Ivan Toergenjev, Mohammed Iqbal, Imre Kertész, Velemir Chlebnikov, Erika Mann

De Russische schrijver Ivan Sergejevitsj Toergenjev werd geboren op 9 november 1818 in Orjol, in de Oekraïne. Zie ook mijn blog van 9 november 2006.

 

Uit: A lear of the steppes

 

ALL my childhood,” he began, “and early youth, up to the age of fifteen, I spent in the country, on the estate of my mother, a wealthy landowner in X—- province. Almost the most vivid impression, that has remained in my memory of that far-off time, is the figure of our nearest neighbour, Martin Petrovitch Harlov. Indeed it would be difficult for such an impression to be obliterated: I never in my life afterwards met anything in the least like Harlov. Picture to yourselves a man of gigantic stature. On his huge carcase was set, a little askew, and without the least trace of a neck, a prodigious head. A perfect haystack of tangled yellowish-grey hair stood up all over it, growing almost down to the bushy eyebrows. On the broad expanse of his purple face, that looked as though it had been peeled, there protruded a sturdy knobby nose; diminutive little blue eyes stared out haughtily, and a mouth gaped open that was diminutive too, but crooked, chapped, and of the same colour as the rest of the face. The voice that proceeded from this mouth, though hoarse, was exceedingly strong and resonant. . . . Its sound recalled the clank of iron bars, carried in a cart over a badly paved road; and when Harlov spoke, it was as though some one were shouting in a high wind across a wide ravine. It was difficult to tell just what Harlov’s face expressed, it was such an expanse. . . . One felt one could hardly take it all in at one glance. But it was not disagreeable–a certain grandeur indeed could be discerned in it, only it was exceedingly astounding and unusual. And what hands he had–positive cushions! What fingers, what feet! I remember I could never gaze without a certain respectful awe at the four-foot span of Martin Petrovitch’s back, at his shoulders, like millstones. But what especially struck me was his ears! They were just like great twists of bread, full of bends and curves; his cheeks seemed to support them on both sides. Martin Petrovitch used to wear–winter and summer alike–a Cossack dress of green cloth, girt about with a small Tcherkess strap, and tarred boots. I never saw a cravat on him; and indeed what could he have tied a cravat round? He breathed slowly and heavily, like a bull, but walked without a sound. One might have imagined that having got into a room, he was in constant fear of upsetting and overturning everything, and so moved cautiously from place to place, sideways for the most part, as though slinking by. He was possessed of a strength truly Herculean, and in consequence enjoyed great renown in the neighbourhood. Our common people retain to this day their reverence for Titanic heroes. Legends were invented about him. They used to recount that he had one day met a bear in the forest and had almost vanquished him; that having once caught a thief in his beehouse, he had flung him, horse and cart and all, over the hedge, and so on. Harlov himself never boasted of his strength. ‘If my right hand is blessed,’ he used to say, ‘so it is God’s will it should be!’ He was proud, only he did not take pride in his strength, but in his rank, his descent, his common sense.

“Our family’s descended from the Swede Harlus,” he used to maintain. “In the princely reign of Ivan Vassilievitch the Dark (fancy how long ago!) he came to Russia, and that Swede Harlus did not wish to be a Finnish count–but he wished to be a Russian nobleman, and he was inscribed in the golden book. It’s from him we Harlovs are sprung! . . . And by the same token, all of us Harlovs are born flaxen-haired, with light eyes and clean faces, because we’re children of the snow!”

“But, Martin Petrovitch,” I once tried to object, “there never was an Ivan Vassilievitch the Dark. Then was an Ivan Vassilievitch the Terrible. The Dark was the name given to the great prince Vassily Vassilievitch.”

“What nonsense will you talk next!” Harlov answered serenely; “since I say so, so it was!”

toergenev

Ivan Toergenjev (9 november 1818 – 3 september 1883

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 9 november 2006.

 

De Indische schrijver Mohammed Iqbal werd geboren op 9 november 1877 in Sialkot in het tegenwoordige Pakistan.

 

De joods-Hongaarse schrijver Imre Kertész werd geboren op 9 november 1929 in Boedapest.

 

De Russische schrijver Velemir Chlebnikov werd geboren op 9 november 1885 in Tundotovo.

 

De Duitse schrijfster Erika Mann werd geboren op 9 november 1905 in München als oudste dochter van Thomas Mann.

In Memoriam Aad Nuis


De Nederlandse dichter, criticus, socioloog en politicus Aad Nuis overleed gisteren, 8 november 2007, op 74-jarige leeftijd. Zie ook mijn blog van 18 juli 2007. 

 

Uit: Vrijgevochten en toch gebonden
Walschap in brieven

 

           “Hoofdschuddend bladerde mijn kennis de antiquaar in de delen Walschap op mijn werktafel. Het is vreemd, zei hij, maar daar is in Nederland geen vraag meer naar. Wel naar Streuvels, Timmermans, Boon ook, maar niet naar Walschap. Terwijl het toch zulke mooie boeken zijn.

Nu is het in het algemeen niet verstandig, veel aandacht te besteden aan de dagkoersen van schrijverspopulariteit. Zolang een schrijver toegewijde lezers heeft, ook al zijn het er weinig, dan raakt hij niet vergeten en kan de aandacht altijd weer opvlammen. Dat geldt zeker voor Walschap. Zijn vertellende stem en zijn memorabele personages zijn nog steeds overtuigend genoeg om nieuwe lezers te strikken als ze eenmaal in het net van zijn verbeelding terecht zijn gekomen. Maar óf ze daar in groten getale terechtkomen, hangt van vluchtiger omstandigheden af. Daarvoor moet een schrijver, op welke manier ook, een beetje in het nieuws zijn.

Walschap is zijn leven lang uitbundig in het nieuws geweest. Meer dan hem lief was. Maar dat was vooral in Vlaanderen. In Nederland werd hij met belangstelling gevolgd in de jaren voor de oorlog; daarna viel die belangstelling grotendeels weg. Naast zijn generatiegenoten Elsschot en Gijsen en de jongeren Boon en Claus leek voor hem geen plaats meer in de algemene Nederlandse aandacht.

Vanwaar die plotselinge breuk? De dood van een aantal Nederlandse vrienden en wegbereiders, in de eerste plaats zijn uitgever Doeke Zijlstra, maar ook Ter Braak, Du Perron en Marsman had er zeker iets mee te maken, evenals de omstandigheid dat de Nederlandse vriend die hij het meest bewonderde, Victor E. van Vriesland, zich na 1945 tegen hem keerde vanwege Walschaps houding in de oorlog; een conflict dat achteraf als een bijna onvermijdelijk misverstand kan worden beschouwd, maar dat ertoe moet hebben bijgedragen dat Walschap als het ware met zijn rug naar het noorden kwam te staan. Hij bleef verwikkeld in allerlei stormen en stormpjes, maar die betroffen vrijwel steeds de Vlaamse politieke en literaire actualiteit, niet de Nederlandse.

In zekere zin geldt dit ook voor het grote thema dat de eerste helft van zijn schrijversleven beheerste, maar dat thema was een lokale variant van een verhaal dat van alle tijden en veel plaatsen is. Het verhaal van de oprechte deserteur, die moeizaam op weg gaat uit een gesloten levensbeschouwelijk en sociaal systeem met universele pretentie, begint als voorvechter en geestdriftig hervormer van dat systeem, voortgaat in groeiende twijfel, dubbelzinnigheid en isolement, tot hij onvoorwaardelijk en strijdbaar toetreedt tot het kamp van de voormalige tegenstander. De vorm waarin dit gegeven bij Walschap aan de orde komt, heeft uiteraard alles te maken met het overheersende Vlaamse katholicisme van de eerste helft van deze eeuw, versus de eveneens historisch bepaalde verschijningsvormen van wat in Vlaanderen nog steeds vrijzinnigheid heet.”

 

 

   

   

Nuis2
Aad Nuis (18 juli 1933 – 8 november 2007)