde Fuentes bijna alle landen in Midden- en Zuidamerika kennen. Hij studeerde rechten in Zwitserland en Mexico. Eerst werkte Fuentes ook als diplomaat. Vanaf 1959 is hij schrijver en draaiboekauteur. Van 1975 tot 1977 was hij consul in Parijs. In zijn verhalen, essays en romans houdt Fuentes zich bezig met de geschiedenis van Mexico en met het Mexicaanse leven van alledag. In later werk schenkt hij ook aandacht aan de verhouding tussen Europa en Amerika en kiest hij positie in het noord – zuid – conflict. Sinds 1990 woont Fuentes in Europa.

Uit: Inez  (2002, vertaald door Margaret Sayers Peden)

“We shall have nothing to say in regard to our own death.”

For a long time this sentence had been going around and around in the aged maestro’s head. He did not dare write it down. He was afraid that consigning it to paper would make it real, with fateful consequences. He would have nothing more to say after that: the dead man does not know what death is, but neither do the living. For that reason the sentence that haunted him like a verbal ghost was both sufficient and insufficient. It said everything, but at the price of never saying anything again. It condemned him to silence. And what could he say about silence? He, who had dedicated his life to music — “the least annoying of noises,” in the crude phrase of the crude Corsican soldier Bonaparte.

He spent hours concentrating on one object. He liked to imagine that by touching some thing his morbid thoughts would dissipate, would cling to the material and physical. He discovered very soon that the price of such displacement was very high. He believed that if death and music identified him (or themselves) too closely as and with an old man with no resources but those of memory, holding on to an object would give him, at ninety-three, earthly gravity, specific weight. Him and his object. Him and his tactile, precise, visible, physical thing: an object of unalterable form.

It was a seal.”

 

CARLOS_FUENTES

Carlos Fuentes (Panama-Stad, 11 november 1928)

 

De Amerikaanse schrijver en schilder Kurt Vonnegut werd op 11 november 1922 geboren in Indianapolis, Indiana. Vonnegut studeerde aan Cornell university waar ook Thomas Pynchon studeerde.Hij schrijft fictie, proza, theater enz. Hij is vooral bekend door zijn boek “Slaughterhouse 5” over het bombardement van Dresden — een vernietigend bombardement dat Vonnegut zelf meemaakte als Amerikaans krijgsgevangene. Vonnegut illustreert zijn boeken zelf, met eenvoudige, vaak graffitti-achtige tekeningen, die soms doen denken aan het werk van Keith Haring, dan weer aan dat van Paul Klee. Een centraal thema in zijn werk is de futiliteit van alle menselijke inspanningen. Vonnegut combineert een bedrieglijk eenvoudige schrijfstijl met zwarte humor. Hij schrijft ook vaak onder zijn pseudoniem dat hij in zijn romans laat optreden en vertellen: Kilgore Trout. Dit zijn dan meestal absurde of sciencefictionverhalen.

Uit: Slaughterhouse-Five

When the three fools  found the communal kitchen, whose  main job  was to  make lunch  for   workers  in the slaughterhouse,  everyb
ody had  gone home  but one woman

who had been waiting for them impatiently. She was a war widow.  So it  goes. She  had her  hat and  coat on. She wanted to go home, too, even though there wasn anybody there. Her  white gloves were  laid out side  by side on the zinc counter top.

She had  two big cans of  soup for the Americans.

It was  simmering over low  fires on the  gas range. She had stacks of loaves of black bread, too.

She asked Gluck if he  wasn’t awfully young to be in the army. He admitted that he was.

She asked Edgar Derby if he wasn’t awfully old to be in the army. He said he was.

She asked  Billy Pilgrim what he  was supposed to be.  Billy said  he didn’t  know. He  was just trying to keep warm.

‘All the  real soldiers are  dead,’ she said.  It was true. So it goes, ( p.159).”

 

Vonnegut

Kurt Vonnegut (Indianapolis, 11 november 1922)

Ako Literatuurprijs voor Hans Münstermann


De Nederlandse schrijver Hans Münstermann heeft de Ako Literatuurprijs 2006 gewonnen voor De Bekoring. In de jury zaten naast prinses Laurentien (voorzitster) de recensenten Jos Borré (De Standaard), Johan de Haes (VRT), Elsbeth Etty (NRC Handelsblad) en Rob Schouten (Trouw, Vrij Nederland).

 

BOEKMUNSTERMANN

Zo luidt de presentatie van zijn boek op de AKO site:

De bekoring

”In De bekoring laat Hans Münstermann ons de beschimmelde benauwenis van een aflopend tijdperk voelen. De ‘sixties’ gloren aan de horizon, maar het zeven kinderen tellende gezin van de Duitser Joachim Klein en diens echtgenote Marianne Petersen leeft nog in het keurslijf van de naoorlogse wederopbouw. Andreas Klein is hun vierde kind en degene die later als schrijver de geschiedenis van het gezin te boek stelt. In De bekoring grijpt hij de sterfdag van zijn moeder aan om zijn herinneringen aan een jeugd in Amsterdam-Zuid te evoceren. Alles in die jeugd draait om de dag dat de moeder man en kinderen verliet met de mededeling nooit meer te zullen terugkeren. Aan haar sterfbed reconstrueert Andreas wat zijn moeder tot haar ‘verraad’ aan man en kinderen heeft gedreven.
De compositie van De bekoring is meesterlijk. Vanuit het perspectief van het verlaten kind schetst hij in een fraaie, suggestieve stijl het wezen van een radeloze vrouw, een twintigste-eeuwse Madame Bovary.”

 

HansMunstermann
Hans Münstermann (Arnhem, 1947 (Ik gok op 16 juli want dat is de verjaardag van de jonge Andreas uit de bekroonde roman))
 

Zie ook mijn blog van 23 oktober.

Friedrich Schiller, Jan van Nijlen, Jacob Cats

Johann Christoph Friedrich von Schiller werd geboren op 10 november 1759. Schiller, zoon van een heelmeester en officier, werd reeds in zijn jonge jaren met het despotisme van de absolutistische willekeursheerschappij in Württemberg geconfronteerd. Hij werd door Hertog Karel Eugen van Württemberg gedwongen de militaire en ambtenarenschool in Stuttgart te bezoeken. Hij studeerde aanvankelijk rechtswetenschappen, later medicijnen. Aansluitend hierop was hij regimentsarts in Stuttgart. Schiller ontdeed zich echter spoedig van dit weinig geliefde beroep en vluchtte, nadat hij van de Hertog een verbod tot publiceren had gekregen naar Meiningen in Thüringen. Zijn existentie als ongebonden schrijver garandeerde weliswaar geestelijke onafhankelijkheid, maar bracht hem wel in grote financiële problemen. Schillers maatschappelijke situatie verscherpte zich nog, toen zijn contract met het nationale theater in Mannheim ten einde liep. Daar werkte hij in 1783 en 1784 als theaterdichter. Hierop besloot hij op een uitnodiging in te gaan van een, hem tot dan toe niet bekende vereerder en woonde vervolgens twee jaar bij Christiaan Gottfried Körner. In zijn jeugdwerk, dat tot de Sturm und Drang wordt gerekend, protesteert Schiller tegen de politieke realiteit van zijn tijdperk. Hij zet zich hierin af tegen het despotisme, de heerschappij van willekeur en de gecalculeerde macht van de absolutistische maatschappij en stelt hier menselijke waarden tegenover, zoals sentimentaliteit, liefde en oprechtheid van hart en ziel. Zo zijn in het toneelstuk “Die Räuber” de broers Frans en Karel Moor elkaars tegenpolen. De ene, een kille, op politieke macht beluste intrigant, en de andere een voor persoonlijke autonomie vechtende rebel. Dit stuk oefende toentertijd een volledig nieuwe en spectaculaire werking uit op het theaterpubliek. Na het tweejarig verblijf in Dresden, reist Schiller in 1789 naar Weimar. Hier moest hij zich in eerste instantie als redacteur en uitgever van tijdschriften door het leven slaan, tot hij door bemiddeling van Goethe , die hij een jaar eerder had leren kennen, een – in het begin onbetaald- professoraat voor geschiedenis en filosofie te Jena kreeg. In 1790 huwde hij met Charlotte von engefeld. Toen in 1791 de gezondheidstoestand van Schiller vanwege een zware longaandoening sterk verslechterde, kreeg hij van de Deense prins een pensioen, waardoor zijn levensonderhoud was verzekerd. In 1794 begon de nauwe vriendschap tussen Schiller en Goethe , die een periode van enorm vruchtbare creatieve samenwerking inluidde (bijvoorbeeld oprichting van het tijdschrift “Die Hören” (De godinnen der jaargetijden) en “Muselalmanachs” (De almanak van de muzelman), waarin het gemeenschappelijke werk de “Xenien” (Epigrammen) verscheen). In 1799 verhuisde Schiller naar Weimar. Hij stierf in 1805, op het hoogtepunt van zijn creativiteit, aan een chronische longaandoening.

 

Die Gunst des Augenblicks

Und so finden wir uns wieder
In dem heitern bunten Reihn,
Und es soll der Kranz der Lieder
Frisch und grün geflochten sein.

Aber wem der Götter bringen
Wir des Liedes ersten Zoll?
Ihn vor allen laßt uns singen,
Der die Freude schaffen soll.

Denn was frommt es, daß mit Leben
Ceres den Altar geschmückt?
Daß den Purpursaft der Reben
Bacchus in die Schale drückt?

Zückt vom Himmel nicht der Funken,
Der den Herd in Flammen setzt,
Ist der Geist nicht feuertrunken,
Und das Herz bleibt unergötzt.

Aus den Wolken muß es fallen,
Aus der Götter Schooß, das Glück,
Und der mächtigste von allen
Herrschern ist der Augenblick.

Von dem allerersten Werden
Der unendlichen Natur
Alles Göttliche auf Erden
Ist ein Lichtgedanke nur.

Langsam in dem Lauf der Horen
Füget sich der Stein zum Stein,
Schnell, wie es der Geist geboren,
Will das Werk empfunden sein.

Wie im hellen Sonnenblicke
Sich ein Farbenteppich webt,
Wie auf ihrer bunten Brücke
Iris durch den Himmel schwebt,

So ist jede schöne Gabe
Flüchtig wie des Blitzes Schein;
Schnell in ihrem düstern Grabe
Schließt die Nacht sie wieder ein

 

Sprüche des Confucius.

2

Dreifach ist des Raumes Maß:
Rastlos fort ohn’ Unterlaß
Strebt die Länge: fort ins Weite
Endlos gießet sich die Breite;
Grundlos senkt die Tiefe sich.
Dir ein Bild sind sie gegeben:
Rastlos vorwärts mußt du streben,
Nie ermüdet stille stehn,
Willst du die Vollendung sehn;
Mußt ins Breite dich entfalten,
Soll sich dir die Welt gestalten;
In die Tiefe mußt du steigen,
Soll sich dir das Wesen zeigen.
Nur Beharrung führt zum Ziel,
Nur die Fülle führt zur Klarheit,
Und im Abgrund wohnt die Wahrheit

FRIEDRICH_SCHILLER

Friedrich Schiller (10 november 1759 – 9 mei 1805)

 

Jan van Nijlen werd geboren op 10 november 1884 in Antwerpen. Hij werkte aanvankelijk, zelfs als redacteur, mee aan Vlaamsche Arbeid; toen dit tijdschrift zich echter duidelijk in katholieke richting ontwikkelde, trad hij af en ging hij meewerken aan De Boomgaard. Zijn debuut (Verzen) dateert van 1906; daarna verschenen, met regelmatige tussenpozen van enkele jaren, talrijke bundels die over het algemeen niet de aandacht trokken die zij verdienen. Geleidelijk echter kwam zijn werk, ook al door beschouwingen van Greshoff, Du Perron en Ter Braak, weer in de belangstelling te staan, zodat de uitgave van zijn Verzamelde gedichten in 1948 in goede aarde viel. Naast gedichten schreef Van Nijlen ook proza, dat zijn oriëntatie op de Franse cultuur duidelijk weergeeft. (Uren met Montaigne, 1915, Francis Jammes, 1918, en Charles Péguy, 1919)

De desperate Dronkaard

Hij wil gelaten van dit leven scheiden,

Voorgoed vertrekken uit dit somber oord,

Waar niets hem nog kan boeien noch verleiden,

Hij heeft te veel gezien, genoeg gehoord.

Maar als hij dan, bij wijze van vaarwel,

Ultieme plicht, een laatste glas wil heffen,

Als de avondlucht, die teeder wordt en hel,

Hem wat hij gaat verliezen doet beseffen,

Als hij den lach bewondert van de meid,

Die hem het schuimend glas reikt, als de blanke

Huid van haar borst en arm een zaligheid

Belooft die grooter is dan die der dranken,

Voelt hij zich weer verzoend met het bestaan,

En met de toekomst èn met het verleden.

Hij heeft betaald, hij kan weer verder gaan:

Zóó heeft het laatste glas altijd zijn reden.

 

jan-van-nijlen2

Jan van Nijlen (10 november 1884 – 14 augustus 1965)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jacob Cats werd geboren op 10 november 1577 als vierde kind van het gezin. Zijn familie was een weinig bekende regeringsfamilie uit Zeeland. Jacob Cats zat eerst op de Latijnse school in Zierikzee en bezocht daarna de hoogeschool te Leiden, hoewel zijn naam in het studenten-album ontbreekt. Hij promoveerde in Orleans en deed zijn eed als advocaat in Den Haag.Hij vestigde zich na zijn eed in 1603 in Middelburg, waar hij een werkzame praktijk had Op 3 juli 1636 werd hij benoemd raadpensionaris van Holland, waarbij negen jaar later het ambt van grootzegelbewaarder kwam. Cats was van 1629 tot 1631 ook al voor korte tijd raadpensionaris geweest. Tot 1651 bekleedde hij dit ambt. Hij overleed op Zorgvliet (Den Haag), in het huis dat nu als ambtswoning van de Nederlandse minister-president in gebruik is, het Catshuis

NIEMAND IS TEVREDEN MET ZIJN LOT

Als het visje ligt gevangen
Daar het nooit tevoren lag,
Straks zo krijgt ‘et groot verlangen,
Om te wezen daar het plach’;
Maar een ander, afgedreven
Van de Maas of van den Rijn,
Komt omtrent de fuike zweven,
En begeert er in te zijn.
Wie heeft vreemder ding gelezen?
Nooit en is de mens gerust,
Is ‘et niet een zeldzaam wezen?
Niemand heeft er vollen lust:
Schoon men komt tot hoge staten,
Schoon men heeft geduchte macht,
Schoon men krijgt ook grote baten,
Nog is ’t, dat men meerder wacht.
Vrienden, laat u vergenoegen
Met dat u de Hemel geeft,
Wilt u naar de reden voegen,
Dat is ’t beste dat men heeft.
Waarom wensen, hopen, schromen?
Waarom altijd weder aan?
Schoon gij mocht ‘et al bekomen,
’t Kon u dan ook slimmer gaan.

Jcats

Jacob Cats (10 november 1577 – 12 september 1660)

Ivan Toergenjev, Mohammed Iqbal, Imre Kertész, Velemir Chlebnikov, Erika Mann

Ivan Sergejevitsj Toergenjev werd geboren op 9 november 1818 in Orjol, in de Oekraïne. Toergenjew studeerde in Moskou, St. Petersburg en Berlijn. Vanaf 1843 werkte hij als ambtenaar in Moskou, waar hij zich ook in literaire kringen bewoog. Hij publiceerde vanaf 1847 gedichten en verhalen in het tijdschrift Sovremennik.  Met zijn roman uit 1862, Vaders en zonen, verwierf hij internationale roem. Later volgden onder meer Rook, Een maand buiten en Nieuwe grondenVaders en zonen bezorgde Toergenjew in Rusland problemen met de censuur. Bovendien werd hij ervan beschuldigd contacten te onderhouden met revolutionaire emigranten. Hoewel deze aanklachten in 1864 weer werden ingetrokken, besloot hij zich definitief in het Westen te vestigen. Tot zijn dood op 3 september 1883 keerde hij nog slechts af en toe terug naar zijn vaderland.

Uit: Fathers and sons (vertaling Richard Hare)

“WELL, PYOTR, STILL NOT IN SIGHT?” WAS THE QUESTION ASKED ON 20th May, 1859, by a gentleman of about forty, wearing a dusty overcoat and checked trousers, who came out hatless into the low porch of the posting station at X. He was speaking to his servant, a chubby young fellow with whitish down growing on his chin and with dim little eyes.

The servant, in whom everything–the turquoise ring in his ear, the hair plastered down with grease and the polite flexibility of his movements–indicated a man of the new improved generatio, glanced condescendingly along the road and answered, “No, sir, definitely not in sight.”

“Not in sight?” repeated his master.

“No, sir,” replied the servant again.

His master sighed and sat down on a little bench. We will introduce him to the reader while he sits, with his feet tucked in, looking thoughtfully around.

His name was Nikolai Petrovich Kirsanov. He owned, about twelve miles from the posting station, a fine property of two hundred serfs or, as he called it–since he had arranged the division of his land with the peasants–a “farm” of nearly five thousand acres. His father, a general in the army, who had served in 1812, a crude, almost illiterate, but good-natured type of Russian, had stuck to a routine job all his life, first commanding a brigade and later a division, and lived permanently in the provinces, where by virtue of his rank he was able to play a certain part.”

 

TOERGENJEV

Ivan Toergenjev (9 november 1818 – 3 september 1883)

 

Mohammed Iqbal werd geboren op 9 november 1877 in Sialkot in het tegenwoordige Pakistan. Hij studeerde eerst filosofie in Lahore. Voor verdere studies ging hij van 1905 tot 1907 naar Europa. Hij studeerde in Cambridge, München en Heidelberg rechten en filosofie en promoveerde in München in de filosofie. Het waren deze studiejaren die de jonge Iqbal ertoe brachten de oriënt en zijn filosofie met die van het westen te vergelijken. Hij ontwikkelde een uitgesproken zendingsbewustzijn en eiste na zijn terugkeer in het vaderland een sterkere solidariteit tussen moslims, waardoor zij na jaren van verval weer tot geestelijke bloei zouden komen. Tot zijn belangrijkste werken horen Asrar-e-Khudi (“De geheimen van het zelf”), 1915 en Payam-e-Mashriq (“De boodschap van het Oosten”), 1923, dat als antwoord geschreven is op Goethes West-östlicher Diwan .

Uit: Message from the East

The world is under His proud power’s sway
Whom all things were created to obey.
The sun itself is nothing but a mark
Of long prostration on the brow of day.

                               *

My heart is lit up by an inner flame;
Tears of blood lend my eyes a cosmic frame.
May he stray farther from life’s mystery
Who thinks that madness is Love’s other name.

                               *

Love breathes spring breezes upon garden bowers,
And it star-spangles hills and dales with flowers.
Its sunbeams pierce the darkness of the sea
And give the eyes of fish path-seeing powers.

iqbal

Mohammed Iqbal (9 november 1877 – 21 april 1938)

 

De joods-Hongaarse schrijver Imre Kertész werd geboren op 9 november 1929 in Boedapest. Kertész bracht twee jaar in de concentratiekampen Auschwitz en Buchenwald door, een ervaring die zijn werk als schrijver gestalte gaf. Later keerde hij terug naar Hongarije en leefde vier decennia lang onder de beperkingen van het communistische regime aldaar. De werken van Kertész gaan over oorlog en het verblijf in een vernietigingskamp, maar hij behandelt deze onderwerpen als een deel van het dagelijks leven waarin soms zelfs sprake kan zijn van geluk.In 2002 ontving Kertész de Nobelprijs voor de Literatuur.

Uit:  Sorstalanság  (Roman eines Schicksallosen, vertaling Christina Viragh  )

 

“Das ungarische Lagerkomitee …”, und ich dachte: nun, sieh an, das hätte ich auch nicht geglaubt, dass es so etwas gibt. Aber ich konnte noch so Acht geben, auch bei ihnen war, wie bei allen anderen vorher, nur von Freiheit die Rede und keine Andeutung, kein Wort von der noch ausstehenden Suppe. Auch ich war, natürlich, äußerst erfreut, dass wir frei waren, aber ich konnte halt nichts dafür, ich musste andererseits einfach denken: gestern hätte so etwas zum Beispiel noch nicht vorkommen können. Draußen war der Aprilabend schon dunkel, auch Pjetka war wieder da, erhitzt, aufgewühlt, voll von unverständlichen Worten, als sich der Lagerälteste endlich über den Lautsprecher wieder meldete. Diesmal wandte er sich an die ehemaligen Mitglieder des Kartoffelschälkommandos und bat sie, so freundlich zu sein und ihre alten Plätze in der Küche wieder einzunehmen, die anderen Bewohner des Lagers hingegen ersuchte er, wach zu bleiben, und wenn es sein müsse, bis Mitternacht, denn man sei im Begriff, sich an die Zubereitung einer kräftigen Gulaschsuppe zu machen: da erst sank ich erleichtert auf mein Kissen zurück, da erst löste sich langsam etwas in mir, da erst dachte auch ich – wohl zum ersten Mal ernstlicher – an die Freiheit. (pag. 228)

 

kertesz

Imre Kertész Boedapest, (9 november 1929)

 

Velemir Chlebnikov werd geboren op 9 november 1885 in Tundotovo. Hij behoorde tot  de belangrijke groep futuristen Gileas (Гилея).  Samen mey Wladimir Majakowski, David Dawidowitsj Burljuk ne Alexej Krucenych publiceerde hij in 1912 het manifest „Een oorvijg voor de algemene smaak“ dat als het manifest van het Russische Futurisme geldt..Maar ook daarvoor al had hij een reeks uitstekende gedichten geschreven. In zijn werk experimenteerde Chlebnikov met de Russische taal. Hij ging terug naar haar wortels en vormde talrijke neologismen. Samen met Aleksej Krutschonych (tekst) en Michail Matjuschin (muzie), en met Kasimir Malevitsj (decor –en kostuumontwerpen) hoorde hij tot de schrijvers van de eerste „futuristische opera „Zege over de zon“ die in december 1913 voor het eerst werd opgevoerd in Sint Petersburg.

Bo-beh-o-bi Sang The Lips

Bo-beh-o-bi, sang the lips,
Veh-eh-o-mi, sang the glances,
Pi-eh-eh-o, sang the brows,
Li-eh-eh-ey, sang the visage,
Gzi-gzi-gzeh-o, sang the chain.
Thus on a canvas of some correspondences
Beyond dimension lived the face.

 

Where The Waxwings Used To Dwell

Where the waxwings used to dwell,
Where the pine trees softly swayed,
A flock of airy momentwills
Flew around and flew away.
Where the pine trees softly whooshed
Where the warblewings sang out
A flock of airy momentwills
Flew around and flew about.
In wild and shadowy disarray
Among the ghosts of bygone days,
Wheeled and tintinnabulated.
A flock of airy momentwills
A flock of airy momentwills!
You’re warblewingish and beguilish,
You besot my soul like strumming,
Like a wave invade my heart!
Go on, ringing warblewings,
Long live airy momentwills!

 

CHELEBNIKOV

Velemir Chlebnikov (9 november 1885 – 28 juni 1922)
Portret door Vladimir Burliuk

 

Erika Mann werd geboren op 9 november 1905 in München als oudste dochter van Thomas Mann. Samen met haar broer Klaus Mann begon zij in 1927 aan een maanden durende wereldreis die later door broer en zus zijn literaire neerslag vond in „Rundherum“. Het opkomende nationaal-socialisme brengt haar er toe zich steeds sterker politiek te engageren, iets wat zijn neerslag vond in talloze krantenartikelen. Haar confrontatie met de nazi’s betekende echter wel het einde van haar toneelloopbaan. Samen met Klaus, haar levenspartner Therese Giehse en enkele andere vrienden richt zij in 1933 het politieke cabaret “Die Pfeffermühle” op in München op. Een paar maanden later verlaat de familie Mann Duitsland. In de zomer van 1937 vestigt Erika Mann zich definitief in de VS. Haar ouders volgen een jaar later. De „Peppermill“ wordt in de VS echter geen succes en daarom zette Erika Mann haar strijd tegen het Derde Rijk op een andere manier voort. Zij publiceerde veel in kranten en  reisde de VS door om lezingen te geven. Op haar vader had zij daarmee een grote invloed, Zij stimuleerde zijn kritische houding ten opzichte van Duitsland.

 

„Überall stürzte [..] sich [die Jugend] in wilde Genüsse und Ausschweifungen. Neue und wilde Musik kam aus Amerika und berauschte sie. […] Es war ganz allgemein ein offenes und bewusstes Sich-Berauschen ohne Grund. Um dies zu verstärken, waren alle Mittel erlaubt: Musik und Alkohol, Marihuana, Morphium und Kokain.“ (E.M., Don’t make the same mistakes)

 

“Der Erfolg spornte, wir engagierten neue Leute, alle Herzogparkkinder rissen sich um uns, Gretel und Lotte, Bruno Walters schmucke Töchter, wurden verpflichtet, W.E. Süskind, der Dichter, 16-jährig damals, machte mit […]. Wir lebten für den Mimikbund, was unseren Eltern unlieb war. Ricki malte Programme, Klaus dichtete. […] Und überhaupt, der ‚Laienbund Deutscher Mimiker’ war ein einzigartiges, edles und famoses Institut.” (E.M., in Tempo)

 

ERIKA_MANN

Erika Mann (9 november 1905 – 27 augustus 1969)

Kazuo Ishiguro, Peter Weiss, Margaret Mitchell, Bram Stoker

Kazuo Ishiguro werd op 8 november 1954 geboren in Nagasaki en leefde daar tot 1960. Toen verhuisde zijn familie naar Engeland. Ishiguro studeerde eerst aan de universiteit van Kent Engels en filosofie en later aan de universiteit van East Anglia, waar hij zijn master haalde. Sinds begin jaren 80 engageerde hij zich voor taltijke sociale projekten. Daarbij leerde hij zijn vrouw kennen en zij trouwden in 1986. Tegenwoordig woont hij met vrouw en dochter in Londen. Zijn eerste twee romans „A Pale View of Hills“ (1986) en „An Artist of the Floating World“ (1988) beschrijven Japanse ervaringen tijdens WO II. Zijn derde roman  „The Remains of the Day“ won in 1989 de Booker Prize.

Uit: A Pale View of Hills

“Memory, I realize, can be an unreliable thing; often it is heavily coloured by the circumstances in which one remembers, and no doubt this applies to certain of the recollections I have gathered here. For instance, I find it tempting to persuade myself it was a premonition I experienced that afternoon, that the unpleasant image which entered my thoughts that day was something altogether different — something much more intense and vivid — than the numerous day-dreams which drift through one’s imagination during such long and empty hours.

In all possibility, it was nothing so remarkable. The tragedy of the little girl found hanging from a tree — much more so than the earlier child murders — had made a shocked impression on the neighbourhood, and I could not have been alone that summer in being disturbed by such images.”

 

Ishiguro

Kazuo Ishiguro (Nagasaki, 8 november 1954)

 

Peter Weiss werd geboren op 8 november 1916 in Nowawes (het tegenwoordige Neubabelsberg) bij Berlijn als oudste zoon van een textielhandelaar. De familie Weiiss, tot het Christendom bekeerde joden, moest in 1935 voor de nationaal-socualisten naar Engeland vluchten. In Londen bezocht Peter Weiss korte tijd de Polytechnic School of Photography. Tussen 1935 en 1938 studeerde hij op aanraden van zijn vaderlijke vriend Hermann Hesse aan de Praagse kunstacademie. Daarna leefde Peter Weiss even in Hesses nabijheid in het Zwitserse Montagnola en vanaf 1939 in Zweden. In 1943 trouwde hij met de schilderes en beeldhouwster Helga Henschen, in 1949 met Carlota Dethorey en in 1964 met Gunilla Palmstierna. In 1966 ontving hij de Heinrich Mannprijs van de Deutsche Akademie der Künste in Oost-Berlijn. Een naam als schrijver verwief Weiss met zijn verhalen (Der Schatten des Körpers des Kutschers), zijn autobiografische romans (Abschied von den Eltern, Fluchtpunkt; Die Ästhetik des Widerstands) en zijn toneelteksten (Marat/Sade, Die Ermittlung).

Uit: Der Fluchtpunkt

“Dies war der Augenblick der Sprengung, der Augenblick, in dem ich hinausgeschleudert worden war in die absolute Freiheit, der Augenblick, in dem ich losgerissen worden war von jeder Verankerung, jeder Zugehörigkeit, losgelöst von allen Nationen, Rassen und menschlichen Bindungen, der Augenblick, den ich mit gewünscht hatte, der Augenblick, in dem die Welt offen vor mir lag. (…)
Und die Sprache, die sich jetzt einstellte, war die Sprache, die ich am Anfang meines Lebens gelernt hatte, die natürliche Sprache, die mein Werkzeug war, die nur noch mir selbst gehörte, und mit dem Land, in dem ich aufgewachsen war, nichts mehr zu tun hatte. Diese Sprache war gegenwärtig, wann immer ich wollte und wo immer ich mich befand. Ich konnte in Paris leben oder in Stockholm, in London oder New York, und ich trug die Sprache bei mir, im leichtesten Gepäck.”

 

weiss

Peter Weiss (8 november 1916 – 10 mei 1982)

 

Margaret Mitchell werd geboren op 8 november 1900 in Atlanta, Georgia in de zuidelijke Verenigde Staten. Zij bracht haar jeugd door temidden van veteranen uit de Amerikaanse Burgeroorlog en kreeg zo veel over die oorlog te horen, behalve dat de zuidelijken die hadden verloren. Hier kwam zij pas achter toen zij tien jaar oud was. Zij bezocht Smith College, maar stopte haar studie na haar eindexamen. Zij keerde terug naar Atlanta om het huishouden te leiden na de dood van haar moeder in 1919. Kort daarna ging zij werken bij de krant ‘The Atlanta Journal’ waarvoor zij een wekelijkse column verzorgde. Zij begon met het schrijven van haar beroemde (en enige) boek toen zij rust moest nemen vanwege een enkelbreuk. Het huis waar zij toen woonde is nu een waar bedevaartsoord.

UIt: Gone with the Wind

“Scarlett O’Hara was not beautiful, but men seldom realized it when caught by her charm as the Tarleton twins were. In her face were too sharply blended the delicate features of her mother, a Coast aristocrat of French descent, and the heavy ones of her florid Irish father. But it was an arresting face, pointed of chin, square of jaw. Her eyes were pale green without a touch of hazel, starred with bristly black lashes and slightly tilted at the ends. Above them, her thick black brows slanted upward, cutting a startling oblique line in her magnolia-white skin – that skin so prized by Southern women and so carefully guarded with bonnets, veils and mittens against hot Georgia sun.”

 

MARGARET_MITCHELL

Margaret Mitchell (8 november 1900 – 16 augustus 1949)

 

Bram Stoker werd geboren op 8 november 1847 in Clontarf, een wijk van Dublin in Ierland. Na een ziekelijke jeugd studeerde hij geschiedenis, letteren, wis- en natuurkunde. Zijn daarop volgende baan als ambtenaar beviel hem niet en hij ging de journalistiek in. Als theatercriticus maakte hij kennis met de beroemde acteur Henry Irving, met wie hij vriendschap sloot en die hij begeleidde op binnen- en buitenlandse tournees. Ook was hij lange tijd manager van Irvings Lyceum-theater in Londen. Door zijn werk en reizen kwam hij in contact met diverse bekende artiesten en lieden uit de hogere kringen. Stoker is vooral bekend geworden en gebleven als schrijver van het talloze malen verfilmde vampierverhaal Dracula (1897).

Uit: Dracula

“3 May. Bistritz. __Left Munich at 8:35 P. M, on 1st May, arriving at Vienna early next morning; should have arrived at 6:46, but train was an hour late. Buda-Pesth seems a wonderful place, from the glimpse which I got of it from the train and the little I could walk through the streets. I feared to go very far from the station, as we had arrived late and would start as near the correct time as possible.

The impression I had was that we were leaving the West and entering the East; the most western of splendid bridges over the Danube, which is here of noble width and depth, took us among the traditions of Turkish rule.

We left in pretty good time, and came after nightfall to Klausenburgh. Here I stopped for the night at the Hotel Royale. I had for dinner, or rather supper, a chicken done up some way with red pepper, which was very good but thirsty. (Mem. get recipe for Mina.) I asked the waiter, and he said it was called “paprika hendl,” and that, as it was a national dish, I should be able to get it anywhere along the Carpathians.”

BRAM_STOKER

Bram Stoker (8 november 1847 – 20 april 1912)

Prix Goncourt 2006 voor Jonathan Littell

Jonathan Littell heeft de Prix Goncourt 2006 gewonnen voor zijn roman Les Bienveillantes. 

Jonathan Littell, een Jood wiens familiewortels tot het 19de-eeuwse Rusland teruggaan, werd op 10 oktober 1967 in New York geboren. Maar lang in de Big Apple blijven deed hij niet. Littells moedertaal mag dan het Engels zijn, een groot deel van zijn leven, en al helemaal zijn studies, heeft hij in het Frans volmaakt. Littell studeerde aan het bekende Fénelonlyceum in Parijs, en legde ook zijn bac in het Frans af.

“Ik had haast”, vertelt de auteur in meerdere interviews. Op zijn achttiende ging hij in Yale kunst en literatuur studeren. Franse literatuur vooral. Littell is dol op Flaubert “wegens zijn historische fres- co’s”, op Stendhal ook, “voor de snelheid van zijn pennentrekken”. Maar ook de Russen, en zeker Dostojevski en Tolstoj, zijn bij Littell nooit ver weg. Of nog, Kafka, aan wie hij zijn redeneringen in het absurde ontleent. Op zijn 22ste heeft hij Sade, Genet, Blanchot en Quignard al naar het Engels vertaald.

Na zijn studie is hij als vertegenwoordiger van de Franse niet-gouvernementele organisatie Action contre la faim actief in de ergste brandhaarden van de wereld, van Sarajevo tot Kaboel, van Grozny tot Rwanda. Vijf jaar geleden begon hij aan een uitvoerige research naar de beulen van Hitler en de ondergang van de joden in de Kaukasus. Die zou uiteindelijk uitmonden in Les Bienveillantes.

 

Uit : Les Bienveillantes

” En fait, j’aurais tout aussi bien pu ne pas écrire. Après tout, ce n’est pas une obligation. Depuis la guerre, je suis resté un homme discret; grâce à Dieu, je n’ai jamais eu besoin, comme certains de mes anciens collègues, d’écrire mes Mémoires à fin de justification, car je n’ai rien à justifier, ni dans un but lucratif, car je gagne assez bien ma vie comme ça. Je ne regrette rien: j’ai fait mon travail, voilà tout; quant à mes histoires de famille, que je raconterai peut-être aussi, elles ne concernent que moi; et pour le reste, vers la fin, j’ai sans doute forcé la limite, mais là je n’étais plus tout à fait moi-même, je vacillais, le monde entier basculait, je ne fus pas le seul à perdre la tête, reconnaissez-le. Malgré mes travers, et ils ont été nombreux, je suis resté de ceux qui pensent que les seules choses indispensables à la vie humaine sont l’air, le manger, le boire et l’excrétion, et la recherche de la vérité. Le reste est facultatif.”

JONATHAN_LITTELL

Jonathan Littell (New York, 10 oktober 1967)

Albert Camus, Albert Helman, Auguste Villiers de L’Isle-Adam

Albert Camus werd geboren op 7 november 1913 in Mondovi, Algerije, in een Frans-Algerijns (pied noir) gezin. Zijn moeder was van Spaanse afkomst. Vader Lucien, stierf in de Slag bij de Marne in 1914 tijdens de Eerste Wereldoorlog. Camus leefde in armoedige omstandigheden tijdens zijn jeugd in Algiers. In 1923 werd Camus toegelaten tot een lyceum en uiteindelijk tot de Universiteit van Algiers. Maar hij kreeg tuberculose in 1930, wat een eind maakte aan zijn voetbalcarrière (hij was keeper van het universiteitsteam) en hem dwong zijn studies in deeltijd voort te zetten. Camus werd lid van de Franse Communistische Partij in 1934, waarschijnlijk te meer omdat hij bezorgd was over de politieke situatie in Spanje (die uiteindelijk zou leiden tot de Spaanse Burgeroorlog) dan dat hij de Marxistisch-Leninistische doctrine verdedigde. Tijdens de oorlog voegde Camus zich bij een groepering in het Franse Verzet genaamd Combat, die in het geheim een krant publiceerde met dezelfde naam. Hij verliet Combat in 1947, toen het een commerciële krant werd. Vanaf hier kwam hij in contact met Jean-Paul Sartre. Na de oorlog maakte Camus deel uit van Sartre’s omgeving en bezocht hij regelmatig Café de Flores op de Boulevard St. Germain in Parijs. Hoewel hij op de linkse politiek leunde, kreeg hij geen vrienden in de communistische partijen met zijn sterke kritieken op de communistische doctrine en vervreemdde hij uiteindelijk ook van Sartre. Camus’ meest kenmerkende bijdrage aan de filosofie was zijn idee van het absurde, die inhield dat het leven geen betekenis of bedoeling heeft. Hij legt dit uit in De mythe van Sisyphus en nam het op in vele van zijn andere werken. Sommigen vinden dat Camus beter omschreven kan worden als een absurdist dan als een existentialist.

Uit: l’Étranger

« Aujourd’hui, maman est morte. Ou peut-être hier, je ne sais pas. J’ai reçu un télégramme de l’asile : “Mère décédée. Enterrement demain. Sentiments distingués.” Cela ne veut rien dire. C’était peut-être hier.

L’asile de vieillards est à Marengo, à quatre-vingts kilomètres d’Alger. Je prendrai l’autobus à deux heures et j’arriverai dans l’après-midi. Ainsi, je pourrai veiller et je rentrerai demain soir. J’ai demandé deux jours de congé à mon patron et il ne pouvait pas me les refuser avec une excuse pareille. Mais il n’avait pas l’air content. Je lui ai même dit : ” Ce n’est pas de ma faute.” Il n’a pas répondu. J’ai pensé alors que je n’aurais pas dû lui dire cela. En somme, je n’avais pas à m’excuser. C’était plutôt à lui de me présenter ses condoléances. Mais il le fera sans doute après-demain, quand il me verra en deuil. Pour le moment, c’est un peu comme si maman n’était pas morte. Après l’enterrement, au contraire, ce sera une affaire classée et tout aura revêtu une allure plus officielle.

J’ai pris l’autobus à deux heures. Il faisait très chaud. J’ai mangé au restaurant, chez Céleste, comme d’habitude.

Ils avaient tous beaucoup de peine pour moi et Céleste m’a dit : ” On n’ a qu’une mère. ” Quand je suis parti, ils m’ont accompagné à la porte. J’étais un peu étourdi parce qu’il a fallu que je monte chez Emmanuel pour lui emprunter une cravate noire et un brassard. Il a perdu son oncle, il y a quelques mois. »

 

 camus2

camus

Albert Camus (7 november 1913 – 4 januari 1960)

 

Albert Helman werd geboren op 7 november 1903 in Paramaribo. Lodewijk Alphonsus Maria (Lou) Lichtveld, die later vooral onder zijn pseudoniem Albert Helman bekend zou worden was afkomstig uit de gekleurde elite van Suriname en was gedeeltelijke van Indiaanse afkomst. Hij kwam als jongen van twaalf naar Nederland om aan het internaat Rolduc van het Klein Seminarie te Roermond de priesteropleiding te gaan volgen maar hield hier al spoedig mee op en ging teruggekeerd in Suriname een muziekopleiding volgen waarna hij werkzaam was als organist en componist. In 1922 kwam hij weer naar Nederland waar hij de kweekschool volgde en daarna musicologie studeerde. Hierna werd hij journalist en muziek recensent en sloot zich aan bij een groep jonge katholieken rond het tijdschrift “de Gemeenschap”. Later zou hij zich echter van het geloof afkeren. Als auteur debuteerde hij in 1926 met “Zuid-West-Zuid”, een roman over Suriname en diens verwaarlozing en uitbuiting door de Nederlandse kolonisator, gevolgd door een vergelijkbaar boek qua thema, “de Stille Plantage.” Vele andere romans, essays en gedichten zouden volgen.

Uit: De stille plantage

“Herinneringen zijn als schuwe vogels die fladderen van dak tot dak, die nauwelijks de toppen raken en weer zweven in de lucht. Pas als zij lange dagen zwalkten, en de avond valt, en als zij nat en zwaar van de regen, huiverend over het nachtland gaan, dan eerst zwiert weer hun vlucht omlaag en vinden zij de lome weiden, open valleien, ’t grijs en stil moeras. En trager komen ze neergestreken, een voor een, verloren in de duisternis; hun kleur werd één met die van het veld, zij zijn even moe en zwaar als de aarde. Geen die dan nog beweegt, totdat een bleke zon, lang, laat daarna ze opschrikt
uit hun droom en verder jaagt. Want geen die ’s ochtends meer het land herkent, en die nog weet waar de lome zwarte avondweide bleef. Een kreet en zij peinzen: hoe kwamen wij hier. Een zonnescheut, en zij denken: verder, verder, verder moet het zijn. En eer de luiken van verre huizen de morgen komen ontdekken, zijn ze weer omhooggevlogen. Het licht ging zich nestelen tussen hun vleugels; de avondwind is dauw geworden, van hun sterrendroom bleef slechts de geur der gebersten granaatappels. Zij vluchten en verliezen zich in de damp van de horizon, en vluchten altijd voort als dwarrelende pluizen. En wie ze ooit van te voren zag, hij hervindt ze nimmermeer.”

ALBERT_HELMAN

Albert Helman (7 november 1903 – 7 oktober 1996)

 

Auguste Villiers de L’Isle-Adam werd geboren op 7 november 1838 in Saint-Brieuc. Hij stamde uit een oud Frans adelijk geslacht, dat al tijdens zijn leven verarmd raakte. Zijn ouders verhuisden naar Parijs waar de L’Isle-Adam, afgezien van enkele reizen, de rest van zijn leven doorbracht. Hij leefde als schrijver daar in armoedige omstandigheden. Hij kon door het bescheiden succes van zijn Contes Cruels en zijn journalistieke werk net in zijn levensonderhoud voorzien. Villiers de L’Isle-Adam was bevriend met Charles Baudelaire en Stéphane Mallarmé. Met zijn fantasierijke romans en novellen geldt hij als een van de grondleggers van het symbolisme.

Uit: Le chapeau chinois (1878)

Il se raidit à cette vue ; un mouvement fiévreux lui échappa, mais rien, dans son instrument, ne trahit les sentiments qui l’agitaient. Pas une clochette ne remua ! Pas un grelot ! Pas un fifrelin ne bougea. On sentait qu’il le possédait à fond. C’était bien un maître ! Il joua, sans broncher, avec une maîtrise, une sûreté qui frappèrent d’admiration tout l’orchestre ! Son exécution, pleine de nuances, était d’un rendu si pur, si parfait, que, chose étrange ! il semblait par moments qu’on l’entendait ! Les bravos allaient éclater de toutes parts, quand une indignation sacrée s’alluma dans sa vieille âme de virtuose !… Les yeux pleins d’éclairs, et agitant avec un fracas effroyable son instrument vengeur qui sembla comme un démon suspendu sur l’orchestre : “Messieurs, vociféra l’illustre professeur, j’y renonce !… je ne peux pas jouer ! c’est trop difficile ! je n’y comprends rien ! – Je proteste au nom de Concone !… Il n’y a pas de mélodie là-dedans ! L’Art est perdu !…”

Et, foudroyé par sa propre colère, il tomba mort dans la grosse caisse qu’il creva, et emporta dans le sein du monstre le secret des charmes de l’ancienne musique, en murmurant ces derniers mots : “Je vous enverrai le Soir d’un beau jour, mon ouverture pour 150 chapeaux chinois.”

LISLEADAM

Auguste Villiers de L’Isle-Adam (7 november 1838 – 18 april 1889)

Robert Musil, Michael Cunningham, Nelleke Noordervliet, Bea Vianen

Robert Musil werd geboren op 6 november 1880 in Klagenfurt. Zijn vader was een ingenieur, die, toen zijn zoon tien jaar was, professor in de machinebouw aan de Technische Hogeschool van Brünn werd. Daar ging de jonge Musil naar de Realschule, maar in 1892 bezocht hij te Eisenstadt de militaire school, en twee jaar later te Mährisch-Weißkirchen. Gedurende één jaar vatte hij een militaire opleiding in Wenen aan, maar hij besloot in 1898 voor ingenieur te studeren. Na voltooiing van zijn studies was hij vrijwillige infanterist voor de Donaumonarchie, waarna hij in 1902 korte tijd assisteerde aan de Technische Hogeschool van Stuttgart. Hij had een vijf jaar durende relatie met Herma Dietz, tot 1907. In Berlijn studeerde hij vervolgens psychologie, filosofie en wiskunde, en promoveerde met een studie omtrent Ernst Mach in 1908. Hij huwde in 1911 met de schilderes Martha Marcovaldi, die joods was (Musil had zich echter tot het protestantisme bekeerd). Hij bleef tot de WO I in Berlijn wonen, waar hij als bibliothecaris werkte, en belandde in de vroege jaren 1920 op het Ministerie van Defensie. Tijdens de oorlog werd hij in Zuid-Tirol tot kapitein bevorderd. Na 1923 leefde hij uitsluitend van de pen, wat hem dikwijls zwaar viel. Musil leefde grotendeels van giften, onder andere van de uitgeverij Rowohlt. Na de Anschluss in 1938 werden Musils boeken in het Duitse Rijk verboden, en hij emigreerde. Hij stierf tijdens de Tweede Wereldoorlog in ballingschap in Zwitserland, verpauperd en onbekend. De hernieuwde publicatie in 1952 van zijn monumentale, nooit voltooide roman Der Mann ohne Eigenschaften (in het Nederlands vertaald als De man zonder eigenschappen) maakte hem postuum wereldberoemd.

Uit: Der Mann ohne Eigenschaften (Hamburg 1952, S. 649-650)

 

[…] als einer jener scheinbar abseitigen und abstrakten Gedanken, die in seinem Leben oft so unmittelbare Bedeutung gewannen, fiel ihm ein, daß das Gesetz dieses Lebens, nach dem man sich, überlastet und von Einfalt träumend sehnt, kein anderes sei als das der erzählerischen Ordnung! Jener einfachen Ordnung, die darin besteht, daß man sagen kann: “Als das geschehen war, hat sich jenes ereignet!” Es ist die einfache Reihenfolge, die Abbildung der überwältigenden Mannigfaltigkeit des Lebens in einer eindimensionalen, wie ein Mathematiker sagen würde, was uns beruhigt; die Aufreihung alles dessen, was in Raum und Zeit geschehen ist, auf einen Faden, eben jenen berühmten “Faden der Erzählung”, aus dem nun also auch der Lebensfaden besteht. Wohl dem, der sagen kann “als”, “ehe” und “nachdem”! Es mag ihm Schlechtes widerfahren sein, oder er mag sich in Schmerzen gewunden haben: sobald er imstande ist, die Ereignisse in der Reihenfolge ihres zeitlichen Ablaufes wiederzugeben, wird ihm so wohl, als schiene ihm die Sonne auf den Magen. Das ist es, was sich der Roman künstlich zunutze gemacht hat: der Wanderer mag bei strömenden Regen die Landstraße reiten oder bei zwanzig Grad Kälte mit den Füßen im Schnee knirschen, dem Leser wird behaglich zumute, und das wäre schwer zu begreifen, wenn dieser ewige Kunstgriff der Epik, mit dem schon die Kinderfrauen ihre Kleinen beruhigen, diese bewährteste “perspektivische Verkürzung des Verstandes” nicht schon zum Leben selbst gehörte. Die meisten Menschen sind im Grundverhältnis zu sich selbst Erzähler. Sie lieben nicht die Lyrik, oder nur für Augenblicke, und wenn in den Faden des Lebens auch ein wenig “weil” und “damit” hineingeknüpft wird, so verabscheuen sie doch alle Besinnung, die darüber hinausgreift: sie lieben das ordentliche Nacheinander von Tatsachen, weil es einer Notwendigkeit gleichsieht, und fühlen sich durch den Eindruck, daß ihr Leben einen “Lauf” habe, irgendwie im Chaos geborgen. Und Ulrich bemerkte nun, daß ihm dieses primitiv Epische abhanden gekommen sei, woran das private Leben noch festhält, obgleich öffentlich alles schon unerzählerisch geworden ist und nicht einem “Faden” mehr folgt, sondern sich in einer unendlich verwobenen Fläche ausbreitet.

 

Als er sich mit dieser Erkenntnis wieder in Bewegung setzte, erinnerte er sich allerdings, daß Goethe in einer Kunstbetrachtung geschrieben hat: “Der Mensch ist kein lehrendes, er ist ein lebendes, handelndes und wirkendes Wesen!”

 

 

musil2

Robert Musil (6 november 1880 – 15 april 1942)

 

De Amerikaanse schrijver Michael Cunningham is geboren in Cincinnati, Ohio op 6 november 1952 en groeide op in Pasadena, Californië. Hij studeerde Engels aan de Stanford-universiteit en behaalde zijn Mastertitel aan de Universiteit van Iowa. Tijdens zijn studie publiceerde hij al een aantal korte verhalen in de tijdschriften Atlantic Monthly en Paris Review. Cunningham doceert bij het Fine Arts Work Center in Provincetown, Massachusetts en aan het Brooklyn College in New York. Zijn debuutroman A Home at the End of the World werd in 1990 gepubliceerd en ontving lovende recensies. Voor zijn derde roman The Hours uit 1998 kreeg hij verschillende belangrijke prijzen, waaronder de prestigieuze Pulitzer Prize.

Werk o.a.: 1
990 Huis aan het einde van de wereld (A Home at the End of the World),1995 Bloedverwanten (Flesh and Blood), 1998 De uren (The Hours), 2005 Stralende dagen (Specimen Days)

Uit: A home at the end of the world

“That Fourth of July the city of Cleveland had hired two famous Mexican brothers to set off fireworks over the municipal golf course. These brothers put on shows all over the world, at state and religious affairs. They came from deep in Mexico, where bread was baked in the shape of skulls and virgins, and fireworks were considered to be man’s highest form of artistic expression.

The show started before the first star announced itself. It began unspectacularly. The brothers were playing their audience, throwing out some easy ones: standard double and triple blossomings, spiral rockets, colored sprays that left drab orchids of colored smoke. Ordinary stuff. Then, following a pause, they began in earnest. A rocket shot straight up, pulling a thread of silver light in its wake, and at the top of its arc it bloomed purple, a blazing five pronged lily, each petal of which burst out with a blossom of its own. The crowd cooed its appreciation. My father cupped my belly with one enormous brown hand, and asked if I was enjoying the show. I nodded. Below his throat, an outcropping of dark blond hairs struggled to escape through the collar of his madras shirt”

MICHAEL_Cunningham

Michael Cunningham (Cincinnati, 6 november 1952)

 

Nelleke Noordervliet werd vlak na het einde van de Tweede Wereldoorlog op 6 november 1945 in Rotterdam geboren. Na het gymnasium studeerde ze Nederlands in Leiden en Utrecht. Ze was een tijdlang actief in de gemeentepolitiek (PvdA) in haar toenmalige woongemeente Monster. Rond 1980 begon ze aan een fictief dagboek van Multatuli’s eerste vrouw, barones Everdina Huberta van Wijnbergen. Het boek verscheen uiteindelijk in 1987 als Tine of De dalen waar het leven woont. Met haar volgende romans viel ze regelmatig in prijzen en nominaties. Ze was gastschrijver aan de universiteiten van Groningen, Leiden, Delft en Berlijn en aan de Sorbonne te Parijs. Ze publiceert essays en lezingen in weekbladen en tijdschriften. Op 16 augustus 2002 verscheen bij uitgeverij Augustus de roman Pelican Bay, in 2004 gevolgd door de verhalenbundel Mevrouw Gigengack en de essaybundel Een plaats voor de geestdrift. In februari 2005 verscheen het succesvolle Altijd roomboter, waarin Nelleke Noordervliet in een mengeling van memoires, geschiedschrijving, fictie en essay het portret van haar overgrootmoeder schetst.

 

Uit:Vriendinnen en godinnen’

“Het was niet tegen te houden. De hele zaterdag luisterde hij als een hond naar het belletje, kwijlde, liep van voor naar achter om te kijken en te luisteren, maar hij zag niets en wat hij hoorde verstond hij niet. Was het nu maar een zoemend of monotoon geluid geweest, desnoods het opgewonden getetter van een radiostation, maar dit samenraapsel van gelispel, gegiechel, gefluister, gespannen zwijgen, diepe stilte, gekakel opeens, gieren, sissen, waarvan hij niet wist wat bij de vrouwen hoorde en wat aan geheimzinnige instrumenten moest worden toegeschreven, maakte hem gek. Het gif liep zijn oren in, verspreidde zich in hem. Kleine geluidsdiertjes drongen via slinkse gangen en holen door het hele huis, omknelden het met duizend tentakeltjes. Ze zouden hem eruit persen of verstikken. Als hij maar kon horen wat ze zeiden, hij zou er vrede mee hebben en niet meer met zijn oor aan een omgekeerd glas op de vloer liggen.

 Vrouwen. Ze waren altijd vriendinnen geweest, buren, zussen, moeders, minnaressen, maar nu waren ze maenaden, bacchanten, godinnen; ze behoorden tot een andere wereld, de wereld van mysteriën, de wereld van schoonheid, wedergeboorte uit de modder, het slik, het slib, het vuile schuim, de wereld van trance, extase en dood. Ze beloofden vervulling, die ze nimmer gaven. Hij kende hen niet meer. Op slag was hij alleen in het universum.”

 

NellekeNoordervliet

Nelleke Noordervliet (Rotterdam, 6 november 1945)

 

Bea Vianen werd geboren in Paramaribo op 6 november 1935 en is van gemengd-etnische afkomst. Zij werd katholiek opgevoed (vergelijk het verhaal ‘Nonnen en straffen’, opgenomen in de bloemlezing Verhalen van Surinaamse schrijvers, 1989). Vianen ging in 1957 naar Nederland en leefde sedertdien voortdurend periodes aan beide zijden van de oceaan. Zij debuteerde met poëzie en proza in het tijdschrift Soela (1962-1964). In Sarnami,
hai
(Suriname, ik ben, 1969) revolteert het meisje Sita tegen de hindostaanse tradities. In Strafhok (1971) en Geen onderdelen (1979) doen verschillende personen verwoed pogingen om uit de knellende banden van kolonialisme, etnische verdeeldheid, geloofstegenstellingen en vooroordelen te breken.

 Uit: Nonnen en straffen

Mijn naam werd afgeroepen. Het was al meer dan eens voorgekomen, dat mijn naam werd afgeroepen tijdens de godsdienstles en dat ik zonder verklaring in het donker van de bleek moest gaan staan. Wat zou er nu weer aan de hand zijn? Mijn hart klopte in mijn keel. Ik liep naar voren. Misschien ging het om een beurt?
Vies kind, zei de soeur. Zij trok mijn rok rok strak over mijn broek. Ik voelde de hitte van de lat, beet op mijn lippen en liep daarna met mijn hoofd gebogen de katechismuszaal uit.

BEAVIANEN

Bea Vianen (Paramaribo, 6 november 1935)

Anna Maria van Schurman, Hans Sachs, Washington Allston, Hanns-Josef Ortheil

Literatuur uit vier eeuwen vandaag.

Anna Maria van Schurman werd geboren in Keulen op 5 november 1607. Zij was de zeer begaafde dochter van Frederik van Schurman en Eva van de Harf. Toen ze 4 jaar oud was, kon Van Schurman al lezen. Het gezin verhuisde in 1613 naar Utrecht waar ze in 1636 als eerste vrouwelijke studente aan de universiteit studeerde. Omdat vrouwen in die tijd eigenlijk niet aan een universiteit mochten studeren, volgde ze de colleges achter een gordijn zodat de mannelijke studenten haar niet konden zien. Ze had belangstelling voor literatuur en allerlei wetenschappen, waaronder vooral theologie Anna Maria van Schurman sloot zich in 1669 aan bij de door Jean de Labadie (1610 – 1674) gestichte mystieke sekte van labadisten en vertrok naar Amsterdam. Omdat deze sekte daar niet welkom was, vertrok de groep en kwam na omzwervingen in Altona (destijds Denemarken thans Duitsland) terecht, waar Jean de Labadie in 1674 stierf. Hierna trokken de labadisten naar Wieuwerd in Friesland.

 

Gedicht voor koningin Henriëtta Maria van Engeland

 

 ECHO

  

 Alludens ad insignia REGNI BRITANNI tribus rosis figurata.

  

 Quae tibi nunc gelido miracula nata Decembri

 Quippe moras steriles Flora perosa? Rosa.

 Sortem vicisti communem: Anglisque perennis

 Arridet veris spes generosa. Rosa.

 

 Sic genitrix sis saepe Deûm. Sors statque caditque

 Dum paris, aut cessas Diva operosa. Rosa.

 

 Vertaling:

Voor de meest minzame koningin van Engeland die onlangs van haar kraambed is  opgestaan, winter 1635.

Echo.

Verwijzend naar de insignes van het Britse koningshuis uitgebeeld door drie rozen

  

Flora, wat voor wonder is jou nu in het koude December geboren,

jij die juist onvruchtbare periodes waarin niets plaatsvindt haat? Een roos.

Jij hebt de natuur overwonnen: edele hoop op een eeuwige lente lacht

de Engelsen toe.

Een roos.

 

Mag jij zo vaker de moeder van goden zijn.

Het lot staat en valt zoals jij wel of niet nieuw leven voortbrengt, hardwerkende godin..

Een roos.

 

 

Schurman

 

Anna Maria van Schurman (5 november 1607 – 4 of 14 mei 1678)

Hans Sachs werd op 5 november 1494 in Nürnberg geboren als zoon van een kleermaker. Van 1509 tot 1511 bezocht hij de Latijnse school en volgde daarna een opleiding tot schoenmaker. In deze tijd diende hij tijdelijk aan het hof van keizer Maximilian I in Innsbruck en daar zou hij besloten hebben zich te wijden aan de studie van de „Meistersang“. (Meistersinger waren burgerlijke dichters en zangers die zich in een soort gilden organiseerden. Hun werken leidden zij af van de middeleeuwse minnezang, maar zij gehoorzaamden aan strenge regels). Sachs ging in de leer bij meester Lienhard Nunnenbeck in München. In 1516 keerde hij voorgoed terug naar Nürnberg, werd er in 1520 meester schoenmaker, lid van de Meistersinger en rond 1555 hun voorzitter. Al vroeg koos hij de kant van de reformatie en verbreidde hij de leer van Luther, bijvoorbeeld met zijn gedicht Die Wittenbergisch Nachtigall (1523). Hij produceerde meer dan 6000 werken en werd de bekendste Duitse dichter uit de 16e eeuw.

Uit: Eulenspiegel mit dem blauen Hosentuch

Eulenspiegel
(tritt ein und spricht):

Ich bin ein Jahr zu früh geborn,
Dieweil mir schon vorm Jahr beschieden,
Was ich soll heuer haben hinieden.
So gewinn ich jedesmal ein Jahr.
Ich tat so lang Fortuna singen,
Bis sie mir ließ ein Füllen springen.
Jetzt reit ich um zu Fuß im Land,
Hab weder bares Geld noch Pfand.
Wovon will ich im Winter zehren?
Will gleich hinein gen Uelzen kehren,
Da wird wohl heut ein Jahrmarkt sein,
Da kommt viel Volk zusammen ein.
Auf dem will ich mich schauen um,
Daß ich auch etwas überkumm.
Mein’ Hantierung ist das Lügen,
Die Leute bescheißen und betrügen.
Mein Handel ist schier jedem kund,
Muß aus einem unverschalkten Grund
Mich wenden an die Einfaltbauern,
Weil sie verschalkt sind in den Mauern
Und kennen mich zum großen Teil;
Will bei den Bauern versuchen mein Heil.
Was steh ich lang? Ich will hinein
Und nachgehen dem Handel mein.

 

HANSSACHS

Hans Sachs (5 november 1494 -19 janauari 1576)

 

De Amerikaanse schilder en dichter Washington Allston werd geboren op 5 november 1779 in de buurt van Charleston, South Carolina. Hij studeerde in Harvard en in Londen aan de Royal Academie, later ook nog in Rome. Allston werd een van de belangrijkste Amerikaanse schilders van het begin van de 19e eeuw. Coleridge was een groot bewonderaar van zijn werk. Van zijn dichterlijke werk zijn de „Sonnets“  en het grote gedicht “The sylphs of the seasons” (1813) het bekendste.

 

On the Group of the Three Angels before the
Tent of Abraham, by Raffaelle, in the Vatican

O, now I feel as though another sense,

From heaven descending, had informed my soul;

I feel the pleasurable, full control

Of Grace, harmonious, boundless, and intense.

In thee, celestial Group, embodied lives

The subtile mystery, that speaking gives

Itself resolved; the essences combined

Of Motion ceaseless, Unity complete.

Borne like a leaf by some soft eddying wind,

Mine eyes, impelled as by enchantment sweet,

From part to part with circling motion rove,

Yet seem unconscious of the power to move;

From line to line through endless changes run,

O’er countless shapes, yet seem to gaze on One.

 

AllstonPortret2

Washington Allston (5 november 1779 – 9 juli 1843)

 

ITALIAN_Shepherd_boy

Italian Shepherd Boy, schilderij van Washington Allston

 

De Duitse schrijver Hanns-Josef Ortheil werd geboren op 5 november 1951 in Keulen. Hij bezocht het gymnasium in Mainz. Na zijn eindexamen in 1970 studeerde hij in Rome kunstgeschiedenis. Vanaf 1971 studeerde hij muziekwetenschap, germanistiek, filosofie en vergelijkende literatuurwetenschap aan universiteiten in Mainz, Parijs, Göttingen en Rome. Hij promoveerde met een literatuurwetenschappelijk werk in Mainz. In Mainz werd hij wetenschappelijk assistent voor Nieuwere Duitse Literartuur en begon hij eigen werk te publiceren. Tegenwoordig woont hij in Stuttgart en vervult nog diverse docentschappen.

 

Werk o..a.: Faustinas Küsse (1998), Im Licht der Lagune, (1999), Die Nacht des Don Juan (2000), Lo und Lu (2001)

 

Uit: Im Licht der Lagune

 

„An einem klaren, windstillen Abend des Jahres 1786 erkannte der Conte Paolo die Barbaro, der mit einer kleinen Schar von Jägern in einem entlegenen Teil der Lagune auf Entenjagd war, in den fernen Schilfmatten die Umrisse eines Bootes. Im ersten Augeblick glaubte er noch, sich zu täuschen, doch als er auch bei längerem Hinsehen die dunklen, im Abendsonnenlicht zitternden Formen wahrnahm, machte er seine Begleiter auf die seltsame Erscheinung aufmerksam.

Alle Blicke richteten sich kurz auf das anscheinend herrenlos im Schilf treibende Boot, es war ein einfaches, altes, in diesen Gegenden kaum mehr gebräuchliches Fischerboot, das sich im morastigen Sumpf verfangen hatte. Di Barbaro erteilte den leisen Befehl hinzurudern, die Männer schwiegen, manche auf ihre Gewehre gestützt; so näherte man sich langsam dem geisterhaft fremden Schwarz, das die dunkelgrünen Linien der Schilfhalme wie ein kräftiger, breiter Pinselstrich grundierte.“

 

ortheil2

Hanns-Josef Ortheil (Keulen, 5 november 1951)

Judith Herzberg, Klabund, Felix Braun

De Nederlandse dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg werd geboren op 4 november 1934 in Amsterdam als dochter van de schrijver Abel Herzberg. Ze woont afwisselend in Nederland en Israël. Herzberg debuteerde in 1961 als dichteres in het weekblad Vrij Nederland. Twee jaar later verscheen haar eerste dichtbundel Zeepost. Later volgden onder meer Beemdgras, Vliegen, Strijklicht, Botshol en Dagrest. Ook schreef ze de toneelstukken Leedvermaak en Rijgdraad, die beide verfilmd werden (de laatste onder de titel ‘Qui vive’) door Frans Weisz. Weisz verfilmde eerder haar scenario ‘Charlotte’.

Stadsgeluiden

Stadsgeluiden in de warme nacht
hebben, als op een schilderij, een achtergrond.
Een vliegtuig ronkt tegen een fond van auto’s
een bromfiets schiet luidruchtig links omlaag.
Ik hoor het graag, het doet mij denken aan
22 juni 1964, dat is vanavond.

 

 

Au

Zou dat er zijn, een wet
tot het behoud van pijn?
Zodat, als wij hem hier bestrijden
iemand, ergens, pijn moet lijden
erger dan het woordje au?

Of zou pijn, als energie
(even nog, analogie)
zich omzetten, niet in warmte,
maar bijvoorbeeld in een armte
erger dan het woordje au?

Of zou de pijn die wij verdrijven
in een àndere vorm hier blijven
lachloos, zangloos doen verstijven
onze pijn-dorstige lijven
hunkerend naar het woordje au?

 

 

Spreeuw

 

Had niets te beweren

te klein voor veren

te nat om bruin te heten

en snavel dicht

ook tegen eten.

 

Maar werd een hoogst

warmpotige geleerde

specialistisch geïnteresseerde

zeehondgeveerde

vetervereerder.

 

Frivoolkelige imitator

een parel-bespetterde

wezel, een vliegende

ongeletterde triomfator.

 

JUDITHERZBERG

Judith Herzberg (Amsterdam, 4 november 1934)

 

De Duitse schrijver Klabund werd als Alfred Henschke geboren op 4 november 1890 in Crossen an der Oder. Toen hij 16 jaar oud was kreeg hij tbc, hoewel zijn artsen aanvankelijk slechts de diagnose longontsteking stelden. De ziekte zou hem zijn korte leven door begeleiden. Na zijn eindexamen studeerde hij eerst scheikunde en farmacie in München, maar hij verruilde die vakken al snel voor filosofie, taalkunde en theaterwetenschappen in München, Berlijn en Lausanne. Al in München verkeerde hij in kringen van de bohème en maakte hij kennis met Frank Wedekind. In

 

Melancholie

Schau, den Finger in der Nase
Oder an der Stirn,
Zeitigt manche fette Phrase
Das geölte Hirn.

Warum liebt der die Erotik?
Jener die Zigarrn?
Der die Aeropilotik?
Der den Kaiserschmarrn?

Warum geht’s uns meistens dreckig?
Weshalb schreib ich dies Gedicht?
Warum ist das Zebra fleckig
Und Mariechen nicht?

Dennoch ahnt man irgendwie
Gottes Qualverwandtschaft,
Trifft man unerwartet sie
Draußen in der Landschaft.

 

Regen

Der Regen rinnt schon tausend Jahr,
Die Häuser sind voll Wasserspinnen,
Seekrebse nisten mir im Haar
Und Austern auf des Domes Zinnen.

Der Pfaff hier wurde eine Qualle,
Seepferdchen meine Nachbarin.
Der blonde Seestern streckt mir alle
Fünfhundert Fühler zärtlich hin.

Es ist so dunkel, kalt und feucht.
Das Wasser hat uns schon begraben.
Gib deinen warmen Mund – mich deucht,
Nichts bleibt uns als uns lieb zu haben.

 

 

 

Davoser Bar

Die rosa Sängerin mit jenem Juden,
Der achtungsheischend ein Monokel trägt,
Fühlt sich vom Lärm der laubenbunten Buden
Ersichtlich auf- und ab- und angeregt.

Er dreht mit ihr sich rund im Karusselle,
Er lüftet ihr den gelbpunktierten Sekt,
Indem die oberitalienische Kapelle
Sich selbst und andre mit Musik befleckt.

Ein Herr tanzt exaltiert wie ein Tuberkel,
Des Frackes Schöße zwitschern vogelgleich.
Die rosa Sängerin hält fürstlich Cercle.
Ein Oberleutnant pokert schreckensbleich.

Ein Jüngling träumt von einer fernsten Ferne.
Aus seiner ausgeschnittnen Weste stiert
Die Höhlung einer riesigen Kaverne,
In der die Nacht wie eine Palme friert.

KLABUND

Klabund (4 november 1890 – 14 augustus 1928)

 

De Oostenrijkse schrijver Felix Braun werd op 4 november 1885 in Wenen geboren. Zijn moeder stierf drie jaar later bij de geboortje van zijn zus Käthe die eveneens zou gaan schrijven. Felix Braun studeerde vanaf 1904 in Wenen germanistiek en kunstgeschiedenis. In 1905 publiceerde hij voor het eerst werk in de Neue Freie Presse, de Österreichische Rundschau, en de Neue Rundschau. In 1917 trad hij uit de joodse gemeenschap. Als lector bij de Verlag Georg Müller in München leerde hij belangrijke schrijvers kennen, zoals Hans Carossa, Thomas Mann en Rainer Maria Rilke. In 1935 werd hij opgenomen in de katholieke kerk. In 1939 emigreerde hij naar Engeland waar hij bleef tot 1951 en literatuur en kunstgeschiedenis doceerde. Terug in Wenen kreeg hij een aanstelling aan de Akademie für angewandte Kunst. Felix Braun was ook secretaris van de dichter Hugo von Hofmannsthal en met hem bevriend.

 

Der Leser

Sag: ist das nicht ein wunderliches Leid?
Um fremde Menschen trauern, die nicht leben,
und über Dinge, die sich nie begeben,
voll Sehnsucht träumen in der Einsamkeit.

Geheimnis, dessen Sinn ich nie verstand:
Sich über Worte atemlos zu zeigen
und zu vernehmen in gespanntem Schweigen,
was einer dachte, fühlte und erfand.

Wenn Zeile so nach Zeile still verrinnt,
sich wohlig weit zurück im Sessel lehnen,
die Arme breiten, lächeln u
nter Tränen.
Und wieder müßig blättern wie als Kind.

Und auf und ab in Abendgassen gehn
und Verse summen, darin Glocken läuten,
und ahnen, daß sie Welt und Leben deuten
und dennoch dunkel in den Wind verwehn…

FELIXBRAUN

Felix Braun (4 november 1885 – 29 november 1973)