Peter Handke, Henk van Woerden, Alfred Joyce Kilmer, Sophie von La Roche, Baldassare Castiglione

De Oostenrijkse schrijver Peter Handke werd op 6 december 1942 in Griffen in Karinthië geboren als zoon van een kokkin. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.

Uit: Kindergeschichte

 

Ein Zukunftsgedanke des Heranwachsenden war es, später mit einem Kind zu leben. Dazu gehörte die Vorstellung von einer wortlosen Gemeinschaftlichkeit, von kurzen Blickwechseln, einem Sich-dazu-Hocken, einem unregelmäßigen Scheitel im Haar, von Nähe und Weite in glücklicher Einheit. Das Licht dieses wiederkehrenden Bildes war die Düsternis kurz bevor es zu regnen anfängt, in einem grobsandigen leeren Hof, der von einem Grasnarbenkranz eingefaßt wird, vor einem nie deutlichen, nur im Rücken gefühlten Haus, unter dem dichtgefügten Laubdach hoher, breiter, hier und dort rauschender Bäume. Der Gedanke an ein Kind war so selbstverständlich wie die beiden anderen großen Zukunftserwartungen, welche von der nach seiner Überzeugung ihm bestimmten und sich seit je in geheimen Kreisen auf ihn zubewegenden Frau handelten, und von der Existenz in dem Beruf, wo allein ihm eine menschenwürdige Freiheit winkte; ohne daß freilich diese drei Sehnsüchte auch nur einmal in einem Bild zusammen erschienen.

Am Tag der Geburt des gewünschten Kindes stand der Erwachsene dann an einem Sportplatz in der Nähe der Klinik. Es war ein hellsonniger Sonntagvormittag im Frühjahr, in den graslosen Torräumen Pfützen, im Lauf des Spiels zu Schlamm gestampft, aus dem die Dunstschwaden aufstiegen. In der Klinik erfuhr er, daß er zu spät kam; das Kind sei schon da. (Er hatte wohl auch eine Scheu empfunden, bei dem Geburtsvorgang Augenzeuge zu sein.) Seine Frau wurde an ihm vorbei durch den Flur gefahren, den Mund weiß ausgetrocknet. Die Nacht davor hatte sie allein in einem sonst fast leeren Bereitschaftsraum auf dem sehr hohen Räderbett gewartet; als er ihr etwas zu Hause Vergessenes dorthin nachbrachte, hatte sich zwischen den beiden, dem mit einem Plastiksack in der Tür stehenden Mann und der auf dem hohen metallischen Gestell mitten im kahlen Zimmer liegenden Frau, ein Augenblick tiefer Sanftheit ergeben. Der Raum ist ziemlich groß. Sie befinden sich in einem ungewohnten Abstand voneinander. Auf der Strecke von der Tür zum Bett glänzt der nackte Linoleumboden im weißlichen, sirrenden Neonlicht. Das Gesicht der Frau hatte sich schon im Anschaltgeflacker ohne Überraschung oder Erschrecken dem Eintretenden zugewendet. Hinter diesem dehnen sich die weitläufigen, halbschattigen Korridore und Stiegenhäuser des Gebäudes, lang nach Mitternacht, in einer einmaligen, durch nichts zu störenden, in den leeren Stadtstraßen dann weiterschwingenden Aura des Friedens.”

 

Handke

Peter Handke (Griffen, 6 december 1942)

 

Schilder en schrijver Henk van Woerden werd op 6 december 1947 geboren te Leiden. Zie ook mijn blog van 6 december 2006.

Uit: Notities van een luchtfietser

“Het laat me niet onberoerd. Op het strandje waar ik vlak na de dood van mijn moeder zoveel middagen heb doorgebracht, ligt een zeeolifant. Wat doet het dier hier? Hij is meestal thuis in de wateren rond de pool, vierduizend kilometer zuidwaarts. Iets heeft hem naar de Kaap gedreven – of gelokt. Drieankerbaai is niet de mooiste baai langs deze kust. Een dicht woud van zeewier schermt haar schoot van de oceaan af. Onlangs zijn hoeveelheden kelp door een zomerstorm losgerukt en op de vloedlijn geworpen. Op dit bed van wier nu, strekt de zeeolifant zich uit alsof hij even met vakantie is.
Het is vroeg in de ochtend, maar de zon schijnt al ongenadig op ons neer.
Ik herinner me de zee van toen. Ik weet nog precies hoe het is om hier na een zwemtocht naar het strand te ploeteren. Het water is ijskoud, zelfs midden in de Afrikaanse zomer. Eerst baan ik me een weg door het wier, langs zeeplanten die onverschillig het blote lichaam betasten. Dan voel ik rotsen voorbijkomen: basaltrichels begroeid met alg en poliep, glasscherpe kliffen. Wanneer het ondiepe wordt bereikt, is er de geruststelling van de bodem en het zand. Het strand ligt bezaaid met kelp, wat de aanblik biedt van afgerukte tentakels. Tussen deze tentakels trek ik mezelf aan land. Buiten adem, bevend van inspanning, met bonzende borst en kippenvel. Verder dan de vloedlijn kom ik aanvankelijk niet. Ik blijf uitgeput liggen totdat de warmte van de zon het beven tot bedaren heeft gebracht. Het water kabbelt aan
doorweekte voeten. Zandvlooien en muggen kruipen door de neerslag van het schuim dat de branding achterlaat. De ingewanden van de oceaan braken een zware lucht: stank van rottend wier en halfvergaan kelp. Om me heen krijsen de meeuwen. Ze dobberen op de golfslag. Ze tonen geen belangstelling voor wat de zee heeft opgebracht. Ze laten me ongemoeid.

Zo verging het me als twaalfjarige op die zonovergoten middagen in de verlaten zomer van 1960. Zo zal het de zeeolifant nu, veertig jaar later, wel ongeveer zijn vergaan, toen hij hier aan wal kroop. De verschillen tussen mens en dier zijn kleiner dan de overeenkomsten.
De zeeolifant ligt ontspannen op zijn rug, met zijn neus en ogen in kelp gedrukt. In zijn vel staat het verhaal van een zwervend bestaan geschreven: een vacht vol littekens en beschadigingen. Hij is met gemak de grootste van de vinpotigen, de zeehondenfamilie. Een immens log wezen met een torpedovormig lijf. En toch is het niet zijn formaat of zijn gewicht – zo’n vierduizend kilo – dat de meeste eerbied afdwingt, maar zijn fabelachtige vermogen om te duiken. De Tafelberg achter ons is één kilometer hoog. dat het hem aan iets ontbreekt. Dat hij dierbaren heeft achtergelaten, of dat hij door iets dierbaars verlaten is. Hij zal het vermoeden hebben dat er een vrouwelijke soortgenoot op hem wacht. Hij hunkert naar een metgezel, het kan bijna niet anders. En zijn hunkeren komt met het mijne overeen. Niet helemaal, maar in belangrijke mate. In dezelfde mate waarin onze lichamen met elkaar te vergelijken zijn (hij zal ongeveer de oren, de ogen en de longen van mijn verlangen bezitten).
Of er daadwerkelijk een lief is dat uitkijkt naar zijn terugkeer – ergens op een eiland onder arctische luchten – is van minder belang. Ik ben nieuwsgierig naar zijn vermogen zich haar voor te stellen. Naar de contouren van zijn verbeelding. En zelfs al wacht zij daar wél, dan is de zeeolifant waarschijnlijk niet bij machte zich voor te stellen dat haar wachten vergeefs zal zijn.”

WoerdenHenkvan

Henk van Woerden (6 december 1947 – 16 november 2005)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 6 december 2006.

De Amerikaanse journalist en dichter Alfred Joyce Kilmer werd geboren op 6 december 1886 in New Brunswick, New Jersey.

De Duitse schrijfster Sophie von La Roche werd geboren op 6 december 1730 in Kaufbeuren als Marie Sophie Gutermann von Gutershofen.

De Italiaanse schrijver Baldassare Castiglione, graaf van Novellata werd geboren op 6 december 1478 te Casatico, bij Mantua.

Christina Rossetti, Fjodor Tjoettsjev, Eugenie Marlitt, Alois Brandstetter, Joan Didion

De Engelse dichteres en schrijfster Christina Georgina Rossetti werd geboren in Londen op 5 december 1830. Zie ook mijn blog van 5 december 2006.

 

After Death

The curtains were half drawn, the floor was swept
And strewn with rushes, rosemary and may
Lay thick upon the bed on which I lay,
Where through the lattice ivy-shadows crept.
He leaned above me, thinking that I slept
And could not hear him; but I heard him say:
“Poor child, poor child:” and as he turned away
Came a deep silence, and I knew he wept.
He did not touch the shroud, or raise the fold
That hid my face, or take my hand in his,
Or ruffle the smooth pillows for my head:
He did not love me living; but once dead
He pitied me; and very sweet it is
To know he still is warm though I am cold.

 

Sappho

I sigh at day-dawn, and I sigh
When the dull day is passing by.
I sigh at evening, and again
I sigh when night brings sleep to men.
Oh! it were far better to die
Than thus forever mourn and sigh,
And in death’s dreamless sleep to be
Unconscious that none weep for me;
Eased from my weight of heaviness,
Forgetful of forgetfulness,
Resting from care and pain and sorrow
Thro’ the long night that knows no morrow;
Living unloved, to die unknown,
Unwept, untended, and alone.

 

Beneath Thy Cross

Am I a stone, and not a sheep,
That I can stand, O Christ, beneath thy cross,
To number drop by drop Thy Blood’s slow loss,
And yet not weep?

Not so those women loved
Who with exceeding grief lamented Thee;
Not so fallen Peter weeping bitterly;
Not so the thief was moved;

Not so the Sun and Moon
Which hid their faces in a starless sky,
A horror of great darkness at broad noon–
I, only I.

Yet give not o’er,
But seek Thy sheep, true Shepherd of the flock;
Greater than Moses, turn and look once more
And smite a rock.

 

Rossetti

Christina Rossetti (5 december 1830 – 27 december 1894)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 5 december 2006.

 

De Russische dichter Fjodor Tjoettsjev werd geboren op 5 december 1803 in Ovstug in het gouvernement Orjol.

 

De Duitse schrijfster Eugenie Marlitt werd geboren op 5 december 1825 in Arnstadt.

 

De Oostenrijkse schrijver en taalkundige Alois Brandstetter werd op 5 december 1938 in Aichmühl bei Pichl, Oberösterreich geboren.

 

De Amerikaanse schrijfster Joan Didion werd geboren in Sacramento Valley op 5 december 1934.

Rainer Maria Rilke, Nikoloz Baratashvili

De Duitse dichter Rainer Maria Rilke werd als René Karel Wilhelm Johann Josef Maria Rilke op 4 december 1875 in Praag geboren. Zie ook mijn blog van 4 december 2006.

David singt vor Saul

 

König, hörst du, wie mein Saitenspiel
Fernen wirft, durch die wir uns bewegen:
Sterne treiben uns verwirrt entgegen,
und wir fallen endlich wie ein Regen,
und es blüht, wo dieser Regen fiel.

Mädchen blühen, die du noch erkannt,
die jetzt Frauen sind und mich verführen;
den Geruch der Jungfraun kannst du spüren,
und die Knaben stehen, angespannt
schlank und atmend, an verschwiegnen Türen.

Daß mein Klang dir alles wiederbrächte.
Aber trunken taumelt mein Getön:
Deine Nächte, König, deine Nächte -,
und wie waren, die dein Schaffen schwächte,
o wie waren alle Leiber schön.

Dein Erinnern glaub ich zu begleiten,
weil ich ahne. Doch auf welchen Saiten
greif ich dir ihr dunkles Lustgestöhn? –

II

König, der du alles dieses hattest
und der du mit lauter Leben mich
überwältigest und überschattest:
komm aus deinem Throne und zerbrich
meine Harfe, die du so ermattest.

Sie ist wie ein abgenommner Baum:
durch die Zweige, die dir Frucht getragen,
schaut jetzt eine Tiefe wie von Tagen
welche kommen -, und ich kenn sie kaum.

Laß mich nicht mehr bei der Harfe schlafen;
sieh dir diese Knabenhand da an:
glaubst du, König, daß sie die Oktaven
eines Leibes noch nicht greifen kann?

III

König, birgst du dich in Finsternissen,
und ich hab dich doch in der Gewalt.
Sieh, mein festes Lied ist nicht gerissen,
und der Raum wird um uns beide kalt.
Mein verwaistes Herz und dein verworrnes
hängen in den Wolken deines Zornes,
wütend ineinander eingebissen
und zu einem einzigen verkrallt.

Fühlst du jetzt, wie wir uns umgestalten?
König, König, das Gewicht wird Geist.
Wenn wir uns nur aneinander halten,
du am Jungen, König, ich am Alten,
sind wir fast wie ein Gestirn das kreist

 

 

Sankt Sebastian

 

Wie ein Liegender so steht er; ganz
hingehalten von dem großen Willen.
Weitentrückt wie Mütter, wenn sie stillen,
und in sich gebunden wie ein Kranz.

Und die Pfeile kommen: jetzt und jetzt
und als sprängen sie aus seinen Lenden,
eisern bebend mit den freien Enden.
Doch er lächelt dunkel, unverletzt.

Einmal nur wird seine Trauer groß,
und die Augen liegen schmerzlich bloß,
bis sie etwas leugnen, wie Geringes,
und als ließen sie verächtlich los
die Vernichter eines schönen Dinges.

 

 

Adam

Staunend steht er an der Kathedrale
steilem Aufstieg, nah der Fensterrose,
wie erschreckt von der Apotheose,
welche wuchs und ihn mit einem Male

niederstellte über die und die.
Und er ragt und freut sich seiner Dauer
schlicht entschlossen; als der Ackerbauer
der begann, und der nicht wußte, wie

aus dem fertig-vollen Garten Eden
einen Ausweg in die neue Erde
finden. Gott war schwer zu überreden;

und er drohte ihm, statt zu gewähren,
immer wieder, daß er sterben werde.
Doch der Mensch bestand: sie wird gebären.

 

rilke

Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)

 

De Georgische schrijver en dichter Nikoloz Baratashvili werd geboren op 4 december 1817 in Tbilisi. Zie ook mijn blog van 4 december 2006.

In memoriam Elisabeth Eybers

De Zuid-Afrikaanse dichteres Elisabeth Eybers is op zaterdag, 1 december, overleden. Zij is 92 jaar geworden. Eybers verruilde Zuid-Afrika in 1961, na haar echtscheiding, voor Nederland. Ze nam ook de Nederlandse nationaliteit aan, maar ze schreef in het Afrikaans en in het Engels. De dood was geen onwelkome gast voor haar, schreef ze ruim twee jaar terug, nadat een zoon van haar was gestorven: ‘Noudat jy swyg is daar niks meer vir my om ooit nog te begeer buiten die tydstip waarop ek dieselfde stilte mag betrek. Elisabeth Françoise Eybers werd geboren in Klerksdorp, Transvaal,  op 16 februari 1915. Ze woonde als kind in een West-Transvaals dorp. Haar vader was daar Nederduits gereformeerd predikant en haar moeder was docente en hoofd van een middelbare meisjesschool. Eybers studeerde van 1932 tot 1936 moderne talen aan de universiteit van Witwatersrand in Johannesburg. Zij ontving diverse onderscheidingen voor haar werk, in Nederland onder meer de PC Hooftprijs in 1991. Zie ook mijn blog van 16 februari 2007.

 

 

Immigrant

Niks as my hande en voete het ek hier,
die res het met die oortog soek geraak:
die katswink hart, die prikkelbare klier,
wat moet mens bowendien met hulle maak?

Om wat verlore is te vergelyk
met die omringende, om klank en lig
te gryp sonder te luister of te kyk
het ek tog nog sintuie aan my gesig.

Ook aan my bors en buikruimte gewaar
ek dat daar vroeër wel iets anders was.
wie het geweet dat leegte ooit so swaar
sou word en onbelemmerdheid so ’n las?

 

 

Ouer word

’n Eindigheid sprei langsaam, ongevra,

’n stipter onderskeiding word van krag.

Wat ek verloor het suig my terug in drome,

hul nagtelike helende verwarring;

wat oorbly dwing my voorwaarts, stoot of dra

my onversetliker van dag tot dag

met afgepaste tydverdryf en werk.

Ek hul my heelheidshalwe in ’n huis

wat stuksgewyse toeslik tot ’n kluis.

 

Iets wat ‘k onthou: eens was ek ’n beminde

kind, tintelend van hiernamaalse onkunde,

deur louter eindeloosheid ingeperk.

 

 

 

Uitsig op die kade

Nouliks vertolkbaar wat hulle my vertel,

spreeus, eksters, meeue, eende, kraaie, al

die ywerige dagloners van die wal,

die reier so afgetrokke opgestel.

 

Ek mis myself steeds minder. Ek bedoel:

as steeds meer buitedinge my gaan boei

dan sintels van inwendige gevoel

tintel dit of ek selfafstotend groei.

 

Vermindering neem waarneembaar toe. Ek hoop

om te voldoen aan omgekeerde bloei

en leeg genoeg te loop om vol te loop

met wat vanuit hierbuite binnevloei.

 

 

Elisabeth_Eybers

Elisabeth Eybers (16 februari 1915 – 1 december 2007)

Joseph Conrad, Herman Heijermans, Ludvig Holberg, France Prešeren

De Brits-Poolse schrijver Joseph Conrad werd geboren op 3 december 1857 in Berdichev, Rusland in een gezin met Poolse ouders. Zie ook mijn blog van 3 december 2006.

Uit: The Secret Agent

“Mr Verloc, going out in the morning, left his shop nominally in charge of his brother-in-law. It could be done, because there was very little business at any time, and practically none at all before the evening. Mr Verloc cared but little about his ostensible business. And, moreover, his wife was in charge of his brother-in-law.

The shop was small, and so was the house. It was one of those grimy brick houses which existed in large quantities before the era of reconstruction dawned upon London. The shop was a square box of a place, with the front glazed in small panes. In the daytime the door remained closed; in the evening it stood discreetly but suspiciously ajar.

The window contained photographs of more or less undressed dancing girls; nondescript packages in wrappers like patent medicines; closed yellow paper envelopes, very flimsy, and marked two and six in heavy black figures; a few numbers of ancient French comic publications hung across a string as if to dry; a dingy blue china bowl, a casket of black wood, bottles of marking ink, and rubber stamps; a few books with titles hinting at impropriety; a few apparently old copies of obscure newspapers, badly printed, with titles like the Torch, the Gong–rousing titles. And the two gas-jets inside the panes were always turned low, either for economy’s sake or for the sake of the customers.

These customers were either very young men, who hung about the window for a time before slipping in suddenly; or men of a more mature age, but looking generally as if they were not in funds. Some of that last kind had the collars of their overcoats turned right up to their moustaches, and traces of mud on the bottom of their nether garments, which had the appearance of being much worn and not very valuable. And the legs inside them did not, as a general rule, seem of much account either. With their hands plunged deep in the side pockets of their coats, they dodged in sideways, one shoulder first, as if afraid to start the bell going.

The bell, hung on the door by means of a curved ribbon of steel, was difficult to circumvent. It was hopelessly cracked; but of an evening, at the slightest provocation, it clattered behind the customer with impudent virulence.”

 

Conrad

Joseph Conrad (3 december 1857 – 3 augustus 1924)

 

De Nederlandse schrijver Herman Heijermans werd geboren op 3 december 1864 in Rotterdam. Zie ook mijn blog van 3 december 2006.

 

Uit: Een wereldstad. Berlijnsche impressies en schetsen

 

De kamerverhuurster

 

…Ik zeg: de kamerverhuurster, en niet de ‘Berlijnsche’ omdat dit hoogst opgepast zou zijn.

Er is maar één soort over de heele wereld.

Een soort, waarvoor het ‘Heb uw naaste lief gelijk uzelf’ nooit geschreven kan zijn – tenzij ironisch.


En de bijbel kent geen ironie.

Indien ik het voorrecht had kamers te verhuren, inplaats van te schrijven, zou ik met bezwaarlijke mate den naaste in mijn kamers kunnen liefhebben.

Der natuur doet men geen geweld aan. Want wat is een kamerverhuurster en wat een huurder?

De verhuurster is iemand vol wrokkige zorgjes, met dag en nacht angst voor ‘r meubeltjes, dag en nacht berekenen van ’t ‘boekje’ – kortom iemand, die niet geheel en al voor haar genoegen leeft.

Ze voelt bij intuïtie, zonder eenige psychologische voorstudie, dat de hij of de zij, aan wie zij kamers verhuurt, geen hart voor haar hebbedingetjes bezitten kàn, dat ze dien hij, die zij als ‘r dichst nabije vijanden beloeren moet.

 

Er is op ’t heelal geen hospita, of ze vergiftigt in gedachten, in verhouding tot de smart over ’n barst in ’n kop of ’n kras in ’n tafel, de bewoners van ‘r kamers.

Dat moet zoo zijn. Het ligt in de rechte lijn der dingen.

Een kamerverhuurster, die de lieden welke hare beste vertrekken bewonen, bemint, is ondenkbaar en zoo zij bestaat, is zij niet recht snik.

Ik heb ondervinding.

Hier en daar was ik in den genietenden toestand.

Aan ’t noodlot van ’n kwestie over ’t ‘boekje’ ontkomt geen sterveling.

Eerst als je onder ’t zelfde dak vandaan ben – eerst als je op voet van oorlog met ’n nieuwe kamerverhuurster staat, leer je de goede kwaliteiten der vorige, die de papieren van je bureau nasnuffelde, je wasch verwaarloosde, je boter met je deelde – enz., waardeeren.

Over de kamerverhuurster die tot ’t verleden behoort, kun je met zekere objectieve beminnelijkheid naspreken – over die van heden en toekomst, mis je philosofische berusting…

 

Voor we ’n eigen woning in Berlijn hadden gehuurd, woonden we ergens ’n maand op kamers.

Ik zeg: ergens uit loyaliteit, om geen bepaalde straat te compromiteeren. En om geen uitzondering te scheppen op wat in alle beschaafde landen usance tegenover menschen met een buitenlandsch accent schijnt.

 

Een koetsier, een kellner, een kamerverhuurster, plegen detective-ooren tegenover den vreemdeling te bezitten…

We hadden in die dagen – ’t was kort voor ’n stuk dat om z’n verderfelijke ‘Elends-Malerei’ de schande van slechts ’n paar opvoeringen beleefde – waarachtige kunst eischt ’n hooger getal op den onsterfelijkheids-taxameter – we hadden in die dagen verschillende advertenties in een door kamerverhuursters veel gelezen dagblad aangestreept, en na uren lang trappen en trappen beklommen te hebben, hakten we den knoop door.

De dame maakte een voortreffelijken indruk. Ook de zindelijke goed onderhouden kamers.

We konden informeeren bij Frau Ober-leutnant zoo en zoo en bij Frau Justizrat zoo en zoo.

Ook had er voor ’n paar maanden ’n sinds overleden schrijver bij haar gelogeerd.

Een, die ’n roman in twee deelen met ’n ‘opdracht’ in haar handen achtergelaten had. Een nog niet opengesneden exemplaar”

 

HermanHeijermans

Herman Heijermans (3 december 1864 – 22 november 1924)

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 3 december 2006.

 

De Noorse schrijver Ludvig Holberg werd geboren in Bergen op 3 december 1684

 

De Sloveense dichter en schrijver France Prešeren werd geboren op 3 december 1800 in Vrba.

Ann Patchett, George Saunders, Eric L. Harry, Botho Strauß, Frédéric Leroy

De Amerikaanse schrijfster Ann Patchett werd geboren in Los Angeles op 2 december 1963. Zij schreef vier bekroonde romans, waarvan de wereldwijde bestseller Belcanto zowel de PEN/Faulkner Award als de Orange Prize won. Ze woont en werkt in Nashville, Tennessee, en schrijft regelmatig voor The New York Times Magazine, Vogue en de Washington Post.

Uit: Run

Bernadette had been dead two weeks when her sisters showed up in Doyle’s living room asking for the statue back. They had no legal claim to it, of course, she never would have thought of leaving it to them, but the statue had been in their family for four generations, passing down a maternal line from mother to daughter, and it was their intention to hold with tradition. Bernadette had no daughters. In every generation there had been an uncomfortable moment when the mother had to choose between her children as there was only one statue and these Irish Catholic families were large. The rule in the past had always been to give it to the girl who most resembled the statue, and among Bernadette and her siblings, not that the boys ever had a chance, Bernadette was the clear winner: iron rust hair, dark blue eyes, a long, narrow nose. It was frankly unnerving at times how much the carving looked like Bernadette, as if she had at some point modeled in a blue robe with a halo stuck to the back of her head.

“I can’t give it to you,” Doyle said. “It’s in the little boys’ room, on the dresser. Tip and Teddy say a prayer to it at night.” He kept his eyes on them steadily. He waited for an apology, some indication of backing down, but instead they just kept staring right at him. He tried again. “They believe it’s actually a statue of her.”

 

patchett

Ann Patchett (Los Angeles, 2 december 1963)

 

De Amerikaanse schrijver George Saunders werd geboren op 2 december 1958 in Chicago en schrijft vooral korte satirische verhalen, gebundeld in onder meer CivilWarLand in Bad Decline (1996) en Pastoralia (2000). Hij publiceert regelmatig verhalen in McSweeney’s, een literaire blad dat in Amerika erg populair is. Voor zijn verhalen kreeg hij in 1994 en in 1996 de National Magazine Award. In 2000 debuteerde hij als kinderboekenschrijver met The very persistent Gappers of Frip.

Uit: Sticks

Every year Thanksgiving night we flocked out behind Dad as he dragged the Santa suit to the road and draped it over a kind of crucifix he’d built out of metal pole in the yard. Super Bowl week the pole was dressed in ajersey and Rod’s helmet and Rod had to clear it with Dad if he wanted to take the helmet off. On the Fourth of July the pole was Uncle Sam, on Veterens Day a soldier,  on Halloween a ghost. The pole was Dad’s only concession to glee. We were allowed a single Crayola from the box at a time. One Christmas Eve he shrieked at Kimmie for wasting an apple slice. He hovered over us as we poured ketchup saying: good enough good enough good enough. Birthday parties consisted of cupcakes, no ice cream. The first I brought a date over she said: what’s with your dad and that pole? and I sat there blinking.

We left home, married,  had children of our own, found the seeds of meanness blooming also within us. Dad began dresssing the pole with more complexity and less discernible logic. He draped some kind of fur over it on Groundhog Day and lugged out a floodlight to ensure a shadow. When an earthquake struck Chile he lay the pole on its side and spray painted a rift in the earth. Mom died and he dressed the pole as Death and hung from the crossbar photos of Mom as a baby. We’d stop by and find odd talismans from his youth arranged around the base: army medals, theater tickets, old sweatshirts, tubes of Mom’s makeup. One autumn he painted the pole bright yellow. He covered it with cotton swabs that winter fro warmth and provided offspring by hammering in six crossed sticks around the yard. He ran lengths of string between the pole and the sticks, and taped to the string letters of apology, admissions of error, pleas for understanding, all written in a frantic hand on index cards. He painted a sign saying LOVE and hung it from the pole and another that said FORGIVE? and then he died in the hall with the radio on and we sold the house to a young couple who yanked out the pole and the sticks and left them by the road on garbage day.”

 

saunders3

George Saunders (Chicago, 2 december 1958)

 

De Amerikaanse schrijver Eric L. Harry werd geboren op 2 december 1958 in Ocean Springs, Mississippi. Harry raakte plotsklaps bekend binnen de internationale techno-thriller gemeenschap dankzij zijn eerste boek “Arc Light” (WWIII) waarin de 3de wereldoorlog uitbreekt door de schuld van een overijverige Russische generaal. Harry werd dankzij dit boek onmiddellijk vergeleken met andere schrijvers zoals Tom Clancy en Michael Crichton en wordt aanzien als 1 van de leidende nieuwe meesters in het genre. Nochtans wees niets in het verleden van Harry erop dat hij ooit schrijver zou worden. Hij studeerde o.a. op de Militaire Marine Academie en in de staatsuniversiteiten van Moskou en Leningrad. (Harry spreekt dan ook vloeiend Russisch en gaf reeds lezingen over de post-soviet militaire capaciteiten) Momenteel is hij Senior Vice President bij El Paso Corporation ( gas en olie maatschappij ) en is hij verantwoordelijk voor alle legale aspecten binnen het bedrijf. Volgens eigen zeggen rolde hij totaal onverwacht het schrijversvak in. Toen hij op een dag zijn nieuwe printer wou uittesten, kwam hij tot de conclusie dat hij eigenlijk niets te printen had. Met de eerste Golfoorlog in gedachten, begon hij dan maar wat in te typen. Zijn echtgenote Marina las deze pagina’s en moedigde hem aan het verhaal te vervolledigen. Deze eerste pagina’s vormden het begin van zijn bestseller “Arc Light” en Harry heeft sindsdien 3 andere romans geschreven. Eric L. Harry woont momenteel samen met zijn vrouw en 2 zonen in Houston, Texas.

Eric L. Harry zelf over Society of the mind:

“Following Arc Light, I went to work on Protect & Defend — a military/political technothriller about the collapse of Russia into anarchy, an attempt by China to claim Siberia, and the American and European “blue berets” who are in the wrong place at the wrong time. I’m now back with the troops on the frigid Eurasian plain, but I took a feverish six-week detour to produce the first draft of a book about artificial intelligence, virtual reality, and robotics. Society of the Mind may be about computers, but it sprang from my reading of a book entitled Consciousness Explained by Daniel Dennett. I’ve since forsworn further reading until I’ve completely finished the project to which I’m committed.”

 

harry_ericl

Eric L. Harry (Ocean Springs, 2 december 1958)

 

De Duitse schrijver Botho Strauß werd geboren op 2 december 1944 in Naumburg an der Saale. Zie ook alle tags voor Botho Strauß op dit blog.

Uit: Mikado

”Zu einem Fabrikanten, dessen Gattin ihm während eines Messebesuchs entführt worden war, kehrte nach Zahlung eines hohen Lösegelds eine Frau zurück, die er nicht kannte und die ihm nicht entführt worden war. Als die Beamten sie ihm erleichtert und stolz nach Hause brachten, stutzte er und erklärte: Es ist Ihnen ein Fehler unterlaufen. Dies ist nicht meine Frau.

Die ihm Zu-, jedoch nicht Zurückgeführte stand indessen hübsch und ungezwungen vor ihm, wachsam und eben ganz neu. Außerdem schien sie schlagfertig und geistesgegenwärtig zu sein. Den Beamten, die betreten unter sich blickten, gab sie zu verstehen, ihr Mann habe unter den Strapazen der vergangenen Wochen allzusehr gelitten, er sei von der Ungewißheit über das Schicksal seiner Frau noch immer so durchdrungen und besetzt, daß er sie nicht auf Anhieb wiedererkenne. Solch eine Verstörung sei bei Opfern einer Entführung und ihren Angehörigen nichts Ungewöhnliches und werde sich bald wieder geben. Darauf nickten die Beamten verständnisvoll, und auch der tatsächlich verwirrte Mann nickte ein wenig mit.

Aus seinen dunkelsten Stunden war also unversehens diese völlig Fremde, diese helle und muntere Person aufgetaucht, die den übernächtigten Fabrikanten von seinen schlimmsten Befürchtungen zwar ablenkte, diese aber keinesfalls zerstreute.”

strauss
Botho Strauß (Naumburg, 2 december 1944)

 

De Vlaamse dichter Frédéric Leroy werd geboren op 2 december 1974 in Blankenberge. Zie ook alle tags voor Frédéric Leroy op dit blog.

 

Parasolpoëzie

(Het terras van café Liberty)

De lijven zijn week en blank vandaag. De man kijkt naar
de vrouw en weet dat de vrouw kijkt naar het schaaltje
met groene olijven maar weet dat de man naar haar kijkt
en zo vult kijken en weten bijna een uur en stapt ergens
halverwege dit uur, alsof hij een symmetrie wil breken,
een postbode voorbij die met het tweetal weinig van doen
heeft behalve dan dat hij de vrouw soms envelopjes bezorgt,
maar zo zullen er wel meer van die toevalligheden zijn
die er niets of alles toe doen, ik alvast betaal mijn schuld
en laat geen fooi na, nooit een fooi na.

 

Zij stoeit met stiletto’s

Het gedicht als zoektocht
naar mezelf maar vooral
naar jou, datgene
wat mij ontbreekt,
rusteloos maakt

en soms korrelig
geprojecteerd in een cerebrale
achterbuurt (hersenwijk waar ik
mijn eigen gore lijk verberg) ben jij

een nymfomane ijspop: Eurotrash
en naakt in hoge laarzen speel je er
een bleke heroine, draag je
in een vluchtige zwarte mis
met gladgestreken haren
je merrieheupen hoog,

stoei je met stiletto’s.

 

Leroy

Frédéric Leroy (Blankenberge, 2 december 1974

Tahar Ben Jelloun, Daniel Pennac, Mihály Vörösmarty, Valery Bryusov, Ernst Toller

De Marokkaanse romanschrijver, dichter en essayist Tahar Ben Jelloun werd geboren in Fez op 1 december 1944. Hij was professor in Tetouan en daarna in Casablanca. Sinds 1971 woont en werkt hij in Frankrijk. Hij heeft lesgegeven in sociale psychologie en gewerkt als psychotherapeut. Hij schrijft in het Frans, hoewel Arabisch zijn moedertaal is. Hij schreef voor diverse tijdschriften en kranten en m.n. Le Monde. Zijn roman Gewijde Nacht won de Prix Goncourt in 1987. In 2004 ontving hij de International IMPAC Dublin Literary Award voorEen verblindende afwezigheid van Licht.

 

Ville

 

Il ne suffit pas d’un tas de maisons pour faire une ville
Il faut des visages et des cerises
Des hirondelles bleues et des danseuses frêles
Un écran et des images qui racontent des histoires

 

Il n’est de ruines qu’un ciel mâché par des nuages
Une avenue et des aigles peints sur les arbres
Des pierres et des statues qui traquent la lumière
Et un cirque qui perd ses musiciens

 

Des orfèvres retiennent le printemps dans des mains en cristal
Sur le sol des empreintes d’un temps sans cruauté
Une nappe et des syllabes déposées par le jus d’une grenade
C’est le soleil qui s’ennuie et des hommes qui boivent

 

Une ville est une énigme leurrée par les miroirs
Des jardins de papier et des sources d’eau sans âme
Seules les femmes romantiques le savent
Elles s’habillent de lumière et de songe

 

Métallique et hautaine,
La ville secoue sa mémoire
En tombe des livres et des sarcasmes, des rumeurs et des rires
Et nous la traversons comme si nous étions éternels.

 

 

 

Onze rug naar het land gekeerd

 

Onze rug naar het land gekeerd

onze ogen willen zich niets meer herinneren.

Ze kijken naar de horizon van zand en vuur.

We stappen, zonder angst, zonder vreugde

naar de onaantastbare woestijn.

De hemel berooft ons van onze gedachten.

We gaan verder, we geven begeerte geen naam.

Sommigen, verdoemden der verdroogde aarde,

vielen de steden binnen

met kinderen op hun rug in hun armen tussen hun benen.

Ze staken de hand uit aan de poorten van de moskeeën

hun dochters groeiden op in angst en gemis

ze verkopen hun handen, hun borsten

wenen bij de muur waar hun ziel ligt begraven.

Hoe wreed is het gezicht van het verlangen

als het ongeluk aan alles kleeft.

En wij, verdreven door de wind,

wij verlangen naar niets, de volstrekte woestijn,

de ultieme ballingschap

voor eeuwig gescheiden van hen

die de mens in ons

door slagen en honger lieten sterven.

 

Ben-Jelloun-Tahar
Tahar Ben Jelloun (Fez, 1 december 1944)

 

 

De Franse schrijver Daniel Pennac werd geboren in Casablanca op 1 december 1944. Hij bracht zijn jeugd door in verschillende landen, onder meer in Ethiopië, Algerije en Ivoorkust. Zijn vader was militair. In 1970 verhuisde hij naar Belville en begon les te geven op een lyceum in Parijs, wat hij uiteindelijk 28 jaar heeft gedaan. Pennac geeft nu geen les meer omdat hij zich toe wilde leggen op schrijven. Aan het eind van de jaren zeventig en begin van de jaren tachtig schreef hij samen met Tudor Eliad twee boeken over politiek. In de jaren tachtig begon hij tevens voor kinderen te schrijven. In 1980 vertrok Pennac voor een jaar naar Brazilië, waar hij de dectiveroman als genre ontdekte. Terug in Frankrijk schreef hij zijn eerste detective. De verloedering, een strip in samenwerking met Jacques Tardi, verscheen in 2001. In 2007 won hij de prix Renaudot for Chagrin d’école.

 

Uit:   Comme un Roman

 

Et le voilà, adolescent reclus dans sa chambre, devant un livre qu’il ne lit pas.  Toutes ces envies d’être ailleurs font entre lui et les pages ouvertes un écran glauque qui trouble les lignes.  Il est assis devant sa fenêtre, la porte fermée dans son dos.  Page 48.  Il n’ose compter les heures passées à atteindre cette quarante-huitième page.  Le bouquin en compte exactement quatre cent quarante-six.  Autant dire cinq cents.  500 pages !  S’il y avait des dialogues, encore.  Tu parles !  Des pages bourrées de lignes comprimées entre des marges minuscules, de noirs paragraphes entassés les uns sur les autres, et, par-ci, par-là, la charité d’un dialogue – un tiret, comme une oasis, qui indique qu’un personnage parle à un autre personnage.  Mais l’autre ne lui répond pas.  Suit un bloc de douze pages !  Douze pages d’encre noire !  Ça manque d’air !  Ouh là que ça manque d’air !  Putain de bordel de merde !  Il jure.  Desolé, mais il jure.  Putain de bordel de merde de bouquin à la con.  Page quarante-huit… S’il se souvenait, au moins, du contenu de ces quarante-sept premières pages !  Il n’ose même pas se poser la question – qu’on lui posera, inévitablement.  La nuit d’hiver est tombée.  Des profondeurs de la maison monte jusqu’à lui l’indicatif du journal télévisé.  Encore une demi-heure à tirer avant le dîner.  C’est extraordinairement compact, un livre.  Ça ne se laisse pas entamer.  Il paraît, d’ailleurs, que ça brûle difficilement.  Même le feu ne peut pas s’insinuer entre les pages.  Manque d’oxygène.  Toutes réflexions qu’il se fait en marge.  Et ses marges à lui sont immenses.  C’est épais, c’est compact, c’est dense, c’est un objet contondant, un livre.  Page quarante-huit, quelle différence ?  Le paysage est le même.  Il revoit les lèvres du prof annoncer le titre.  Il entend la question unanime des copains :
– Combien de pages ?
– Trois ou quatre cents…
– (Menteur…)
– C’est pour quand ?
– L’annonce de la date fatidique déclenche un concert de protestations :
– Quinze jours ?  Quatre cent pages (cinq cents) à lire en quinze jours !  Mais on n’y arrivera jamais, Monsieur !

 

 

daniel-pennac
Daniel Pennac (Casablanca, 1 december 1944)

 

 

Zie voor onderstaande schrijvers ook mijn blog van 1 december 2006.

 

De Hongaarse dichter Mihály Vörösmarty werd geboren op 1 december 1800 in Puszta-Nyék.

 

De Russische dichter en schrijver Valery Bryusov werd geboren op 1 december 1873 in Moskou.

 

De Duitse schrijver Ernst Toller werd geboren op 1 december 1893 in Samotschin (tegenwoordig Szamocin).