Marcellus Emants, Marguerite Radclyffe Hall, Hans-Ulrich Treichel, Thomas Mann


De Nederlandse schrijver Marcellus Emants werd op 12 augustus 1848 in Voorburg geboren. Na zijn eindexamen aan het Haags gymnasium wilde Emants ingenieur worden, maar hij ging overeenkomstig de wens van zijn vader rechten studeren in Leiden. Hij publiceerde in deze periode essays, beschouwingen en poëzie in het mede door hem opgerichte tijdschrift Quatuor.

Toen zijn vader in 1871 overleed, stopte Emants, vlak voor zijn doctoraalexamen, met zijn studie. Door de erfenis van zijn vader was hij financieel onafhankelijk geworden en hij besloot te gaan reizen en zich geheel aan de literatuur te wijden. Tot op zekere hoogte kon Emants gezien worden als één van de eerste naturalisten in Nederland. Naturalistisch was in elk geval zijn streven naar wetenschappelijkheid en objectiviteit. Ook zijn voorkeur voor het beschrijven van pathologische figuren was een typisch naturalistische trek. Toen Emants in een voorwoord zijn Een drietal novellen (1879) verdedigde tegen de kritiek, beriep hij zich op Taine en de door Zola van Taine overgenomen wetmatigheden in de bepaaldheid van de mens: ras, milieu en moment. Van al zijn romans en novellen is het vooral de roman Een nagelaten bekentenis (1894) die nog herhaaldelijk herdrukt is. In 1994 verscheen van deze roman een herdruk in de reeks Nederlandse Klassieken.

Uit: Een nagelaten bekentenis

“Mijn vrouw is dood en al begraven.

Ik ben alleen in huis, alleen met de twee meiden.

Dus ben ik weer vrij; maar wat baat me nu die vrijheid?

Ten naastenbij kan ik krijgen, wat ik sinds twintig jaar – ik ben vijf en dertig – verlangd heb; maar thans durf ik ’t niet nemen en zoo heel veel zou ik er toch niet meer van genieten.

Ik ben te bang voor elke opwinding, te bang voor een glas wijn, te bang voor muziek, te bang voor een vrouw; want alleen in mijn nuchtere morgenstemming ben ik me zelf meester en zeker te zullen zwijgen over mijn daad.

Toch is juist die morgenstemming ondraaglijk.

In geen mensch, geen werk, geen boek zelfs eenig belang te stellen, doel- en willoos om te dwalen door een leeg huis, waarin alleen het onverschillig schuwe gefluister van twee meiden rondwaart als het verre gepraat van bewakers om de cel van een afgezonderde krankzinnige, nog maar aan één ding te kunnen denken met het laatste beetje begeerte van een uitgedoofd zenuwleven en voor dat ééne ding te sidderen als een eekhoorntje voor de fascineerende blik van een slang… hoe houd ik zoo’n afschuwelijk leven dag in dag uit, ten einde toe, nog vol?

Zoo dikwijls ik in de spiegel kijk – nog altijd mijn gewoonte – verbaast het me, dat zoo’n bleek, tenger, onbeduidend mannetje met doffe blik, krachteloos geopende mond – velen zullen zeggen: dat mispunt – in staat is geweest zijn vrouw…. de vrouw, die hij op zijn manier toch lief heeft gehad….. te vermoorden.”

 

 

emants

 

Marcellus Emants (12 augustus 1848 – 14 oktober 1923)

 

De Engelse schrijfster Marguerite Radclyffe Hall werd geboren op 12 augustus 1880 in Bournemouth. Ze was enig kind van gescheiden ouders. Haar vader, Radclyffe Radclyffe-Hall, zag ze zelden. Hij stierf toen ze achttien was en liet haar een vermogen na dat haar toeliet vanaf haar eenentwintigste een zelfstandig leven te leiden. Met haar moeder en stiefvader had ze een moeilijke relatie. Op een occasioneel gedicht na, vulde ze haar dagen met jagen, plezier maken en vrouwen het hof maken. Tussen 1901 en 1907 reisde Hall in Amerika en het Europese vasteland in het gezelschap van vriendinnen met wie ze een romantische relatie had en die ze financieel onderhield. In 1906 publiceerde de jonge Hall een eerste dichtbundel: ‘Twix Earth and Stars’. Aan deze manier van leven kwam een einde toen Hall haar eerste grote liefde ontmoette: Mabel Batten, door haar steevast ‘Ladye’ genoemd. Zelf werd ze door Mabel ‘John’ genoemd, een naam die ze voor de rest van haar leven zou gebruiken. Na een aantal gelukkige jaren begon het leeftijdsverschil door te wegen. In 1915 ging Radclyffe Hall een relatie aan met de zeven jaar jongere Una Troubridge, een nichtje van Mabel en getrouwd met Kapitein Ernest Troubridge. Una zou Halls tweede grote liefde worden, met wie ze samenbleef tot aan haar dood. Mabel voelde zich erg gekwetst door Halls ontrouw en tijdens een hoogoplopende ruzie tussen de drie kreeg Mabel een aanval. Ze stierf aan een hersenbloeding. In 1924 verscheen Radclyffe Halls debuutroman The Forge en daarna nam haar carrière een grote vlucht. Ze publiceerde in korte tijd nog drie romans (The Unlit Lamp – 1924, A Saturday Life – 1925 en Adam’s Breed – 1926), die allemaal op goede kritieken konden rekenen. Hoewel Radclyffe en Una heel open waren over de aard van hun relatie, werd Hall in 1928 pas echt een icoon en martelares van de lesbische levensstijl. In dat jaar verscheen haar deels autobiografische roman The Well of Loneliness.

Uit: The Well of Loneliness

 

“Love me, only love me the way I love you. Angela, for God’s sake, try to love me a little don’t throw me away because if you do I am utterly finished. You know how I love you, with my soul and my body; if it’s wrong, grotesque, unholyhave pity. I’ll be humble. Oh, my darling, I am humble now; I’m just a poor, heart-broken freak of a creature who loves you and needs you more than its life…I’m some awful mistakeGod’s mistake I don’t know if there are any more like me, I pray not for their sakes, because it’s pure hell”

 

(…)

 

All the loneliness that had gone before was as nothing to this new loneliness of spirit. An immense desolation swept down upon her, an immense need to cry out and claim understanding for herself, an immense need to find an answer to the riddle of her unwanted being. All round her were grey and crumbling ruins, and under those ruins her love lay bleeding; shamefully wounded by Angela Crossby, shamefully soiled and defiled by her mother a piteous, suffering, defenceless thing, it lay bleeding under the ruins.”

 

 

 

Hall

Marguerite Radclyffe Hall (12 augustus 1880 – 7 oktober 1943)

 

De Duitse schrijver en germanist Hans-Ulrich Treichel werd geboren op 12 augustus 1952 in Versmold. In zijn roman Der Verlorene uit 1998 verwerkte hij het verlies van zijn broer op de vlucht vanuit het oosten tijdens WO II en de traumatische ervaringen van zijn ouders die ook op zijn jeugd van invloed waren. Treichel studeerde in Berlijn germanistiek, filosofie en politicologie en promoveerde op een studie over Wolfgang Koeppen. Sinds 1995 doceert hij aan het Deutsche Literaturinstitut Leipzig.

 

Uit: Der irdische Amor (2002)

 

„Das einzige, was ihm wirklich helfen würde, war ein Anruf bei Elena. Doch er fürchtete eine Abfuhr. Er konnte nicht von sich behaupten, dass er besonders viele Lebensweisheiten erworben hatte. Aber eine dieser Weisheiten war: Wenn du bedürftig bist, sinken deine Chancen. Das hatte er schon sehr früh gelernt, im Grunde schon als Kleinkind. Obwohl er als Kleinkind überaus bedürftig gewesen war, glaubte er sich daran zu erinnern, dass ihm die Mutterbrust immer dann zur Verfügung stand, wenn er keinerlei Hungergefühle zeigte. Sobald er brüllte, strampelte und schrie, war keine Mutterbrust zu sehen. Wenn er aber gleichgültig dreinschaute, tauchte vor ihm dieser große weiße Mond mit Warze auf und drückte sich auf sein Gesicht. Also hatte er irgendwann nicht mehr gebrüllt, gestrampelt und geschrieen, sondern selbst während größter Hunger- und Durstattacken gleichgültig in die Welt geschaut.

Auch später hatte er versucht, sich nach diesem Muster zu verhalten, musste aber irgendwann einsehen, dass die Vortäuschung von Bedürfnislosigkeit zu dem Missverständnis führte, dass er auch bedürfnislos war. Er war aber nicht bedürfnislos. Schon als Kleinkind hatte er diese Hungerstürme gehabt, die ihn orkanartig in seinem Bettchen hin und her schüttelten. Zu den Hungerstürmen war später diese ebenfalls orkanartige Sehnsucht nach dem weiblichen Geschlecht hinzugekommen. Auch dem Hunger nach dem weiblichen Geschlecht hatte er lange Zeit damit zu begegnen versucht, dass er jedem Mädchen gegenüber, sobald es ihn auch nur ein wenig interessierte, ein gleichgültiges Gesicht aufsetzte. ALs Kleinkind war er trotz seiner gleichgültigen Miene gefüttert und versorgt worden. Wenn er aber einem Mädchen Gleichgültigkeit vorspielte, dann konnte er sicher sein, dass nichts geschah.“

 

 

 

treichel

Hans-Ulrich Treichel (Versmold, 12 augustus 1952)

 

Op 12 augustus 1955 overleed de Duitse schrijver Thomas Mann. Zie ook mijn blog van 12 augustus 2006.

 

Anders dan zijn zoon Klaus Mann disciplineerde en sublimeerde Thomas Mann zijn liefde voor mooie, jonge mannen. Hij weerstond de verleiding en ontleende er kracht aan voor zijn werk. Toch overviel hem af en toe die betovering die ook een geheim thema van zijn eigen leven was. Tijdens een zomervakantie op het eiland Sylt in 1927 leerde hij de zeventienjarige Klaus Heuser kennen. Door de onverwachte hartstocht voor de jongen raakte hij bijna uit zijn evenwicht. Alleen zijn vrouw Katia vermoedde iets van deze ongeleefde liefdesgeschiedenis en tolereerde het. Mann nodigde de jongen uit voor een bezoek aan München. Later kwam hij op deze belevenis vaker terug in zijn Tagebüchern:

&
nbsp;

„24. Januar 1934

 

Gestern Abemd wurde es spät durch die Lektüre des alten Tagebuchbandes 1927/1928, geführt in der Zeit des Aufenthaltes von K. H. in unserem Hause und meiner Besuche in Düsseldorf. Ich war tief aufgewühlt, gerührt und ergriffen von dem Rückblick auf dieses Erlebnis, das mir heute einer anderen, stärkeren, Lebensepoche anzugehören scheint, und das ich mit Stolz und Dankbarkeit bewahre, weil es die unverhoffte Erfüllung einer Lebenssehnsucht was, das “Glück”, wie es im Buche des Menschen, wenn auch nicht der Gewöhnlichkeit, steht, und weil die Erinnerung daran bedeutet: “Auch ich”. Es machte mir hauptsächlich Eindruck, zu sehen, wie ich im Besitz dieser Erfüllung an das Früheste, an A. M. und ihm folgende zurückdachte und alle diese Fälle als mitaufgenommen in die späte und erstaunliche Erfüllung empfand, erfüllt, versöhnt und gut gemacht durch sie. –“

 

21. September 1935,

 

“Darin unterbrochen durch den Besuch Klaus Heusers, der über Zürich gereist, mich 10 Minuten wiederzusehen. Unverändert oder wenig verändert, zart, knabenhaft geblieben mit 24, die Augen die gleichen. Sah viel in sein Gesicht und sagte “Mein Gott”. Merkwürdig, daβ ich hier noch kürzlich seiner gedachte, mit der Dankbarkeit, die ich auch in seiner Gegenwart wieder für damals empfand. Er erwartete, daβ ich ihn küβte, ich tat es aber nicht, sondern sagte ihm nur vorm Abschied etwas Liebes. Er ging sehr rasch, er muβte bald fort.”

 

20. Februar 1942,

 

Las lange in alten Tagebüchern aus der Klaus Heuser-Zeit, da ich ein glücklicher Liebhaber. Das Schönste und Rührendste der Abschied in München. Als ich zum ersten Mal der “Sprung ins Traumhafte” tat und seine Schläfe an meine lehnte. Nun Ja – gelebt und geliebet. Schwarze Augen, die Tränen vergossen für mich, geliebte Lippen, die ich küβte, – es war da, auch ich hatte es, ich werde es mir sagen können, wenn ich sterbe.“

 

 

 

 

MannThomas

Thomas Mann (6 juni 1875 – 12 augustus 1955)

 

 

Fernando Arrabal, Ernst Stadler, Yoshikawa Eiji, Hugidh MacDiarm

De Spaanse schrijver, dichter, dramaturg en cineast Fernando Arrabal werd geboren in Melila, Spaans Marokko op 11 augustus 1932. Sinds 1954 woont hij in Frankrijk. Hij schreef romans, essays en toneelstukken in het Spaans en in het Frans. In Frankrijk zocht hij toenadering tot de auteurs van het absurde, zoals Samuel Beckett en Jean Genet. In de geest van Antonin Artaud lanceerde Arrabal ‘le théâtre de la panique’, waarbij het thema van de politiek steeds werd verbonden met dood en geweld. In 1972 publiceerde hij zijn Lettre au général Franco.

Uit: Brief aan generaal Franco.

“Alles is verheerlijking, bewieroking, ovatie. Een web van bittere honing bedekt Spanje met een kleverige stilte. Als niemand kritiek levert, hoe kan er dan vooruitgang zijn? En hoe correctie op de toch altijd mogelijke gebreken? (..) Arm Spanje! Herberg met de reuk van urine, waar gegeten wordt tussen prikkeldraad van rouw en waar de dolle hond zijn hoektanden in ieders hart vasthecht.”

 

 

Arrabal

Fernando Arrabal (Melila, 11 augustus 1932)

 

De Duitse dichter Ernst (Maria Richard) Stadler werd geboren op 11 augustus 1883 in Colmar (Kolmar). Van 1912 tot 1914 doceerde hij Duitse filologie in Brussel. Hij was bevriend met René Schickele en Otto Flake en samen met hen gaf hij het literaire tijdschrift Der Stürmer uit. (Niet te verwisselen met het tijdschrift van de nazi’s). Vanaf 1903 heette het trouwens Der Merkur. Met de publicatie van zijn dichtbundel “Der Aufbruch” (1914) werd hij tot een leidende figuur binnen het expressionisme.

 

Dämmerung in der Stadt

Der Abend spricht mit lindem Schmeichelwort die Gassen
In Schlummer und der Süße alter Wiegenlieder,
Die Dämmerung hat breit mit hüllendem Gefieder
Ein Riesenvogel sich auf blaue Firste hingelassen.

 

Nun hat das Dunkel von den Fenstern allen Glanz gerissen,
Die eben noch beströmt wie veilchenfarbne Spiegel standen,
Die Häuser sind im Grau, durch das die ersten Lichter branden
Wie Rümpfe großer Schiffe, die im Meer die Nachtsignale hissen.

 

In späten Himmel tauchen Türme zart und ohne Schwere,
Die Ufer hütend, die im Schoß der kühlen Schatten schlafen,
Nun schwimmt die Nacht auf dunkel starrender Galeere
Mit schwarzem Segel lautlos in den lichtgepflügten Hafen.

 

Dunkle Fahrt

Die alten Brunnen rauschten wie im Traum
durch fernen Hall vertrauter Abendglocken
und flossen weich ins Dunkel· das den Duft
nachtschwüler Gärten· die ich spät durchwandert·
still atmend trug. Nun tut sich dämmernd auf·
vom schwanken Frühlicht hingetürmt· umwölbt
von Felsenstürzen· purpurtiefen Schluchten·
der letzten Fahrten letzte Ruhestatt:
Mit schwarzem Strom die goldig dunkle Trift.
Die kalten Eisenstufen schreit ich leicht
die leise klirrenden ins Tal· daraus
nicht Rückkehr ist. Nun bette mich
in blauen Schatten blütenloses Land·
traumstarre Flut!
Schon rührt dein schwerer Hauch
mich schauernd an. Schon überweht ein Glanz
mich Trunknen hell wie einer Gottheit Bild
aus blitzendem Gewölk. Schon trübt und wirrt
des Lebens Spiegel fern sich wie ein Traum·
der flatternd zwischen Tag und Dämmer lischt

stadler

Ernst Stadler (11 augustus 1883 – 30 oktober 1914)

 

De Japanse schrijver Yoshikawa Eiji werd geboren op 11 augustus 1892. In het westen is hij vooral door zijn boek Musashi bekend. In zijn roman Taiko beschreef hij de eenwording van het Japanse rijk die begon met de slag bij Sekigahara die in het begin van Musashi is beschreven.

 

Uit: Musashi

 

The Little Bell Takezo lay among the corpses. There were thousands of them.
“The whole world’s gone crazy,” he thought dimly. “A man might as well be a dead leaf, floating in the autumn breeze.”
He himself looked like one of the lifeless bodies surrounding him. He tried to raise his head, but could only lift it a few inches from the ground. He couldn’t remember ever feeling so weak. “How long have I been here?” he wondered.
Flies came buzzing around his head. He wanted to brush them away, but couldn’t even muster the energy to raise his arm. It was stiff, almost brittle, like the rest of his body. “I must’ve been out for quite a while,” he thought, wiggling one finger at a time. Little did he know he was wounded, with two bullets lodged firmly in his thigh.
Low, dark clouds shifted ominously across the sky. The night before, sometime between midnight and dawn, a blinding rain had drenched the plain of Sekigahara. It was now past noon on the fifteenth of the ninth month of 1600. Though the typhoon had passed, now and then fresh torrents of rain would fall on the corpses and onto Takezo’s upturned face. Each time it came, he’d open and close his mouth like a fish, trying to drink in the droplets. “It’s like the water they wipe a dying man’s lips with,” he reflected, savoring each bit of moisture. His head was numb, his thoughts the fleeting shadows of delirium.
His side had lost. He knew that much. Kobayakawa Hideaki, supposedly an ally, had been secretly in league with the Eastern Army, and when he turned on Ishida Mitsunari’s troops at twilight, the tide of battle turned too. He then attacked the armies of other commanders–Ukita, Shimazu and Konishi–and the collapse of the Western Army was complete. In only half a day’s fighting, the question of who would henceforth rule the country was settled. It was Tokugawa Ieyasu, the powerful Edo daimyo.”

 

YoshikawaEidji

Yoshikawa Eiji (11 augustus 1892 – 7 september 1962)

 

De Schotse dichter Hugidh MacDiarm werd geboren op 11 augustus 1892 als Christopher Marray Grieve in Langholm. Hij was belangrijk bij de ontwikkeling van een Schotse versie van het modernisme en had ook een leidende rol bij de “Scottish Renaissance” in de twintigste eeuw. Hij was communist, wat ongebruikelijk was voor een modernist, en hij was een Schotse nationalist, wat weer ongebruikelijk was voor een communist. MacDiarm schreef zowel in het Engels als in het literaire Schots.

 

 

Facing The Chair

 

Here under the rays of the sun

Where everything grows so vividly

In the human mind and in the heart,

Love, life, and all else so beautifully,

I think again of men as innocent as I am

Pent in a cold unjust walk between steel bars,

Their trousers slit for the electrodes

And their hair cut for the cap

Because of the unconcern of men and women,

Respectable and respected and professedly Christian,

Idle-busy among the flowers of their gardens here

Under the gay-tipped rays of the sun.

And I am suddenly completely bereft

Of la grande amitié des choses créés,

The unity of life which can only be forged by love.

 

 

macdiarmidi1

Hugidh MacDiarm (11 augustus 1892 – 9 september 1978)

Kees van Kooten, Alfred Döblin, Piet Bakker, Jorge Amado

De Nederlandse schrijver en cabaretier Kees van Kooten werd geboren op 10 augustus 1941 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2006.

Ballen in me buik

 

Heb u daar nou geen last van

 

Een eitje wat te zacht is en je pelt ’t open
En dan komt het warme geel zo langs de rand gedropen
Kippen bij poelieren liggen naakt ondersteboven
En ’s winters lekker spelen, met je eige lippen kloven
Reclamefoto’s in de krant, van sexuele meisjes
Een mevrouw die even zachtjes schudt, zo met een bos radijsjes

 

O, dan krijg ik ballen in me buik
Grote warme, natte, lekke ballen
O, dan krijg ik ballen in me buik
Van die dingen krijg ik ballen in me buik

 

Ken ik niets aan doen. Gaat gewoon vanzelf

 

Een damesetalagepop, met nog geen kleren aan
Dat de bovenste helft d’r af is, d’r alleen twee benen staan
En die dingen die ze smeren uit de neuzen aan hun stoelen
En een pakkie melk wat zuur is, dat lekker bol gaat voelen
Kapotte vuilniszak, waaraan is gegeten
Of een bankie in ’t park, nog warm van wie er heb gezeten

 

O, dan krijg ik ballen in me buik
Grote warme, natte, lekke ballen
O, dan krijg ik ballen in me buik
Van die dingen krijg ik ballen in me buik

 

Al twee keer mee langs het ziekenhuis gelopen. ’t Heb niks geholpen

 

Een heel gezin die allemaal hamburgers lopen eten
Twee hebben d’r in de poep getrapt, dat ze ’t nog niet weten
En zo, met hun hoofd voorover, tegen ketsjup op hun goed
En hoe de koningin soms kijkt, onder vandaan haar hoed
Maar ook vaak bij een ingooi, dat hun broekie zo omhoog gaat
Of dat je recht moet plassen, maar dat ie in een boog gaat

 

O, dan krijg ik ballen in me buik
Grote warme, natte, lekke ballen
O, dan krijg ik ballen in me buik
Van die dingen krijg ik ballen in me buik

 

D’r gaat geen dag voorbij zonder ballen in me buik

 

En wat je vaak ziet kleven onder hun autobanden
Of wat je dan ziet drijven, zo langs de wallekanten
Soms haal ik bij het postkantoor wat giro-enveloppen
Hoewel ik momenteel dus niks heb om d’r in te stoppen
Maar die zijn gratis meenemen, dus dat is geen pikken
En dan heb ik mooi voor niks ‘es wat om lekker aan te likken

 

O, dan krijg ik ballen in me buik
Grote warme, natte, lekke ballen
O, dan krijg ik ballen in me buik
Van die dingen krijg ik ballen in me buik

 

Nou zijn dit lekkere ballen. Maar dan heb je ook nog van die enge ballen

 

Zo van nagels in ’t bad en washandjes in bed
Een zadel, maar dan nat, een gebarsten vleeskroket
Zoals autobanden piepen op ’t randje van de stoep
En soms is het papier op, aan ’t rolletje zit poep
Of een schoteltje dat plakt en niet van ’t koppie gaat
En een pen, die na ’t schrijven, in een ander doppie gaat

 

O, dan krijg ik ballen in me buik
Grote warme, natte, lekke ballen
O, dan krijg ik ballen in me buik
Van die dingen krijg ik ballen in me buik

 

Eigenaardig. Eigenaardig maar niet vies toch, hè?

 

Kees-Van-Kooten

Kees van Kooten (Den Haag, 10 augustus 1941)

 

De Duitse schrijver Alfred Döblin werd op 10 augustus 1878 geboren in Stettin. Zie ook mijn blog van 10 augustus 2006.

 

Uit: Berlin Alexanderplatz

 

Mit der 41 in die Stadt

 

Er stand vor dem Tor des Tegeler Gefängnisses und war frei. Gestern hatte er noch hinten auf den Äckern Kartoffeln geharkt mit den andern, in Sträflingskleidung, jetzt ging er im gelben Sommermantel, sie harkten hinten, er war frei. Er ließ Elektrische auf Elektrische vorbeifahren, drückte den Rücken an die rote Mauer und ging nicht. Der Aufseher am Tor spazierte einige Male an ihm vorbei, zeigte ihm seine Bahn, er ging nicht. Der schreckliche Augenblick war gekommen [schrecklich, Franze, warum schrecklich?], die vier Jahre waren um. Die schwarzen eisernen Torflügel, die er seit einem Jahre mit wachsendem Widerwillen betrachtet hatte [Widerwillen, warum Widerwillen], waren hinter ihm geschlossen. Man setzte ihn wieder aus. Drin saßen die andern, tischlerten, lackierten, sortier Haltestelle.

Die Strafe beginnt.

Er schüttelte sich, schluckte. Er trat sich auf den Fuß. Dann nahm er einen Anlauf und saß in der Elektrischen. Mitten unter den Leuten. Los. Das war zuerst, als wenn man beim Zahnarzt sitzt, der eine Wurzel mit der Zange gepackt hat und zieht, der Schmerz wächst, der Kopf will platzen. Er drehte den Kopf zurück nach der roten Mauer, aber die Elektrische sauste mit ihm auf den Schienen weg, dann stand nur noch sein Kopf in der Richtung des Gefängnisses. Der Wagen machte eine Biegung, Bäume, Häuser traten dazwischen. Lebhafte Straßen tauchten auf, die Seestraße, Leute stiegen ein und aus. In ihm schrie es entsetzt: Achtung, Achtung, es geht los.”

 

Doeblin

Alfred Döblin (10 augustus 1878 – 26 juni 1957)

 

De Nederlandse journalist en schrijver Piet Bakker werd geboren in Rotterdam op 10 augustus 1897.Hij behaalde zijn onderwijzersakte in 1917 en werd benoemd tot onderwijzer in de gemeente Haarlemmermeer.Twee jaar lang werkte hij daar op een dorpsschooltje tussen Sloten en de Nieuwe Meer. Het werk beviel hem niet echt en via een tip van corrector bij het dagblad De Telegraaf kwam Bakker in de krantenwereld terecht. Bij de Telegraaf schreef hij enige cursiefjes over een “Kwekeling met akte”. Uitgeverij Elsevier vroeg hem deze tot een roman om te werken. Die roman krijgt als titel ‘Ciske de Rat’ en verschijnt in 1942. Het boek was direct een succes en er werden 50.000 exemplaren van verkocht. Het vervolg: ‘Ciske groeit op’ verscheen in 1945. De trilogie werd in 1946 voltooid met ‘Cis de man’. Na de oorlog publiceerde Bakker nog in Het Vrije Volk, maar koos later definitief voor Elseviers Weekblad. Voor dit blad maakte hij veel reisreportages, vaak in gezelschap van de tekenaars Jo Spier, Eppo Doeve en Cees Bantzinger. Hij bleef tot aan zijn onverwachte dood – hij overleed aan een hartaanval in zijn auto – aan Elseviers Weekblad verbonden.

 

Uit: Ciske de Rat (De film met Danny de Munk)

Ik voel me zo verdomd alleen

Krijg toch allemaal de klere
Val voor mijn part allemaal dood
Ik heb geen zin om braaf te leren
Ik eindig toch wel in de goot
Kinderen willen niet met me spelen
Noemen me Rat, en wijzen me na
De enige die me wat kan schelen
Die is er nooit, dat is m’n pa
M’n moeder kan me niet verdragen
Nooit doe ik iets voor haar goed
Om liefde hoef ik ook al niet te vragen
Schelden is alles wat ze doet
Geen wonder dat m’n pa is gaan varen
Ik mocht niet mee, ik ben te klein
Ik moet het in m’n eentje klaren
Tot-ie ooit weer terug zal zijn

Refrein:
Had ik maar iemand om van te houden
Twee zachte armen om me heen
Die mij altijd beschermen zouden
Ik voel me zo verdomd alleen

Misschien als vader schipper is
Als-ie weer terug is van de zee
Zegt-ie nog eens: luister Cis
Waarom ga je niet met me mee
Ik ben toch ook nog maar een kind
Kan het niet helemaal alleen
Misschien dat ik ooit het geluk nog vind
Maar hoe dat is een groot problee

bakker-p

Piet Bakker (10 augustus 1897 – 1 april 1960)

 

De Braziliaanse schrijver Jorge Amado de Faria werd op 10 augustus 1912 geboren in Ferradas, in de gemeente Itabuna in het binnenland van Bahia. Amado heeft de veranderingen die de Braziliaanse maatschappij in die tijd onderging, van dichtbij meegemaakt. In die periode leefden de plantagearbeiders in omstandigheden die doen denken aan de slavernij. Hun lijden en hun strijd zouden belangrijke thema’s worden in zijn boeken, bijvoorbeeld in Terras do sem fim.

Toen hij een jaar oud was, brak er een pokkenepidemie uit. Hierdoor waren zijn ouders gedwongen hun boerderij te verlaten, waarop ze zich in Ilhéus vestigden. Deze stad zou later een rol spelen in veel van Amado’s romans.

Op tienjarige leeftijd ging hij naar school in de stad Salvador op een internaat van de Jezuïeten. Zij zagen in hem de roeping tot novice. In 1925 ontvluchtte Amado echter een mis, en verklaarde zich atheïst en bolsjewiek. In deze periode begon hij een andere roeping te volgen, die van schrijver. In Salvador werkte hij mee aan verschillende literaire tijdschriften. Ook was hij een van de oprichters van de modernistische schrijversgroep “Academie van de Rebellen” (Academia dos Rebeldes).

 

Uit: Gabriela, Clove and Cinnamon

 

“The crop gave promise of being the biggest in history. With cacao prices constantly rising, this would mean greater wealth, prosperity, abundance. It would mean the most expensive schools in the big cities for the colonels’ sons, homes in the town’s new residential sections, luxurious furniture from Rio, grand pianos for the parlors, more and better-stocked stores, a business boom, liquor flowing in the cabarets, more women arriving in the ships, lots of gambling in the bars and hotels–in short, progress, more of the civilization everyone was talking about.

But this unending downpour might ruin everything. And to think that only a few months earlier the colonels were anxiously scanning the sky for clouds, hoping and praying for rain. All through southern Bahia the cacao trees had been shedding their flower, replacing it with the newly born fruit. Without rain this fruit would have soon perished.

The procession on St. George’s Day had taken on the aspect of a desperate mass appeal to the town’s patron saint. The gold-embroidered litter bearing the image of the saint was carried on the shoulders of the town’s most important citizens, the owners of the largest plantations, dressed in the red gowns of the lay brotherhood. This was significant, for the cacao colonels ordinarily avoided religious functions. Attendance at Mass or confession they considered a sign of moral weakness. Church-going, they maintained, was for women.”

 

 

jorge-amado

Jorge Amado (10 augustus 1912 – 6 augustus 2001)

Luuk Gruwez, Gerrit Kouwenaar, Philip Larkin, Linn Ullmann, Pierre Klossowski, Daniel Keyes

De Vlaamse dichter, prozaïst en essayist Luuk Gruwez werd geboren op 9 augustus 1953 te Kortrijk. Hij volgde het middelbaar onderwijs in het Damiaancollege en Germaanse filologie aan de KULAK, telkens te Kortrijk. Hij werd licentiaat in de Germaanse talen aan de K.U.Leuven. In 1976 verruilde hij het West-Vlaamse Kortrijk voor Hasselt. Daar verdient hij als leraar de kost tot aan zijn loopbaanonderbreking in 1995 naar aanleiding van het verwerven van een schrijversbeurs. Hij is nu als fulltime schrijver werkzaam met dichtbundels en proza en daarnaast columns, eerst wekelijks in De Standaard, vanaf 2001 tot 2003 maandelijks in De Morgen. In 1973 debuteerde hij met de poëziebundel Stofzuigergedichten. In 1996 verscheen Bandeloze gedichten, een ruime bloemlezing van herziene gedichten uit de periode voor 1994.Pas sinds 1992 publiceert hij ook min of meer autobiografisch proza, eerst nog samen met Eriek Verpale, Onder vier ogen, Siamees dagboek, later solo met Het bal van opa Bing (1994).

 

HET GESLACHT

 

                          Voor Herman de Coninck

 

In mannen is het koud en vaak december.

In vrouwen is het meestal mei.

Zij willen glimmen, levenslang,

vermommen zich van top tot teen

om niet voortijdig te verschrompelen.

Zij blijven bezig met verblijven.

 

In mannen is het koud en houdt het op.

Mijn God, hoe dol zijn zij op eindigen.

Want mannen rammelen zich klaar

en zwaargewapend met zichzelf,

besteden zij hun dagen aan verstijven.

 

In vrouwen heerst een soepeler geslacht

waarin iets bloesemt, iets ontboezemt,

en waar zij tederheid bewaren

of heimwee naar een meer in Zwitserland.

Zij houden van beginnen en behouden.

 

In mannen is het oorlog, niets dan oorlog.

In vrouwen wordt geboren, totterdood.

Zij knipperen een poosje met hun ogen,

zij fonkelen, zij woelen even

en daar ontstaat een dapper nageslacht.

Eén man volstaat en het wordt afgeslacht.

 

In mannen is het koud en vaak december,

in vrouwen is het altijd mei.

&nb
sp;

 

 

SAMENHORIG

 

Er moet een wereld van verloren dingen zijn

waarin een handschoen, inderhaast vergeten,

het aanlegt met een oude krant,

een sjaal, een zakdoek of een kam.

 

De handschoen mist de hand niet meer,

de zakdoek hoeft geen jammernis,

en zelfs de sjaal taalt niet naar warmte

van kindermeiden en van moeders.

 

A1 wat verloren is, is samenhorig.

Maar tederheid die overbodig werd,

het kippenvel dat blijven wou,

de eerste natte droom, het domste lief,

 

het speelgoed van een kind dat stierf.

En doen alsof men alles kan vergeten,

ofschoon men, plompverloren als een mens,

alleen in het heelal moet zijn.

 

gruwez

Luuk Gruwez (Kortrijk, 9 augustus 1953)

 

De Nederlandse dichter Gerrit Kouwenaar werd op 9 augustus 1923 in Amsterdam geboren. Zie ook mijn blog van 9 augustus 2006.

 

het is grijs en het valt uit de hemel

het is grijs en het valt uit de hemel
men raadt dit terwijl het schemert
over het steenveld waar niets zich bezit

 

in de late hitte tussen onheil en vrede
terwijl men klimt naar gretiger leegte
kruist een oneindige slang van twee meter
het inzicht, volledig, zonder betekenis

 

in de regel huiswaarts begint het te misten
men staat stil op de rand van een stilte, bestaat
wat begint te ontbinden, men moet zich
bevatten, ontmonden, tot op de seconde –

 

 

 

De zomer is grijs deze zomer

De zomer is grijs deze zomer
helder maar grijzer, doorzichtig maar zwaarder
alsof er een haarfijne as daalt over het eten

 

alsof men een eender lichaam geleden
kijkt naar zijn vader die beige en levend
het gazon van het paradijs maait

 

de zomer is grijs als melk in een beker
als brood in een oorlog, men hoort
het donker onder de stenen

 

 

 

 

altijd alsof alsof altijd de vogel

 

(altijd alsof alsof altijd de vogel
de hemel doorgrondt, de honger het eten

 

waar men ook kijkt kijkt het oog
door een keel die keelt bij het leven

 

waar men ook hoort heeft de mond
het goud van de kever verguld

 

en altijd het woord dat zijn echo verbetert
altijd de foto van wat is geweest)

 

kouwenaar

Gerrit Kouwenaar (Amsterdam, 9 augustus 1923)

 

De Engelse dichter Philip Larkin werd op 9 augustus 1922 geboren in Coventry. Zie ook mijn blog van 9 augustus 2006.

First Sight

Lambs that learn to walk in snow
When their bleating clouds the air
Meet a vast unwelcome, know
Nothing but a sunless glare.
Newly stumbling to and fro
All they find, outside the fold,
Is a wretched width of cold.

As they wait beside the ewe,

Her fleeces wetly caked, there lies

Hidden round them, waiting too,

Earth’s immeasureable surprise.

They could not grasp it if they knew,

What so soon will wake and grow

Utterly unlike the snow.

 

 

Ignorance

Strange to know nothing, never to be sure

Of what is true or right or real,

But forced to qualify or so I feel,

Or Well, it does seem so:

Someone must know.

 

Strange to be ignorant of the way things work:

Their skill at finding what they need,

Their sense of shape, and punctual spread of seed,

And willingness to change;

Yes, it is strange,

 

Even to wear such knowledge – for our flesh

Surrounds us with its own decisions –

And yet spend all our life on imprecisions,

That when we start to die

Have no idea why.

 

 

 

Love Again

Love again: wanking at ten past three

(Surely he’s taken her home by now?),

The bedroom hot as a bakery,

The drink gone dead, without showing how

To meet tomorrow, and afterwards,

And the usual pain, like dysentery.

 

Someone else feeling her breasts and cunt,

Someone else drowned in that lash-wide stare,

And me supposed to be ignorant,

Or find it funny, or not to care,

Even … but why put it into words?

Isolate rather this element

 

That spreads through other lives like a tree

And sways them on in a sort of sense

And say why it never worked for me.

Something to do with violence

A long way back, and wrong rewards,

And arrogant eternity.

 

larkin

Philp Larkin (9 augustus 1922 – 2 december 1985)

 

De Noorse schrijfster Linn Karin Beate Ullmann werd geboren op 9 augustus 1966 in Oslo. Zij is de dochter van Liv Ullmann en Ingmar Bergmann die ook kleine rollen speelde in de films van haar moeder. Zij debuteerde in 1998 als schrijfster met Før du sovner (Engels, Before you sleep). Zij woont in Oslo en werkt daar als cultuurjournaliste voor de krant Dagbladet. Zij is getrouwd met de dichter en schrijver Niels Fredrik Dahl.

 

Uit: Ein gesegnetes Kind (Et Velsignet Barn)

 

“Molly wurde gegen Isaks Willen im Sommer 1974 geboren. Als Mollys Mutter, die Ruth hieß, in einem Krankenhaus in Oslo niederkam, drohte Rosa damit, Isak zu verlassen. Sie packte zwei Koffer, bestellte ein Taxi vom Festland, nahm Laura an die Hand und sagte: »Solange du mit allem, was einen Rock hat, ins Bett steigst und dabei Kinder zeugst, habe ich in deinem Leben nichts mehr zu suchen. Oder in diesem Haus. Ich gehe jetzt, und unsere Tochter nehme ich mit.«

Das war im Juli 1974, nur zwei Wochen vor der Premiere des alljährlichen Laienschauspiels auf Hammarsö, geschrieben und inszeniert von Palle Quist. Das Hammarsöschauspiel war auf der Insel Tradition, Touristen und Inselbewohner trugen auf verschiedene Weise dazu bei, und die Aufführungen waren mehrmals in der Lokalzeitung besprochen worden, wenn auch nicht immer in lobenden Tönen.

Bei Rosas Wutausbruch, dem einzigen, den sie in Erikas Erinnerung jemals gehabt hatte, weinte Laura und sagte, sie wolle hier nicht weg. Erika weinte auch, weil sie vor Augen hatte, wie sie die restlichen Sommerferien allein mit dem Vater in dem Haus verbrachte, und dieser war so groß und stark, dass sie nicht für ihn kochen und ihn auch nicht allein
trösten konnte.

Ruth rief zweimal an. Das erste Mal, um mitzuteilen, dass die Abstände zwischen den Wehen fünf Minuten betrugen. Zweiunddreißig Stunden später rief sie an, um zu sagen, sie habe eine Tochter geboren. Sie habe sofort gewusst, dass das Mädchen Molly heißen müsse. Das würde Isak wohl auf jeden Fall wissen wollen, dachte sie. (Nicht? Dann zur Hölle mit ihm.)”

 

Linn_Ullmann

Linn Ullmann (Oslo, 9 augustus 1966)

 

De Franse schrijver, vertaler en schilder Pierre Klossowski werd geboren op 9 augustus 1905 in Parijs. Hij schreef o.a. uitvoerige studies over Marquis de Sade en Friedrich Nietzsche, verschillende essays over literaire en filosofische onderwerpen en verhalen. Hij vertaalde Vergilius, Wittgenstein, Heidegger, Kafka en Hölderlin. Hij werkte mee aan films en illustreerde als schilder talrijke werken. In de late jaren dertig droeg hij bij aan de meeste uitgaven  van Acéphale, het tijdschrift van Georges Bataille.

 

Uit: Lebendes Geld

 

„Man stelle sich für einen Augenblick einen offensichtlich unmöglichen Rückschritt vor: nämlich eine industrielle Phase, wo die Produzenten die Möglichkeit hätten, von seiten der Konsumenten Gefühlsobjekte als Zahlungsmittel zu fordern. Diese Objekte sind lebende Wesen.

In diesem Tauschhandelsbeispiel kommen Produzenten und Konsumenten überein, Kollektionen

von »Personen« zu konstituieren, die vorgeblich für das Vergnügen, das Gefühl und die Sensation bestimmt sind. Wie aber kann die menschliche »Person« die Funktion des Geldes erfüllen? Wie würden die Produzenten, anstatt sich Frauen »zu leisten«, sich jemals »in Frauen« bezahlen lassen? Wie würden die Unternehmer, die Industriellen ihre Ingenieure und Arbeiter bezahlen? »In Frauen.« Wer würde dieses lebende Geld unterhalten?

Andere Frauen. Was das Gegenteil nahelegt: daß die berufstätigen Frauen sich »in Männern« bezahlen lassen würden. Wer unterhielte, oder anders gesagt: wer hielte dieses virile Geld bei Kräften? Jene, die über das weibliche Geld verfügten. Was wir hier vorbringen, existiert wirklich. Denn auch wenn man nicht in einen buchstäblichen Tschhandel zurückfällt, basiert die ganze

moderne Industrie auf einem durch das unbewegte Geldzeichen vermittelten Tauschhandel,

welcher die Natur der ausgetauschten Objekte neutralisiert – das heißt: auf einem Simulakrum des Tauschhandels, einem Simulakrum in Form von Arbeitskräfte-Ressourcen, schlußendlich einem lebendigen Geld, das als solches zwar uneingestanden, aber bereits existent ist.“

 

klossowski

Pierre Klossowski (9 augustus 1905 – 12 augustus 2001)

 

De Amerikaanse schrijver Daniel Keyes werd geboren in Brooklyn, New York op 9 augustus 1927. Na een periode op zee als purser, een redacteurschap en werk in de modefotografie ging Keyes lesgeven in Engels aan scholen in New York City. Dit was een drukke tijd: overdag gaf hij les, in de weekends schreef hij en ’s avonds studeerde hij Engels en Amerikaanse literatuur. Na te zijn afgestudeerd doceerde Keyes creatief schrijverschap aan Wayne State University. In 1966 werd hij professor aan de universiteit van Ohio.

In 1960 won Keyes de Hugo Award voor het korte verhaal Flowers for Algernon. Hij herschreef het verhaal tot een roman en verdiende daarmee in 1966 de Nebula Award. Het boek is twee keer verfilmd als Charly. Met The Minds of Billy Milligan, schreef Keyes een roman over de eerste persoon die is vrijgesproken vanwege dissociatieve identiteitsstoornis.

 

Uit: Flowers for Algernon

 

“progris riport 2-martch 4

I had a test today. I think I faled it and I think mabye now they wont use me. What happind is I went to Prof Nemurs office on my lunch time like they said and his secertery took me to a place that said psych dept on the door with a long hall and alot of littel rooms with onley a desk and chares. And a nice man was in one of the rooms and he had some wite cards with ink spilld all over them. He sed sit down Charlie and make yourself cunfortible and rilax. He had a wite coat like a docter but I dont think he was no docter because he dint tell me to opin my mouth and say ah. All he had was those wite cards. His name is Burt. I fergot his last name because I dont remembir so good.

I dint know what he was gonna do and I was holding on tite to the chair like sometimes when I go to a dentist onley Burt aint no dentist neither but he kept telling me to rilax and that gets me skared because it always means its gonna hert.

So Burt sed Charlie what do you see on this card. I saw the spilld ink and I was very skared even tho I got my rabits foot in my pockit because when I was a kid I always faled tests in scho
ol and I spilld ink to.”

 

daniel_keyes1

Daniel Keyes (New York, 9 augustus 1927)

In memoriam Ulrich Plenzdorf


Vanmorgen is de Duitse schrijver en scenarist Ulrich Plenzdorf overleden. Ulrich Plenzdorf werd geboren op 26 oktober 1934 in de Berlijnse wijk Kreuzberg. in een overtuigd communistisch milieu en studeerde halfweg de vijftiger jaren wijsbegeerte aan het Franz-Mehring-Institut van Leipzig, een studie die hij evenwel niet voltooide. In plaats daarvan ging hij voor het theater werken, en na zijn legerdienst in 1958 en 1959 ging hij aan de hogeschool van Babelsberg film studeren; deze studie rondde hij in 1963 af. In de jaren zestig schreef Plenzdorf meerdere filmscenario’s, waaronder het succesvolle Kennen Sie Urban? uit 1970, waarvoor hij twee prijzen ontving, waaronder de Heinrich-Mann-Preis. Zijn grote doorbraak kwam in 1972 met de klassieker Die neuen Leiden des jungen W., een werk dat het midden houdt tussen een toneelstuk en een roman. Dit is het werk waarmee Plenzdorf zowel in de DDR als in West-Duitsland bekendheid verwierf, en dat hem grote erkenning opleverde. Ook het filmscenario Die Legende von Paul und Paula was een succes; in 1978 won Plenzdorf de Ingeborg-Bachmann-Preis voor Kein runter, kein fern. Tijdens de tachtiger jaren fulmineerde hij in zijn theaterstukken tegen de wandaden van het stalinisme. Na de val van de Muur ging Plenzdorf dieper in op de gevolgen van de communistische erfenis en het totalitarisme, bijvoorbeeld in Das andere Leben des Herrn Kreins. Zie ook mijn blog van 26 oktober 2006.

 

Uit:  Die Legende von Paul und Paula

 

 

Die Legende von Paul und Paula Darunter von einer Beat-Band gespielt und gesungen


Wenn ein Mensch kurze Zeit lebt
Sagt die Welt, daß er zu früh geht
Wenn ein Mensch lange Zeit lebt
Sagt die Welt, es ist Zeit, daß er geht.

Jegliches hat seine Zeit
Steine sammeln, Steine zerstreun
Bäume pflanzen, Bäume abhaun
Leben und Sterben und Friede und Streit.

Unsre Füße, sie laufen zum Tod
Er verschlingt uns und wischt sich das Maul
Unsre Liebe ist stark wie der Tod
Und er hat uns manch Übels getan.

Meine Freundin ist schön
Als ich aufstand, ist sie gegangen
Weckt sie nicht, bis sie sich regt
Ich hab mich in ihren Schatten gelegt.

 

 

 

 

 

Plenzdorf
Ulrich Plenzdorf (26 oktober 1934 – 9 augustus 2007)

 

 

Flavia Bujor, Hitomi Kanehara, Birgit Vanderbeke, Nina Berberova, Sara Teasdale, Hieronymus van Alphen, Jostein Gaarder, Zofia Kossak-Szczucka

De Franse schrijfster Flavia Bujor werd geboren op 8 augustus 1988 in Roemenië, maar sinds haar tweede jaar woont zij met haar ouders in Parijs. Zij werd al op haar dertiende bekend met de roman La prophétie des pierres. Zij schreef het (fantasy)boek in een tijdsbestek van zes maanden in 2001. Het werd een enorm succes en in drieentwintig talen vertaald.

 Uit: The Prophecy of the Stones

 

“HE HAD BEEN AWAKE ALL NIGHT, THINKING. HE had gone without rest or nourishment. He did not need them. He had to devise his plan — that was the only thing that mattered. At dawn, he had once again summoned the Council of Twelve telepathically. The session had been brief. He had simply informed them that the matter was in hand, that the project could not fail, and that he would soon put it into execution. The council members had not dared to ask him what his plans were. They had complete faith in him. After all, he was their superior. He had ordered them to return at noon for a meeting of the utmost importance.

Now it was time to deal once more with those incompetents so hungry for wealth and power. He briskly straightened his long purple robe embroidered with gold thread, and strode off to the council chamber. When he opened the door with his usual abruptness, the room fell silent, as each councilor felt paralyzed by fear. Not one was bold enough to look him directly in the eye.”

 

FlaviaBujor

Flavia Bujor (Roemenië, 8 augustus 1988)

 

De Japanse schrijfster Hitomi Kanehara werd geboren op 8 augustus 1983 in Tokyo. Toen zij vijftien was verliet zij de school en gaf zich over aan haar passie voor schrijven. Haar vader, een docent literatuur en vertaler moedigde haar daarbij aan. Voor haar eerste roman Hebi ni Piasu (Snakes and Earrings) kreeg zij de Akutagawa prijs.

 

UitSnakes and Earrings

 

“My thing until now has been earrings. And to describe my earrings, I guess I should begin by telling you how theyíre measured. The thickness of body jewelry is generally measured in gauges; the lower the number, the larger the hole. Starter earrings are usually either 16g or 14g, which is about 1.5mm wide. After 0g comes 00g, which is about 9.5mm wide. Anything over a centimeter wide is measured in fractions of gauges. But to be honest, once you go over 00 you look like a member of some kind of tribe and itís no longer really a question of looking good or not. As for me, I have two 0g earrings in my right ear, and my left ear is lined with 0g, 2g, and 4g earrings from the bottom up. As you can imagine, it was painful enough stretching the holes in my ears; I couldnít begin to imagine how much it would hurt to do the same to my tongue.

I used to wear 16g earrings until I met a girl two years older than me named Eri at a club one night and I fell in love with her 00g earrings. When I told her how cool her earrings looked, she gave me dozens of her old ones, ranging from 12g to 0g, saying, ìOnce you go this far, you canít wear smaller ones anymore.î Going from 16 to 6 was easy, but going from 4 to 2 and then 2 to 0 was a real stretch. Blood oozed from the hole and my earlobes became swollen and red. The constant, thumping pain lasted for two or three days. I also inherited Eriís philosophy of not using expanders, so it took me three months to get down to a 0g. I was just thinking of moving on to 00g the night I met the guy with the forked tongue. I was addicted to stretching, and I guess that fueled my interest in his talk of tongue splitting. I noticed that he seemed to be enjoying himself too.”

 

 

Hitomi

Hitomi Kanehara (Tokyo, 8 augustus 1983)

 

De Duitse schrijfster Birgit Vanderbeke werd geboren op 8 augustus 1956 in Dahme. Na verhuizing naar het westelijke deel va Duitsland in 1961 groeide zij op in Frankfurt am Main. Daar studeerde zij later ook rechten, germanistiek en romanistiek. Sinds 1993 leeft zij als zelfstandig schrijfster in het zuiden van Frankrijk.

 

Werk o.a: Das Muschelessen (1990), Gut genug (1993), Ich will meinen Mord (1995), Ich sehe was, was Du nicht siehst (1999), Geld oder Leben (2003), Sweet sixteen (2005)

 

Uit: Abgehägt (2001)

“Wenn Serge unterwegs ist, gehört die Zeit zwischen neun und zwölf mir. Wenn ich Glück habe, ist es die Zeit, in der ich genau weiß, daß Kugeln nach oben rollen.
Ich warf einen Blick auf den Schreibtisch, auf dem die Post zuoberst lag, und untendrunter lagen auch noch allerhand Papiere, an die ich jetzt nicht denken mochte, weil sie schon bei Tageslicht einfach bloß lästig waren, und ein angelesenes Buch über Ingrid Bergman, von dem ich mich nicht mehr erinnerte, wie es dahin gekommen war. Wenn ich mich umschaute und die Regale entlangsah, standen und lagen überall Bücher herum, von denen ich mich nicht mehr erinnerte, wie sie dahin gekommen waren. Die meisten waren nicht einmal angelesen wie das über Ingrid Bergman, das ich dann aber nicht ausgelesen hatte, weil die Frau, die es geschrieben hatte, immer Ingrid statt Ingrid Bergman sagte, und wo sie sie schon einmal duzte, erklärte sie ihr rückwirkend und postum, was sie alles in ihrem Leben und mit der Karriere falsch gemacht hatte und was sie, die Frau, die das Buch geschrieben hatte, niemals falsch machen würde, weil sie wußte, wie alles ging. Vor allem wußte sie, was seit zwanzig Jahren alle Frauen wissen, daß man sich nämlich als Frau nicht wie eine goldene Kuh dürfe melken lassen und das noch mit Liebe verwechseln. Der Satz mit der Kuh und dem Melkenlassen stand auf der Seite, die aufgeschlagen war, das Wort Kuh hatte ich mit Bleistift dick umkringelt, und dem Bleistiftkringel sah ich an, daß mich bei der Kuh die Wut gepackt und die Leselust endgültig verlassen hatte. Ich räumte das Buch weg und überlegte, was ich mit all den anderen Büchern machen sollte, die hier seit einiger Zeit herumstanden und -lagen und in denen es wahrscheinlich von Kühen und anderen Schweinereien nur so wimmelte.”

 

Vanderbeke

Birgit Vanderbeke (Dahme, 8 augustus 1956)

 

De Russische schrijfster Nina Nikolaevna Berberova werd geboren op 8 augustus 1901 in Sint Petersburg. Zij beschreef in haar werk het leven van de Russische ballingen in Parijs. Zelf verliet zij Rusland in 1922 samen met de dichter Vladislav Khodasevich. Zij leefden in verschillende Europese steden voordat zij zich in 1925 in Parijs vestigden.

 

Uit: Le cap des tempêtes

 

“Pourtant, l’unique chose que je désire dans la vie, c’est le bonheur. Pas le calme, ni la liberté, mais le bonheur. Et je ne veux pas que ce soit un instant dont je doive m’emparer pour y penser ensuite : je cherche un état de bonheur stable, pérenne. Une plénitude absolue et perpétuelle. Un bonheur totalitaire, pour ainsi dire. Et ma tâche, mon objectif, tout le sens de ma vie est la recherche de ce bonheur.”

 

berberova2

Nina Berberova (8 augustus 1901 – 26 september 1993)

 

De Amerikaanse dichteres Sara Teasdale werd geboren op 8 augustus 1884 in St. Louis. In 1918 ontving zij voor haar werk de voorloper van de Pulitzer prijs. Haar leven lang had Teasdale te kampen met gezondheidsproblemen. Vanwege haar puriteins-victoriaanse opvoeding trouwde zij niet met haar grote liefde, de dichter Vachel Lindsay, maar met een zakenman. Na haar huwelijk trok zij met hem naar New York. In 1929 liet zij zich scheiden. In 1933, twee jaar nadat Vachel Lindsay zich zelf van het leven had beroofd, maakte ook zij een einde aan haar leven met een overdosis slaaptabletten.

 

 

A Minuet of Mozart’s

Across the dimly lighted room
The violin drew wefts of sound,
Airily they wove and wound
And glimmered gold against the gloom.

I watched the music turn to light,
But at the pausing of the bow,
The web was broken and the glow
Was drowned within the wave of night.

 

 

By the Sea

Beside an ebbing northern sea
While stars awaken one by one,
We walk together, I and he.

He woos me with an easy grace
That proves him only half sincere;
A light smile flickers on his face.

To him love-making is an art,
And as a flutist plays a flute,
So does he play upon his heart

A music varied to his whim.
He has no use for love of mine,
He would not have me answer him.

To hide my eyes within the night
I watch the changeful lighthouse gleam
Alternately with red and white.

My laughter smites upon my ears,
So one who cries and wakes from sleep
Knows not it is himself he hears.

What if my voice should let him know
The mocking words were all a sham,
And lips that laugh could tremble so?

What if I lost the power to lie,
And he should only hear his name
In one low, broken cry?

 

Teasdale

Sara Teasdale (8 augustus 1884 – 29 januari 1933)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Hieronymus van Alphen werd op 8 augustus 1746 geboren te Gouda. Zie ook mijn blog van 8 augustus 2006.

Aan twee lieve kleine jongens

Ziedaar, lieve wigtjes!
Een bundel gedigtjes,
Vermaak u er meê!
En spring naar uw wooning;
Maar… eerst ter belooning
Een kusjen of twee.

 

Door liefde gedrongen
Heb ik ze gezongen,
En wilt gij er meer,
Gij moogt er om vragen.
Wanneer ze u behagen
Komt huppelend weêr.

VanAlphen

 

 

 

 

 

 

Hieronymus van Alphen (8 augustus 1746 – 2 april 1803)

 

De Noorse schrijver Jostein Gaarder werd geboren op 8 augustus 1952 in Oslo. Hij studeerde filosofie, theologie en Noorse literatuur aan de universiteit van Oslo. Daarna vestigde hij zich als zelfstandig schrijver. Zijn boek Kabalmysteriet (Duits, „Das Kartengeheimnis“) verscheen in 1990 en kreeg een jaar later de belangrijkste Noorse literatuurprijs. Met zijn oorspronkelijk als kinderboek bedoelde Sofies verden (Duits, Sofies Welt“) uit 1991 kwam zijn grote doorbraak en werd hij over de hele wereld bekend. Het werd in meer dan vijftig talen vertaald en in 1999 verfilmd.

 

Uit: Das Schloss der Frösche (Vertaald door Gabriele Haefs)

 

“Ich weiß nicht mehr genau, wie alles angefangen hat, aber ich bin mir ganz sicher, dass ich im Mondlicht über verharschten Schnee ging. Schon das ist ziemlich seltsam, denn normalerweise gehen Kinder nicht nachts, wenn der Mond wie ein fetter Ballon über den Tannenwipfeln steht, allein in den Wald. Aber in dieser Nacht gab es noch viel mehr Seltsamkeiten.
Als ich an dem großen Teich vorüber war, wo mein Vater und ich uns immer auf den Bauch legten, um nach Kaulquappen Ausschau zu halten, entdeckte ich plötzlich ein Wichtelmännchen. Das wäre vielleicht weniger überraschend gewesen, wenn das Wichtelmännchen zwischen den Bäumen herumgeschlichen wäre oder so, aber das tat es gerade nicht.
Ich hatte mich kurz in den Schnee gesetzt, weil ich über irgendetwas nachdenken musste. Und plötzlich tauchte dieser Wichtel auf. Es war, als wäre er von irgendwoher aus der Luft herausgewachsen. Er war ganz in Grün gekleidet, abgesehen von der roten Wichtelmütze natürlich, die alle Wichtel tragen. Er war ein bisschen kleiner als ich – obwohl er schon erwachsen war und auch nicht mehr ganz jung.
“Ach”, sagte er, als er endlich so deutlich zu sehen war wie die Bäume ringsum. Das war im selben Augenblick, als er den zweiten Arm aus dem herauszog, was auf der anderen Seite der Luft sein muss.
“Ach”, wiederholte er mit energischer Stimme.
Ich fand das eine seltsame Art, ein Gespräch anzufangen, denn wenn man nur “Ach” sagt, meint man doch im Grunde nicht mehr, als dass der andere bitte antworten soll.
“Wieso denn >Ach
Der Wichtel schaute zu mir hoch und kniff die Au-
gen zusammen, als ob ihm das Mondlicht nicht recht passte.
“Du machst also einen kleinen Spaziergang”, sagte er.
Auch dazu gab es nicht viel zu sagen. Wieso hätten wir uns sonst vor dem Salamanderteich im Schnee treffen sollen?”

 

 

gaarder

Jostein Gaarder (Oslo, 8 augustus 1952)

 

De Poolse schrijfster Zofia Kossak-Szczucka werd geboren op 8 augustus 1890 in Kośmin. Zij maakte naam als schrijfster van historische romans. Het bekendst is zij echter gebleven door haar inspanningen  tijdens WO II om de Poolse joden te helpen. Daartoe richtte zij de organisatie Zegota op. In de zomer van 1942, toen het leeghalen van het Warschause Getto begon, schreef zij een pamflet met de titel « Protest » waarvan 5000 exemplaren werden gedrukt. Daarin beschreef zij in beeldende taal de omstandigheden in het getto en de verschrikkingen van de deportaties.

 

Uit: Protest

 

“We do not wish to be Pilates. We have no means to actively combat the German murders, we can’t do anything, offer any advice, save anyone, yet we protest from the bottom of our hearts filled with compassion, outrage, and horror. [Actually Maria Kossak was very active in aiding Jews until she was sent to Auschwitz in 1943] God demands this protest of us, God, who commands us not to kill. Christian conscience demands it. Every being, calling itself a human being, has a right to brotherly love. The blood of the delfenseless calls out for vengeance to the heavans. Who does not support our protest is no Catholic.

We also protest as Poles. We do not believe that Poland can obtain any benefit from the Germans’ atrocities. [A common refrain among Polish antisemites at the time was ‘At least Hitler is doing one good thing for Poland.] On the contrary. In the stubborn silence of international Jewery, in the propaganda of the Germans seeking already to cast the odium of the massacre on the Lithuanians and the Poles, we sense the planning of an action hostile to us. The forced participation of the Polish nation in the bloody spectacle taking place one the Polish lands may bring an indifference to suffering, sadism, and above all the dangerous conviction, that one may freely murder ones neighbours.

Who does not understand this, who dares to link the proud, free future of Poland with the contemptible joy in the suffering of ones neighbours – is neither a Catholic nor a Pole.”

 

zofia_kossak

Zofia Kossak-Szczucka (8 augustus 1890 – 9 april 1968)

Vladimir Sorokin, Michael Roes, Cees Buddingh’, Garrison Keillor, Heinz Rudolf Unger, Joachim Ringelnatz, Dieter Schlesak, Carl Brosbøll

De Russische schrijver Vladimir Sorokin werd geboren op 7 augustus  1955 in Bykovo bij Moskou. In de jaren tachtig hoord ehij bij de Moskouse Underground. In 1985 verschen zes verhalen van hem in het Parijse tijdschrift «А-Я». Zijn roman De Slang verscheen hetzelfde jaar in Frankrijk. Sorokin geldt als een vertegenwoordiger van het postmodernisme. In zijn verhalen en romans gebruikt hij verschillende stijlvormen. Zijn werk leidde ook tot controverses. In 2002 werd hij bijvoorbeeld aangeklaagd wegens pornografie, maar vrijgesproken.

 

Uit: Ice

 

“The new warehouse of Mosregionteletrust. A dark blue Lincoln Navigator drove into the building.

Stopped. The headlights illuminated: a concrete floor, brick walls, boxes of transformers, reels of underground cable, a diesel compressor, sacks of cement, a barrel of tar, broken wheelbarrows, three milk cartons, a scrap heap, cigarette butts, a dead rat, and two piles of dried excrement.

Gorbovets leaned on the gates. Pulled. The steel sections aligned. Clanged. He slid the bolt shut. Spat. Walked to the car. Uranov and Rutman climbed out of the car. Opened the trunk. Two men in handcuffs lay on the floor of the SUV, mouths taped. Gorbovets came over.

“The light turns on somewhere here.” Uranov caught the string.

“Can’t you see?” Rutman pulled on a pair of gloves.

“Not too well.” Uranov squinted.

“The main thing is we hear it!” Gorbovets smiled.

“The acoustics are good here.” Tired, Uranov wiped his face. “Come on.”

They dragged the captives out of the car. Moved them over to two steel columns. Tied them tight with rope. Took up positions around them. Silently stared at the bound men. Five people were visible in the headlights. All of them were blond and had blue eyes.

Uranov: 30 years old, tall, narrow shoulders, a thin intelligent face, a beige raincoat.

Rutman: 21, medium height, skinny, flat-chested, lithe, a pale unremarkable face, a dark blue jacket, black leather pants.

Gorbovets: 54, bearded, not very tall, stocky, sinewy peasant hands, barrel-chested, crude features, a dark yellow sheepskin coat.”

 

Sorokin_300

Vladimir Sorokin (Bykovo, 7 augustus 1955)

 

De Duitse schrijver, dichter en filmmaker Michael Roes werd geboren op 7 augustus 1960 in Rhede. Hij groeide op in Bocholt en studeerde tot 1985 psychologie, filosofie en germanistiek in Berlijn. Van 1985 tot 1989 was hij regie- en dramaturgieassistent aan de Berliner Schaubühne en bij de Münchner Kammerspielen. Er volgde een studieverblijf in de Negevwoestijn. In 1991 promoveerde Roes met een studie over Isaac en het offer van de zoon tot doctor in de filosofie. In 1993/1994 verbleef hij in Jemen en zijn ethnologische studies daat verwerkte hij in de roman “Rub’ al-Khali”. In 2001 onstond in Jemen onder zijn regie een neiuwe bewerkeing van Shakespeares Macbeth. In 2003 maakt hij de documentaire film “Stadt des Glücks” over de jeugd in Algerije en in 2004 „Timimoun”,een moderne, Algerijnse „Oresteia“. Roes schrijft romans, gedichten en theaterstukken. Centrale thema’s zijn de ontmoetingen met vreemden en de communicatieproblemen bij zulke ontmoetingen.

 

Uit: Kain. Elegie

Der Schrei

Ein schrei eilt meinen schritten voraus
Brudermord schallt es doch vom schlachten der

Teichrosen komm ich die hände dampfend von
Forschlaich auch vor diesem schrei warf mein

Schritt keinen schatten und mein spiegelbild
Im teich war ein schuh voller kiesel

Ich säubere mir die hände wie alle
Bevor ich das weiße blatt unterschreibe

Während ich fortgeh denke ich nicht
Niemand hat mich verabsc
hiedet niemand

Erwartet mich nur dieser schrei bleibt
Wie die brennessel und der abwassergraben

An meiner seite das gehen ist grundlos
Und jeder ausweg erweist sich als täuschung

Götter des Olymp

Mit der vorortbahn bis zur haltestelle
Olymp dann die gewundene straße hinauf

Zum ausgrabungsfeld ich öffne das tor
Und da stehen sie die göttinnen und götter

In ton gebrannt oder esche geschnitzt
Auf den altären und lassen uns sterbende

Nicht aus den augen mit leinöl verdünnter
Kalk als malgrund asphaltschwarze pupillen

Die mich anblicken mich sehen nur mich
Sonst nichts.

roes1

Michael Roes (Rhede, 7 augustus 1960)

 

De Nederlandse dichter en prozaïst Cees Buddingh’  werd op 7 augustus 1918 geboren in Dordrecht. Zie ook mijn blog van 7 augustus 2006.

 

 

Natuurkunde

 

‘o, denkt men er zo over !’

zei een jongetje

dat de wet van newton gelezen had

 

en hij steeg als een leeuwerik

in de dampende najaarshemel

en geen sterveling op aarde

heeft hem ooit meer teruggezien.

 

 

 

Simplicity

Men aarzelt te zeggen de stoel

staat in de kamer de tafel

staat naast de stoel op de tafel

ligt vaders pijp moeder zit

in de stoel naast de kachel

en de kinderen spelen

in de tuin met de hond

 

toch als men daarvan uitging

was het geen slecht begin.

 

 

buddingh'

Cees Budding’ (7 augustus 1918 – 24 november 1985)

 

De Amerikaanse schrijver en radiomaker Garrison Keillor werd geboren op 7 augustus 1942 in Anoka, Minnesota. Hij is vooral bekend van zijn verhalen over het fictieve plaatsje Lake Wobegon waarin het leven in het Middenwesten liefdevol op de korrel neemt. Sinds 1974 leeswt Keillor deze verhalen voor tijdens zijn radioprogramma A Prairie Home Companion waarnaar door circa vijf miljoen mensen geluisterd wordt. Zij werden verzameld in diverse bundels.

Uit: Love Me

 

“I took a train up to Halifax to write about Canada. I thought Canada would be good for me. Get me out of my slump, which had been going on for more than a year now. But it rained a lot for three days, and I wound up sitting in a bar and drinking Rusty Nails with a Canadian who had a grudge against the United States. I fell into bed like a boxful of hammers and woke up at noon with this great idea, and got on the train to go back to New York and sat in my compartment and wrote a gorgeous broadside against Our Neighbors to the North and said what every American has wanted to say for the past hundred years about Canadian independence—Oh, get off it—and in Portland, Maine, the train stopped and I got off and walked around and used the men’s r
oom in the depot and there, in the excitement of creation, I left the manuscript on a ledge next to the urinal and walked to the train and the conductor said, “How’s that writing of yours coming along, young fella?” and I let out a yelp and dashed back to the men’s room and it was empty. No manuscript. Nothing. I hustled around the waiting room looking in trash barrels. No luck. Finally the whistle blew, and I climbed on the train distraught and went to the club car and had a whiskey soda. First decent thing I write in a whole year and I leave it in the pissoir.”

 

keillor

Garrison Keillor (Anoka, 7 augustus 1942)

 

De Oostenrijkse schrijver en dichter Heinz Rudolf Unger werd geboren op 7 augustus 1938 in Wenen. Sinds 1969 is hij zelfstandig schrijver van romans, gedichten, theaterstukken, draaiboeken, hoorspelen, ;iederen en libretti. Ook schreef hij kinder-en jeugdboeken en werkte hij samen met cabaretgroepen. Een van Ungers bekendste werken is „Zwölfeläuten“. Het werd 2000/2001 onder de regie van Harald Sicheritz verfilmd.

 

 

ROM AUS DER NÄHE

Je näher man Rom kommt,
desto kleiner wird es.
Ganz aus der Ferne
schien es unüberwindlich.

Monumente der Macht,
eines über dem andern,
Triumph auf Triumph,
Rom auf Rom.

Ein Haufen verdaute Geschichte,
übereinander geklotzte Stadt,
wie das große Korallenriff:
Leben auf Leben, Tod auf Tod.
Ganz aus der Ferne
schien Rom unüberwindlich.
Je näher man Rom kommt,
desto kleiner wird es.

Von unten betrachtet
wirkt die Macht unbesiegbar.
Sie fängt an zu bröckeln,
wenn du nur die Faust hebst.

 

Unger

Heinz Rudolf Unger (Wenen, 7 augustus 1932)

 

De Duitse dichter, schrijver, cabaretier en schilder Joachim Ringelnatz (eig. Hans Bötticher) werd geboren op 7 augustus 1883 in Wurzen bij Leipzig. Zijn eerste dichtbundel voor volwassenen verscheen in 1910. Terugkijkend was hij er zelf zeer kritisch over. In 1912 verscheen de bundel Die Schnupftabaksdose. De toon is nu niet meer sentimenteel en romantisch. Ringelnatz schreef nu groteske onzingedichten. Er stonden gedichten in die tot op de dag van vandaag bekend zijn gebleven: Die Schnupftabaksdose, Ein männlicher Briefmark erlebte, Die Ameisen en Logik.

 

 

Die Schnupftabaksdose

Es war eine Schnupftabaksdose
Die hatte Friedrich der Große
Sich selbst geschnitzelt aus Nußbaumholz.
Und darauf war sie natürlich stolz.

Da kam ein Holzwurm gekrochen.
Der hatte Nußbaum gerochen
Die Dose erzählte ihm lang und breit.
Von Friedrich dem Großen und seiner Zeit.

Sie nannte den alten Fritz generös.
Da aber wurde der Holzwurm nervös
Und sagte, indem er zu bohren begann
“Was geht mich Friedrich der Große an!”

 

 

 

Logik

Die Nacht war kalt und sternenklar,
da trieb im Meer bei Norderney
ein Suahelischnurrbarthaar –
die nächste Schiffsuhr wies auf drei.

Mir scheint da mancherlei nicht klar:
man fragt doch, wenn man Logik hat,
Was sucht ein Suahelihaar
denn nachts um drei am Kattegatt?

 

Kindergebetchen

 

Drittes

Lieber Gott mit Christussohn,
Ach schenk mir doch ein Grammophon.
Ich bin ein ungezognes Kind,
Weil meine Eltern Säufer sind.
Verzeih mir, daß ich gähne.
Beschütze mich in der Not,

Mach meine Eltern noch nicht
tot
Und schenk der Oma Zähne.

ringelnatz

Joachim Ringelnatz (7 augustus 1883 – 17 november 1934)

 

De Duitse dichter, schrijver, essayist en vertaler Dieter Schlesak werd geboren in Sighişoara, Roemenië, op 7 augustus 1934. Voordat hij verhuisde naar de Bondsrepubliek in 1969 voltooide hij een studie germanistiek aan de universiteit van Boekarest. Hij werkte als leraar en als redacteur bij het tijdschrift Neue Literatur. Sinds 1973 woont hij in Stuttgart en in het Italiaanse Camaiore.

 

 

Herbst Zeit Lose

 

Bist du der Weg und der Flug der ihn nimmt?
Weißt du
Liebe ist Leben für immer
Du es brennt dieses ewige Licht HIER
Wenn die gestohlene Zukunft
Als Sein wiederkehrt
Für dich mein Herz du geöffnetes Lid
Zum neu entdeckten sich häutenden
Land hier
Nah unter der warmen Haut.

 

 

UND WAS MIR FEHLT bleibt

unbeschreiblich wie

nach dem Überschreiten der Grenze die

kürzeste Strecke/ unbemerkt

 

verging in Erregungen der Ankunft

die nie eintraf

 

es begann/ irgendwo an der Theiß

und die beiden Enden vertauscht

ein Fluß also/ der zweimal

nicht hält/ ein Ort aus dem Flugzeug

 

erkannt eine Stunde

nach Abflug

 

Mit einer Blume winkte Magdalena

getrennt/ durch Glas schon

von mir

 

das Winken wie auch das Wachsen der Blumen

und die Gefahr die mich am Leben erhielt

mit blauen Hüten Angst vor blauen Bohnen/ Schatten

 

Blauäugig

war der Abflug denn

das Wetter war gut

 

Die kurze Strecke danach

die ich versäumte/ landzu

ohne Schüsse

bleibt/ wo ich bin

nie erfahrbar/ hier

 

Wenn du den Übertritt merkst

ist es zu spät

schlesak

Dieter Schlesak (Sighişoara, 7 augustus 1934)

 

De Deense schrijver Johan Carl Christian Brosbøll werd geboren op 7 augustus 1816 in Fredericia. Hij schreef onder het pseudoniem Carit Etlar en werd bekend door zijn historische romans Giöngehövdingen (Duits, Der Häuptling der Gjöngen) und Dronningens Vagtmester (Duits,Der Wachtmeister der Königin).

 

Uit: Arme Leute

 

“Jens hieß er und nicht anders. Der Küster kam an einem Pfingstmorgen zum Pfarrer angelaufen, als sollte er zur Kirche läuten, und erzählte, vor der Thüre zum Kirchenchore läge ein kleines Kind, in einen Kutscherrock von grobem Fries gehüllt. Er wäre so besonnen gewesen, das Kind, während er nach dem Pfarrhause liefe und die Sache meldete, an der Stelle liegen zu lassen.

»Man will sich doch mit so etwas nicht gern Verdruß zuziehen,« bemerkte er, »und das Beste ist, Ew. Hochehrwürden sehen selber nach, wie es zusammenhängt.«

Der Pfarrer ging nun mit zur Kirche hinauf, und da fanden sie das Bündel, aufrecht in eine Ecke der Thüre gestellt, klamm und feucht von dem Nachtthaue und unter Bewachung von des Küsters Hund, der sich vor die Thür gelegt hatte. Als sie die Hülle aus einander schlugen, starrten ihnen zwei große braune Augen entgegen, und das Lächeln eines kleinen Kindes begrüßte sie. Unter dem Rocke guckte ein Stück feines Linnen hervor, an dieses war ein Stück zusammengerolltes Papier geheftet, worauf geschrieben stand: »Er ist noch nicht getauft.« – War es Sünde oder Noth, die das kleine Geschöpf dorthin gelegt hatte? Niemand wußte es, auch später hat niemand es erfahren.

Der Pfarrer ließ das Kind nach seinem Hause bringen und gab es seiner Haushälterin in Obhut, während er den Gottesdienst verrichtete. Darauf wurde es wieder in die Kirche gebracht, um getauft zu werden.”

 

etlar

Carl Brosbøll alias Carit Etlar (7 augustus 1816 – 9 mei 1900)

Kjell Westö, Christoph Simon, Jiří Weil, Paul Claudel, János Rózsás, Alfred Lord Tennyson, Christa Reinig, Yacine Kateb

De Finse schrijver Kjell Westö werd geboren op 6 augustus 1961 in Helsinki. Terugkerend thema in zijn werk is de ambivalente verhouding tussen de Zweedse minderheid in Finland en de Finstalige meerderheid.

Uit: Vom Risiko, ein Skrake zu sein (Vertaald door Paul Berf)

 

„Gestern wehte der Wind aus Südost, und gegen Abend schenkte mir das Meer eine Lachsforelle.
Es war ein wolkenverhangener und grauer Tag gewesen, doch in den letzten Stunden war der Himmel klar. Der Fisch war nicht sonderlich groß, anderthalb Kilo vielleicht, aber wild und kraftvoll. Er biss an, als die Sonne hinter Helsingfors gerade in einer kühlen Kaskade aus Rot unterging, und als er um seine Freiheit und sein Leben schwamm und sprang, glitzerte es wie Feuer in seinen silbrigen Schuppen. Auch der Blinker, den ich benutzte, war rot, mit schwarzen Querstreifen, denn wenn ich bei Sonnenuntergang fische, hallen stets Werners Worte in mir wider:
Bei klarem Wetter musst du in der letzten Stunde Rot oder Orange benutzen.
Außerdem biss der Fisch bei Ryssgrynnan an, südlich von Hästkobben, genau dort, wo ich es Werners Worten zufolge stets dann versuchen sollte, wenn es Frühling war und der Wind aus südöstlicher Richtung kam.
Und ich sagte mir: Erstaunlich, dass die Methode noch immer funktioniert, obwohl mehr als dreißig Jahre vergangen sind, seit Werner mir das Fischen beibrachte.

Als ich über die Råbergabucht zurückfuhr und das Boot neben den Überresten von Östermans Sauna an Land zog (ich bin kein Mitglied im Råberga Bootsclub und darf darum dessen Jachthafen nicht benutzen), dämmerte es bereits. Ich fädelte einen Zweig durch die Kiemen der Lachsforelle und trug sie auf althergebrachte Art, ich ging im sachte dunkler werdenden Abend den Råbergaväg hinab, ich roch den Duft aus Meer und Erde und Nadelbäumen, und genau das war der Moment, in dem mir bewusst wurde: Ich bin tatsächlich wieder zurückgezogen.
Es gibt vieles, das in Råberga anders ist als früher. Den Jachthafen habe ich bereits erwähnt: Die Betonpiere und ein Zaun aus Leichtmetall haben schon vor langer Zeit den ausgedienten Dampfschiffanleger ersetzt, an dem unser Boot immer vertäut lag. Und Tistelskär und Kalvholmen sind erschlossen worden, auf jeder Lichtung steht ein Holzhäuschen, vor den Häuschen befinden sich sorgsam gepflegte Gärten, in den Blumenbeeten heben Gipslöwen und Gipsgriechen ihre möchtegernantiken Köpfe, und zur Sommerzeit werden die Rasenflächen von Sitzgruppen aus weißem Plastik bevölkert.“

 

kjell_westo

Kjell Westö (Helsinki, 6 augustus 1961)

 

De Zwitserse schrijver Christoph Simon werd geboren op 6 augustus 1972 in Langnau im Emmental. Hij bezocht het gymnasium in Thun en de Jazz school in Bern. Daarna reisde hij door Israel, Jordanië, Egypte, Polen, Zuidamerika en bezocht hij Londen en New York. In 2001 publiceerde hij zijn eerste roman Franz oder Warum Antilopen nebeneinander laufen waarmee hij bij een breed publiek en bij de pers veel succes had. In 2003 volgde de roman Luna Llena. In 2005 schreef hij in zijn derde boek Planet Obrist aan de geschiedenis van de hoofdpersoon uit zijn debuutroman verder. Simon is uitgever van het tijdschrift Leuchtelement en lid van de groep Die Autören, samen met Urs Mannhart, Lorenz Langenegger und Markus Beutler.

 

Uit: Herr Obrist und der Dachs

 

“Nach einem Todestraum mit schauerlichen Details wache ich auf, mache Licht und vergewissere mich, dass Doris noch Lebenszeichen von sich gibt. Ich halte ihr ungeschickt die Hand unter die Nase, um den ausströmenden Atem zu spüren. Halb wach geworden fragt sie: „Was machst du da für einen Mist?“, dreht sich um, und ihr Gesicht verschwindet im aufgebauschten Kopfkissen.

Wie ich in Träumen schon gestorben bin: Erschlagen mit dem Hackbeil. Erstickt an Erbrochenem. Zu Tode gepeitscht mit der Neunschwänzigen. Aufgespießt von angespitzten Bambusstäben in einer Falle des Vietcong. Madenzerfressen. In einem Mähdrescher hängen geblieben. Abgasdusche. Von einem Heuschreckenschwarm abgenagt bis auf die Knochen, die dann von ausgezehrten Hunden weggetragen werden. Im Bett explodiert. Mit einem Halstuch erwürgt, und niemand, der sich dafür interessiert, nicht einmal beruflich.

Solches passiert anderen auch, warum soll es mir nicht passieren? Das wirklich Bedenkliche am Tod ist: Mein Leben erlischt, ohne dass dabei die Weltordnung erzittert, ohne dass die Herzen der Frauen erschüttert werden, ohne dass ein Kind um seinen Vater weint, ohne dass ein Beamtengremium beschließt, eine lebensgetreue maßgerechte Wachsnachbildung von Zuwanderer Obrist im Entrée des Tiroler Landesarchivs aufzustellen. Franz Obrist wird von der Erde vollkommen verschwinden.

 

Christoph_simon

Christoph Simon (Langnau im Emmental, 6 augustus 1972)

 

De Tsjechische schrijver, criticus en vertaler Jiří Weil werd op 6 augustus 1900 in Praskolesy. In 1942 moest hij zich, zoals alle joden in Praag voor het transport naar een concentratiekamp melden, maar hij kon vluchten. In 1949 schreef hij Leven met een ster over het leven in Praag voor de transporten.

 

Uit:  Leben mit dem Stern

 

“Lange zerbrach ich mir den Kopf über ein Rundschreiben, das sich auf die Benutzung der Straßenbahn bezog. Ich fuhr stets mit der Straßenbahn, wenn ich in die Stadt mußte, das war die

gewöhnlichste Sache der Welt. Ich stieg an der Haltestelle ein und löste beim Schaffner einen

Fahrschein. Manchmal kam ein Kontrolleur, aber ich hatte immer einen Fahrschein und war noch nie bestraft worden. Manchmal sprang ich allerdings auch von der fahrenden Bahn ab, und einmal hatte ich mich dabei ganz schön langgelegt und mir die Brille zerbrochen. In der Straßenbahn hingen immer irgendwelche Reklameaufkleber und außerdem die Betriebsvorschriften, ich aber hatte sie nie gelesen.

Ich mußte von nun an zu Fuß gehen, das war manchmal sehr schlimm, weil ich weit draußen wohnte, und am schlimmsten war es, wenn ich aus der Stadt heimkehrte. Oft fiel Schnee und durchnäßte meinen dünnen Mantel, manchmal rutschte ich auf einer vereisten Stelle aus. Es war immer schlimm, wenn ich aus der Stadt zurückkehrte, weil ich einen Hügel erklimmen mußte, um den Weg abzukürzen. Der Weg war voller Löcher, und manchmal fiel ich in eine Schneewehe, Schuhe und Strümpfe waren durch und durch naß, und nur schwer bekam ich die Füße aus dem tiefen Schnee heraus; ich war sehr müde und hatte Hunger, und mir kam es vor, als würde ich nie die Haustür erreichen.”

 

weil

Jiří Weil (6 augustus 1900 – 13 december 1959)

 

De Franse dichter, schrijver en diplomaat Paul Claudel werd geboren op 6 augustus 1868 in Villeneuve-sur-Fère. Zijn bekendste en meest gespeelde stuk is het in de middeleeuwen spelende L’Annonce faite à Marie. Bekend is ook de trilogie L’Otage 1909, Le Pain dur 1914 en Le Père humilié 1916. Maar als zijn hoofdwerk geldt het in het Spanje van de zestiende eeuw spelende Le Soulier de satin uit 1925, een immens lang drama, dat pas in 1943 in een sterk verkorte versie voor het eerst gespeeld werd. Claudel schreef ook meerdere libretti voor opera’s van Darius Milhaud. In de jaren twintig tot veertig van de twintigste eeuw werd Claudels werk in katholieke kringen zeer gewaardeerd en in 1946 werd hij met een opname in de Académie Française bellond. Na WO II raakte hij wat in vergetelheid.

 

Uit: Le Soulier de satin

 

Doña Prouhèze monte debout sur la selle et se déchaussant elle met son soulier de satin entre les mains de la Vierge.

Vierge, patronne et mère de cette maison,

Répondante et protectrice de cet homme dont le cœur vous est pénétrable plus qu’à moi et compagne de sa longue solitude,

Alors si ce n’est pas pour moi, que ce soit à cause de lui,

Puisque ce lien entre lui et moi n’a pas été mon fait, mais votre volonté intervenante :

Empêchez que je sois à cette maison dont vous gardez la porte, auguste tourière, une cause de corruption !

Que je manque à ce nom que vous m’avez donné à porter, et que je cesse d’être honorable aux yeux de ceux qui m’aiment.

Je ne puis dire que je comprends cet homme que vous m’avez choisi, mais vous, je comprends, qui êtes sa mère comme la mienne.

Alors, pendant qu’il est encore temps, tenant mon cœur dans une main et mon soulier dans l’autre,

Je me remets à vous ! Vierge mère, je vous donne mon soulier !

Vierge mère, gardez dans votre main mon malheureux petit pied !

Je vous préviens que tout à l’heur
e je ne vous verrai plus et que je vais tout mettre en œuvre contre vous !

Mais quand j’essayerai de m’élancer vers le mal, que ce soit avec un pied boiteux ! La barrière que vous avez mise,

Quand je voudrai la franchir, que ce soit avec une aile rognée !

J’ai fini ce que je pouvais faire, et vous, gardez mon pauvre petit soulier,

Gardez-le contre votre cœur, ô grande Maman effrayante !”

 

Claudel

Paul Claudel (6 augustus 1868 – 23 februari 1955)

 

De Hongaarse schrijver János Rózsás werd geboren in Boedapest op 6 augustus 1926. In 1944 werd hij opgeroepn voor militaire dienst en hij raakte in Russisch krijgsgevangenschap. Daar leerde hij Aleksandr Solzjenitsyn kennen. Pas in 1953 kwam hij weer vrij. Zijn herinneringen schreef hij toen al neer, maar zij konden pas na de val van het ijzeren gordijn in Hongarije gepubliceerd worden.

Uit: Schwester Dusja

Gegen Ende des zweiten Weltkrieges, im Frühherbst 1944, hatte die Rote Armee das Karpatenbecken allmählich überflutet. Als der erste kämpfende sowjetische Soldat seinen Fuß auf ungarischen Boden setzte, begann sofort eine grausame Unterjochung unseres Landes mit reihenweisen Festnahmen von Zivilpersonen, sowohl Männern als auch Frauen. Die sowjetischen Militärgerichtshöfe stellten sie, in Zusammenarbeit mit den Organen der politischen Abwehr, den sogenannten Smersch, auf Grund verschiedener Anklagen und vorgetäuschter Scheingründe vor Gericht. Die Opfer, die sich unter unmenschlichen Umständen in der Untersuchungshaft quälen mussten, verstanden wegen der mangelhaften Sprachkenntnisse der Dolmetscher aus den ihnen zur Last gelegten Anschuldigungen nichts. Man konnte nur vage ahnen, dass die in den Verhörprotokollen festgehaltenen unbewiesenen, auf Annahmen und Verleumdungen aufgebauten Anklagen auf Kollaboration mit den faschistischen Deutschen, sowjetfeindlicher Spionage und nie verübten Terrorakten beruhten.

Verteidigungsmöglichkeiten vor den sowjetischen Militärgerichtshöfen gab es nicht. Die Rechtsprechung dauerte jeweils nur einige Minuten. Man verurteilte die Beschuldigten gruppenweise, nahezu am laufendem Band auf Grund der in unverständlicher Sprache vorgelesenen Anklageschrift. Es wurden die Todesurteile gefällt, 10, 15 oder 25jährige Zwangsarbeit verhängt, je nach dem, was der fantasiereiche Untersuchungsrichter-Offizier in sein Verhörprotokoll hineingeschrieben hatte.“

 

rozsasj

János Rózsás (Boedapest, 6 augustus 1926)

 

De Engelse dichter Alfred, Lord Tennyson werd geboren op 6 augustus 1809 in Somersby, Lincolnshire, England. Zie ook mijn blog van 6 augustus 2006.

 

The Charge of the Light Brigade (fragment)

1.

Half a league, half a league,
Half a league onward,
All in the valley of Death
Rode the six hundred.
“Forward, the Light Brigade!
“Charge for the guns!” he said:
Into the valley of Death
Rode the six hundred.

 

2.

“Forward, the Light Brigade!”
Was there a man dismay’d?
Not tho’ the soldier knew
Someone had blunder’d:
Their’s not to make reply,
Their’s not to reason why,
Their’s but to do and die:
Into the valley of Death
Rode the six hundred.

 

3.

Cannon to right of them,
Cannon to left of them,
Cannon in front of them
Volley’d and thunder’d;
Storm’d at with shot and shell,
Boldly they rode and well,
Into the jaws of Death,
Into the mouth of Hell
Rode the six hundred.

 

4.

Flash’d all their sabres bare,
Flash’d as they turn’d in air,
Sabring the gunners there,
Charging an army, while
All the world wonder’d:
Plunged in the battery-smoke
Right thro’ the line they broke;
Cossack and Russian
Reel’d from the sabre stroke
Shatter’d and sunder’d.
Then they rode back, but not
Not the six hundred.

 

medTennyson_1844

Alfred Tennyson (6 augustus 1809 – 6 oktober 1892)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Christa Reinig werd geboren op 6 augustus 1926 in Berlijn. Van 1950 tot 1953 studeerde zij aan de arbeiders- en boerenfaculteit, daarna tot 1957 kunstgeschiedenis en archeologie aan de Berlijnse Humboldt-Universität. Van 1957 tot 1964 was zij wetenschappelijk assistente bij het Märkische Museum. Reinig begon al in de jaren veertig te schrijven. Zij was medewerkster van het satirische tijdschrift Eulenspiegel, kon ook publiceren, maar wegens haar nonconformistische houding kreeg zij vanaf 1951 een publicatieverbod in de DDR. In 1964 keerde zij van de uitreiking van de Bremer Literaturpreis niet meer naar de DDR terug en vestigde zich in München. 

 

 

Robinson

Manchmal weint er wenn die worte
still in seiner kehle stehn
doch er lernt an seinem orte
schweigend mit sich umzugehn

 

und erfindet alte dinge
halb aus not und halb in spiel
splittert stein zur messerklinge
schnürt die axt an einen stiel

 

kratzt mit einer muschelkante
seinen namen in die wand
und der allzu oft genannte
wird ihm langsam unbekannt

 

 

mein besitz

Ich habe einen mantel in die jackentasche zu stecken
einen taschenmantel
ich habe ein radio in die jackentasche zu stecken
einen taschenradio
ich habe eine bibel in die jackentasche zu stecken
eine taschenbibel
ich habe gar keine solche jacke mit taschen
gar keine taschenjacke
ich habe eine schnapspflasche mit zwölf gläsern für mich
und alle meine onkels und tanten
ich habe eine kaffeekanne mit vier tassen für mich
und meine drei besten freundinnen
ich habe ein schachbrett mit schwarzen und weißen steinen für mich
und einen freund
ich habe gar keine freunde einzuladen
niemanden

ich habe einen himmel endlos über mir
darunter mich wiederzufinden
ich habe eine stadt voll straßen endlos
darin mir zu begegnen
ich habe ein lied endlos und endlos
darin ein- und auszuatmen
ich habe nicht mehr als ein gras zwischen zwei pflastersteinen
nicht mehr zu leben

 

Reinig

Christa Reinig (Berlijn, 6 augustus 1926)

 

De Algerijnse schrijver Yacine Kateb werd geboren op 6 augustus 1929 in Zighout-Youcef. Zijn eerste boek verscheen in 1946, toen hij zeventien was. Vanaf 1947 begon hij Frankrijk te bezoeken, later verhuisde hij er naar toe.Tot 1952 werkte hij een tijd als journalist en als dokwerker, wat hij snel weer opgaf om zich aan het schrijven te wijden. Hij reisde veel. In de vroege jaren zeventig vestigde hioj zich weer in Akgerije. Zijn boeken schreef hij in het Frans. Zijn hoofdthema is de politiekebevrijdingsstrijd van de Berbers.

POUSSIÈRES DE JUILLET

 

 Le  sang
Reprend  racine
Oui
Nous  avions  tout  oublié
Mais  notre  terre
En  enfance  tombée
Sa  vieille   ardeur  se  rallume

 

Et  même  fusillés
Les  hommes  s’arrachent  la  terre
Et  même  fusillés
Ils  tirent la  terre  à  eux
Comme  une  couverture
Et  bientôt  les  vivants  n’auront  plus  où  dormir

 

 Et  sous  la  couverture
Aux  grands trous  étoilés
Il  y  a  tant  de  morts
Tenant  les  arbres  par  la  racine
Le  cœur  entre  les  dents

 

 Il  y  a  tant  de  morts
Crachant  la  terre  par  la  poitrine
Pour  si  peu  de  poussière
Qui  nous  monte  à  la  gorge
Avec ce vent  de  feu

N’ enterrez  pas l’ancêtre
Tant  de
fois  abattu
Laissez-le renouer la trame  de  son  massacre

Pareille  au  javelot  tremblant
Qui  le transperce
Nous  ramenons  à  notre  gorge
La  longue  escorte  des  assassins.

 

 

 

C’est vivre

C’est vivre

Fanon, Amrouche et Feraoun 

Trois voix brisées qui nous surprennent 

Plus proches que jamais 

Fanon, Amrouche, Feraoun 

Trois source vives qui n’ont pas vu 

La lumière du jour 

Et qui faisaient entendre 

Le murmure angoissé  

Des luttes souterraines 

Fanon, Amrouche, Feraoun 

Eux qui avaient appris 

A lire dans les ténèbres 

Et qui les yeux fermés 

N’ont pas cessé d’écrire

Portant à bout de bras

Leurs oeuvres et leurs racines 

Mourir ainsi c’est vivre 

Guerre et cancer du sang 

Lente ou violente chacun sa mort 

Et c’est toujours la même 

Pour ceux qui ont appris 

A lire dans les ténèbres, 

Et qui les yeux fermés 

N’ont pas cessé d’écrire 

Mourir ainsi c’est vivre.

 

 

Kateb

Yacine Kateb (6 augustus 1929 – 28 oktober 1989)

Richard Preston, Sergio Ramírez, Conrad Aiken, Wendell Berry, Christian Wagner,Guy de Maupassant, Ron Silliman

De Amerikaanse schrijver Richard Preston werd geboren op 5 augustus 1954 in Cambridge, Massachusetts. Hij studeerde aan Pomona College in Claremont en studeerde summa cum laude af in Engels. Aansluitend studeerde hij aan Princeton University waar hij zijn doctorsbul in filosofie haalde.

Uit: The Wild Trees

 

“One day in the middle of October 1987, a baby-blue Honda Civic with Alaska license plates, a battered relic of the seventies, sped along the Oregon Coast Highway, moving south on the headlands. Below the road, surf broke around sea stacks, filling the air with haze. The car turned into a deserted parking lot near a beach and stopped.
A solid-looking young man got out from the driver’s side. He had brown hair that was going prematurely gray, and he wore gold-rimmed spectacles, which gave him an intellectual look. His name was Marwood Harris, and he was a senior at Reed College, in Portland, majoring in English and history. He walked off to the side of the parking lot and unzipped his fly. There was a splashing sound.
Meanwhile, thin, somewhat tall young man emerged from the passenger side of the car. He had a bony face, brown eyes, a mop of sun- streaked brown hair, and he wore a pair of bird-watching binoculars around his neck. T. Scott Sillett was a junior at the University of Arizona, twenty-one years old, visiting Oregon during fall break. He took up his binoculars and began to study a flock of shorebirds running along the surf.
The interior of the Honda Civic was made of blue vinyl, and the back seat was piled with camping gear that pressed up against the windows. The pile of stuff moved and a leg emerged, followed by a curse, and a third young man struggled out and stood up. “Mardiddy, this car of yours is going to be the death of us all,” he said to Marwood Harris. He was Stephen C. Sillett, the younger brother of Scott Sillett. Steve Sillett was nineteen and a junior at Reed College, majoring in biology. He was shorter and more muscular than his older brother.

 

preston

Richard Preston (Cambridge, 5 augustus 1954)

 

De Nicaraguaanse schrijver en politicus.Sergio Ramírez Mercado werd geboren in Masatepe op 5 augustus 1942. In 1960 ging Ramírez rechten studeren aan de Universidad Nacional Autónoma de Nicaragua in Léon. In dat zelfde jaar was hij een van de oprichters van het tijdschrift Ventana, samen met Fernando Gordillo stond hij aan de wieg van de schrijversbeweging met die naam.

In 1963 kwam zijn eerste boek uit, Cuentas (verhalen). In 1964 studeerde hij af als advocaat, hij ontving een prijs voor de beste leerling van dat jaar. In 1977 voerde hij de “grupo de los Doce”, de groep van twaalf aan, een groep van intellectuelen, ondernemers en priesters die het FSLN, het Frente Sandinista de Liberación Nacional, steunden in hun strijd tegen de Nicaraguaanse dictator Somoza. In 1979, na de overwinning van de Sandinisten, trad Ramírez toe tot de tijdelijke regering, het Comité van Nationale Wederopbouw. Van 1990 tot 1995 zat Ramírez in het Nicaraguaanse parlement als fractievoorzitter van de delegatie van het FSLN. In 1995 kwamen de verschillen van inzicht tussen Ramírez en de leiding van het FSLN naar boven, met name op het vlak van de democratisering liepen de meningen uiteen. In 1995 richtte Ramírez de Movimiento de Renovación Sandinista (MRS), voor welke hij in 1996 presidentskandidaat was. Na een mislukte verkiezing trok hij zich terug uit de politiek

 

Uit: Hatful of Tigers

 

“Why, just now, a waxed floor, the secretaries’ heels clicking on the shiny boards that give off the sweetish smell of wax, and the constant patter of raindrops? The country house on the hill of San Pedro de Montes de Oca, with its countless passageways, staircases, nooks; the offices, each with its window looking out on the rain, the easy chairs upholstered in gray vinyl, my desk at the end of a dark hallway, and on my desk, among folders and regional documents of the Central American Superior University Council (CSUCA), the Argentine edition of Bestiary, brought to me from Buenos Aires by that Salvadoran friend who in those days aspired to be a cronopio but later turned into the worst kind of company man and wound up as Minister of Justice under General Molina.

Recently arrived in San José from the University of León, I was just emerging from my first methodical reading of Borges, convinced, as I closed each of those paperback volumes edited by Emece, that there was no experimental path to perfection other than perfection itself, that writing was nothing more than the linking of impeccable periodic sentences one after the other, by the magician with his hat full of snow-white rabbits.”

 

sergio_ramirez_1

Sergio Ramírez (Masatepe, 5 augustus 1942)

 

De Amerikaanse schrijver en dichter Conrad Potter Aiken werd geboren in Savannah, Georgia op 5 augustus 1889. Hij was elf jaar toen zijn vader zijn moeder vermoordde en daarna zichzelf, vanwege geldproblemen in de
familie. Sommige verslagen van het gebeurde melden dat Aiken getuige was van de moorden, andere dat hij alleen de lichamen vond. Hij werd opgevoed door een oudtante, bezocht privéscholen en Harvard University. De invloed van het symbolisme op Aiken was groot, vooral in zijn vroege werk. Tot zijn dichtbundels behoren Earth Triumphant (1911), The Charnel Rose (1918), en.  And In the Hanging Gardens (1933).

 

 

Chance meetings

In the mazes of loitering people, the watchful and furtive,

The shadows of tree-trunks and shadows of leaves,

In the drowse of the sunlight, among the low voices,

I suddenly face you,

 

Your dark eyes return for a space from her who is with you,

They shine into mine with a sunlit desire,

They say an ‘I love you, what star do you live on?’

They smile and then darken,

 

And silent, I answer ‘You too–I have known you,–I love you!–‘

And the shadows of tree-trunks and shadows of leaves

Interlace with low voices and footsteps and sunlight

To divide us forever.

 

 

 

All Lovely Things

 

All lovely things will have an ending,
All lovely things will fade and die,
And youth, that’s now so bravely spending,
Will beg a penny by and by.

Fine ladies soon are all forgotten,
And goldenrod is dust when dead,
The sweetest flesh and flowers are rotten
And cobwebs tent the brightest head.

Come back, true love! Sweet youth, return!—
But time goes on, and will, unheeding,
Though hands will reach, and eyes will yearn,
And the wild days set true hearts bleeding.

Come back, true love! Sweet youth, remain!—
But goldenrod and daisies wither,
And over them blows autumn rain,
They pass, they pass, and know not whither.

 

aiken_conrad

Conrad Aiken (5 augustus 1889 – 17 augustus 1973)

 

De Amerikaanse dichter, schrijver, essayist en criticus Wendell Berry werd geboren op 5 augustus 1934 in Henry County, Kentucky. Berry schreef meer dan vijfentwintig dichtbundels, zestien essaybundels en elf romans en verhalenbundels. Hij schrijft in de overtuiging dat zijn werk geworteld dient te zijn in de plaats waar iemand leeft.

 

 What We Need Is Here

 

Geese appear high over us,
pass, and the sky closes. Abandon,
as in love or sleep, holds
them to their way, clear
in the ancient faith: what we need
is here. And we pray, not
for new earth or heaven, but to be
quiet in heart, and in eye,
clear. What we need is here.

 

 

 

The Silence

 

Though the air is full of singing
my head is loud
with the labor of words.

Though the season is rich
with fruit, my tongue
hungers for the sweet of speech.

Though the beech is golden
I cannot stand beside it
mute, but must say

“It is golden,” while the leaves
stir and fall with a sound
that is not a name.

It is in the silence
that my hope is, and my aim.
A song whose lines

I cannot make or sing
sounds men’s silence
like a root. Let me say

and not mourn: the world
lives in the death of speech
and sings there

 

Berry

Wendell Berry (Henry County, 5 augustus 1934)

 

De Duitse dichter en schrijver Christian Wagner werd geboren op 5 augustus 1835 in Warmbronn. De zoon van een timmerman / keuterboer werkte op de boerderij van zijn vader die hij na diens dood overnam. In de jaren 1871 tot 1885 werkte hij in de winter als dagloner en houthakker. In 1870 stierf zijn eerste vrouw, in 1892 zijn tweede. Met beiden had hij vier kinderen, maar die uit het eerste huwelijk stierven ook allemaal al als zuigeling. Bovenregionale bekendheid kreeg de boerendichter door de in 1913 in München verschenen bundel Gedichte die Hermann Hesse uitgaf en van een voorwoord voorzag. Geïnspireerd door het boeddhisme en het brahmanisme staat in zijn denken het atomisme en de zielsverhuizing centraal.

Uit: Eigenbrötler und Kienleute

„In meiner Jugendzeit, das ist in den vierziger und fünfziger Jahren des vorigen Jahrhunderts, waren mehrere hier; vier, fünf, sechs ledige Geschwister die, nachdem ihre Eltern gestorben waren, beieinander blieben und einen gemeinschaftlichen Haushalt führten.

Da waren zunächst des Fritzejakobles. Das waren neun, wovon sich jedoch drei noch verheirateten. Der Fritz, ich kann ihn mir gar nicht anders vorstellen als in gelben Lederhosen im Hof stehend, oder auch den Pflug regierend auf einem Acker, nie anders als mit selbstzufriedenem Lächeln auf dem glatten Gesicht. Er als der Älteste beanspruchte und genoß auch väterliche Gewalt. Dann kam der Hannes, auf den ich später zurückzukommen gedenke, ein Philipp und ein Christian. Dann drei Schwestern: s’ Meile, Luise und Christine. Auch das räudige Schaf fehlte nicht: Es war dies ein Schneider, der lange in der Schweiz gewesen, in Genf und Zürich atheistische Lehren, revolutionäre Ideen in sich aufgenommen hatte und der Milch frommer Denkart, den Anschauungen der Heimat entfremdet worden war Wenn er einmal bei seinen Wanderfahrten auf einige Tage bei ihnen einkehrte, wurde er in ein Kämmerlein eingewiesen, das er wie ein Pestkranker nicht verlassen durfte. Zuletzt sägten sie ihm, um ihm das Wiederkommen ganz zu entleiden, die Stollen seiner Bettlade ab.“

christian-wagner

Christian Wagner (5 augustus 1835 – 15 februari 1918)

 

De Franse schrijver Guy de Maupassant is geboren op 5 augustus 1850 in kasteel Miromesnil bij Dieppe. Zie ook mijn blog van 5 augustus 2006.

 

Uit: Boule de suif

 

    Pendant plusieurs jours de suite des lambeaux d’armée en déroute avaient traversé la ville. Ce n’était point de la troupe, mais des hordes débandées. Les hommes avaient la barbe longue et sale, des uniformes en guenilles, et ils avançaient d’une allure molle, sans drapeau, sans régiment. Tous semblaient accablés, éreintés, incapables d’une pensée ou d’une résolution, marchant seulement par habitude, et tombant de fatigue sitôt qu’ils s’arrêtaient. On voyait surtout des mobilisés, gens pacifiques, rentiers tranquilles, pliant sous le poids du fusil; des petits moblots alertes, faciles à l’épouvante et prompts à l’enthousiasme, prêts à l’attaque comme à la fuite; puis, au milieu d’eux, quelques culottes rouges, débris d’une division moulue dans une grande bataille; des artilleurs sombres alignés avec ces fantassins divers; et, parfois, le casque brillant d’un dragon au pied pesant qui suivait avec peine la marche plus l
gère des lignards.
Des légions de francs-tireurs aux appellations héroïques: “les Vengeurs de la défaite – les Citoyens de la tombe – les Partageurs de la mort” – passaient à leur tour, avec des airs de bandits.
Leurs chefs, anciens commerçants en drap ou en graines, ex-marchands de suif ou de savon, guerriers de circonstance, nommés officiers pour leurs écus ou la longueur de leurs moustaches, couverts d’armes, de flanelle et de galons, parlaient d’une voix retentissante, discutaient plans de campagne , et prétendaient soutenir seuls la France agonisante sur leurs épaules de fanfarons; mais ils redoutaient parfois leurs propres soldats, gens de sac et de corde, souvent braves à outrance, pillards et débauchés.
Les Prussiens allaient entrer dans Rouen, disait-on.
La Garde nationale qui, depuis deux mois, faisait des reconnaissances très prudentes dans les bois voisins, fusillant parfois ses propres sentinelles, et se préparant au combat quand un petit lapin remuait sous des broussailles, était rentrée dans ses foyers. Ses armes, ses uniformes, tout son attirail meurtrier, dont elle épouvantait naguère les bornes des routes nationales à trois lieues à la ronde, avaient subitement disparu.”

 

maupassant

Guy de Maupassant (5 augustus 1850 – 6 juli 1893)

 

De Amerikaanse dichter Ron Silliman werd geboren op 5 augustus 1946 in Pasco, Washington. Tussen 1979 en 2004 schreef Silliman een enkel gedicht: The Alphabet. Nu schrijft hij aan een nieuw gedicht: Universe. Silliman ziet zijn poezie als deel van een enkel gedicht of levenswerk dat hij Ketjak noemt. Ketjak is ook de naam van het eerste gedicht van The Age of Huts. Als en wanneer het complete werk voltooid is zal het bestaan uit The Age of Huts (1974-1980), Tjanting (1979-1981), The Alphabet (1979-2004), and Universe (2005- ).

 

Uit: You

 

XIX

Moment in which I realize I’m not wearing my glasses. Old stone
house. Blue plastic wrap of the New York Times. Impact of red
wine on white fur of the dog. Sunrise.

Poem as gradual as weather. Hotel art (pseudo-Hoffman softened,
retro-Rothko as filigree in pastel). What Trenton makes, the world
takes. What Nixon knew when Nixon knew it.

First compulsive songbird, pre-dawn, abruptly halts. The air
conditioner is constant (unnoticed but never silent). You can hear
the electricity in lightbulbs, faint crackling. Motivation: man in hotel
conference room throws football to the sales reps.

Too bleary to imagine. How the river carves the city (lost at night,
trying to find my way across). Dog leaps for the stick, her own
ballet, then loses interest, wanders off to sniff the grass. History as
a function of curiosity.

Of the forbidden, my three-year-old says “That makes me sad.”
Impossible to discern the ice from the shards of broken glass. A
table of contents from which I’ve been omitted. Room in which
toupees outnumber beards. The firestorm sweeps left across the
screen: we only imagine the men, women and children inside. I’m
walking in a world you cannot imagine, having died so long ago.

Dream of real estate. Amato’s tomatoes. The sun emerges
gradually through the woods. (The son emerges gradually through
the woods.) The present has not become a perfect copy, but
rather an uneditable one. The boat sinks rapidly in the text. Try to
capture the shape and impact of your cheekbones in words.

From an airplane, the spokes of suburban mall (this one in
Princeton is T-shaped) are indistinguishable from those of a
minimum security prison but for the immense parking lot. But for.
When the hard drive on the PC that controls the security system
crashes, every fire door in the hotel–each held open by electrically
controlled magnets–slams shut. Cardinals will take some getting
used to. Dark-toned palette of The X-Files. 

silliman

Ron Silliman (Pasco, 5 augustus 1946)

Rutger Kopland, Witold Gombrowicz, Erich Weinert, Maurice de Guérin, Knut Hamsun, Percy Bysshe Shelley, Michaël Slory

De Nederlandse dichter en schrijver Rutger Kopland (eig. Rutger Hendrik van den Hoofdakker) werd geboren in Goor op 4 augustus 1934. Van beroep is hij psychiater, maar bij een groter publiek is hij bekend als dichter. In 1959 behaalde Van den Hoofdakker zijn bul in de geneeskunde aan de Rijksuniversiteit Groningen (RUG). Hij was van 1981 tot 1995 hoogleraar biologische psychiatrie aan de RUG en produceerde vele wetenschappelijke publicaties. Onder het pseudoniem Rutger Kopland werd hij een van de populairste dichters van Nederland. Hij debuteerde in 1966 met de bundel Onder het vee. Meer dan tien bundels volgden, alsmede enkele banden met gebundelde essays. Zijn gedicht Jonge Sla, was niet alleen de aanleiding voor een aflevering van de RVU-televisieserie van Theo Uittenbogaard ‘Mooie Woorden, ‘Jonge Sla of De kunst van het vertalen’ (1995) -over de onmogelijkheid om poëzie te vertalen-, maar werd ook gekozen als titel voor een tijdschrift en naam van een toneelgroep.

Een middag op het land

 

We zochten hem op – een middag zoals die

telkens weer groeit uit een stukgelezen bladzij

van Tsjechow, een langzame middag op het land.

 

Hij voerde ons door het oude, geduldige huis,

de tuin met de oude, geduldige appels en peren,

de rivier langs, de weilanden in.

 

Daar stonden we, hij met dat grijze kostuum,

die zijden foulard, zijn sigaar, heer

van de wereld, tussen de boterbloemen.

 

Langzaam, zei hij, later in de schaduw

van de bomen op het terras, ga ik begrijpen

dat dit mijn huis is, mijn tuin, voorgoed.

 

Stilte, warm en zomers, geur van hooi

en sloten, geluid van koeien, scheurend

aan het gras, van hevig zingende vogels,

 

een middag, zo voorgoed als een bladzij.

 

 

Jonge sla

Alles kan ik verdragen,

het verdorren van bonen,

stervende bloemen, het hoekje

aardappelen, kan ik met droge ogen

zien rooien, daar ben ik

werkelijk hard in.

 

Maar jonge sla in september,

net geplant, slap nog,

in vochtige bedjes, nee.

 

 

Aan een vijver

Geluk was een dag aan een vijver

in gras met bomen

tot in de hemel omkringd

 

ik was er het kind van god en

mijn grootvader – beiden stierven

geluk is gevaarlijk

 

de vijver is gaan liggen in de avond

zo spiegelglad dat hemel, bomen en gras

zich herhalen onder de aarde

 

angst en heimwee, beide vragen mij

terug

 

kopland

Rutger Kopland (Goor, 4 augustus 1934)

 

De Poolse schrijver Witold Gombrowicz werd geboren in Małoszyce op 4 augustus 1904. Gombrowicz was afkomstig uit een rijke familie en studeerde rechten aan de Universiteit Warschau en filosofie en economie aan het Institut des Hautes Etudes Internationales in Parijs. In 1933 publiceerde hij zijn eerste bundel korte verhalen onder de titel Pamiętnik z Okresu Dojrzejwania. In augustus 1939, vlak voor de Duitse inval in Polen, vertrok hij naar Buenos Aires, Argentinië, waar hij aanvankelijk zo moeilijk kon rondkomen dat hij begrafenissen van volslagen vreemden bezocht om aan eten te komen. Later vond hij een vaste betrekking bij de Banco Polaco, de Argentijnse tak van de Poolse staatsbank. In 1964 vestigde hij zich in Royaumont, bij Parijs; later dat jaar verhuisde hij naar Vence, bij Nice. Veel van zijn werk werd gepubliceerd in het Poolse emigrantentijdschrift Kultura, van Jerzy Giedroyc. In het communistische Polen was het werk van Gombrowicz lang verboden. Gombrowicz wordt samen met Bruno Schulz en Stanislaw Ignacy Witkiewicz beschouwd als een van voormannen van de Poolse avantgarde.

Gombrowicz’ bekendste roman is ongetwijfeld ‘Ferdydurke’ uit 1937, waarin een volwassen man terug naar school wordt gestuurd om weer onvolwassen te worden. Andere noemenswaardige romans zijn ‘Trans-Atlantisch, ‘Pornografie‘ en ‘Kosmos’ die door velen als zijn meest geslaagde roman wordt beschouwd. Naast zijn romans hield hij een uitgebreid dagboek bij en schreef hij enkele absurdistische toneelstukken.

 

Uit: Sakrilegien (Vertaald door Olaf Kühl)

 

“Aus den Tagebüchern 1953 bis 1967

Montag
Nach 16stündiger, ganz erträglicher Fahrt mit dem Bus von Buenos Aires (wären nur die Tangos nicht gewesen, die der Lautsprecher spie!) die grünen Höhen von Salispuedes, und ich in ihrer Mitten, ein Buch von Milosz mit dem Titel Verführtes Denken unter dem Arm. Weil es gestern gegossen hat, komme ich heute mit der Lektüre zu Ende. Das also war euch bestimmt, dies euer Schicksal, so euer Weg, ihr alten Herren Bekannten, Freunde und Genossen aus der Ziemianska oder vom Zodiak – hier ich – dort ihr – so hat sich das herausgeschält – so demaskiert. Milosz erzählt die Geschichte vom Bankrott der Literatur in Polen fließend, und ich fahre mit seinem Buch glatt und schlaglochlos über diesen Friedhof, so wie vorgestern mit dem Bus über die asphaltierte Landstraße.

Entsetzlicher Asphalt! Nicht daß tempora mutantur, entsetzt mich, sondern daß nos mutamur in illis. Nicht der Wechsel der Lebensbedingungen, der Niedergang von Staaten, die Auslöschung von Städten und andere Über-raschungsgeysire, die aus dem Schoße der Geschichte sprudeln, entsetzen mich, sondern daß ein Typ, den ich als X kannte, plötzlich zu Y wird, seine Persönlichkeit wechselt wie das Hemd und beginnt, im Widerspruch zu sich selbst zu handeln, reden, denken und fühlen – das ängstigt mich, macht mich verlegen. Fürchterliche Schamlosigkeit! Lachhaftes Ableben! Ein Grammophon zu werden, dem man eine Platte mit dem Titel «His Master’s Voice» auflegt – die Stimme meines Herrn? Wie grotesk ist das Schicksal dieser Schriftsteller!

Schriftsteller! Aber das ist es ja gerade, daß diese Schriftsteller um keinen Preis aufhören wollten, Schriftsteller zu sein, sie waren zu den heldenhaftesten Opfern bereit, um nur bei ihrer Schriftstellerei zu bleiben.”

 

gombrowicz

Witold Gombrowicz (4 augustus 1904 – 24 juli 1969)

 

De Duitse dichter en schrijver Erich Weinert werd geboren in Magdeburg op 4 augustus 1890. Na een opleiding als machinebouwer studeerde hij aan de Koninklijke Technische Hogeschool van Berlijn.Hij nam als dienstplichtig militair deel aan WO I. Na de oorlog was hij als beroepskunstenaar, graficus en illustrator actief. Na 1921 dichter en schrijver van o.a. satirische werken. Hij was vooral werkzaam voor de linkse pers. In 1929 sloot Weinert zich aan bij de Communistische Partij van Duitsland (KPD). In 1933 emigreerde hij naar Frankrijk en in 1935 naar de Sovjet-Unie. Hij vocht tijdens de Spaanse Burgeroorlog aan de zijde van de Internationale Brigades. In 1939 werd hij in Frankrijk geïnterneerd maar hij kon daarna terug naar de Sovjet-Unie. Hij was daar werkzaam in diverse archieven. Tijdens de Slag om Stalingrad propagandaleider om de Duitse militairen te overtuigen om over te lopen naar het Rode Leger. Op 12 en 13 juli 1943 was hij medeoprichter van het Nationalkomitee Freies Deutschlands (NKFD), een antifascistische organisatie van Duitse krijgsgevangen in de Sovjet-Unie en aldaar verblijvende Duitse antifascisten. Hij werd eveneens tot voorzitter van het NKFD gekozen wat hij tot aan het einde van WO II bleef. Na WO II leefde hij in de DDR waar hij voorzitter was van de hoofdafdeling Duitse Literatuur en Kunst, vicevoorzitter van het Centraal Verband voor Volksvorming en lid was van Schrijversbond. In februari 1953 werd hij lid van het Comité voor Antifascistische Verzetsstrijders.

 

Ferientag eines Unpolitischen

Der Postbeamte Emil Pelle
Hat eine Laubenlandparzelle,
Wo er nach Feierabend gräbt
Und auch die Urlaubszeit verlebt.

 

Ein Sommerläubchen mit Tapete,
Ein Stallgebäude, Blumenbeete.
Hübsch eingefaßt mit frischem Kies,
Sind Pelles Sommerparadies.

 

Zwar ist das Paradies recht enge
Mit fünfzehn Meter Seitenlänge;
Doch pflanzt er seinen Blumenpott
So würdig wie der liebe Gott.

 

Im Hintergrund der lausch’gen Laube
Kampieren Huhn, Kanin und Taube
Und liefern hochprozent’gen Mist,
Der für die Beete nutzbar ist.

 

Frühmorgens schweift er durchs Gelände
Und füttert seine Viehbestände.
Dann polkt er am Gemüsebeet,
Wo er Diverses ausgesät.

 

Dann hält er auf dem Klappgestühle
Sein Mittagsschläfchen in der Kühle.
Und nachmittags, so gegen drei,
Kommt die Kaninchenzüchterei.

 

Auf einem Bänkchen unter Eichen,
Die noch nicht ganz darüber reichen,
sitzt er, bis daß die Sonne sinkt,
Wobei er seinen Kaffee trinkt.

 

Und friedlich in der Abendröte
Beplätschert er die Blumenbeete
Und macht die Hühnerklappe zu.
Dann kommt die Feierabendruh.

 

Er denkt: Was kann mich noch gefährden!
Hier ist mein Himmel auf der Erden!
Ach, so ein Abend mit Musik,
Da braucht man keine Politik!

 

Die wirkt nur störend in den Ferien,
Wozu sind denn die Ministerien?
Die sind doch dafür angestellt,
Und noch dazu für unser Geld.

 

Ein jeder hat sein Glück zu zimmern.
Was soll ich mich um andre kümmern?
Und friedlich wie ein Patriarch
Beginnt Herr Pelle seinen Schnarch.

 

Weinert

Erich Weinert (4 augustus 1890 – 20 april 1953)

 

De Franse dichter en schrijver Georges Maurice de Guérin du Cayla werd geboren op 4 augustus 1810 in een verarmde adellijke familie in het familiekasteel Le Cayla nabij Andillac in de Languedoc.  In het begin van 1834 trok de Guérin naar Parijs waar hij gedurende korte tijd les gaf aan het Collège Stanislas. In november van 1838 huwde hij een welgestelde creoolse dame. Hij stierf echter een paar maanden later aan longtuberculose. Na zijn dood werd in de Revue des deux mondes van 18 mei 1840 een herdenkingsstuk gepubliceerd dat was geschreven door George Sand en waaraan twee van zijn schrijfsels waren toegevoegd: het prozagedicht Le Centaure, dat de Guérin al in 1836 had geschreven, en een ander kort gedicht. In 1861 publiceerde Guillaume-Stanislas Trébutien het verzamelwerk Reliquiae, dat onder andere het gedicht Le Centaure, een aantal brieven en andere gedichten en zijn dagboek bevatte.

 

Uit: Le Centaure

 

« J’ai reçu la naissance dans les antres de ces montagnes. Comme le fleuve de cette vallée dont les gouttes primitives coulent de quelque roche qui pleure dans une grotte profonde, le premier instant de ma vie tomba dans les ténèbres d’un séjour reculé et sans troubler son silence. Quand nos mères approchent de leur délivrance, elles s’écartent vers les cavernes, et dans le fond des plus sauvages, au plus épais de l’ombre, elles enfantent, sans élever une plainte, des fruits silencieux comme elles-mêmes. Leur lait puissant nous fait surmonter sans langueur ni lutte douteuse les premières difficultés de la vie ; cependant nous sortons de nos cavernes plus tard que vous de vos berceaux. C’est qu’il est répandu parmi nous qu’il faut soustraire et envelopper les premier temps de l’existence, comme des jours remplis par les dieux. Mon accroissement eut son cours presque entier dans les ombres où j’étais né. Le fond de mon séjour se trouvait si avancé dans l’épaisseur de la montagne que j’eusse ignoré le côté de l’issue, si, détournant quelquefois dans cette ouverture, les vents n’y eussent jeté des fraîcheurs et des troubles soudains. Quelquefois aussi, ma mère rentrait, environnée du parfum des vallées ou ruisselante des flots qu’elle fréquentait. Or, ces retours qu’e
lle faisait, sans m’instruire jamais des vallons ni des fleuves, mais suivie de leurs émanations, inquiétaient mes esprits, et je rôdais tout agité dans mes ombres. Quels sont-ils, me disais-je, ces dehors où ma mère s’emporte, et qu’y règne-t-il de si puissant qui l’appelle à soi si fréquemment ? Mais qu’y ressent-on de si opposé qu’elle en revienne chaque jour diversement émue ? Ma mère rentrait, tantôt animée d’une joie profonde, et tantôt triste et traînante et comme blessée. La joie qu’elle rapportait se marquait de loin dans quelques traits de sa marche et s’épandait de ses regards. J’en éprouvais des communications dans tout mon sein ; mais ses abattements me gagnaient bien davantage et m’entraînaient bien plus avant dans les conjectures où mon esprit se portait. Dans ces moments, je m’inquiétais de mes forces, j’y reconnaissais une puissance qui ne pouvait demeurer solitaire, et me prenant, soit à secouer mes bras, soit à multiplier mon galop dans les ombres spacieuses de la caverne, je m’efforçais de découvrir dans les coups que je frappais au vide, et par l’emportement des pas que j’y faisais, vers quoi mes bras devaient s’étendre et mes pieds m’emporter… »

 

Guerin

Maurice de Guérin (4 augustus 1810 – 19 juli 1839)

 

De Noorse schrijver Knut Hamsun (eig. Knut Pedersen) werd geboren in Lom, Fylke Oppland op 4 augustus 1859. In 1920 ontving hij de Nobelprijs voor de Literatuur “voor zijn monumentale werk Hoe het groeide“, in het Noors: Markens Grøde. Tijdens WO II steunde Hamsun de pro-nazi regering van Vidkun Quisling, hetgeen zijn bijzondere reputatie danig aantastte. Hij had in 1943 een ontmoeting met Joseph Goebbels en schonk deze zijn bij de Nobelprijs behorende medaille. Tijdens zijn ontmoeting met Adolf Hitler, verzocht hij hem om Josef Terboven af te zetten als Noorse Reichskommissar. Na de oorlog werd Hamsun enige tijd in een psychiatrische kliniek opgenomen om te onderzoeken of hij geen psychiatrische aandoening had. In 1948 werd hij tot een boete van 325.000 Noorse kronen veroordeeld wegens collaboratie.

 

Uit: Mysterien (Vertaald door Siegfried Weibel)

„Letztes Jahr, mitten im Sommer, war eine kleine norwegische Küstenstadt Schauplatz einiger höchst außergewöhnlicher Begebenheiten. Es tauchte ein Fremder in der Stadt auf, ein gewisser Nagel, ein merkwürdiger und eigentümlicher Scharlatan, der eine Menge auffälliger Dinge tat und ebenso plötzlich wieder verschwand, wie er gekommen war. Dieser Mann wurde gar von einer jungen und geheimnisvollen Dame besucht, die in Gott weiß welcher Angelegenheit kam und kaum wagte, mehr als nur einige Stunden im Ort zu bleiben, und wieder abreiste. Doch all dies ist nicht der Anfang …
Der Anfang ist der, daß sich, als das Dampfschiff gegen sechs Uhr abends am Kai anlegte, zwei, drei Reisende an Deck zeigten, darunter einer in einer abstechenden gelben Kluft und einer breiten Samtmütze. Dies war der Abend des 12. Juni; denn an diesem Tag wurde an vielen Stellen im Ort anläßlich Fräulein Kiellands Verlobung, die eben am 12.Juni bekanntgegeben wurde, geflaggt. Der Bursche vom Hotel Central ging sofort an Bord, und der Mann in der gelben Kluft übergab ihm dann sein Gepäck; gleichzeitig gab er sein Billett bei einem der Steuerleute ab; doch danach begann er, statt an Land zu gehen, auf dem Deck auf und ab zu schreiten. Er schien stark bewegt zu sein. Als das Dampfschiff zum dritten Mal läutete, hatte er noch nicht einmal seine Rechnung für den Verzehr beglichen.
Während er damit beschäftigt war, blieb er plötzlich stehen und sah, daß das Schiff bereits ablegte. Er stutzte für einen Moment, dann winkte er zum Hotelburschen an Land hinüber und sagte zu ihm über die Reling hinweg:
Gut, nehmen Sie trotzdem mein Gepäck mit, und machen Sie für mich ein Zimmer fertig.
Damit nahm ihn das Schiff weiter den Fjord hinaus. Dieser Mann war Johan Nilsen Nagel.
Der Hotelbursche zog dessen Gepäck auf seinem Karren mit; es bestand nur aus zwei kleinen Koffern und einem Pelz – ein  Pelz, obwohl es doch mitten im Sommer war – sowie aus einem Handkoffer und einem Geigenkasten. Alles war ohne Etiketten.“

knut_hamsun

Knut Hamsun (4 augustus 1859 – 19 februari 1952)

 

De Engelse dichter Percy Bysshe Shelley werd op 4 augustus 1792 geboren in Field Place, Sussex. Zie ook mijn blog van 21 april 2006 en mijn blog van 4 augustus 2006. 

 

The Indian Serenade

I arise from dreams of thee

In the first sweet sleep of night,

When the winds are breathing low,

And the stars are shining bright:

I arise from dreams of thee,

And a spirit in my feet

Hath led me–who knows how?

To thy chamber window, Sweet!

 

The wandering airs they faint

On the dark, the silent stream–

The Champak odours fail

Like sweet thoughts in a dream;

The Nightingale’s complaint,

It dies upon her heart;–

As I must on thine,

Oh, belovèd as thou art!

 

Oh lift me from the grass!

I die! I faint! I fail!

Let thy love in kisses rain

On my lips and eyelids pale.

My cheek is cold and white, alas!

My heart beats loud and fast;–

Oh! press it to thine own again,

Where it will break at last.

 

 

When The Lamp Is Shattered

When the lamp is shattered,
The light in the dust lies dead;
When the cloud is scattered,
The rainbow’s glory is shed;
When the lute is broken,
Sweet tones are remembered not;
When the lips have spoken,
Loved accents are soon forgot.

As music and splendor
Survive not the lamp and the lute,
The heart’s echoes render
No song when the spirit is mute:–
No song but sad dirges,
Like the wind through a ruined cell,
Or the mournful surges
That ring the dead seaman’s knell.

 

When hearts have once mingled,
Love first leaves the well-built nest;
The weak one is singled
To endure what it once possessed.
O Love! who bewailest
The frailty of all things here,
Why choose you the frailest
For your cradle, your home, and your bier?

 

Its passions will rock thee,
As the storms rock the ravens on high;
Bright reason will mock thee,
Like the sun from a wintry sky.
From thy nest every rafter
Will rot, and thine eagle home
Leave thee naked to laughter,
When leaves fall and cold winds come.

 

Shelley

Percy Bysshe Shelley (4 augustus 1792 – 8 juli 1822)

 

De Surinaamse dichter Michaël Arnoldus Slory werd geboren in Totness, district Coronie in Suriname, op 4 augustus 1935. Hij studeerde Spaans in Nederland en begon met drie bundels met overwegend politieke poëzie bij Uitgeverij Pegasus te Amsterdam. Hij keerde naar Suriname terug en schreef vanaf 1970 nog uitsluitend in het Sranan, te beginnen met Fraga mi wortoe (1970), een titel die letterlijk betekent: Vlag, mijn woord, maar die Slory vertaalde met: Laat mijn woorden klinken. Een twintigtal uitgaven in het Sranan volgde. Slory heeft altijd de sociale en politieke actualiteit poëtisch van commentaar voorzien, niet enkel die van Suriname, maar van geheel Latijns-Amerika en zelfs die van ver daarbuiten.

Congo
Voor Loemoemba

Nu ik zo lang gelopen heb, Moeder Waterval.
Nu ik zoveel gelopen heb, wanhopig naar de troost zoekend!
Nu…
Een duif komt aan met een lied maar het is niet voor mij.
Een palmtak drijft aan: maar het is niet voor mij.
Mijn tranen zijn het water van de watervallen.
De zee is nu gezwollen, o Afrika!
Het water heft zijn lied aan in de lucht.
Slechts water is het dat mij troosten kan.

 

Melodie in de bergen

In de loopgraven
van het woord, O’Higgins,

napalm en agave

tegenover elkaar.

 

De rouwzangen

stromen langs de oude tempels

onder het mes van de maan

over de hellingen.

 

De slaven betasten

de hemel met hun lippen,

stemmen een lied,

hard als de kartelingen en de passen.

 

Wie zich

niet verzet

is verloren, is de vertrapte.

Geef het paard

de sporen!

Vier de teugels!

 

Opdat het landschap vol blauw licht

kan verhalen

hoe wij ons hebben geweerd.

 

Slory

Michaël Slory (Totness, 4 augustus 1935)