Eddy van Vliet, D.H. Lawrence, O. Henry, Joachim Fernau, Peter Hille

De Vlaamse dichter Eddy van Vliet werd geboren op 11 september 1942 in Antwerpen. Zie ook mijn blog van 11 september 2006 en ook mijn blog van 11 september 2007.

 

De straat

 

Voor het eerst in zesenveertig jaar

zie ik een straat zonder tekort.

Het einde van een verborgen bestaan.

Als van as en lava ontdaan.

 

Vele eeuwen liggen verzameld in de winkelramen.

Tussen manshoge adelaars en een borstbeeld,

anoniemer dan het marmer waaruit het gekapt

werd, ligt het geheim van de Japanse kast.

 

Gehurkt, geknield en reikhalzend

wordt zij afgetast. Een legering

van strelingen uit een vorige nacht.

 

Alvorens terug te keren naar zijn ets

gaf een luchtballon zijn kleuren weg.

De kat die ons volgt, verklaart de lege schoot

van de geportretteerde dame met…

 

Als dorpelingen leunen de balkons

met hun rug tegen de gevels

en kijken toe hoe de straat waarin

wij afdalen mijn blik moeiteloos uitvindt.

 

De kastanjeboom

 

Er viel veel groen onder onze ogen te verdelen,

als wij niet uitsluitend naar hem hadden gekeken.

Aan de rand van de weide. Een valkuil voor dichters

die graag bloemen met brandende kaarsen vergelijken.

 

Het was zijn schaduw die ons aantrok.

De onderzijde van zijn omsloten gebied dat wij

als kinderen met stokken en stenen teisterden.

Boven het gras dat hij van koelte voorzag,

 

vormden zijn bladeren een tafelblad,

gepolitoerd door de ruggen van runderen

waaraan hij bescherming bood en telkens als

bliksem donder aankondigde, een mogelijke dood.

 

Voor Remco Campert

 

Je kwam toen ik de reis niet aankon.

Niet wegens een gebroken been of

een huis dat op instorten stond.

Geen tijdelijk ongemak bracht je hier.

 

Het was om wat je aan liefde zag in

de stad die ik niet meer bezoeken kon.

Toen mijn jeugd, nu de resten

die jenever uit het geheugen perst.

 

Eens wat alles toekomst. Eens was er

garen dat droomde dat weefgetouw bestond.

 

Vliet_Campert

Eddy van Vliet (11 september 1942 – 5 oktober 2002)

Eddy van Vliet en Remco Campert op een Amsterdams terras, juni 1992.

 

 

 

 

De Engelse romanschrijver D.H. Lawrence werd geboren op 11 september 1885 in Eastwood (Nottinghamshire). Zie ook mijn blog van 11 september 2006 en ook mijn blog van 11 september 2007.

 

Uit: Women in Love

“Ursula and Gudrun Brangwen sat one morning in the window-bay of their father’s house in Beldover, working and talking. Ursula was stitching a piece of brightly-coloured embroidery, and Gudrun was drawing upon a board which she held on her knee. They were mostly silent, talking as their thoughts strayed through their minds.
‘Ursula,’ said Gudrun, ‘don’t you really want to get married?’ Ursula laid her embroidery in her lap and looked up. Her face was calm and considerate.
‘I don’t know,’ she replied. ‘It depends how you mean.’
Gudrun was slightly taken aback. She watched her sister for some moments.
‘Well,’ she said, ironically, ‘it usually means one thing! But don’t you think anyhow, you’d be–‘ she darkened slightly– ‘in a better position than you are in now?’
A shadow came over Ursula’s face.
‘I might,’ she said. ‘But I’m not sure.’
Again Gudrun paused, slightly irritated. She wanted to be quite definite.
‘You don’t think one needs the experience of having been married?’ she asked.
‘Do you think it need be an experience?’ replied Ursula.
‘Bound to be, in some way or other,’ said Gudrun, coolly. ‘Possibly undesirable, but bound to be an experience of some sort.’
‘Not really,’ said Ursula. ‘More likely to be the end of experience.’
Gudrun sat very still, to attend to this.
‘Of course,’ she said, ’there’s that to consider.’ This brought the conversation to a close. Gudrun, almost angrily, took up her rubber and began to rub out part of her drawing. Ursula stitched absorbedly.
‘You wouldn’t consider a good offer?’ asked Gudrun.
‘I think I’ve rejected several,’ said Ursula.
‘Really!’ Gudrun flushed dark–‘But anything really worth while? Have you really?’
‘A thousand a year, and an awfully nice man. I liked him awfully,’ said Ursula.
‘Really! But weren’t you fearfully tempted?’
‘In the abstract but not in the concrete,’ said Ursula. ‘When it comes to the point, one isn’t even tempted–oh, if I were tempted, I’d marry like a shot. I’m only tempted not to.’ The faces of both sisters suddenly lit up with amusement.
‘Isn’t it an amazing thing,’ cried Gudrun, ‘how strong the temptation is, not to!’ They both laughed, looking at each other. In their hearts they were frightened.
There was a long pause, whilst Ursula stitched and Gudrun went on with her sketch. The sisters were women. Ursula twenty-six, and Gudrun twenty-five. But both had the remote, virgin look of modern girls, sisters of Artemis rather than of Hebe. Gudrun was very beautiful, passive, soft-skinned, soft-limbed. She wore a dress of dark-blue silky stuff, with ruches of blue and green linen lace in the neck and sleeves and she had emerald-green stockings. Her look of confidence and diffidence contrasted with Ursula’s sensitive expectancy. The provincial people, intimidated by Gudrun’s perfect sang-froid and exclusive bareness of manner, said of her: ‘She is a smart woman.’ She had just come back from London, where she had spent several years, working at an art-school, as a student, and living a studio life.”

 

DH_Lawrence_1906

D.H. Lawrence (11 september 1885 – 2 maart 1930)

 

 

De Amerikaanse schrijver O.Henry, pseudoniem van William Sydney Porter , werd geboren in Greensboro (North Carolina) op 11 september 1862. Op driejarige leeftijd verloor hij reeds zijn moeder en werd daarna opgevoed door zijn oma en een tante. Al was hij een fervent lezer, met vijftien jaren stopte hij met school. Hij vestigde zich in Texas en had allerlei banen zoals verkoper, cowboy en bankmedewerker. Hij leerde Spaans en trouwde. In 1884 begon hij aan zijn schrijverscarrière door voor het weekblad Rolling Stone te schrijven, maar dit werd geen succes. Daarna ging hij werken als journalist en columnist.

In 1897 werd hij veroordeeld tot een gevangenis straf. Hij werd schuldig bevonden aan verduistering bij de bank in Ohio waar hij werkte. Daarom nam hij later zijn pseudoniem aan. Hij schreef honderden verhalen, vaak over gewone mensen die bijzonder dingen meemaken. De bevolking van het New York aan het begin van de 20e eeuw gaf hem vaak de inspiratie voor zijn verhalen.

 

Uit: Babes In The Jungle

 

“Montague Silver, the finest street man and art grafter in the West, says to me once in Little Rock: “If you ever lose your mind, Billy, and get too old to do honest swindling among grown men, go to New York. In the West a sucker is born every minute; but in New York they appear in chunks of roe – you can’t count ‘em!”

Two years afterward I found that I couldn’t remember the names of the Russian admirals, and I noticed some gray hairs over my left ear; so I knew the time had arrived for me to take Silver’s advice.

I struck New York about noon one day, and took a walk up Broadway. And I run against Silver himself, all encompassed up in a spacious kind of haberdashery, leaning against a hotel and rubbing the half-moons on his nails with a silk handkerchief.

“Paresis or superannuated?” I asks him.

“Hello, Billy,” says Silver; “I’m glad to see you. Yes, it seemed to me that the West was accumulating a little too much wiseness. I’ve been saving New York for dessert. I know it’s a low-down trick to take things from these people. They only know this and that and pass to and fro and think ever and anon. I’d hate for my mother to know I was skinning these weak-minded ones. She raised me better.”

“Is there a crush already in the waiting rooms of the old doctor that does skin grafting?” I asks.

“Well, no,” says Silver; “you needn’t back Epidermis to win today. I’ve only been here a month. But I’m ready to begin; and the members of Willie Manhattan’s Sunday School class, each of whom has volunteered to contribute a portion of cuticle toward this rehabilitation, may as well send their photos to the Evening Daily.

“I’ve been studying the town,” says Silver, “and reading the papers every day, and I know it as well as the cat in the City Hall knows an O’Sullivan. People here lie down on the floor and scream and kick when you are the least bit slow about taking money from them. Come up in my room and I’ll tell you. We’ll work the town together, Billy, for the sake of old times.”

 

O_henry

O. Henry (11 september 1862 – 5 juni 1910)

 

 

 

De Duitse schrijver, kunstenaar en kunstverzamelaar Joachim Fernau werd geboren in Bromberg op 11 september 1909. Fernau publiceerde een groot aantal artikelen, essays en romans. In veel van zijn naoorlogse werk worden historische thema’s behandeld. Zo schreef hij over de geschiedenis van Duitsland en over die van de Verenigde Staten, en wijdde hij boeken aan de door hem bewonderde oude Grieken en Romeinen. Fernau stond bekend om zijn toegankelijke en vaak humoristische schrijfstijl.

 

Uit: Cäsar lässt grüßen

 

Carpe diem. Tagtäglich strömten die Massen in die Circusse, Arenen und Theater. Schon Titus hatte das von seinem Vater gestiftete Colosseum mit hunderttägigen Spielen eingeweiht, bei denen fünfzigtausend exotische Tiere ihr Leben lassen mussten. Jetzt, zur Spätzeit, herrschte dort fast pausenlos Betrieb. Es fasste über fünfzigtausend Zuschauer. Aber die anderen Arenen kamen hinzu. Der Circus Maximus fasste nach dem letzten Umbau hundertfünfundachzigtausend Menschen. Sicher waren ständig dreihundert- bis vierhunderttausend unterwegs auf der Jagd nach dem „bisschen, was unsereins hat”, dem Vergnügen. Zehntausende von Gladiatoren ließen ihr Leben, Hunderttausende von Tieren wurden abgeschlachtet. Im Colosseum fanden riesige Jagden zwischen aufgebauten Felskulissen statt. Den Circus setzte man unter Wasser und trug Seeschlachten aus, bei denen sich die Gegner zu Hunderten echt töteten. Das Wasser war rot von Blut. Die Menge tobte und schrie, fraß und stank. Der Blutgeruch zog in Schwaden durch die Straßen. Eine neue Note kam in „das bisschen, was unsereins hat”, als die Christen- und Judenverfolgungen begannen. Die meisten der Opfer wurden im Circus Maximus den wilden Tieren vorgeworfen.

Der moralische Verfall ging natürlich auch mit einem beispiellosen sittlichen Verfall einher. Rom war voller Dirnen, es wimmelte von Bordellen. Die Aufstachelung und Befriedigung begann bereits bei den Kindern, stürmisch begrüßt als Befreiung von Frustration.

Unerwünschte Neugeborene wurden von den Müttern erstickt oder irgendwo weggeworfen. Man fand sie vor den Toren auf Schritt und Tritt. Eine Ehe, die in Ordnung war, galt als sicheres Zeichen dafür, dass der Mann ein Tölpel und die Frau ein Blaustrumpf war. Es existierten zwar Ehegesetze, irgendwo lagen sie, aber es ist unwahrscheinlich, dass ein Richter sie noch kannte. Die neue Zeit hatte sich ein neues Gewohnheitsrecht geschaffen: die „Konsens-Ehe”, die den Personenstand der Frau nicht veränderte und nicht mehr berührte. Man pflegte die Ehefrau eines anderen abzuklopfen wie eine Partnerin beim Tanz. Niemand oder kaum jemand aus der fortschrittlichen Gesellschaft verdarb das Spiel. Man bildete sexuelle Supermärkte zu dritt, zu viert, ein Gedicht spricht von einer „Kette von fünf”. Wenn das nicht mehr zog, nahm man Haschisch aus dem Orient zu Hilfe.

Das wär’s.
Rom ging sang und klanglos unter. Es wurde nicht wie Hellas besiegt, zerfetzt, verschlungen; es verunglückte nicht in der Kurve, es prallte mit niemand zusammen, es stürzte nicht ab und bekam keinen Herzschlag.
Es verfaulte.
Man hätte es retten können. Aber man gab ihm Opium, statt zu schneiden.
Hören Sie, was die Ruinen, was die Säulenstümpfe auf dem Forum romanum rufen?
Schönen Gruß an die Enkel.“

 

joachimfernau

Joachim Fernau (11 september 1909 – 24 november 1988) 

 

 

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 11 september 2007.

 
De Duitse schrijver Peter Hille werd geboren in Erwitzen bij Nieheim op 11 september 1854.

 

 

Franz Werfel, Paweł Huelle, Mary Oliver, Hilda Doolittle, George Bataille, Jeppe Aakjær

De Oostenrijkse dichter en schrijver Franz Werfel werd op 10 september 1890 in Praag geboren. Zie ook mijn blog van 10 september 2006 en ook mijn blog van 10 september 2007.

 

Uit: Lied der Bernadette

 

„Nur habe ich gar keinen Anlaß, ein Mirakel für sicher zu nehmen, solange Natur und Medizin vollkommen zur Erklärung ausreichen. Überlassen wir das doch den alten Weibern! Unser Kind ist gesund. Daß Gott geholfen hat, weiß ich. Daß der Arzt und die Natur geholfen haben, das weiß ich ebenfalls. Daß Lourdes geholfen hat, ist möglich, ich weiß es aber nicht… «

»Ich aber weiß es, Louis«, sagt die Kaiserin kampfbereit, »und niemand wird mich abhalten zu danken, auch du nicht! «

»Warum sollt ich dich abhalten davon, Liebe?« meint der Kaiser versöhnlich.

»Also, Louis, du bist bereit, meinen Wunsch zu erfüllen«, fällt Eugenie schnell ein. »Ich hab für uns beide gelobt, daß du, wenn das Lourdeswasser hilft, die Sperre der Grotte aufheben wirst … «

Louis Napoleon kann seinen Unwillen kaum mehr bezwingen:

»Gelübde legt man für sich selbst ab, Beste«, sagt er, »und nicht für andere. Und außerdem ist Lourdes ein heikles Politikum. Im Augenblick darf ich aus schwerwiegenden Ursachen die liberalen Parteien nicht verstimmen … «

»Meine Gründe als Frau und Mutter sind viel schwerwiegender als jede Augenblickspolitik«, erwidert Eugenie erblassend, und Eigensinn, Ehrgeiz und Energie machen ihr Gesicht für den Gatten unangenehm.

»Meine Regierung«, erklärt er nach einer Pause heiser, »hat von allem Anfang an in dieser Affäre eine ablehnende Haltung eingenommen. Und nicht nur meine Regierung, sondern ebenso der französische Episkopat, meine Liebe, dem nicht einmal du ausgesprochenen Atheismus zum Vorwurf machen kannst. Wir sind alle abhängig von der öffentlichen Meinung. Die öffentliche Meinung unserer Zeit lehnt sich gegen die muffige Mystik zurückgebliebener Bevölkerungsteile auf. Sie tut es, weil sie im Kampf steht um einen neuen Geist. Dieser Geist fördert mich. Stell ich mich ihm in den Weg, vernichtet er mich. Hör gut zu: wenn ich die Sperre jener Grotte aufhebe, blamiere ich meine eigene Regierung, das heißt mich selbst. Und das forderst du von mir? Du forderst, daß ich gegen alle politische Vernunft dem Zeitgeist ins Gesicht schlage und ohne Notwendigkeit öffentlich Widerruf leiste?«

Eugenie tritt dicht an den Gemahl heran und ergreift seine beiden Hände: »Louis«, sagt sie mit sehr dunkler Stimme, »der Kaiser ist abhängig von noch viel größeren Mächten als der öffentlichen Meinung. Du spürst es ja selbst. Warum würdest du dich sonst mit Madame Frossart beraten, der Wahrsagerin und Hellseherin? In deiner Stellung gibt es keinen gleichgültigen Atemzug und keine opportunistische Ausflucht, mein Freund. Wenn du träumst, machst du Geschichte. Der Souverän kommt nicht um den Himmel herum. Das hast du selbst immer gesagt. Und gerade diesmal willst du um den Himmel herumkommen? Jetzt, wo das größte Jahr deiner Regierung vor dir steht? Bedenke! In Frankreich fließt eine Gnadenquelle, die Heilung um Heilung vollbringt. Du selbst hast deinem Sohn, der in Gefahr war, zu trinken gegeben von ihr… «

»Um bei der Wahrheit zu bleiben, Madame«, knirscht Napoleon, »nicht ich war’s, weiß Gott… «

»Gleichgültig«, sagt die Spanierin, »Loulou ist fieberfrei. Jene Macht, die durch ein unschuldiges und begnadetes Mädchen die starke Quelle von einer Stunde zur andern hervorbrachte, hat sich dir gnädig erwiesen. Und du wagst es, diese Macht um ihren Lohn zu betrügen? Hältst du es wirklich für weniger gefährlich, Gott und der Jungfrau ins Gesicht zu schlagen als deinem sogenannten Zeitgeist? Und das, nachdem du ein Gelöbnis des Dankes geleistet hast? … «

»Das hast du geleistet, nicht ich«, insistiert der Kaiser hoffnungslos.

»Gleichgültig! Es ist geleistet! Es muß erfüllt werden! Weniger für mich als für dich. Denn dein Reich steht auf dem Spiel, Louis … «

 

werfel_inga

Franz Werfel (10 september 1890 – 26 augustus 1945)

Portret door Inga Schnekenburger

 

 

De Poolse schrijver Paweł Huelle werd geboren op 10 september 1957 in Gdańsk. Zie ook mijn blog van 10 september 2007.

 

Uit: Mercedes Benz (Vertaald door Antonia Lloyd-Jones)

 

My dear Mr Hrabal, once again life has turned an extraordinary circle, for when I recall that evening in May, when for the first time I sat all scared and atremble behind the wheel of Miss Ciwle’s little Fiat – the only lady instructor at the Corrado driving school (“We guarantee a driving licence for the lowest price in town”), the only woman among all those self-important males: ex-rally drivers and racetrack aces; so, once I had fastened my seatbelt and positioned the rear-view mirror according to her instructions, to move off seconds later down a small, narrow street in first gear in order to stop at once, forty metres on, at the crossroads where only a narrow stream of air, like an invisible flight corridor, ran between the trams and the thundering lorries over to the other side of the city-centre inferno; so, as I set off on that very first car journey of mine, feeling as ever that the whole idea of learning to drive made no sense at all, because it was too late in life, and I’d already missed the moment; so, when right in the middle of the crossroads between the No 13 tram, bells clanging as it braked suddenly, and a great big TIR transporter lorry, which by some miracle managed to miss Miss Ciwle’s little Fiat by a hair’s breadth, while sounding its awfully deep, piercingly loud horn like a battleship siren; so, when I stalled at the very centre of that crossroads, I immediately thought of you and those charming motorcycling lessons of yours, when with the instructor behind and the wet cobblestones ahead, you gave the 250cc bike a good dose of petrol and off you sashayed down those Prague streets and crossroads, first up the hill towards Hradèany, then down towards the Vltava, and the whole time, without ever stopping, as if inspired by the Muse of motorisation, you told the instructor about those wonderful vehicles of bygone days, on which your stepfather had so many fantastic spills and smashes; so when, the driver of the TIR slammed his ten-ton monster to a halt and, leaving it in the middle of the roadway, jumped down from the cab and ran towards Miss Ciwle’s little Fiat, waving his fist at us in a threatening manner, and indeed, in his rage coming close to self-harm by pummelling his own head with it; so, when I saw his face, purple with fury and pain, pressed to the window of Miss Ciwle’s little Fiat, and right beside it another face, also pressed to the window, and belonging to the driver of the No 13 tram, who like the TIR driver had abandoned his vehicle and his passengers, sent flying by the sharp braking; so, when I saw those two faces through the Fiat windows, which with great foresight Miss Ciwle had already wound up, with yet more looming up behind them, because the drivers of other cars blocked by the tram and the TIR had also left their vehicles and run up to us now, to shower us in all their anger about traffic jams, broken bridges, rising petrol prices and everything else affecting them since the recent collapse of communism; so, when these Bosch-like faces had all but crushed us into the seats of the little Fiat, which was adamantly refusing to start, I turned to Miss Ciwle and in a perfectly calm tone of voice I said, “You know, when my grandmother Maria was learning to drive in a Citroen in 1925, she had a similar experience, except that the Citroen stalled on a railway crossing and from the right, that is, where the instructor, Mr Czarzasty, was sitting, the Wilno-Baranowicze-Lwów express was fast approaching from round the corner when Mr Czarszasty made a rapid assessment of the situation and said, ‘Miss Maria, let’s jump out immediately or we’ll be killed’, so they jumped out,” I went on, “and the express, although it braked, showers of sparks flying from under its wheels, completely flattened the beautiful car.”

 

huelle400

Paweł Huelle (Gdańsk, 10 september 1957)

 

 

De Amerikaanse dichteres Mary Oliver werd geboren op 10 september 1936 in Maple Heights, Ohio. Zij bezocht in de jaren vijftig zowel de Ohio State University als Vassar College, maar behaalde er geen diploma. Van invloed op haar was de dichteres Edna St. Vincent Millay in wier huis zij als tiener korte tijd woonde om Millay’s zuster te helpen bij het op orde brengen van de geschriften die de overledene had nagelaten. Gedurende het begin van de jaren techtig doceerde Oliver aan de Case Western Reserve University. In 1984 kreeg zij voor haar verzameling gedichten American Primitive de Pulitzer prijs. In 1986 werd zij “Poet In Residence” aan de Bucknell University. In 1991 was zij Writer in Residence aan Sweet Briar College in Virginia. Tot 2001 had zij een leerstoel in Bennington, Vermont

August

When the blackberries hang
swollen in the woods, in the brambles
nobody owns, I spend

all day among the high
branches, reaching
my ripped arms, thinking

of nothing, cramming
the black honey of summer
into my mouth; all day my body

accepts what it is. In the dark
creeks that run by there is
this thick paw of my life darting among

the black bells, the leaves; there is
this happy tongue.

 

 

Black Oaks

Okay, not one can write a symphony, or a dictionary,

or even a letter to an old friend, full of remembrance
and comfort.

Not one can manage a single sound though the blue jays
carp and whistle all day in the branches, without
the push of the wind.

But to tell the truth after a while I’m pale with longing
for their thick bodies ruckled with lichen

and you can’t keep me from the woods, from the tonnage

of their shoulders, and their shining green hair.

Today is a day like any other: twenty-four hours, a
little sunshine, a little rain.

Listen, says ambition, nervously shifting her weight from
one boot to another — why don’t you get going?

For there I am, in the mossy shadows, under the trees.

And to tell the truth I don’t want to let go of the wrists
of idleness, I don’t want to sell my life for money,

I don’t even want to come in out of the rain.

Mary_Oliver

Mary Oliver (Maple Heights, 10 september 1935)

 

 

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Hilda Doolittle werd geboren in Bethlehem, Pennsylvania, op 10 september 10 1886. Zie ook mijn blog van 10 september 2006.

 

HEAT

 

O WIND, rend open the heat,

cut apart the heat,

rend it to tatters.

 

Fruit cannot drop

through this thick air–

fruit cannot fall into heat

that presses up and blunts

the points of pears

and rounds the grapes.

 

Cut the heat–

plough through it,

turning it on either side

of your path.

 

 

SONG

 

YOU are as gold

as the half-ripe grain

that merges to gold again,

as white as the white rain

that beats through

the half-opened flowers

of the great flower tufts

thick on the black limbs

of an Illyrian apple bough.

 

Can honey distill such fragrance

as your bright hair–

for your face is as fair as rain,

yet as rain that lies clear

on white honey-comb,

lends radiance to the white wax,

so your hair on your brow

casts light for a shadow.

 

hilda_doolittle

Hilda Doolittle (10 september 1886 – 21 september 1961)

 

 

 

De Franse schrijver en filosoof George Bataille werd op 10 september 1897geboren in Billom (Auvergne). Zie ook mijn blog van 10 september 2006.

 

Uit: Lettres choisies

 

Bataille à Leiris

[Paris, juillet 1931] (p.98)

 

Mon cher Michel, Je ne t ’ai pas écrit non par négligence mais probablement parce que j’ai beaucoup trop d’amitié pour toi pour ne pas être sensible à beaucoup de choses. En tout cas je ne me serais pas décidé à t’écrire des platitudes ou des choses désagréables. Je pars pour la campagne vraiment très dégoûté d’une vie qui n’est malheureusement pas différente de celle que tu menais ici. J’ai vu hier soir des danses nègres à l’Exposition, des danseurs introduits sur une estrade comme des vaches dans un wagon. Mais je ne crois pas que l’impossibilité de certaines choses aurait pu être plus frappante pour moi que là pour ce qui sépare les nègres et les blancs invités du mussée du Trocadéro. Je ne vois pas un instant ce que pourrait signifier une agitation quelconque si elle ne m’exclut pas d’une façon très catégorique de toutes ces tristes existences. Crois à toute mon amitié Georges.”

 

Bataille

George Bataille (10 september 1897 – 9 juli 1962)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 10 september 2007.

 
De Deense dichter en schrijver Jeppe Aakjær werd geboren in Aakjær bij Skive op 10 september 1866.

 

 

 

C. O. Jellema, Cesare Pavese, Hana Androníková, Leo Tolstoj, Gentil Th. Antheunis, Gaston Durnez

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen.Zie ook mijn blog van 8 juni 2007 en mijn blog van 9 september 2006 en ook mijn blog van 9 september 2007.

 

Een stralende dag

Waar zullen we heen gaan vandaag,
welk overjarig verlangen achterna,
met wat voor verwachting belast of
om welke eensklapse ingeving
opspringen, zeggen jullie het maar –

Zit, benen, in jullie onrust
naar buiten of, ogen, zijn jullie belust,
toch niet jij soms, geslacht, dat zich slecht
met zijn naderend onnut verdraagt?

Stel maar wat voor voor vandaag:
een veldweg om lopend landschap te worden,
in de stad een terras om ons steels te vergapen,
onbespied in een rietkraag ons weer het geliefde
lichaam te binnen brengen dat wegstierf –

Ook jullie, gedachten, die het onderling nooit
kunnen vinden, nooit eens eens zijn, alsjeblieft,
geen geliever van zus nu of zo, wees vandaag
domweg mij die hier zit en zich uitstelt,
op post wacht, een brief die hem
kent als beste, groet met
tot gauw.

 

Honden van buxus die de stoep bewaken

Honden van buxus die de stoep bewaken.
Het is geen kunst. Want niemand wordt er bang
van. Wat zou moeten. Het duurt immers niet lang
– hoe lang hangt van mijn zorg af – of zij raken

vanuit de wortel uit hun vorm: kunstzaken
waarvan de groei, geleid door draad en tang,
gedacht is tot gedaante. Ik ontvang
tussen hen door. Gasten. Die zij vermaken.

En zij zijn twee: natuur en onnatuur.
Of drie: plant, dier en geest. Zij weten
niet wat zij doen. Ze zien mij niet als derde.

Dat moet ik doen. Mijn hand. En hoe zij werden
bewaar ik. Ik moet zijn wat zij vergeten.
Toch herder. Wat ook bang maakt op den duur.

 

 

Ontmoeting met een blaarkop

Je vindt me vreemd, eng haast, blijkt uit je blik,
met zo’n geboortemasker, wit, en ogen
zo zwart omrand die jou enkel gedogen,
denk je, op afstand, want ik merk jouw schrik

als je je hand uitsteekt en kopschuw ik
terugdeins zelf – voor wat, voor een te hoge
verwachting? die, bij voorbaat al bedrogen,
maakt dat, uit schaamte wijs, ik weeg en wik.

Maar vaak, ontwaakt in ochtendschitterdauw
– ze slapen nog, de anderen, gewonen -,
mijmer ik hoe me niet meer te verschonen

voor dat ik zo ben, me lijk te verbergen,
prins van Sneeuwwitje en haar zeven dwergen –
wat niemand aan me ziet vertel ik jou

Jellema

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

Olieverfschilderij door Trudy Kramer

 

 

 

De Italiaanse dichter en schrijver Cesare Pavese werd geboren in Santo Stefano Belbo op 9 september 1908. Pavese studeerde literatuurgeschiedenis in Turijn en promoveerde in 1930 op de Amerikaanse dichter Walt Whitman. Hij vertaalde Moby Dick van Herman Melville en werk van John Dos Passos, William Faulkner, Sherwood Anderson, Sinclair Lewis, Daniel Defoe, James Joyce en Charles Dickens in het Italiaans. Vanaf 1930 schreef Pavese bijdragen over Amerikaanse literatuur in het tijdschrift La Cultura.

Tussen 1928 en 1935 schreef Pavese gedichten, die hij 1936 publiceerde onder de titel Lavorare stanca. In 1935 werd hij wegens zijn antifascistische houding, die overigens primair werd bepaald door esthetische motieven, gevangen genomen en acht maanden verbannen naar Brancaleone in Calabrië. In deze tijd begon hij zijn literair-existentialistische dagboek Il mestiere di vivere, dat hij tot zijn dood zou bijhouden. Vanaf 1938 werkte hij bij de Turijnse uitgeverij Einaudi.

Tijdens WO II trok Pavese zich met de schoonfamilie van zijn zuster terug op het Italiaanse platteland. Hij sloot vriendschap met de jonge schrijver Italo Calvino, en was de eerste die diens werk las. Later zou Calvino hem “mijn ideale lezer” noemen. Na de oorlog verbleef Pavese in Serralunga di Cera, Rome, Milaan en vervolgens in Turijn. In 1945 sloot hij zich aan bij de Italiaanse Communistische Partij. In 1950 won Pavese de prestigieuze Premio Strega literatuurprijs, voor La bella estate. Pavese pleegde op 41-jarige leeftijd zelfmoord door inname van een overdosis barbituraten in een hotelkamer in Turijn, waarschijnlijk wegens een ongelukkige liefde en toenemende desillusies over politiek.

 

Alter Ego

 

From morning till evening he saw the tattoo

on his silky chest: a russet woman,

lying concealed in the field of hair. Beneath there was

sometimes chaos, she leapt up suddenly.

The day passed in cursing and silence.

If the woman were no tattoo but

clung alive to his hairy chest, he’d

cry out more loudly in the little cell.

 

Wide-eyed, he lay silently stretched on the bed.

A deep sealike sigh swelled

the big solid bones in his body: he lay

as on a boat-deck. He rested heavily on the bed

like someone who on waking might jump up.

His body, salted with spray, poured out

sweat full of sunshine. The little cell

was not big enough for a single one of his glances.

His hands showed he was thinking of the woman.

 

 

Instinct

 

From the door of his house in the gentle sunshine

the old man, disillusioned with everything,

watches the dog and the bitch as they follow instinct.

 

Flies crawl round his toothless mouth.

His wife died some time ago. She too

like all bitches didn’t want to hear it mentioned,

but she had the instinct. The old man would smell it out –

he hadn’t yet lost his teeth – night would come,

they’d go to bed. Instinct was fine.

 

It’s fine for dogs having so much freedom,

prowling the streets from dawn to dusk,

eating a little, sleeping a little, mounting bitches a little:

they don’t even wait for night. They reason

as they smell and what they smell is good.

 

The old man remembers how once in the daytime

he had it in a field of wheat.

Who the bitch was he no longer knows, but remembers

the hot sun and the sweat and his wish it would last for ever.

It was like being in bed. If the years could return

he’d like to do it always in a field of wheat.

 

A woman comes down the street and stops to watch;

the priest passes and turns away. In the public square

you can do anything. Even the woman,

too discreet to turn round for a man, stops.

Only a boy can’t stand the game

and pelts them with stones. The old man’s angry.

 

 

cesare_pavese
Cesare Pavese (9 september 1908 – 27 augustus 1950)

 

 

 

 

De Tsjechische schrijfster Hana Androníková werd geboren op 9 september 1967 in Zlín. Zie ook mijn blog van 9 september 2007.

 

Uit: Der Klang der Sonnenuhr (Vertaling door Marcela Euler )

 

”Die Beugung des Armes, die Finger umfassen den weißen Henkel. Eine hellbraune Flüssigkeit füllt die Porzellantasse. Sie goß sich gerade Tee ein. Gegen den Türrahmen gelehnt beobachtete er die Rundung ihres nach vorne gebeugten Rückens.
– Haben Sie nach mir gerufen, Madame?
Ein Aufschrei des Schreckens hallte von der Wand wider. Sie drehte sich heftig um, der Deckel der Teekanne erzitterte.
– Du hast mich zu Tode erschreckt!
Die zwei Schritte über die Schwelle zum Eßzimmer hinterließen deutliche schlammige Spuren.
– Erschreckt?
– Ich habe dich nicht erkannt.
In ihrem Lachen lag noch die Schwere des Schreckens.
Die dicke Staubschicht ließ seine Haare sonderbar grau erscheinen, der zentimeterlange Bartwuchs zeugte von einem einwöchigen Fernbleiben der Rasierklinge, und der dunkle Teint hätte Sonnenbräune, aber ebensogut auch Dreck sein können. Unter seinen Achseln zeigte das Hemd Schweißspuren, groß wie Mühlräder.
– Du siehst aus wie ein Wilder.
Er trat an sie heran.
– Wo ist er?
– Wer? Daniel? Im Bett.
Eine Mischung aus Gerüchen hüllte sie ein. Schweiß, Zement, Tabak, Kalk, Mörtel, Regen. Er nahm ihr die Tasse aus der Hand und stellte sie zurück auf das Tablett. Die Tischdecke hinter ihrem Rücken war eine Handvoll Blumen und tropisches Obst. Er hob sie auf den Tisch. Er drücke sich an sie, ihr Körper war ein Garten voller Früchte, die ihm angeboten wurden. Atemlos versuchte sie, sich gegen ihn zu wehren.
– Er schläft noch nicht! Er wartet auf die Gute-Nacht-Geschichte.
– Er soll warten.
– Maa–maa!
– Das glaube ich kaum.
Er verdrehte die Augen und ließ seine Hände sinken.
– Kannst du ihm eine kurze Geschichte erzählen?
– Und kannst du dich waschen?
Sie strich mit den Händen über das Kleid, um die Spuren seiner Berührungen zu glätten. Er machte die Lichter im Eßzimmer aus, ging ins Bad und griff nach der Seife. Die Tür ließ er halb offen, damit ihm die Gute-Nacht-Geschichte nicht entging.”

Andronikova_Hana
Hana Androníková (Zlín, 9 september 1967)

 

 

De Russische schrijver Leo Tolstoj werd geboren op 9 september 1828 op het landgoed Jasnaja Poljana, in de buurt van Toela. Zie ook mijn blog van 9 september 2006 en ook mijn blog van 9 september 2007.

 

Uit: Krieg und Frieden

 

»Nun, sehen Sie wohl, Fürst: Genua und Lucca sind weiter nichts mehr als Apanagen der Familie Bonaparte. Nein, das erkläre ich Ihnen auf das bestimmteste: wenn Sie mir nicht sagen, daß der Krieg eine Notwendigkeit ist, wenn Sie sich noch länger erlauben, all die Schändlichkeiten und Gewalttaten dieses Antichrists in Schutz zu nehmen (wirklich, ich glaube, daß er der Antichrist ist), so kenne ich Sie nicht mehr, so sind Sie nicht mehr mein Freund, nicht mehr, wie Sie sich ausdrücken, mein treuer Sklave. – Jetzt aber guten Tag, guten Tag! Ich sehe, daß ich Sie einschüchtere; setzen Sie sich und erzählen Sie!«
So sprach im Juni 1805 Fräulein Anna Pawlowna Scherer, die hochangesehene Hofdame und Vertraute der Kaiserinmutter Maria Feodorowna, indem sie den durch Rang und Einfluß hervorragenden Fürsten Wasili begrüßte, der sich als erster zu ihrer Soiree einstellte. Anna Pawlowna hustete seit einigen Tagen; sie hatte, wie sie sagte, die Grippe (»Grippe« war damals ein neues Wort, dessen sich nur einige wenige feine Leute bedienten). Die Einladungsschreiben, die sie am Vormittag durch einen Lakaien in roter Livree versandt hatte, hatten alle ohne Abweichungen folgendermaßen gelautet:
»Wenn Sie, Graf (oder Fürst), nichts Besseres vorhaben und die Aussicht, den Abend bei einer armen Patientin zu verbringen, Sie nicht zu sehr erschreckt, so werde ich mich sehr freuen, Sie heute zwischen sieben und neun Uhr bei mir zu sehen. Anna Scherer.«
»Mein Gott, was für eine hitzige Attacke!« antwortete der soeben eingetretene Fürst, ohne über einen derartigen Empfang im geringsten in Aufregung zu geraten, mit einem heiteren Ausdruck auf seinem flachen Gesicht.
Er trug die gestickte Hofuniform, Schnallenschuhe, Strümpfe und mehrere Orden und sprach jenes auserlesene Französisch, welches unsere Großväter nicht nur redeten, sondern in dem sie auch dachten, und zwar mit dem ruhigen, gönnerhaften Ton, wie er einem hochgestellten, im Verkehr mit der besten Gesellschaft und in der Hofluft altgewordenen Mann eigen ist. Er trat zu Anna Pawlowna heran, küßte ihr die Hand, wobei er ihr den Anblick seiner parfümierten, schimmernden Glatze darbot, und setzte sich dann in aller Seelenruhe auf einen Lehnsessel.
»Vor allen Dingen, liebe Freundin, sagen Sie mir, wie es mit Ihrer Gesundheit steht, und beruhigen Sie Ihren Freund«, sagte er, ohne seine Stimme zu verändern, und in einem Ton, bei dem man durch alle Höf lichkeit und Anteilnahme doch seine innere Gleichgültigkeit und sogar ein wenig Spott hindurchhörte.
»Wie kann ich körperlich gesund sein, wenn ich seelisch leide? Wer, der überhaupt Gefühl in der Brust hat, kann denn in unserer Zeit seine seelische Ruhe bewahren?« sagte Anna Pawlowna. »Ich hoffe, Sie bleiben den ganzen Abend bei mir?«

 

tolstoi_1873

Leo Tolstoj (9 september 1828 – 20 november 1910)

Portret door Ivan Kramskoj

 

 

 

De Vlaamse dichter en componist Gentil Theodoor Antheunis werd geboren te Oudenaarde op 9 september 1840. Zie ook mijn blog van 9 september 2006 en ook mijn blog van 9 september 2007.

Van Komen en van Keeren

 

Hij kwam voorbij haar venster;

Zij keek hem vrank in ’t oog,

Maar ’t scheen haar dat een genster

Zijn klaren blik ontvloog.

 

Hij kwam weldra eens weder,

Zij keerde half zich om

En blikte blozend neder,

En wist toch niet waarom.

 

Hij dacht: ‘Wat mag het wezen?

Zoo dikwijls zag ik haar;

Ik voelde niets voordezen,

En nu…. ’t is zonderbaar.’

 

Zij sprak: ‘Wat mag hij denken?

den blik, ontzegd door mij,

Wou ik zoo graag hem schenken!

Nu is hij lang voorbij!’

 

Maar ’t was de wil des Heeren.

Na twijfel en berouw,

Na komen, gaan en keeren

Zij werden man en vrouw.

 

Zoo is de gang der minne,

En ieder heeft zijn lot;

Een blik in den beginne

En… ieder kent het slot.

 

 

Ik had uw laatsten Brief

 

Ik had uw laatsten brief herlezen;

Ik hield uw beeld in mijne hand.

Wat ik al dacht en wat ik voelde

Bij ’t zien van dit zoo dierbaar pand!

 

Ik wilde in woorden u vertalen

Wat mij zoo diep het hart bewoog;

Maar ijdel bleef toch mijn verlangen.

Ik vond geen woorden, geen gezangen,

Maar eenen traan in ieder oog.

 

Antheunis_Gentil
Gentil Th. Antheunis  (9 september 1840 – 5 augustus 1907)

 

 

 

De Vlaamse schrijver, dichter en journalist Gaston Cyriel Durnez werd geboren in Wervik. Zie ook mijn blog van 9 september 2007.

 

Ballade

Een elfje liep door Sprookjesland
met een twaalfje aan d’r hand.

De elfenkoning zag hen gaan
en sprak de twaalf verbolgen aan.

Mijnheer, hoe waagt een twaalf als gij
te vrijen met een elf van mij?

Zoiets is hier nog nooit gezien,
zelfs met geen negen of geen tien !

De jongen zei: “Vorst, permitteer,
dat ik mij even opereer.”

Hij sneed een stukje uit zichzelf,
toen was de twaalf nog slechts elf.

De vorst schreed voort, hij was voldaan.
Het elfje zag haar jongen aan.

Het elfje zag haar jongen aan,
en schreiend is het heengegaan.

 

Dunez
Gaston Durnez (Wervik, 9 september 1928)

Eduard Mörike, Frederic Mistral, Siegfried Sassoon, Clemens Brentano, Wilhelm Raabe, Ludovico Ariosto, Grace Metalious

De Duitse dichter en schrijver Eduard Mörike werd geboren op 8 september 1804 in Ludwigsberg. Zie ook mijn blog van 8 september 2006 en ook mijn blog van 8 september 2007.

 

Am Walde

Am Waldsaum kann ich lange Nachmittage,
Dem Kukuk horchend, in dem Grase liegen;
Er scheint das Tal gemaechlich einzuwiegen
Im friedevollen Gleichklang seiner Klage.

 

Da ist mir wohl, und meine schlimmste Plage,
Den Fratzen der Gesellschaft mich zu fuegen,
Hier wird sie mich doch endlich nicht bekriegen,
Wo ich auf eigne Weise mich behage.

 

Und wenn die feinen Leute nur erst daechten,
Wie schoen Poeten ihre Zeit verschwenden,
Sie wuerden mich zuletzt noch gar beneiden.

 

Denn des Sonetts gedraengte Kraenze flechten
Sich wie von selber unter meinen Haenden,
Indes die Augen in der Ferne weiden.

 

 

 

Begegnung

Was doch heut nacht ein Sturm gewesen,
Bis erst der Morgen sich geregt!
Wie hat der ungebetne Besen
Kamin und Gassen ausgefegt!

 

Da kommt ein Maedchen schon die Strassen,
Das halb verschuechtert um sich sieht;
Wie Rosen, die der Wind zerblasen,
So unstet ihr Gesichtchen glueht.

 

Ein schoener Bursch tritt ihr entgegen,
Er will ihr voll Entzuecken nahn:
Wie sehn sich freudig und verlegen
Die ungewohnten Schelme an!

 

Er scheint zu fragen, ob das Liebchen
Die Zoepfe schon zurecht gemacht,
Die heute Nacht im offnen Stuebchen
Ein Sturm in Unordnung gebracht.

 

Der Bursche traeumt noch von den Kuessen,
Die ihm das suesse Kind getauscht,
Er steht, von Anmut hingerissen,
Derweil sie um die Ecke rauscht.

 

 

 

Gebet

Herr! schicke, was du willt,
Ein Liebes oder Leides;
Ich bin vergnuegt, dass beides
Aus Deinen Haenden quillt.

 

Wollest mit Freuden
Und wollest mit Leiden
Mich nicht ueberschuetten!
Doch in der Mitten
Liegt holdes Bescheiden.

 

Moerike

Eduard Mörike (8 september 1804 – 4 juni 1875)

 

 

De Engelse dichter Siegfried Sassoon werd geboren op 8 september 1886 in Brenchley, Kent. Zie ook mijn blog van 8 september 2006  en ook mijn blog van 8 september 2007.

 

 

A Child’s Prayer

For Morn, my dome of blue,
For Meadows, green and gay,
And Birds who love the twilight of the leaves,
Let Jesus keep me joyful when I pray.

For the big Bees that hum
And hide in bells of flowers;
For the winding roads that come
To Evening’s holy door,
May Jesus bring me grateful to his arms,
And guard my innocence for evermore.

 

 

A Mystic As Soldier

 

I lived my days apart,
Dreaming fair songs for God;
By the glory in my heart
Covered and crowned and shod.

Now God is in the strife,
And I must seek Him there,
Where death outnumbers life,
And fury smites the air.

I walk the secret way
With anger in my brain.
O music through my clay,
When will you sound again?

 

 

Absolution

 

The anguish of the earth absolves our eyes
Till beauty shines in all that we can see.
War is our scourge; yet war has made us wise,
And, fighting for our freedom, we are free.

Horror of wounds and anger at the foe,
And loss of things desired; all these must pass.
We are the happy legion, for we know
Time’s but a golden wind that shakes the grass.

There was an hour when we were loth to part
From life we longed to share no less than others.
Now, having claimed this heritage of heart,
What need we more, my comrades and my brothers?

Sassoon

 

 

 

 

 

 

 

Siegfried Sassoon (8 september 1886 – 1 september 1967)

 

De Franse (Occitaanse) dichter en schrijver Frederic (Frédéric) Mistral werd geboren op 8 september 1830 in Maillane. Zie ook mijn blog van 8 september 2007.

 

Car lis oundado seculàri

 

Car lis oundado seculàri
E si tempèsto e sis esglàri
An bèu mescla li pople , escafa li counfin ,
La terro maire , la Naturo ,
Nourris toujour sa pourtaduro
Dou meme la : sa pousso duro
Toujour à l’oulivié dounara l’oli fin ;

 

Car les houles des siècles

Car les houles des siècles ,
et leurs tempêtes et leurs horreurs,
en vain mêlent les peuples , effacent les frontières :
la terre maternelle , la Nature ,
nourrit toujours ses fils
du même lait , sa dure mamelle
toujours à l’olivier donnera l’huile fine ;

 

 

 

Amo de-longo renadivo ,

 

Amo de-longo renadivo ,
Amo jouiouso e fièro e vivo ,
Qu’endihes dins lou brut dou Rose e dou Rousau !
Amo di seuvo armouniouso
E di calanco souleiouso,
De la patrio amo piouso ,
T’apelle ! encarno-te dins mi vers prouvençau !

 

Ame éternellement renaissante

 Ame éternellement renaissante ,
âme joyeuse et fière et vive ,
qui hennis dans le bruit du Rhone et de son vent ,
âme des bois pleins d’harmonie
et des calanques pleines de soleil ,
de la patrie âme pieuse ,
je t’appelle ! incarne-toi dans mes vers provençaux !

 

 

mistral

Frederic Mistral ( 8 september 1830 – 25 maart 1914)

 

De Duitse dichter en schrijver Clemens Brentano werd geboren op 8 september 1778 in Ehrenbreitstein. Zie ook mijn blog van 8 september 2006 .

 

 

Abendständchen

Hör, es klagt die Flöte wieder,
und die kühlen Brunnen rauschen!
Golden weh’n die Töne nieder,
stille, stille, laß uns lauschen!

 

Holdes Bitten, mild Verlangen,
wie es süß zum Herzen spricht!
Durch die Nacht, die mich umfangen,
blickt zu mir der Töne Licht!

 

 

 

Die Liebe fing mich ein mit ihren Netzen

Die Liebe fing mich ein mit ihren Netzen,
Und Hoffnung bietet mir die Freiheit an;
Ich binde mich den heiligen Gesetzen,
Und alle Pflicht erscheint ein leerer Wahn.
Es stürzen bald des alten Glaubens Götzen,
Zieht die Natur mich so mit Liebe an.
O süßer Tod, in Liebe neu geboren,
Bin ich der Welt, doch sie mir nicht verloren

 

 

 

O kühler Wald

 

O kühler Wald,
Wo rauschest du,
In dem mein Liebchen geht?
O Widerhall,
Wo lauschest du,
Der gern mein Lied versteht?

 

O Widerhall,
O sängst du ihr
Die süßen Träume vor,
Die Lieder all,
O bring sie ihr,
Die ich so früh verlor!

 

Im Herzen tief,
Da rauscht der Wald,
In dem mein Liebchen geht,
In Schmerzen schlief
Der Widerhall,
Die Lieder sind verweht.

 

Im Walde bin
Ich so allein,
O Liebchen, wandre hier,
Verschallet auch
Manch Lied so rein,
Ich singe andre dir!

 

Brentano

Clemens Brentano (8 september 1778 – 28 juli 1842)

 

De Duitse schrijver Wilhelm Raabe werd op 8 september 1831 in Eschershausen geboren. Zie ook mijn blog van 8 september 2006 .

 

Uit: Der Hungerpastor

 

“Vom Hunger will ich in diesem schönen Buche handeln, von dem, was er bedeutet, was er will und was er vermag. Wie er für die Welt im ganzen Schiwa und Wischnu, Zerstörer und Erhalter in einer Person ist, kann ich freilich nicht auseinandersetzen, denn das ist die Sache der Geschichte; aber schildern kann ich, wie er im einzelnen zerstörend und erhaltend wirkt und wirken wird bis an der Welt Ende.

Dem Hunger, der heiligen Macht des echten, wahren Hungers widme ich diese Blätter, und sie gehören ihm auch von Rechts wegen, was am Schluß hoffentlich vollkommen klargeworden sein wird. Mit letzterer Versicherung bin ich in einer weiteren Vorrede, welche zur Gemütlichkeit, Erregung und Aufregung des Lesers doch nur das wenigste beitragen würde, überhoben und beginne meine Geschichte mit unbegrenztem Wohlwollen sowohl gegen die Mitwelt und Nachwelt als auch gegen mich selber und alle mir im Lauf der Erzählung vorübergleitenden Schattenbilder des großen Entstehens, Seins und Vergehens – des unendlichen Werdens, welches man Weltentwicklung nennt, welches freilich ein wenig interessanter und reicher als dieses Buch ist, das aber auch nicht wie dieses Buch in drei Teilen zu einem befriedigenden Abschluß kommen muß.

»Da haben wir den Jungen! Da haben wir ihn endlich – endlich!« rief der Vater meines Helden und tat einen langen, erleichternden Atemzug, wie ein Mann, der langes, vergebliches Sehnen, schwere Arbeit, viele Mühen und Sorgen getragen hat und endlich glücklich zu einem glücklichen Ziel gekommen ist. Mit klugen, glänzenden Augen sah er herab auf das unansehnliche, kümmerliche Stück Menschentum, welches ihm die Wehemutter in die Arme gelegt hatte, grad als die Feierabendglocke erklang. Eine Träne stahl sich über die hagere Backe des Mannes, und die scharfe, spitze, kluge väterliche Nase senkte sich immer tiefer gegen das unbedeutende, kaum erkennbare Näschen des Neugeborenen, bis sie plötzlich mit einem Ruck wieder emporfuhr und sich ängstlich fragend gegen die gute, hilfreiche Frau, die soviel zu seinem Entzücken beigetragen hatte, richtete.”

 

Wilhelm_Raabe

Wilhelm Raabe (8 september 1831 – 15 november 1910)

Voor onderstaande schrijvers zie ook mijn blog van 8 september 2007.

 

 De Italiaanse dichter, toneelschrijver Ludovico Ariosto werd geboren in Reggio Emilia op 8 september 1474.

 
De Amerikaanse schrijfster Grace Metalious werd geboren in Manchester, New Hampshire, op 8 september 1924.

Edith Sitwell, Michael Guttenbrunner, Margaret Landon, Anton Haakman, Willem Bilderdijk, Jenny Aloni

De Engelse dichteres en schrijfster Edith Sitwell werd geboren op 7 september 1887 in Scarborough. Haar ouders waren Sir George Sitwell, 4. Baronet of Renishaw Hall en Lady Ida Emily Augusta Denison. Sitwell beweerde later van de Plantagenets af te stammen. Zij had twee jongere broers, Osbert en Sacheverell Sitwell, die zelf ook een succesvolle literaire loopbaan kenden. Met hen werkte zij wel samen, maar de relatie met haar ouders was moeilijk. Toen zij 25 jaar was vertrok Sitwell naar Londen. Haar eerste gedicht The Downed Suns publiceerde zij in 1913 in de Daily Mirror. In 1915 verscheen de bundel The Mother and Other Poems en tussen 1916 en 1921 werkte zij samen met haar broers aan Wheels, een bloemlezing. Sitwells huis werd later een trefpunt van jonge schrijvers waarmee zij bevriend wilde raken en die zij ook steunde. Daaronder waren o.a. Dylan Thomas, Aldous Huxley en Denton Welch. Ook zorgde zij ervoor dat het werk van Wilfred Owen na diens dood kon verschijnen. In de jaren dertig verbleef zij lang in Parijs en raakte wat op de achtergrond, maar de bundels Street Songs (1942), The Song of the Cold (1945) en The Shadow of Cain (1947) kregen weer een goed onthaal. Haar bekendste gedicht is wellicht Still Falls the Rain, dat de Duitse luchtaanvallen beschrijft en dat door Benjamin Britten op muziek werd gezet. In 1954 werd zij Dame Commander of the Order of the British Empire en daarmee in de adelstand verheven.

 

Still Falls the Rain

 

Still falls the Rain—
Dark as the world of man, black as our loss—
Blind as the nineteen hundred and forty nails
Upon the Cross.

Still falls the Rain
With a sound like the pulse of the heart that is changed to the hammer-beat
In the Potter’s Field, and the sound of the impious feet

On the Tomb:
Still falls the Rain

In the Field of Blood where the small hopes breed and the human brain
Nurtures its greed, that worm with the brow of Cain.

Still falls the Rain
At the feet of the Starved Man hung upon the Cross.
Christ that each day, each night, nails there, have mercy on us—
On Dives and on Lazarus:
Under the Rain the sore and the gold are as one.

Still falls the Rain—
Still falls the Blood from the Starved Man’s wounded Side:
He bears in His Heart all wounds,—those of the light that died,
The last faint spark
In the self-murdered heart, the wounds of the sad uncomprehending dark,
The wounds of the baited bear—
The blind and weeping bear whom the keepers beat
On his helpless flesh… the tears of the hunted hare.

Still falls the Rain—
Then— O Ile leape up to my God: who pulles me doune—
See, see where Christ’s blood streames in the firmament:
It flows from the Brow we nailed upon the tree

Deep to the dying, to the thirsting heart
That holds the fires of the world,—dark-smirched with pain
As Caesar’s laurel crown.

Then sounds the voice of One who like the heart of man
Was once a child who among beasts has lain—
“Still do I love, still shed my innocent light, my Blood, for thee.”

 

By The Lake

 

ACROSS the flat and the pastel snow
Two people go . . . . ‘And do you remember
When last we wandered this shore?’ . . . ‘Ah no!
For it is cold-hearted December.’
‘Dead, the leaves that like asses’s ears hung on the trees
When last we wandered and squandered joy here;
Now Midas your husband will listen for these
Whispers–these tears for joy’s bier.’
And as they walk, they seem tall pagodas;
And all the ropes let down from the cloud
Ring the hard cold bell-buds upon the trees–codas
Of overtones, ecstasies, grown for love’s shroud

 

edith_sitwell

Edith Sitwell (7 september 1887 –  9 december 1964)

Roger Eliot Fry “Portrait of Edith Sitwell

 

De Oostenrijkse dichter en schrijver Michael Guttenbrunner werd geboren op 7 september 1919 in Altenhofen. Hij werkte als paardenknecht tot hij in 1937 ging studeren aan de Weense Grafische Leh
r- und Versuchsanstalt. Omdat hij weigerde het
Horst-Wessel-Lied  te zingen werd hij van school gestuurd. Twee maal werd hij gearresteerd wegens aktiviteiten voor de verboden Sociaaldemocraten. Na WO II bleef hij herinneren aan de verschrikkingen van de oorlog, iets wat hem vaak niet in dank werd afgenomen en tot een omstreden figuur maakte. In 1994 werd hij wel door de universiteit van Klagenfurt gepromoveerd tot doctor honoris causa.

Uit: Im Machtgehege IV

 

“Neunzehnhundertdreißig übersiedelten wir von Treibach-Althofen nach Welzenegg bei Klagenfurt, damals noch im Gebiet der Gemeinde St. Peter. Auf der Nordseite eines Waldes, der von Schloß Welzenegg bis zur Pischeldorferstraße reichte und das “Welzenegger Schachtel” hieß, wurde Ackerboden zu Baugrund parzelliert; und alsbald siedelten dort, in meist selbstverfertigten Häusern und Hütten, arme Leute, zu denen auch wir zählten. Wir lebten dort übrigens zum ersten und zum letztenmal unter Slowenen. In den ersten Jahren hörten wir in unserer Umgebung mehr “Windisch” als Deutsch. Für diejenigen, die es noch nicht wissen, sei hier bemerkt, daß Windisch und Slowenisch dasselbe sind. Seit aber der ins Hitlertum gemündete politische Germanismus versucht hat, durch seine Deutung des Worts das Slowenentum politisch zu spalten, wollen die Slowenen die Bezeichnung “Windisch” nicht mehr dulden.

 

(…)

 

Ein Dichter aus Tirol, der mit seinen dramatischen Appellen für das Lebensrecht der Armen, der “Zukurzgekommenen”, großen Erfolg gehabt hat und heute in Irland lebt, hat einem Frager geantwortet: Er wolle Kranewitter inszenieren, und zwar “ganz brechtisch”. Das war wohl nicht bedacht, aber doch ganz knechtisch, automatisch dem Zeitgeist, der Mode unterworfen. Aber der Frager auch, sonst hätte er den blindlings reagierenden Dichter auch gefragt: Warum und mit welchem Recht wollen Sie Kranewitter nicht authentisch, sondern “ganz brechtisch” spielen? Und er hätte die Frage auf den Punkt gebracht: Ich dachte, Sie sind ein Dichter des Mitleids, der Sozialen Misere, des Naturrechts und des Menschenrechts. Jetzt sehe ich einen Speichellecker der Mächtigen und der Mode vor mir. Sie schlachten ein Menschopfer und zerstören das Eigentum eines Toten. Sie ziehen Kranewitter die Haut ab und werfen ihn dem Götzen der kritischen, dialektisch verzauberten Erfolgsanbeter in den Schlund.”

 

michaelguttenbrunner2

Michael Guttenbrunner (7 september 1919 – 12 mei  2004)

 

De Amerikaanse schrijfster Margaret Landon werd geboren op 7 september 1903 in Somers, Wisconsin. Zij was een van de drie dochters uit een streng gezin van Methodisten. Zij voltooide haar opleiding in 1925 aan Wheaton College in Wheaton., Illinois. Zij gaf een jaar lang les en trouwde toen. In 1927 vertrokken zij en haar man naar Thailand om er als missionaris te werken. Ze las veel over het land en verdiepte zich ook in het leven van de Engelse schrijfster en lerares Anna Leonowens. Toen de familie in 1937 naar de VS terugkeerde begon Landon met schrijven. Haar roman over Leonowens, Anna and the King of Siam,  werd meteen bij verschijning in 1944 een bestseller. Een boek over haar eigen ervaringen Never Dies the Dream uit 1949 had al veel minder succes.

 

Uit: Anna and the King of Siam

 

“The Siamese steamer Chow Phya, most modern of the ships plying between Singapore and Bangkok, came to anchor outside the bar at the mouth of the River Chow Phya. A troupe of circus performers were hanging over the rails trying to catch the first glimpse of the country whose king had invited them to entertain his extensive family. Their trained dogs were barking and snarling at the two dogs belonging to the captain of the ship, George Orton, but Jip and Trumpet were disdainful and superior.

Somewhat apart from the rough and laughing group an Englishwoman was leaning against the rail. Her dress of lavender mull had a neat high collar and modest wrist-length sleeves. She was slender and graceful as she stood there with a light breeze ruffling her full skirts. Chestnut curls framed a face that was pretty except for the rather prominent nose. Her dark eyes were turned toward the line on the horizon that was land. She stood almost motionless, fingering a curious brooch on her breast, a gold brooch into which were set two tiger claws. Beside her a Newfoundland dog stood as quiet as she.

The circus dogs came close, sniffed and barked, but the Newfoundland did not return their greeting. She was aloof, reposeful, dignified, not to be cajoled into confidences with strange dogs. She kept her eyes fixed on her mistress’ face as it looked across the water to the distant shore.

The sun rose higher. Golden rays danced and sparkled on the slow blue swells of the gulf. The laughter and shouting on deck continued. The dogs raced about. But the woman was as remote from the confusion as if she were separated from it by an invisible wall.

A carefully dressed boy of about six came up from below deck, followed by a Hindustani nurse in a richly patterned sari. He had the same look of good bones, the same delicate air of breeding that distinguished the woman at the rail. His brown hair was curly and his brown eyes danced.

“Mama, Mama,” he cried, dashing up to the still figure. “Are we there? Are we there?”

She turned to him with a smile. “Yes, Louis. We are there. In a little while we’ll be in Bangkok. Shall we not, Captain Orton?” she inquired of the bronzed young man in an immaculate uniform who had stepped up behind her son.

“We’ll go over the bar with the tide,” the officer answered, “and you’ll sleep on shore tonight.”

 

Landon

Margaret Landon (7 september 1903 – 4 december 1993)

 

De Nederlandse schrijver Anton Haakman werd geboren op 7 september 1933 in Bussum. Haakman debuteerde in 1979 met ‘Uitvluchten’, een verhalenbundel. Naast schrijver is Haakman ook cineast, filmcriticus en vertaler van vooral Italiaanse literatuur. Hij is vooral gefascineerd door alchemie en uitvinders van bijzondere machines, waarmee illusies kunnen worden opgewekt. Haakman was van 1981 tot en met 1992 redacteur van het literaire tijdschrift De Revisor.

Van hem verschenen onder andere Helse Machines (1990), De onderaardse wereld van Athanasius Kircher (1991) en De derde broer (1995).

 

Uit: De onderaardse wereld van Athanasius Kircher

 

“Via een vertrek met antiek landbouwgereedschap bereiken we de ruimte waar niet meer dan één vitrine aan Kircher is gewijd.
Dit is dus het Kirchermuseum waarvan mijn encyclopedie gewaagt.
In de vitrine hangt een kaart met de tekst:
‘Athanasius Kircher werd in 1602 geboren te Geisa, als zoon van Dr. Johann Kircher, drost van Haselstein. Hij studeerde in Fulda, Paderborn, Keulen, Koblenz en Mainz.
Evenals zijn vader was hij een aanhanger van de Contrareformatie. Als jezuïet werd hij, na leraar te zijn geweest in Würzburg, Koblenz, Heiligenstadt, Lyon en Avignon, door paus Urbanus VIII benoemd tot hoogleraar in de wiskunde aan het Collegium Romanum. Dat bood de jonge, ijverige geleerde ruime mogelijkheden om zijn wetenschappelijke werk te verrichten. Hij werd een van de grootste universele geleerden aller tijden.
Athanasius Kircher stierf in Rome in het jaar 1
680. Zijn nalatenschap bestaat uit 44 gedrukte boeken en 114 documentbanden. ‘
Henning vraagt of deze tekst, die hij zelf heeft opgesteld, mijn goedkeuring kan wegdragen. Met die ‘documentbanden‘ wordt kennelijk Kirchers correspondentie bedoeld. Zijn voor de Kerk soms compromitterende, gedeeltelijk gecensureerde brieven worden angstvallig bewaakt in de bibliotheek van de pauselijke universiteit; sinds jaren is die documentatie voor vrijwel niemand toegankelijk. Het vermelde aantal boeken is wat overdreven, maar verder klopt het wel. Ik knik en zeg dat het wezenlijke dat in zo’n korte tekst kan worden aangegeven, er inderdaad in staat.”

 

anton-haakman

Anton Haakman (Bussum, 7 september 1933)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Willem Bilderdijk werd geboren op 7 september 1756 in Amsterdam. Zie ook mijn blog van 7 september 2006 en ook mijn blog van 7 september 2007.

 

 

Misbruik.

 

Ziet men aan de dorenstruiken

’t Geurig roosje niet ontluiken,

Lentes uitgezochte roem?

Ook de distel, ook de netel,

Heeft haar plaats om Floraas zetel,

Ieder braamsteng draagt haar bloem.

 

Ach, in alles is genieten;

Slechts het misbruik schept verdrieten.

Waarom grijpt ge woest in ’t rond?

Laat uw ogen dankbaar weiden

Waar de schoonheên zich verspreiden;

’t Is niet al voor hand of mond.

 

Ieder zintuig heeft zijn waarde;

Ieder heeft zijn deel op aarde:

Riek het bloempje; smaak de vrucht;

Zie Natuur haar kleed schakeren;

Hoor het boskoor kwinkeleren;

Voel de zoele kus der lucht!

 

Waan niet, als een God der Goden!

Alles onder uw geboden;

Dienstbaar aan uw grilligheden!

Stervling, stel uw zwelgzucht palen;

Waar Gods weldaân op u dalen,

Wees met wat Hij schenkt tevreden.

 

Bilderdijk

Willem Bilderdijk (7 september 1756 – 18 december 1831)

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 7 september 2007.

 

De Duits – Israëlische dichteres en schrijfster Jenny Aloni (eig. Jenny Rosenbaum werd geboren op 7 september 1917 in Paderborn.

Christopher Brookmyre, Jennifer Egan, Julien Green, Jessica Durlacher, Carmen Laforet

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Na zijn studie Engelse literatuur –en theaterwetenschappen aan de universiteit van zijn geboortestad werkte hij als journalist in Londen, Los Angeles en Edingburgh. In 1996 verscheen, na drie mislukte pogingen, zijn eerste roman Quite Ugly One Morning, waarin de hooffiguur van vier van zijn boeken Jack Parlabane voor het eerst optreedt, een onderzoeksjournalist die de grenzen van het toelaatbare opzoekt. Brookmyres boeken zijn met veel satire geschreven thrillers, waarin de kritiek op de Engelse maatschappij en politiek niet ontbreekt.

Uit: Not the End of the World

 

“`Don’t sweat it, Larry, it’s a walk in the park.’

Oh, gee, thanks, Larry thought. He was sure it had the potential to be a walk in the park and a precedent for being a walk in the park, but now that Bannon had gone and said that, he figured he’d better be on the lookout for gang wars, serial killers, King Kong and Godzilla.

Not that Larry wasn’t on the lookout for all of the above anyway, these days, although not for the same reasons as everybody else in this screwed-up town.

`Just as long as I ain’t goin’ down there to hear any Chamber of Commerce requests to lay off bustin’ the delegates for coke on account of the valuable trade they’re bringin’ into Santa M.’

Bannon laughed, shaking his head. Larry figured if the captain had known him a bit longer he’d have placed a daddy-knows-best hand on his shoulder, too.

`Larry, for the most part, this is the shitcan end of the movie business. European art-faggots, Taiwanese kung-fu merchants and LA independents workin’ out of fortieth-floor broom closets in mid-Wilshire. Unless they clean up at the Pacific Vista these two weeks, they can’t afford any coke. Goin’ by the budgets of their movies, you’re more likely gonna be bustin’ them for solvent abuse. There won’t be any trouble, I guarantee it.’

Thanks again.

`The movie market moved down here to the coast from the Beverly Center about seven years back, and there’s never been a hint of a problem in all that time.’

Yeah, keep it coming,Larrythought. You’ve just about got it thoroughly hexed for me now.    

`These guys, they come here from all over the US and all around the world,’ Bannon explained. `They show each other their shitty movies, they press flesh, they schmooze, and if they’re lucky, they do some deals. Close of business they hit the seafood restaurants, throw ass-kissing parties to impress each other, try and get laid, then it’s back to their hotels and up at eight to start over. I did your job the first three years. No trick to it. It’s a figurehead deal. In their minds you’re kind of the LAPD’s corporate representative, someone who’ll show his face every so often, smile a lot, and tell them nothing of any substance if they ask questions.”

BROOKMYRE

Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

 

 De Amerikaanse schrijfster Jennifer Egan werd geboren in Chicago op 6 september 1962. Zie ook mijn blog van 6 september 2007.

Uit: The Keep

 

“The castle was falling apart, but at 2 a.m. under a useless moon, Danny couldn’t see this. What he saw looked solid as hell: two round towers with an arch between them and across that arch was an iron gate that looked like it hadn’t moved in three hundred years or maybe ever.

He’d never been to a castle before or even this part of the world, but something about it all was familiar to Danny. He seemed to remember the place from a long time ago, not like he’d been here exactly but from a dream or a book. The towers had those square indentations around the top that little kids put on castles when they draw them. The air was cold with a smoky bite, like fall had already come even though it was mid-August and people in New York were barely dressed. The trees were losing their leaves-Danny felt them landing in his hair and heard them crunching under his boots when he walked. He was looking for a doorbell, a knocker, a light: some way into this place or at least a way to find the way in. He was getting pessimistic.

Danny had waited two hours in a gloomy little valley town for a bus to this castle that never frigging came before he looked up and saw its black shape against the sky. Then he’d started to walk, hauling his Samsonite and satellite dish a couple of miles up this hill, the Samsonite’s puny wheels catching on boulders and tree roots and rabbit holes. His limp didn’t help. The whole trip had been like that: one hassle after another starting with the red eye from Kennedy that got towed into a field after a bomb threat, surrounded by trucks with blinky red lights and giant nozzles that were comforting up until you realized their job was to make sure the fireball only incinerated those poor suckers who were already on the plane. So Danny had missed his connection to Prague and the train to wherever the hell he was now, some German-sounding town that didn’t seem to be in Germany. Or anywhere else-Danny couldn’t even find it online, although he hadn’t been sure about the spelling. Talking on the phone to his Cousin Howie, who owned this castle and had paid Danny’s way to help out with the renovation, he’d tried to nail down some details.”

jennifer_egan

Jennifer Egan (Chicago, 6 september 1962)

 

De Frans – Amerikaanse schrijver Julien Green werd geboren op 6 september 1900 in Parijs. Zie ook mijn blog van 6 september 2006.

 Uit: Journal 1928-1934

 

En dixième, on nous confiait aux soins de Mlle Blondeau. Elle récompensait notre bonne conduite d’une minuscule dragée et nous punissait d’une légère tape dont il fallait la remercier à genoux. En huitième, nous tremblions sous la barbe rousse de M . Noyer dont les colères étaient imprévisibles, car il passait brusquement d’une attitude paternelle et bienveillante à la saeva indignatio du professeur outragé par une vétille. Dans ces moments-là, il m’inspirait une peur horrible, dégradante, mais mon camarade Trissaud qui était assis à ma gauche, souriait ironiquement sous l’orage avec une bravoure qui me semblait inexplicable. Il était le fils d’un officier […]

En sixième nous étions des hommes. Nous passions en effet sous la domination de M. Mougeot qui nous parlait comme à des grandes personnes et nous tenait un langage d’autant plus flatteur pour la plupart d’entre nous qu’il était incompréhensible. À cause de cela nous l’aimions ; sa colère même nous plaisait. Car la colère de M. Noyer était tout bonnement épouvantable comme la colère du taureau que travaille un taon, mais M. Mougeot ne renonçait jamais au beau langage et sa colère avait un mouvement superbe […]

Toutes ces choses me reviennent confusément à l’esprit quand je vois des enfants courir dans la rue avec leur serviette sous le bras. J’ai conservé de mes années de collège un grand respect pour mes professeurs. Il me semble en effet, que la France de ce temps-là n’avait rien de plus honnête, de plus sérieux ni de plus désintéressé que le corps enseignant. Si différent qu’ils fussent les uns des autres, mes professeurs avaient en commun ceci que je n’ai pu démêler qu’avec le temps : c’étaient des idéalistes… »

 

julien_green

Julien Green (6 september 1900 – 13 augustus 1998)

 

De Nederlandse schrijfster Jessica Durlacher werd geboren in Amsterdam op 6 september 1961. Zie ook mijn blog van 6 september 2007.

 

Uit: Zwartboek liegt

 

”Ondanks de heersende mode, die voorschrijft de tweedeling in goed versus fout radicaal te verwerpen en de nuance in de visie op de tweede wereldoorlog te laten prevaleren, heeft niemand mij er tot op heden van kunnen overtuigen dat de meeste Duitsers geen nazi’s waren, dat mijn grootouders niet zijn vermoord in concentratiekampen door Duitse beulen, dat mijn vader als klein jongetje in Duitsland niet tijdens schooluren in elkaar werd geramd door zijn antisemitistische klasgenootjes, en dat hij niet op het nippertje aan de goede kant van de rij kwam te staan tijdens de selectie van de heer Mengele. Een dokter die vast ook heel erg dol op kunst was en lief voor zijn parkiet.

Mijn vader vond het onzin om een heel volk te haten en wie was ik om hem tegen te spreken? Dat vond ik al heel genuanceerd van mezelf.’

 

durlacher_1

Jessica Durlacher (Amsterdam, 6 september 1961)

 

 

De Spaanse schrijfster Carmen Laforet werd geboren op 6 september 1921 in Barcelona. Zie ook mijn blog van 6 september 2006.

 

Uit: Nada

 

Because of last-minute difficulties in buying tickets, I arrived in Barcelona at midnight on a train different from the one I had announced, and nobody was waiting for me.

It was the first time I had traveled alone, but I wasn’t frightened; on the contrary, this profound freedom at night seemed like an agreeable and exciting adventure to me. Blood was beginning to circulate in my stiff legs after the long, tedious trip, and with an astonished smile I looked around at the huge Francia Station and the groups forming of those who were waiting for the express and tho
se of us who had arrived three hours late.

The special smell, the loud noise of the crowd, the invariably sad lights, held great charm for me, since all my impressions were enveloped in the wonder of having come, at last, to a big city, adored in my daydreams because it was unknown.

I began to follow—a drop in the current—the human mass that, loaded down with suitcases, was hurrying toward the exit. My luggage consisted of a large bag, extremely heavy because it was packed full of books, which I carried myself with all the strength of my youth and eager anticipation.

An ocean breeze, heavy and cool, entered my lungs along with my first confused impression of the city: a mass of sleeping houses, of closed establishments, of streetlights like drunken sentinels of solitude. Heavy, labored breathing came with the whispering of dawn. Close by, behind me, facing the mysterious narrow streets that led to the Borne, above my excited heart, was the ocean.

I must have seemed a strange figure with my smiling face and my old coat blown by the wind and whipping around my legsas I guarded my suitcase, distrustful of the obsequious “porters.”

I remember that in a very few minutes I was alone on the broad sidewalk because people ran to catch one of the few taxis or struggled to crowd onto the streetcar.

 

Laforet

Carmen Laforet (6 september 1921 – 28 februari 2004)

Marcel Möring, Herman Koch, Christoph Wieland, Margaretha Ferguson, Heimito von Doderer, Peter Winnen, Jos Vandeloo, Goffredo Mameli

De Nederlandse schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Daar bezocht hij de Montessorischool. Eind jaren zestig verhuisde zijn familie naar Assen. Hij studeerde twee jaar MO-Nederlands, maar brak deze studie af, omdat hij zich toe wilde leggen op het schrijven. Hij had allerlei baantjes, onder meer als redacteur Theater en Beeldende Kunst bij de Drents-Groningse Persbladen.

Mörings boeken zijn in vertaling verschenen in meer dan vijftien landen. Voor het korte verhaal ‘East Bergholt’, vertaald door Stacey Knecht en gepubliceerd in ‘The Paris Review’ ontving hij als eerste niet Engelstalige schrijver de Aga Khan Prize. Zijn nieuwste en tot nu toe dikste roman, Dis, verscheen in november 2006 bij De Bezige Bij. Möring woont in Rotterdam en was een van de eerste Nederlandse schrijvers met een eigen website. Gedurende het studiejaar 2007-2008 is Möring ‘schrijver op locatie’ aan de Vrije Universiteit in Amsterdam, een functie waarin hij Abdelkader Benali opvolgt.

 

Uit: Modelvliegen

 

“Ik verplaatste mij naar de juiste pit en braadde de koteletjes á point, zoals ik het geleerd had uit de vele kookboeken die ik de afgelopen jaren had gelezen. Ik was enigszins nerveus – de keuken was vreemd, de apparatuur anders en ik had nog nooit lamskoteletten gebraden – maar ik rekende erop dat mijn inlevingsvermogen mij zou helpen. Ik kon een gerecht analyseren door het te proeven, k kon koken zonder af te meten en ik kon elk gerecht aan als ik maar ten minste één keer een recept had gelezen dat iets soortgelijks beschreef. Het was geen talent, zoals Coe eerder tegen mijn vader had gezegd. Het was inlevingsvermogen, verbeelding, of misschien ook wel een talent, maar dan het talent om zoiets organisch en chaotisch als koken te abstraheren. Toen ik klaar was ging het bord de deur uit en liet Coe een hand op mijn schouder rusten. Zijn ronde gezicht weerspiegelde in het glimmende metaal van de achterwand van de kachel. De wenkbrauwen, die als rupsen boven de zwarte ogen leken te kronkelen, en de donkere baard gaven hem het uiterlijk van een smulgrage benedictijn. Hij begon de kok toe te spreken over wat hij smaaknivellering noemde, dat gerechten alleen nog maar een soort algemene oppervlaktesmaak hadden, maar niet meer in delen uiteen konden vallen. ‘Nederlandse koks,’ zei hij, ‘zijn bang om ons te laten proeven waaruit een gerecht is samengesteld. Als ik haas eet wil ik haas, wijn, tijm en bosuitjes proeven en niet de kruidenpot van restaurant x.’
De ober kwam de keuken weer in. Hij zag eruit als een grafdelver.
‘En?’ vroeg de man in pak.
‘Hij vroeg waar we in godsnaam mee bezig zijn .’
Ik merkte ineens hoe warm het in de keuken was.
‘Hoezo?’ zei de kok.
‘Hij zei: “Is dit een test dat ik eerst die tranige tinnef krijg voorgezet en daarna het juiste gerecht?”’

 

Moring

Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

 

 

De Nederlandse schrijver en acteur Herman Koch werd geboren in Arnhem op 5 september 1953. Hij verhuisde met zijn ouders al op zijn tweede naar Amsterdam. Hij zat daar later op het Montessori Lyceum, maar werd van school gestuurd. Toch begon Koch daarna aan een studie. Hij studeerde drie maanden Russisch, en koppelde aan deze studie ook reizen. Zo werkte hij een jaar op een boerderij in Finland. Koch is bekend als acteur, voornamelijk van de televisieserie Jiskefet, maar is ook schrijver en columnist van de Volkskrant. In 2005 schreef hij het dictee voor het Groot Dictee der Nederlandse Taal.

 

Werk o.a. : De voorbijganger, verhalen (1985), Red ons, Maria Montanelli (1989), Eindelijk oorlog (1996), Denken aan Bruce Kennedy (2005)

 

Uit: Red ons, Maria Montanelli

 

“Midden in die zinderende distelwoestijn bleef hij plotseling doodstil staan, stak zijn vinger in de lucht en zei: ‘Hoor, dat is het grauwgebekte geelstaartje! Die is vroeg dit jaar. Vorig jaar juni had ik er nog geen een gehoord…’ Het bonte schreeuwkoetje, de gevlekte spekduiven, de klaaglijke roep van het lulmannetje, hij had ze allemaal uit zijn hoofd geleerd. ’s Nachts in bed droomde ik over de windbuks waarmee ik al zijn gevederde vrienden voor zijn ogen uit de lucht naar beneden zou schieten. Ik heb niets tegen vogels, maar ik hoef echt niet te weten hoe je ze bij hun naam moet noemen, en van planten zal het me helemaal een zorg zijn. Volgens mij zien die zogenaamde natuurliefhebbers gewoon nooit eens iets in zijn totaal, als een encyclopedie bladeren ze van de ene plant naar de andere, ze zien alleen de dingen vlak voor hun neus, ze zijn doodsbang om eens een keer helemaal tot aan de horizon te kijken.”

Koch

Herman Koch (Arnhem, 5 september 1953)

 

De Duitse dichter en schrijver Christoph Martin Wieland werd geboren in Oberholzheim op 5 september 1733. Zie ook mijn blog van 5 september 2007.

 

Uit: Geschichte der Abderiten

 

“Das Altertum der Stadt Abdera in Thracien verliert sich in der fabelhaften Heldenzeit. Auch kann es uns sehr gleichgültig sein, ob sie ihren Namen von Abdera, einer Schwester des berüchtigten Diomedes, Königs der Bistonischen Thracier, – welcher ein so großer Liebhaber von Pferden war, und deren so viele hielt, daß er und sein Land endlich von seinen Pferden aufgefressen wurde Paläphatus in seinem Buche von Unglaublichen Dingen erklärt auf diese Weise die Fabel, daß dieser Fürst seine Pferde mit Menschenfleisch gefüttert habe, und ihnen endlich selbst von Herkules zur Speise vorgeworfen worden sei. , – oder von Abderus, einem Stallmeister dieses Königs, oder von einem andern Abderus, der ein Liebling des Herkules gewesen sein soll, empfangen habe.

Abdera war, einige Jahrhunderte nach ihrer ersten Gründung, vor Alter wieder zusammen gefallen: als Timesius von Klazomene, um die Zeit der einunddreißigsten Olympiade, es unternahm, sie wieder aufzubauen. Die wilden Thracier, welche keine Städte in ihrer Nachbarschaft aufkommen lassen wollten, ließen ihm nicht Zeit, die Früchte seiner Arbeit zu genießen. Sie trieben ihn wieder fort, und Abdera blieb unbewohnt und unvollendet, bis (ungefähr um das Ende der neunundfunfzigsten Olympiade) die Einwohner der Ionischen Stadt Teos – weil sie keine Lust hatten, sich dem Eroberer Cyrus zu unterwerfen – zu Schiffe gingen, nach Thracien segelten, und, da sie in einer der fruchtbarsten Gegenden desselben dieses Abdera schon gebauet fanden, sich dessen als einer verlassenen und niemanden zugehörigen Sache bemächtigten, auch sich darin gegen die Thracischen Barbaren so gut behaupteten, daß sie und ihre Nachkommen von nun an Abderiten hießen, und einen kleinen Freistaat ausmachten, der (wie die meisten Griechischen Städte) ein zweideutiges Mittelding von Demokratie und Aristokratie war, und regiert wurde – wie kleine und große Republiken von jeher regiert worden sind.

 

wieland2

Christoph Wieland (5 september 1733 – 20 januari 1813)

 

 

De Belgische schrijver Jos Vandeloo werd geboren op 5 september 1925 in Zonhoven, Belgisch-Limburg. Zie ook mijn blog van 5 september 2006.

 

Uit: De coladrinkers

 

“Misschien is de liefdesdaad, waar dit op uitdraait, een vlucht in de vergetelheid, zoals drank en droque, een poging om zich te verheffen naar toppen, die men normaal nooit kan bereiken. Een hoogte waarvan je kan neerkijken naar het kleine be
neden. Zo klein is het geworden dat je niets of niemand meer onderscheiden kan, het bestaat dus niet mee, en dat schenkt een verlossend gevoel van bevrediging.”

 

Vandeloo

Jos Vandeloo (Zonhoven, 5 september 1925)

 

 

De Nederlandse schrijver Peter Winnen werd geboren op 5 september 1957 in Ysselsteyn. Zie ook mijn blog van 5 september 2006.

 

Uit: Ik ben wel aan een Leffe toe

 

Ik heb mijn kantoor maar verplaatst. Mijn laptop staat op een de leestafel in de kantine van de Verkadefabriek in Den Bosch. Bij het raam zit ik, het licht trekt weg uit de mensen en de dingen. “Oued Za” staat in grote rode letters geschilderd op een paneel boven een winkeletalage. Wat zou dat betekenen? Ik gok op iets als “Proef de zon”, want op het etalageraam staat in kleinere rode letters: “Tropische Levensmiddelen Markt”. Ik heb de indruk dat de mensen van Den Bosch niet voor de tropische smaken gaan. De winkel is donker, geen tropische vrucht te bekennen in de vitrine. Er stopt een bestelautootje, “A. Kente & Zoon, kantoorartikelen”, een tekst die op me een vreemde manier gelukkig maakt.
Iemand vertelde me dat de tegeltjes op de vloer authentieke Verkadefabriektegeltjes zijn. Een Pool is maanden bezig geweest ze schoon te schuren voordat ze opnieuw gelegd werden. Ik zit op historische bodem. Bovenop het sociale lief en leed van de productielijn.
Wat een gelul, kom eens to the point,makker!
Nog één dag tot de première. Ik ben een beetje leeg. Twee weken lang bezig geweest uit te leggen waar het stuk over gaat. Vroeg in de middag gesproken in de Varacamera van “Het Leven Draait Door”. Waar het stuk over gaat? Ik heb eigenlijk geen idee meer. Toen ik het schreef wist ik het nog. Gisteren wist ik het ook nog. Nu kan ik weinig meer zeggen dan: het is wat het is, en het is goed als het is, kom maar gewoon kijken, als de liefde waarmee Drie Ons het gemaakt heeft maar gezien wordt.”

Winnen

Peter Winnen (Ysselsteyn, 5 september 1957)

 

Franz Carl Heimito von Doderer werd geboren op 5 september 1896 in Weidlingau, Oostenrijk. Zie ook mijn blog van 5 september 2006.

 

Uit: Die Bresche

 

In dieser Erzählung treten vorzüglich drei Figuren auf um den Leser zu unterhalten so gut e
s
ihnen gelingt: erstens die Magdalena Güllich (Güllich ist Nebensache; aber „Magdalena“, dieser

sanfte Name paßt; ihr ergeht es auch am schlechtesten) ferner der junge Herr Herzka (der die ärgsten Bocksprünge macht), die dritte Figur aber ist ein berühmter Mann, nämlich „kein Geringerer“ als S. A. Slobedeff, der russische Tondichter, der jungverstorbene,

herrlichen Angedenkens, am meisten wohl als Autor der „Abenteuerlichen Symphonie“ bekannt, zu seinen Lebzeiten auch als Träger des sonderbaren Beinamens „Fräulein Sascha“ zu dem

er offenbar durch seine äußere Erscheinung gekommen war. Von ihm braucht weiter nichts vorausgeschickt zu werden; die Personalien der Güllich und des Herzka aber sind diese: die Güllich war Inhaberin eines Ladens, in dem sie Karten für Konzerte, Theater u. dgl. verkaufte, überdies Rennprogramme, Sportzeitschriften und was sonst da herein gehört; es hieß „Kartenbüro Güllich“ und ging recht gut. Die Güllich saß dort schön und sanften

Gesichts hinter dem Ladentisch. Sie mochte im 28. Jahr sein und war unverheiratet. – Herzka (dieser hieß mit dem Taufnamen Jan) war nicht viel jünger als sie und stand zu ihr seit

längstem in wohlgeregelten Beziehungen, die ungetrübt fortliefen, aus dem einfachen Grunde weil beide Teile in Geldsachen voneinander unabhängig waren; es konnte also zwischen ihnen

nicht einmal zu einem ernsthaften und sachlichen Gespräch kommen, welcher Umstand die beste Friedensgewähr bot: blieben somit nur die empfindsamen Reibungsflächen, etwa daß sie dann und wann behauptete er „käme nur zu ihr um seine Gelüste zu befriedigen“, was sogleich von ihm in der zärtlichsten Weise bestritten und widerlegt wurde etc. etc. – Herzka selbst war aus der Gehschule und Umhegung einer wohlhabenden Bürgersfamilie ge- machsam in ein ziemlich regelmäßiges Leben der Pflichterfüllung und in den geldschweren Umgang seiner Gesellschaftsschichte hineingewachsen, konnte auch schwerlich mehr aus diesem Geleise

kommen, als Inhaber und Leiter des vom Vater ererbten Geschäftshauses: welche frühe Gewichtigkeit der Lebensstellung in Jan gewisse Grundlinien graviert hatte, deren er sich zwar

nicht klar bewußt war, die ihn aber umso nachhaltiger bestimmten, wenn es darauf ankam: Genauigkeit, Peinlichkeit und Vorsicht, beinahe Ängstlichkeit . . .”

 

doderer

Heimito von Doderer (5 september 1896 – 23 december 1966)

 

De Nederlandse prozaschrijfster Margaretha Ferguson wered geboren op 5 september 1920 in Arnhem. Zie ook mijn blog van 5 september 2006.

 

Uit: Nu wonen daar andere mensen. Terug op Java

 

“Het klinkt misschien plat – maar ik voel me zo verscheurd. Ik wil niet zijn wie ik ben; niet joods, niet rooms, niet Hollands, niet Indisch – alles alleen maar gedeeltelijk. (…) Nergens voel ik mij werkelijk thuis. Ik ben een wortelloos persoon: nooit geworteld geweest. Thuis bij mijn ouders niet; in Indië niet; in Indonesië niet – overal waren kloven, afstanden.” Dat zei de romancière en journaliste Margaretha Ferguson tegen Ischa Meijer in een interview voor Vrij Nederland in 1985. Ontworteld zijn, het klonk haast als een verontschuldiging voor een verscheurd leven. Maar wie haar geschiedenis kent, die ze voor een groot deel heeft opgetekend in boeken en
columns, zal verbaasd de wenkbrauwen optrekken. Hoe kan dat, zo wankelend zijn en zulke uitgesproken opinies hebben?

“Het is zes uur in de ochtend. Om half twaalf gisteravond kwam het vliegtuig in Jakarta aan. Met mijn als altijd te omvangrijke en te onhandige bagage perste ik me door een smal gangetje, met moeite opengelaten door dicht opeen gedrukte afhalers en toeschouwers. We bevonden ons in een warme, ietwat benauwde maar ook kruidige geur. Ik stapte in een taxi. Met het pasar-Maleis uit mijn koloniale jeugd (…) kan ik me goed verstaanbaar maken. Ben ik al eerder in Indonesië geweest? vraagt de taxichauffeur onder de rit (wat is het hier stil en donker, de wegen zijn breed, hee, is dit niet het Waterlooplein?) ontwaar ik in die grote schaduw niet de vertrouwde vorm van de kathedraal?)
‘Ja,’zeg ik, ‘ik heb hier achttien jaar gewoond. Ik ben als meisje van negen jaar gekomen, en gebleven tot na het Jappenkamp. Tijdens de internering is mijn dochter geboren, in de Indonesische kliniek Budi Kemuliaän, bestaat die nog?’ Ja, die bestaat nog.”

 

Ferguson

Margaretha Ferguson (5 september 1920 –  8 mei 1992)

 

 De Italiaanse dichter en patriot Goffredo Mameli werd geboren op 5 september 1827 in Genua. Hij is een belangrijke vertegenwoordiger van het Risorgimento (Wedergeboorte), maar is vooral bekend gebleven als schrijver van Il Canto degli Italiani (Het lied van de Italianen). Il Canto degli Italiani is het Italiaanse nationale volkslied. Onder de Italianen staat het bekend als Inno di Mameli (Mameli’s Hymne). Soms wordt er ook naar gerefereerd onder de naam Fratelli d’Italia (Broeders van Italië). De tekst werd geschreven in de herfst van 1847 in Genua, door de toen 20-jarige student Mameli, in een klimaat waarin het volk in opstand was voor de eenmaking en de onafhankelijkheid van Italië. Deze opstanden gingen vooraf aan de Italiaanse Onafhankelijkheidsoorlog tegen Oostenrijk.Twee maanden later werd de tekst op muziek gezet in Turijn door Michele Novaro.

 

Fratelli d’Italia, (fragment)

 

Fratelli d’Italia,
l’Italia s’è desta,
dell’elmo di Scipio
s’è cinta la testa.
Dov’è la vittoria?
Le porga la chioma,
ché schiava di Roma
Iddio la creò.

 

Stringiamci a coorte,
siam pronti alla morte,
l’Italia chiamò.

 

Noi siamo da secoli
calpesti, derisi,
perché non siam popolo,
perché siam divisi.
Raccolgaci un’unica
bandiera, una speme:
di fonderci insieme
già l’ora sonò.

 

 

 

Nederlandse vertaling

 

Broeders van Italië

 

Broeders van Italië,
Italië is opgestaan.
Met de helm van Scipio
het hoofd getooid
Waar is de overwinning?
Laat haar buigen;
Want als slaaf van Rome
is zij door God geschapen.

 

Sluit de rijen,
Wij zijn tot de dood bereid.
Italië roept.

 

Wij werden voor eeuwen
verschopt en vernederd,
Omdat wij geen volk waren,
Omdat wij verdeeld waren;
Laat ons samenkomen
onder één vaandel en één hoop;
Het uur onzer eenheid;
heeft reeds geslagen.

 

Mameli

Goffredo Mameli (5 september 1827 – 7 juli 1849)

Antonin Artaud, René de Chateaubriand, Mary Renault, Constantijn Huygens, Helga Ruebsamen, Richard Wright

De Franse schrijver Antonin Artaud werd geboren op 4 september 1896 in Marseille. Zie ook mijn blog van 4 september 2006.

Uit: L’ombilic des Limbes, Le pèse nerfs

 

DEUXIÉME LETTRE DE MÉNAGE

J’ai besoin, à côté de moi, d’une femme simple et équilibrée, et dont l’âme inquiète et trouble ne fournirait pas sans cesse un aliment à mon désespoir. Ces derniers temps, je ne te voyais plus sans un sentiment de peur et de malaise. Je sais très bien que c’est ton amour qui te fabrique tes inquiétudes sur mon compte, mais c’est ton âme malade et anormale comme la mienne qui exaspère ces inquiétudes et te ruine le sang. Je ne veux plus vivre auprès de toi dans la crainte. J’ajouterai à cela que j’ai besoin d’une femme qui soit uniquement à moi et que je puisse trouver chez moi à toute heure. Je suis désespéré de solitude. Je ne peux plus rentrer le soir, dans une chambre, seul, et sans aucune des facilités de la vie à portée de ma main. Il me faut un intérieur, et il me le faut tout de suite, et une femme qui s’occupe sans cesse de moi qui suis incapable de m’occuper de rien, qui s’occupe de moi pour les plus petites choses. Une artiste comme toi a sa vie, et ne peut pas faire cela. Tout ce que je te dis est d’un égoïsme féroce, mais c’est ainsi. Il ne m’est même pas nécessaire que cette femme soit très jolie, je ne veux pas non plus qu’elle soit d’une intelligence excessive, ni surtout qu’elle réfléchisse trop. Il me suffit qu’elle soit attachée à moi. Je pense que tu sauras apprécier la grande franchise avec laquelle je te parle et que tu me donneras la preuve d’intelligence suivante : c’est de bien pénétrer que tout ce que je te dis n’a rien à voir avec la puissante tendresse, l’indéracinable sentiment d’amour que j’ai et que j’aurai inaliénablement pour toi, mais ce sentiment n’a rien à voir lui-même avec le courant ordinaire de la vie. Et elle est à vivre, la vie. Il y a trop de choses qui m’unissent à toi pour que je te demande de rompre, je te demande seulement de changer nos rapports, de nous faire chacun une vie différente, mais qui ne nous désunira pas.”

 

antonin-artaud

Antonin Artaud (4 september 1896 – 4 maart 1948)

 

 

 

De Franse schrijver François René de Chateaubriand werd geboren op 4 september 1768 in Saint Malo. Zie ook mijn blog van 4 september 2006.

 

 

Uit: LE GÉNIE DU CHRISTIANISME

 

Il reste à parler d’un état de l’âme qui, ce nous semble, n’a pas encore été bien observé : c’est celui qui précède le développement des passions, lorsque nos facultés, jeunes, actives, entières, mais renfermées, ne se sont exercées que sur elles-mêmes, sans but et sans objet. Plus les peuples avancent en civilisation, plus cet état du vague des passions augmente ; car il arrive alors une chose fort triste : le grand nombre d’exemples qu’on a sous les yeux, la multitude de livres qui traitent de l’homme et de ses sentiments rendent habile sans expérience. On est détrompé sans avoir joui ; il reste encore des désirs, et l’on n’a plus d’illusions. L’imagination est riche, abondante et merveilleuse ; l’existence pauvre, sèche et désenchantée. On habite avec un cœur plein un monde vide et sans avoir usé de rien on est désabusé de tout. L’amertume que cet état de l’âme répand sur la vie est incroyable ; le cœur se retourne et se replie en cent manières pour employer des forces qu’il sent lui être inutiles. Les anciens ont peu connu cette inquiétude secrète, cette aigreur des passions étouffées qui fermentent toutes ensemble : une grande existence politique, les jeux du gymnase et du Cha
mp de Mars, les affaires du Forum et de la place publique remplissaient leurs moments et ne laissaient aucune place aux ennuis du cœur. D’une autre part, ils n’étaient pas enclins aux exagérations, aux espérances, aux craintes sans objet, à la mobilité des idées et des sentiments, à la perpétuelle inconstance, qui n’est qu’un dégoût constant ; dispositions que nous acquérons dans la société des femmes. Les femmes, indépendamment de la passion directe qu’elles font naître chez les peuples modernes, influent encore sur les autres sentiments. Elles ont dans leur existence un certain abandon qu’elles font passer dans la nôtre ; elles rendent notre caractère d’homme moins décidé, et nos passions, amollies par le mélange des leurs, prennent à la fois quelque chose d’incertain et de tendre. »

 

chateaubriand

René de Chateaubriand (4 september 1768 –  4 juli 1848)

 

 

De Engelse schrijfster Mary Renault werd op 4 september 1905 geboren als Mary Challans in Forest Gate in Essex. Zij kreeg les aan het St Hugh’s College te Oxford, destijds een vrouwenschool. Ze ontving hier haar graad voor Engels in 1928. Ze ging een opleiding tot verpleegkundige volgen op de Oxford’s Radcliffe Infirmary, hier ontmoette zij haar opleidingsgenote Julie Mullard, met wie zij een levenslange relatie begon.

Ze werkte destijds als een verpleegkundige, terwijl ze tegelijkertijd haar schrijverscarrière begon. Als verpleegkundige werkte ze de gehele WO II. In 1939 publiceerde ze haar eerste boek Purposes of Love. Haar boek was, net als de andere boeken in haar eerste tijd, in de stijl van de dag geschreven. Renault verhuisde samen met haar levensgenoot naar Zuid-Afrika na het uitkomen van het boek Return to Night, waarvoor Renault $150.000 kreeg. Ze was niet altijd even blij met de niet-zo-liberale kanten van haar nieuwe thuisland en sloot zich aan bij de antiapartheidsbeweging Black Sash.

In Zuid-Afrika zag Renault de mogelijkheid om boeken te schrijven over homoseksuele relaties, bijvoorbeeld in haar laatste roman die over de toenmalige tijd ging: The Charioteer, uit 1953 en in haar eerste historische roman uit 1956, The Last of the Wine’, over twee Atheners die les krijgen van Socrates en tegen Sparta vechten. Door haar sympathie voor, voornamelijk mannelijke, homoseksuelen, kreeg Renault een breed publiek onder homoseksuelen.

Haar latere boeken waren allemaal historische romans die zich afspeelden in het Oude Griekenland.

Uit: The Praise Singer

 

“As I dreamed I sang, as far back as I can remember. I needed only to be alone, among the creatures of my thought, and the songs would come. Childish, at first; tunes picked up from the work songs of my father’s thralls, or the women weaving. They satisfied me, till I was old enough to be taken to the Apollo festival, and heard a rhapsodist chanting his bit of Homer, and some local poet taking his choir through a choral ode. I suppose I was nine or ten.

For the first time, I knew that my secret joy was a thing grown men could make a life of, even a living. I did not yet hope that for myself. I only dreamed of it, as I’d dreamed of fighting at Troy; but on the mountain I dreamed aloud. When some old ewes pushed up to see what all the noise was about, I felt like Orpheus, and wished that Keos had lions to be enchanted. Then I would go home at night, and be silent in a corner. No wonder my father thought me a sullen boy. But what could I have said to him?

Time passed; I was twelve, thirteen; I heard the singing at the festivals; I understood that these men, happy beyond imagining, had all once been boys like me, and somehow achieved their bliss. My dreams turned to wishes; but they could find no voice, except in secret on the mountain. Soon I would be a man, just one of my father’s farm-hands. A poet? I could as soon have told him I wanted to be a Scythian king. I would be lucky if he did no worse than laugh. I began to know bitterness, and despair.

 

Renault

Mary Renault (4 september 1905 – 13 december 1983)

 

 

De Nederlandse dichter en schrijver Constantijn Huygens werd geboren op 4 september 1596 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 4 september 2006.

 

 

VALCKENBURG

Zoo verr vier voeten gaen, vier voeten in ’tbeslagh,
Vier voeten inden dwang Van Ruyterlick gesagh,
Zoo verr men ringt en springt, onthaeltmen de geruchten
Van mijn’ September-feest en woelende genuchten.
Die mijne Peteren mijn aenstaen hadd’ vertelt,
Sij hadden mijnen naem in Paerdenburgh verspelt.
Gelijck het koren gaet op, door, en uyt den Moelen,
Soo treck, soo send ick uyt het meer en minder Voelen.
Wat dunckt u, Vreemdelingh van ’twederzijds verstand?
Heel Nederland vult mij, en ick heel Nederland.

 

 

 

AMSTELDAM

Ghemeen’ verwondering betaemt mijn’ wond’ren niet,
De Vreemdeling behoort te swijmen die mij siet.
Swijmt, Vreemdeling, en segt, Hoe komen all’ de machten
Van all dat machtigh is besloten in uw’ grachten?
Hoe komt ghij, gulde Veen, aen ’s hemels overdaedt?
Packhuys van Oost en West, heel Water en heel Straet,
Tweemael-Venetien, waer’s ’tende van uw’ wallen?
Segt meer, segt, Vreemdeling. Segt liever niet met allen:
Roemt Roomen, prijst Parijs, kraeyt Cairos heerlickheit;
Die schricklixt van mij swijgt heeft aller best geseyt.

 

Huygens

Constantijn Huygens (4 september 1596 — 28 maart 1687)

 

 

De Nederlandse schrijfster Helga Ruebsamen is op 4 september 1934 geboren in Batavia, in Nederlands lndië. Zie ook mijn blog van 4 september 2006.

 

Uit: Schilderachtige schijnheiligheid Den Haag (Interview met Xandra Schutte)


‘Het is daar nog net als veertig jaar geleden’, verzucht Ruebsamen. ‘Misschien was ik, als de oorlog er niet was geweest, ook een Benoordenhoutse juffrouw in plooirok geworden. Wie weet? Het is heel makkelijk en veilig om een plooirok te dragen. Maar ik ben eigenlijk nooit aangepast geweest. Mijn jeugd was een doorlopend protest. Ik kan me herinneren dat ik om de zoveel meter dacht: nu zal ik de meest verschrikkelijke paarse lipstick opdoen. Onderweg naar school liep ik allerlei kleren aan en uit te trekken om er heel effrayant uit te zien, zodat ik van school werd gestuurd. Als ik terug naar huis ging, moest ik me weer verkleden om er daar weer netjes uit te zien.
Ik had wel vriendinnen, maar die vielen net als ik buiten de boot. Mijn moeder bekeek ze met een treurig oog. Vertrouwensvriendinnen had ik niet, misschien dat ik daarom ben blijven schrijven. Dat klinkt een beetje verdrietig. Ik ben heel jong gaan schrijven, eerst bezwerend en daarna om mezelf op te monteren, en ik ben blijven schrijven in mijn jeugd om een soort vertrouwenspersoon te creëren. Het schrijven was een uitlaatklep. Ik schreef geen dagboek, maar verhalen.’

 

ruebsamen

Helga Ruebsamen (Batavia, 4 september 1934)

 

De Amerikaanse schrijver Richard Nathaniel Wright werd geboren in Roxie, Mississippi op 4 september 1908. Zie ook mijn blog van 4 september 2007.

 

Uit: Black Boy

 

One winter morning in the long-ago, four-year-old days of my life I found myself standing before a fireplace, warming my hands over a mound of glowing coals, listening to the wind whistle past the house outside. All morning my mother had been scolding me, telling me to keep still, warning me that I must make no noise. And I was angry, fretful, and impatient. In the next room Granny lay ill and under the day and night care of a doctor and I knew that I would be punished if I did not obey. I crossed restlessly to the window and pushed back the long fluffy white curtains—which I had been forbidden to touch-and looked yearningly out into the empty street. I was dreaming of running and playing and shouting, but the vivid image of Granny’s old, white, wrinkled, grim face, framed by a halo of tumbling black hair, lying upon a huge feather pillow, made me afraid.

The house was quiet. Behind me my brother—a year younger than I—was playing placidly upon the floor with a toy. A bird wheeled past the window and I greeted it with a glad shout.

“You better hush,” my brother said.

“You shut up,” I said.

My mother stepped briskly into the room and closed the door behind her. She came to me and shook her finger in my face.

“You stop that yelling, you hear?” she whispered. “You know Granny’s sick and you better keep quiet!”

I hung my head and sulked. She left and I ached with boredom.

“I told you so,” my brother gloated.

“You shut up,” I told him again.

I wandered listlessly about the room, trying to think of something to do, dreading the return of my mother, resentful of being neglected. The room held nothing of interest except the fire and finally I stood before the shimmering embers, fascinated by the quivering coals. An idea of a new kind of game grew and took root in my mind. Why not throw something into the fire and watch it burn? I looked about. There was only my picture book and MY mother would beat me if I burned that. Then what?
I hunted around until I saw the broom leaning in a closet. That’s it … Who would bother about a few straws if I burned them? I pulled out the broom and tore out a batch of straws and tossed them into the fire and watched them smoke, turn black, blaze, and finally become white wisps of ghosts that vanished. Burning straws was a teasing kind of fun and I took more of them from the broom and cast them into the fire. My brother came to my side, his eyes drawn by the blazing straws.”

 

wright3

Richard Wright  (4 september 1908 – 28 november 1960)

Alison Lurie, Kiran Desai, Eduardo Galeano, Sergej Dovlatov

De Amerikaanse schrijfster en literatuurwetenschapster Alison Lurie werd geboren op 3 september 1926 in Chicago, Illinois. Zie ook mijn blog van 3 september 2007.

 Uit: THE LAST RESORT

 

At three A.M. on a windy late-November night, Jenny Walker woke in her historic house in an historic New England town, and sensed from the slope of the mattress and the chill of the flowered percale sheets that Wilkie Walker, the world-famous writer and naturalist, was not in bed beside her.
Often now Jenny woke to this absence. The first time, after lying half awake for twenty minutes, she tiptoed downstairs and found her husband sitting in the kitchen with a mug of tea. Wilkie smiled briefly and replied to her questions that of course he was all right, that everything was all right. “Go back to bed, darling,” he told her, and Jenny followed his instructions, just as she had done for a quarter century.
After that night she didn’t go to look for him, but now and then she would mention his absence the next morning. Wilkie would say that he’d had a little indigestion and needed a glass of soda water, or wanted to write down an idea. There was no reason to be concerned about him, his tone implied. Indeed her concern was unwelcome, possibly even irritating.
But since the day they met, Jenny had been more concerned about Wilkie Walker than anyone or anything in the world. He had come into the University Housing Office at UCLA where she was working after graduation while she waited to see what would happen next in her life. It was a misty, hot summer morning when Wilkie appeared: the most interesting-looking older man Jenny had ever seen, with his broad height, his full explorer’s mustache; his shock of blond-brown hair, steel-blue eyes, and sudden dazzling smile. Dazzled, she heard him ask about sabbatical sublets for the fall. He wanted somewhere quiet with a garden–he liked to work out of doors if he could, he explained–but he also hoped to be within a half-hour’s walk of the university. Which no doubt wasn’t possible, he added with another radiant smile.
But Jenny was able to assure him that she knew just the place. And two days later, while she was still dreaming of Wilkie’s visit and wondering if she could get leave to audit his lectures, he reappeared to thank her and ask her to have lunch with him.”

 

lurie

Alison Lurie (Chigaco, 3 september 1926)

 

De Indische schrijfster Kiran Desai werd geboren op 3 september 1971 in New Dehli. Zij woont echter tegenwoordig permanent in de VS. Toen zij 14 jaar was vertrok haar familie uit India naar Engeland, en een jaar later naar de VS, waar zij in Massachusettes haar opleiding voltooide. In 1998 publiceerde zij haar eerste boek Hullabaloo in the Guava Orchard, zeer geprezen door o.a. Salman Rushdie. Haar tweede roman The Inheritance of Loss leverde haar in 2006 de Booker Prize op.

 

Uit: Erbin des verlorenen Landes (Vertaald door Robin Detje)

 

„Lichtschriften bestürmen den Schatten, verschwenderischer als Meteore. Die hohe unkennbare Stadt überwuchert das Feld. Sicher meines Lebens und meines Todes betrachte ich die Ehrgeizigen und verstünde sie gern. Gierig ist ihr Tag wie das Lasso in Lüften. Burgfriede des Zorns im Eisen ist ihre Nacht, jäh, kampfbereit. Sie sprechen von Menschlichkeit. Meine Menschlichkeit ist im Gefühl, daß wir Stimmen des gleichen Elends sind. Sie sprechen von Vaterland. Mein Vaterland ist ein Gitarrenakkord, einige Porträts und ein alter Degen, das offenbare Gebet der Weide in den Abenddämmerungen. Die Zeit verlebt mich. Lautloser als mein Schatten durchquere ich die Herde ihrer erhabenen Gier. Sie sind unabdingbar, einzig, sie verdienen den Morgen. Mein Name ist jemand und jeglicher. Ich schreite langsam wie einer, der aus solcher Ferne kommt, daß sein Ziel zu erreichen er nicht erwartet.

Der ganze Tag hatte in den Farben der Abenddämmerung geleuchtet, nun zog der Nebel wie ein Meerestier über die weiten Hänge der Berge, von ozeanischen Schatten und Abgründen beherrscht. Kurz stieß die aus Eis gehauene Spitze des fernen Kangchenjunga durch den dampfenden Dunst und die Winde um seinen Gipfel bliesen ein Schneewölkchen in den Himmel.

Sai saß auf der Veranda und las einen Artikel über Riesenkraken in einem alten Nati
onal-Geographic-Heft. Dann und wann sah sie auf, und das verzauberte Leuchten des Kangchenjunga ließ sie frösteln. Der Richter saß am anderen Ende vor seinem Schachbrett und spielte gegen sich selbst. Unter seinem Stuhl, wo sie sich sicher fühlte, hatte Mutt, die Hündin, sich breit gemacht und schnarchte leise. Von einem Kabel über ihnen baumelte eine einzelne, kahle Glühbirne herab. Es war kühl, aber im Haus war es noch kälter. Die Steinmauern, die Dunkelheit und Kälte einschlossen, waren fast einen Meter dick.“

 

Kiran[1]

Kiran Desai (New Dehli, 3 september 1971)

 

De Uruguayaanse schrijver, essayist en journalist Eduardo Hughes Galeano werd geboren op 3 september 1940 in Montevideo. Op twintigjarige leeftijd werd hij al hoofdredacteur van MARCHA, een tijdschrift voor cultuur en politiek in Montevideo. Later werkte hij nog voor verschillende links gerichte tijdschriften. In 1976 ging hij in ballingschap naar Spanje, waar hij bleef tot het einde van de militaire dictatuur in Uruguay in 1985. In 1971 verscheen zijn belangrijkste werk Las venas abiertas de América Latina, waarin hij zich bezig houdt met de geschiedenis van Latijns Amerika.

Uit: DAYS AND NIGHTS OF LOVE AND WAR

· 1 ·
“Traitor,” I said. I showed him the clipping from a Cuban paper. There he was, dressed as a pitcher, playing baseball. I remember that he laughed, we laughed. I don’t know whether or not he answered me. The conversation jumped, like a ping-pong ball, from one subject to the next.

“I don’t want every Cuban to wish he were a Rockefeller,” he said.

Socialism had meaning to the extent that it purified people, moved them beyond egoism, saved them from competition and greed.

He told me that when he was president of the central bank he had signed the bills with the word “Che” to poke fun, and he told me that money, that shit-awful fetish, should be ugly.

Che Guevara gave himself away, like everyone does, through his eyes. I remember that clean, morning-fresh look: the look of people who believe.

· 2 ·
Chatting with him, you couldn’t forget that this man had come to Cuba after a long pilgrimage throughout Latin America. He had been in the whirlwind of the Bolivian revolution and in the death throes of the Guatemalan revolution—and not as a tourist. He had loaded bananas in Central America and taken snapshots in Mexican plazas to earn his living, and he had risked his life by throwing himself into the “Granma” adventure.

He was not a man to sit behind a desk. That feline tension so noticeable when I interviewed him in mid-1964 had to explode sooner or later.

His was the unusual case of someone who abandons a revolution which he and a handful of crazy people had already made, to throw himself into beginning another one. He lived not for triumph, but for struggle—the ever necessary struggle for human dignity.

· 3 ·
Three years later, my eyes were glued to the front page of the papers. The agency photos showed his motionless body from all angles. General Barrientos’ dictatorship displayed its great trophy to the world.

For a long time I looked at his smile—ironic and tender at the same time—and bits of that 1964 dialogue came to my mind. Definitions of the world (“Some people possess the truth, but the matter of life is possessed by others”), of revolution (“Cuba will never be a showcase of socialism, but rather a living example”), and of himself (“I have been mistaken often, but I believe…”).

 

galeano

Eduardo Galeano (Montevideo, 3 september 1940)

 

 

De Russische schrijver Sergej Dovlatov werd geboren op 3 september 1941 in Ufa, in het zuiden van Rusland. Zie ook mijn blog van 3 september 2007.

 

Uit: The Suitcase

 

So this bitch at OVIR says to me, “Everyone who leaves is allowed three suitcases. That’s the quota. A special regulation of the ministry.”

No point in arguing. But of course I argued. “Only three suitcases? What am I supposed to do with all my things?”

“Like What?”

“Like my collection of race cars.”

“Sell them,” the clerk said, obviously not getting it.

Then, knitting her brows slightly, she added, “If you’re dissatisfied with something, write a complaint.”

“I’m satisfied,” I said.

After prison, everything satisfied me.

“Well, then, don’t make trouble…”

A week later I was packing. As it turned out, I needed just a single suitcase.

I almost wept with selfpity. After all, I was 36 years old. Had worked eighteen of them. I earned money, bought things with it. I owned a certain amount, it seemed to me. And still I only need one suitcase—and of rather modest dimensions at that. Was I impoverished, then? How had that happened?

Books? Well, basically, I had banned books, which were not allowed through customs anyway. I had to give them out to my friends, along with my so-called archives.

Manuscripts? I had clandestinely sent them to the West a long time before.

Furniture? I had brought my desk to the secondhand store. The chairs were taken by the artist Chegin, who had been making do with crates. The rest I threw out.

And so I left the Soviet Union with one suitcase. It was plywood, covered with fabric, and had chrome reinforcements at the corners. The lock didn’t work; I had to wind clothesline around it.

Once I had taken it to Pioneer camp. It said in ink on the lid: “Junior group. Seryozha Dovlatov.” Next to it someone had amiably scratched: “Shithead.”

 

Dovlatov

Sergej Dovlatov (3 september 1941 – 24 augustus 1990)

Johan Daisne, Joseph Roth, Paul Bourget, Willem de Mérode

De Belgische schrijver Johan Daisne werd op 2 september 1912 in Gent geboren als Hermanus Thiery. Zie ook mijn blog van 2 september 2006 en ook mijn blog van 2 september 2007.

Uit: De Man die zijn Haar kort liet knippen

 

‘Ik ben toen dadelijk naar de directeur gesneld, om hem te smeken, mij te willen verzekeren, dat hier toch geen vergissing mee gemoeid kon zijn; dat het alles wel zo was, en geen mededeling uit een oude krant, van vóór de vreselijke gebeurtenis, die me hierheen heeft gebracht. De directeur heeft me, vrij lang, peinzend aangezien, en toen heeft hij voorzichtig, glimlachend, gezegd: “Het is geen vergissing”. – “Dus, heb ik haar niét vermoord?” heb ik, ijlend van blijdschap, nog gevraagd, “of, in elk geval, heeft het schot haar niet gedood, en is ze tans hersteld?” De directeur heeft me nogmaals, vriendelijk nadenkend, aangekeken; en toen, na een poos, toén heeft hij het bevrijdende woord losgelaten: “Inderdaad, Godfried…” heeft hij gezegd! Eén woord, één doodschamel, doordeweeks woord maar, dat ik duizenden keren had gehoord, en zelf had gebruikt, maar dat tans, hoe zacht het ook over die rustige, welbesneden lippen is gekomen, als een gouden bazuinstoot in mijn suizeloren heeft geklonken! Eén woord, maar waardoor de gruwelijke vracht van tien, van twintig jaren, gelijk een nachtmerrie van mijn stikkende ziel af is gevallen; waardoor de ellende, de angst, de vergissingen van een hopeloos mislukt mensebestaan, weer ongedaan werden gemaakt, zoals een hatelijke bladzijde in een boek door zijn schepper wordt doorgehaald, uitgescheurd, verbrand, en, als een snuifje asse en een krulle rooks, aan de werveling der twee en dertig luchtstreken op de windroos prijs wordt gegeven; één woord, waarbij de benarrendste spoken gaan verschimmen, door de rose ramen der Dageraad tuimelen, en in het verfrissende water van grachten, waarin de stille zijgevels van schone hotels baden, gaan rusten, bij de modderige bezinkingen van natuur en samenleving, in de slijkerige neerslag van alle leven van steen, plant, of dier, onder rottende bloeiwijzen van platanus occidentalis, krengjes van verdwaalde huisdieren, bezoedelde schoenen, en verroeste dienstpistolen! Eén toverwoord, “inderdaad”, waarvan, in-der-daad, de luisterrijke daad is geweest, de schoonste der slaapsters, de aanbiddelijkste der vrouwen, het goudenste aller blonde hoofden, weer tot het leven te wekken! “Godfried”, heeft de directeur me toen ook genoemd; “Godfried”, zoals zij me in haar bloederige afscheidskus heeft geheten! Maar ’t wàs dus geen afscheid; het was wel een totweerziens, gelijk ik haar haastig nog heb kunnen toefluisteren, aangezien die naam, dat laatste woord van mijn vroegere bestaan, nu het eerste van mijn nieuwe leven is geworden! “Godfried” – ja, almachtige, altoos verrassende en hoogheerlijke Heer, in die vrede met U, vàn U, ben ik sedert gaan leven.’

 

daisne

Johan Daisne (2 september 1912 – 9 augustus 1978)

 

De Oostenrijks – Hongaarse schrijver en journalist Joseph Roth werd geboren op 2 september 1894 in Brody in Galicië. Zie ook mijn blog van 2 september 2006  en ook mijn blog van 2 september
2007.
 

 

Uit: Die Filiale der Hölle auf Erden

 

An Stefan Zweig

Hotel Foyot, Paris, 6. April 1933

Lieber verehrter Freund,

ich hoffe, Sie sind schon einigermaßen beruhigt. Es ist natürlich bitter, was Ihnen zugestoßen ist. Aber Sie müssen Sich endlich fassen und anfangen, klar zu sehen: daß Sie überhaupt für alle Sünden der Juden büßen, nicht nur für die der Namensvettern. Ob Herr Goebbels Sie verwechselt, ist für ihn gleichgültig. Sie sind für ihn nicht besser und nicht anders, als die er im Augenblick Gelegenheit hat, anzugreifen. Was ich Ihnen schon geschrieben habe, ist wahr: unsere Bücher sind im Dritten Reich unmöglich. Nicht einmal inserieren wird man uns. Auch nicht im Buchhändler-Börsenblatt. Die Buchhändler werden uns ablehnen. Die SA Sturmtruppen werden die Schaufenster einschlagen. Beim Rassentheoretiker Günther findet sich IHR Bild als das des typischen Semiten. Es gibt keinen Kompromiß mit diesen Leuten. (…) Man kann nur still abwarten. Lassen Sie es Sich, bitte, nicht zufällig einfallen, an diese Leute in irgend einer Form zu schreiben. Sie veröffentlichen es sofort oder später. Es gibt keine guten Sitten bei diesen Affen. Geben Sie nichts aus der Hand. Protestieren Sie in keiner Form!!! Schweigen Sie – oder kämpfen Sie: was Sie für klüger halten.
Immer herzlich Ihr alter
Joseph Roth “

 

 

roth

Joseph Roth (2 september 1894 – 27 mei 1939)

 

 

De Franse schrijver Paul Charles Joseph Bourget werd geboren op 2 september 1852 in Amiens. Zie ook mijn blog van 2 september 2007.

 

Uit: Flaubert

 

« On se tromperait, me semble-t-il, en apercevant dans ce romantisme de Flaubert un simple fait de rhétorique. D’ailleurs, quand il s’agit d’un homme qui a vécu pour les lettres, uniquement, les faits de rhétorique sont aussi des faits de psychologie, tant les théories d’art se mêlent intimement à la personne, et la façon d’écrire à la façon de sentir. Pour bien comprendre les origines de beaucoup d’idées et de beaucoup de sensations chez Flaubert, il faut donc décomposer ce mot de romantisme et le résoudre dans quelques-uns des éléments qu’il représente. La tâche est moins aisée qu’on ne le croirait, car ce mot, comme tous les termes à la fois synthétiques et vagues où se résument des sentiments en voie de formation, a fait boule de neige depuis son origine. Il s’est tour à tour grossi des significations les plus contradictoires. Il paraît avoir désigné d’abord l’impression des paysages vaporeux et de la poésie songeuse du Nord, par contraste avec les paysages à vives arêtes et la poésie à ligne précise de nos contrées latines. On disait communément, au commencement du siècle, que l’Ecosse abonde
en sites romantiques. Aux environs de 1830, le mot traduisait, en même temps qu’une révolution dans les formes littéraires, un rêve particulier de la vie, à la fois très arbitraire et très exalté, surtout sublime ; au lieu qu’aujourd’hui, et sous l’influence inévitable d’une réaction prévue, ce cri de ralliement des novateurs d’il y a cinquante ans est devenue le synonyme d’enthousiasme factice et de poésie conventionnelle. L’histoire, qui ne se soucie ni des ferveurs ni des dénigrements, gardera le mot, et très vraisemblablement elle adoptera, avec une faible variante, la définition que Stendhal en donnait dans son pamphlet sur Racine et Shakespeare : « Le Romanticisme (sic) est l’art de présenter aux peuples les oeuvres littéraires qui, dans l’état actuel de leurs habitudes et de leurs croyances, sont susceptibles de leur donner le plus de plaisir possible… » Actuel ? Stendhal écrit vers 1820. Les jeunes Français de cette époque s’inventèrent des raisonnements et des sentiments si peu analogues aux raisonnements et aux sentiments de leurs pères du XVIIIe siècle, qu’une étiquette nouvelle devint nécessaire. Un Idéal s’élabora, aujourd’hui disparu avec la génération qui le conçut à son image. Cet Idéal enveloppe l’essence de ce que fut le Romantisme : c’est lui dont Flaubert subit la fascination lorsque, du fond de sa province, il lut et relut les poètes nouveaux et s’intoxiqua pour toujours de leurs imaginations extraordinaires et dangereuses.»

 

Paul_Bourget

Paul Bourget (2 september 1852 – 25 december 1935)

 

 

De Nederlandse dichter en schrijver Willem de Mérode (pseudoniem van Willem Eduard Keuning) werd op 2 september 1887 geboren in Spijk. Zie ook mijn blogs van 21 maart 2006, 2 september 2006, 21 maart 2007 en 2 september 2007 en mijn blog van 21 maart 2008.

 

In vriendenkring drink ik de gouden wijn

In vriendenkring drink ik de gouden wijn.
In eenzaamheid ben ik bedroefd en ween.
O arm aards dal, waar ’t onbestendige standhoudt.
Het beste is hier: altijd dronken zijn.

 

 De brief

 

Toen de avond de kamer innam,
Werd de spiegel met licht gevuld.
De brief, die ik niet meer lezen kon,
Glansde koel als het zachte gezicht
Van een kalm gestorvene,
Wiens lippen een vleug warmte vasthouden
Om onze laatste kus niet te verschrikken.
De samenvouwing der handen
Wil ons naderen reeds niet meer kennen,
Hun verstrengeling weert ons.

Onder de zoete woorden staat een naam gekrabbeld.
Liefkozend spreek ik die uit.
Aan mijn tanden tintelt ijs.

 

 

Strofe

Bloemen en jeugd zijn opgenomen
In een wit glanzen; ons hart is ontdaan.
Zij moeten tot het grote rijpen komen,
In wijde stilte wezen, en voortaan
Zwaarder leven, en schielijk verloren
Gaan aan zichzelf, aan alles vergaan.
Bloemen en jeugd … een kort rood gloren
Zien wij langs onze tranen slaan.
God, als zij U niet toebehoren,
Waarom blaast Gij hun lichten aan?

 

demerode

Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)