David Shapiro, Christopher Durang, Jimmy Santiago Baca, Anton van Duinkerken, André Aciman, Nyk de Vries

De Amerikaanse dichter, criticus en historicus David Shapiro werd geboren op 2 januari 1947 in Newark, New Jersey. Hij studeerde aan de Columbia University en de University of Cambridge. Hij groeide op met in de buurt vberoemdheden als Warhol en trok op met iedereen van Beatles en Stones tot Ginsburg. Shapiro doceerde aan Columbia, Bard College, Cooper Union, Princeton University, en William Paterson University.

 

Song for Hannah Arendt

 

Out of being torn apart

 comes art.

 Out of being split in two

 comes me and you. HA HA!

 Out of being torn in three

 comes a logical poetry. (She laughed but not at poetry.)

 Out of the essential mistranslation

 emerges an illegitimate nation.

 Better she said the enraged

 than the impotent slave sunk in the Bay.

 Out of being split into thirteen parts

 comes the eccentric knowledge of “hearts.”

 (Out of being torn at all

 comes the poor-rich rhyme of not knowing, after all.)

 And out of this war, of having fought

 comes thinking, comes thought.

 

 

Voiceless

 

They were right who inveighed against

 the voice,

 too sexual an organ

 the rabbis whose laryngologists

 those who stopped a doctor

 by their side like a singer

 who refused to listen

 and put a wall where voice had been

 they died the lover of branches

 of fire of the tape recorder used for good or ill your burning hair

 If we were blind

 and if we were known to listen

 we would find one another

 by your voice alone

 (what you loved or Lillith loved was you and yes and permission)

 and we are blind

davidshapiro

David Shapiro (Newark, 2 januari 1947)

 

De Amerikaanse toneelschrijver Christopher Durang werd geboren op 2 januari 1949 in Montclair, New Jersey. Zie ook mijn blog van 2 januari 2007 en ook mijn blog van 2 januari 2008 en ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

Uit: Sister Mary Ignatius Explains It All For You

 

“SISTER. (to Philomena) You, with the little girl. Tell me about yourself.

PHILOMENA. Well, my little girl is three, and her name is Wendy.

SISTER. There is no Saint Wendy.

PHILOMENA. Her middle name is Mary.

SISTER. Wendy Mary. Too many Y’s. I’d change it. What does your husband do?

PHILOMENA. I don’t have a husband.

(Long pause)

SISTER. Did he die?

PHILOMENA. I don’t think so. I didn’t know him for very long.

SISTER. Do you sign your letters “Mrs.” or “Miss”?

PHILOMENA. I don’t write letters.

SISTER. Did this person you lost track of marry you befolre he left?

PHILOMENA. (sad) No.

SISTER. Children, you are making me very sad. (to Philomena) Did you get good grades in my class?

PHILOMENA. No, Sister. You said I was stupid.

SISTER. Are you a prostitute?

PHILOMENA. Sister! Certainly not. I just get lonely.

SISTER. (to Philomena and the audience both)
The Mother Superior of my own convent may get lonely, but does she have illegitimate children?

ALOYSIUS. There was that nun who stuffed her baby behind her dresser last year.

(Sister stares at him)

ALOYSIUS. It was in the news.

SISTER. No one was addressing you, Aloysuis. Philomena, my point is that loneliness does not excuse sin.

PHILOMENA. But there are worse sins. And I believe Jesus forgives me. After all, he didn’t want them to stone the woman taken in adultery.

SISTER. That was merely a political gesture. In private Christ stoned many women taken in adultery.

DIANE. That’s not in the Bible.

SISTER. (suddenly very angry) Not everything has to be in the Bible. (to audience, trying to recoup) There’s oral tradition in the Church. One priest tells another priest something, it gets passed down through the years.

PHILOMENA. But don’t you believe Jesus forgives people who sin?

SISTER. Yes, of course. He forgives you, but he’s tricky. You have to be truly sorry, and you have to truly resolve not to sin again, or else. He’ll send you straight to hell just like the thief He was crucified next to.

PHILOMENA. I think Jesus forgives me.

SISTER. Well I think you’re going to hell. (to Aloysius) And what about you? Is there anything the matter with you?

ALOYSIUS. Nothing. I’m fine.”

 

Durang

Christopher Durang (Montclair, 2 januari 1949)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver Jimmy Santiago Baca werd geboren in Santa Fe, New Mexico, op 2 januari 1952. Op tweejarige leeftijd werd hij door zijn ouders in de steek gelaten. Hij woonde enkele jaren bij zijn grootmoeder en werd daarna in een weeshuis geplaatst. Toen hij 21 was werd hij veroordeeld wegens drugsbezit en verdween hij voor zes en een half jaar in de gevangenis. In die tijd leerde hij zichzelf lezen en schrijven. Een medegevangene spoorde hem aan de gedichten die hij schreef voor publicatie op te sturen en zijn debuutbundel Immigrants in Our Own Land werd meteen goed ontvangen. In 1987 ontving hij voor zijn half-autobiografische Martin and Meditations on the South Valley de American Book Award for poetry. Andere bundels van hem zijn:  C-Train and Thirteen Mexicans: Dream Boy’s Story, Healing Earthquakes (2001), Set This Book on Fire (1999), In the Way of the Sun (1997), Black Mesa Poems (1995), Poems Taken from My Yard (1986), en  What’s Happening (1982)

 

Count-time 

 

Everybody to sleep the guard symbolizes

on his late night tour of the tombs.

When he leaves, after counting still bodies

wrapped in white sheets, when he goes,

 

the bodies slowly move, in solitary ritual,

counting lost days, mounting memories,

numbering like sand grains

the winds drag over high mountains

to their lonely deaths; like elephants

they go bury themselves

under dreamlike waterfalls,

in the silence.

 

 

To My Own Self 

 

My hands the Hook thunder hangs its hat on,

My breast the Arroyo storms fill with water,

My brow the Horizon sunrise fills,

My heart the Dawn weaving blue 

 

Baca

Jimmy Santiago Baca (Santa Fe, 2 januari 1952)

 

De Nederlandse dichter, essayist, redenaar en literair-historicus Anton van Duinkerken werd op 2 januari 1903 geboren in Bergen op Zoom. Zie ook mijn blog van 2 januari 2007 en mijn blog van 26 december 2007 en ook mijn blog van 2 januari 2008 en ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

Uit: Goethe’s ‘West-Oestlicher Divan’

“Zijn tweede reis naar Italië, ondernomen in 1790, heeft een ingrijpende beteekenis gehad voor Goethe’s ontwikkeling als lyrisch dichter. Zooals hij van den eersten zwerftocht in het klassieke landschap de voltooide ‘Iphigenie auf Tauris’ meebracht, zoo schreef hij op den tweeden zijn ‘Römische Elegien’, die, in tegenstelling tot zijn jeugd-poëzie, niet langer de neerslag zijn van een zwoel en chaotisch gemoedsleven, doch de plastische weergave van een helder, omgrensd en aan maat gebonden genot. Thans bezingt hij niet meer de smart van een onbestembare weemoed, maar de vreugde van het oogenblikkelijk geluk en de liefde tot het ontroerend-nabije:

 

 Oh, wie fühl ich in Rom mich so froh! gedenk’ ich der Zeiten

 Da mich ein graulicher Tag hinten im Norden umfing,

 Trübe der Himmel und schwer auf meine Scheitel sich senkte,

 Farb- und gestaltlos die Welt um den Ermatteten lag,

 Und ich über mein Ich, des unbefriedigten Geistes

 Düstre Wege zu spähn, still in Betrachtung versank.

 Nun umleuchtet der Glanz des helleren Aethers die Stirne…

 

Zulk een verheldering van het gevoel maakt den getroebleerden Goethe der achttiende eeuw tot den verlichten Europeeër, die hij in de negentiende eeuw vooral geweest is. Het Europeanisme was reeds een ideaal van Voltaire; het werd een begeerenswaardige droom in de bewogen jaren na de Fransche Omwenteling; sommigen dachten het spoedig verwerkelijkt te zullen zien door den gemengden opmarsch van Napoleons Europeesche legerbenden. Ook Goethe streefde naar dat ideaal, niet zoozeer om algemeen-humanitaire beweegredenen als wel uit gehoorzaamheid aan zijn romantischen expansie-drang. Want bij de beoordeeling van Goethe’s ‘classicisme’ vergete men nooit, dat dit zijn oorsprong vond in een dóór-en-dóór romantisch gemoed. Het ontstond uit een behoefte aan innerlijke verruiming. Daarom kon het ‘huwelijk tusschen Faust en Helena’ weliswaar Euphorion, den goedgedragene, voortbrengen, maar naar zijn wezen kon het geen gelukkig huwelijk zijn. De verruiming en verheldering van den Germaanschen droom door den Helleenschen geest schiep nog geen klaarheid en ruimte genoeg. Immers de Germaan had zich niet alleen met den Griek te verzoenen, doch de volledige Europeeër, die een kind uit deze verbintenis was, moest zich daarna vereenigen met de moederlijke wijsheid van het Oosten. Goethe’s geestesgroei is een onophoudelijke expansie geweest, die deze romanticus zich enkel veroorloven kon, omdat hij, door zijn maatgevoel beheerscht, bij alle expansie zichzelf wist te blijven.”

 

Anton_van_Duinkerken

Anton van Duinkerken (2 januari 1903 – 27 juli 1968)
Standbeeld in Bergen op Zoom

 

De Amerikaanse schrijver, essayist en literatuurwetenschapper André Aciman werd geboren op 2 januari 1951 in Alexandrië in Egypte. Zie ook mijn blog van 2 januari 2008 en ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

Uit: Shadow Cities

 

„107th, very quiet, very narrow, tucked away around the corner, reminded me of those deceptively humble alleys where one finds stately homes along the canals of Amsterdam.

And 106th, as it descended toward Central Park, looked like the main alley of a small town on the Italian Riviera, where, after much trundling in the blinding light at noon as you take in the stagnant odor of fuel from the train station where you just got off, you finally approach a sort of cove, which you can’t make out yet but which you know is there, hidden behind a thick row of Mediterranean pines,

over which, if you really strain your eyes, you’ll catch sight of the tops of striped beach umbrellas jutting beyond the trees, and beyond these, if you could just take a few steps closer, the sudden, spectacular blue of the sea.

To the west of Straus Park, however, the slice of Riverside and 106th had acquired a character that was strikingly Parisian, and with the fresh breeze which seems to swell and subside all afternoon long, you sensed that behind the trees of Riverside Park, serene and silent flowed an elusive Seine,

and beyond it, past the bridges that were to take you across, though you couldn’t see any of it yet, was not the Hudson, not New Jersey, but the Left Bank— not the end of Manhattan, but the beginning of a whole bustling city waiting beyond the trees—as it waited so many decades ago when, as a boy, dreaming of Paris, I would go to the window, look out to the sea at night, and think that this was not North Africa at all, but the Ile de la Cité. Perhaps what lay beyond the trees was not the end of Manhattan, or even Paris, but the beginnings of another, unknown city, the real city, the one that always beckons, the one we invent each time and may never see and fear we’ve begun to forget.

There were moments when, despite the buses and the trucks and the noise of people with boom boxes, the traffic light would change and everything came to a standstill and people weren’t speaking, and the unrelenting sun beat strong on the pavement, and I would almost swear this was an early summer afternoon in Italy, and that what lay behind Riverside Park was not just my imaginery Seine, but the Tiber as well. What made me think of Rome was that everything here reminded me of the kind of place all tourists know well: that tiny, empty piazza with a little fountain, where, thirsty and tired with too much walking all day, you douse your face, then unbuckle your sandals, sit on the scalding marble edge of a Baroque fountain, and simply let your feet rest a while in what is always exquisitely clear, non-drinkable water.“

 

Aciman

André Aciman (Alexandrië,  2 januari 1951)

 

De Nederlandse dichter Nyk de Vries werd geboren in Noordbergum op 2 januari 1971. Zie ook mijn blog van 2 januari 2009.

Motorman

Hij reed almaar rond op zijn motorfiets en nooit wist ik wat er in zijn hoofd omging. Op een dag volgde ik hem naar zijn hut in het bos. Ik liep naar het hokje toe en duwde de deur met kracht open. Voor mij lag languit achterover op de houten vloer de motorman. Hij keek op, kwam langzaam overeind en staarde me aan met een vreemd rood gezicht. Ik wilde iets zeggen, maar voor ik daarin slaagde, verdween de motorman zonder ooit terug te keren. Ik nam mijn intrek in het huisje en woonde er uiteindelijk ruim twintig jaar. Het is waar wat ze zeggen: elk nieuw huis moet beter zijn dan het vorige.

NykdeVries

Nyk de Vries (Noordbergum, 2 januari 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 2e januari ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

 

Jean-Bernard Pouy, Hans Herbjørnsrud, Peter Redgrove, Isidoor Teirlinck, Gerhard Amanshauser, Luc Decaunes

De Franse schrijver Jean-Bernard Pouy werd geboren op 2 januari 1946 in Parijs. Zie ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

Uit: Sur le quai

« Peu à peu, il revint près du quartier du Petit-Maroc. Sous la façade vieillotte d’une ancienne usine, sur un étal en plein vent, de jeunes pêcheurs vendaient des huitres très vertes qu’ils servaient avec un petit verre de vin blanc acide. Yorgos les trouva délicieuses. C’était une fracture dans son malheur diffus, cette fraîcheur coulant dans le palais. […]

 

« Il s’enfonça dans le petit bourg de Penhoet, en bout de port, très près des Chantiers, longeant une cale vide de paquebot, avec ses plots, au fond, comme des bubons de béton. Les grosses et antiques grues étaient maintenant très proches et inaccessibles en même temps. Elles ne paraissaient même pas assez fortes pour soulever le poids qui engourdissait encore sa poitrine. Et des jardins, des sablières, et ce décor industriel et paisible à la fois, comme s’il était en construction et que les maçons étaient partis. Un navire dans l’estuaire, remontant vers Nantes. Des oiseaux, par milliers, constellant le ciel laiteux.

 

« Il fit en tremblant quelques croquis mais ils lui semblèrent tous ratés. Il marcha vite et longtemps, refit une nouvelle fois le tour du port et de la zone navale, reconnaissant le paysage et le découvrant comme au premier jour, c’était ça la poésie de Saint-Nazaire, rien pour attirer l’œil, mais tant d’images que l’on n’oubliera jamais. Il évoqua tous ces marins pour qui c’était le quotidien des ports. Il pensa un moment à Spilliaert, ce peintre qu’il avait découvert, un jour, en passant par Ostende. »

 

jean-bernard-pouy

Jean-Bernard Pouy (Parijs 2 januari 1946)

 

De Noorse schrijver Hans Herbjørnsrud werd geboren op 2 januari 1938 in Heddal, Telemark. Hij werkte een tijd als leraar en bestiert sinds 1976 de boerderij van zijn ouders in de buurt van Notodden. Daamee zet hij een lange traditie van zijn land voort en leidt hij een dubbelleven als boer en schrijver. Op zijn relatief late debuut in 1979 met de prozabundel Vitner volgden zes dunne boekjes met verhalen van verschillende lengte. Gold hij eerst nog als een geheime tip en als een „schrijvers schrijver“, nu krijgt hij voor zijn werk in heel Scandinavië waardering. Ook is zijn werk vertaald in het Duits, Engels, Frans, Russisch, Tsechisch, Sloveens, Hongaars, Hindi en Bangla.

 

Uit: Die Brunnen (Vertaald door Ulrich Sonnenberg)

 

„Ich muss mich beeilen, um diese Geschichte zu schreiben. Ich muss bald hier raus. Heute Abend kommen meine Schwiegertochter Ting Ting und mein Enkel Man Lok zu Besuch. Anna wird sie um 20:45 Uhr am Busbahnhof abholen, sie sollen hier in meinem Arbeitszimmer im Backhaus wohnen.

Bis sie kommen, muss meine Geschichte fertig sein. Es eilt. Ich muss raus. Die Zeit ist knapp. Ich laufe und schreibe und laufe.

6:04:53, die Uhr zeigt 6:04:53, ich biege von der Treckerspur ab, hebe beide Arme vors Gesicht und kämpfe mich durch das dichte Fichtengehölz hinunter zu dem kleinen Fluss. An der Böschung vor dem Biberdamm bleibe ich einen Augenblick stehen, verschnaufe und beiße mir auf die Zungenspitze.

Es eilt. Mir bleibt doch nur der heutige Tag für meine Geschichte. Ich habe am Telefon gehört, dass Man Lok inzwischen ein Zweibeiner geworden ist und in Oslo über den Fußboden wackelt.

Sie müssen den Hörer auf den Boden gelegt haben, denn die taumeligen Schritte unseres Enkelkindes dröhnten mir direkt ins Ohr. Es eilt, ich breite die Arme aus und balanciere vorsichtig über den Biberdamm; mit dem Joggingstein in der geballten Faust über den blanken Wasserspiegel des Weihers, und mit gespreizten Fingern über das Durcheinander aus Zweigen und Ästen an der Unterseite der Böschung. Bei jedem meiner Schritte zeigen sich leichte Wellen auf dem reglosen Wasser des Tümpels.

Dann bin ich auf der anderen Seite und laufe den Pfad durch den Erlenwald bis zur Heddøla. 6:06:13, ich folge dem Weg flussaufwärts und laufe jetzt immer schneller, obwohl der Fluss reißender wird und ich gegen den Strom laufe. Mou, keiwai und gwei, murmele ich. Sie haben mir erzählt, dass Man Lok ein chinesisches Bilderbuch bekommen hätte und er die Wörter seiner Eltern nachzuahmen versucht,

während er sich die Bilder ansieht. Er kann bereits drei Wörter Chinesisch, haben sie gesagt und mir erklärt, mou bedeutet niemand, keiwai heißt merkwürdig und gwei ist ein Gespenst.“

 

Herbjørnsrud

Hans Herbjørnsrud (Heddal, 2 januari 1938)

 

De Britse dichter Peter William Redgrove werd geboren op 2 januari 1932 in Kingston upon Thames, Surrey. Hij werd opgeleid aan Taunton School, and Queens’ College, Cambridge, waar hij de dichters Ted Hughes en Harry Guest ontmoette. Hij doceerde aan de University van Buffalo in 1961/2, en was Gregory Fellow aan de University of Leeds.

 

Tapestry Moths

 

I know a curious moth, that haunts old buildings,

A tapestry moth, I saw it at Hardwick Hall,

‘More glass than wall’ full of great tapestries laddering

And bleaching in the white light from long windows.

I saw this month when inspecting one of the cloth pictures

Of a man offering a basket of fresh fruit through a portal

To a ghost with other baskets of lobsters and pheasants nearby

When I was amazed to see some plumage of one of the birds

Suddenly quiver and fly out of the basket

Leaving a bald patch on the tapestry, breaking up as it flew away.

A claw shifted. The ghost’s nose escaped. I realised

 

It was the tapestry mohts that ate the colours like the light

Limping over the hangings, voracious cameras,

And reproduced across their wings the great scenes they consumed

Carrying the conceptions of artists away to hang in the woods

Or carried off never to be joined again or packed into microscopic eggs

Or to flutter like fragments of old arguments through the unused kitchens

Settling on pans and wishing they could eat the glowing copper

 

The lamb-faced moth with shining amber wool dust-dabbing the pane

Flocks of them shirted with tiny fleece and picture wings

The same humble mask flaming in the candle or on the glass bulb

Scorched unwinking, dust-puff, disassembled; a sudden flash among the hangings

Like a window catching the sun, it is a flock of moths golden from eating

The gold braid of the dress uniforms, it is the rank of the family’s admirals

Taking wing, they rise

Out of horny amphorae,
pliable maggots, wingless they champ

The meadows of fresh salad, the green glowing pilasters

Set with flowing pipes and lines like circuits in green jelly

Later they set in blind moulds all whelked and horny

While the moth-soup inside makes itself lamb-faced in

The inner theatre with its fringed curtains, the long-dressed

Moth with new blank wings struggling over tapestry, drenched with its own birth juices

 

Tapestry enters the owls, the pipistrelles, winged tapestry

That flies from the Hall in the night to the street lamps,

The great unpicturing wings of the nightfeeders on moths

Mute their white cinders . . . and a man,

Selecting a melon from his mellow garden under a far hill, eats,

Wakes in the night to a dream of one offering fresh fruit,

Lobsters and pheasants through a green fluted portal to a ghost.

 

Redgrove1

Peter Redgrove (2 januari 1932 – 16 juni 2003)

 

De Vlaamse schrijver Isidoor Teirlinck werd geboren in Zegelsem op 2 januari 1851. Zie ook mijn blog van 2 januari 2008 en ook mijn blog van 2 januari 2009.

Uit: Arm Vlaanderen

„De zon daalde lager aan de westerkim en wierp eenen valen, treurigen glans over het stille landschap. Overal schudd’en de boomen hunne gele bladeren af en het avondwindje, dat zich zachtjes verhief, ritselde geheimzinnig door loover en twijgen. Hier en daar stapten de paarden langzaam, met gebogen kop – hun slavenleven schier bewust – vóor den ploeg en trokken lange, rechte voren door de naakte velden.

In het Meierboschje kleurden zich, met de bonte najaarstinten, de bladeren van het kreupelhout, en de bramen en hagedoornen hingen er hunne zwartviolette en roode beziën tusschen.

Aan den voet van eenen der populieren hield een boer zich reeds zoolang roerloos, alsof hij er dood stonde. Hij was op zijn zondagsch uitgedost, had eenen zwaren eiken stok in de rechterhand en een pakje in den blauwen neusdoek aan den linkerarm. Hij zag er buitengewoon zuiver en zindelijk uit. Zijn blauwe kiel was versch gewasschen en gestreken; hagelblank keek zijn hemd aan den hals uit; zijne hooge schoenen met lederen snoeren blonken als spiegels; en men mocht vermoeden, dat hij de zwart en geel gestreepte broek zoo kort droeg om ze niet te bevuilen.

Alhoewel zijn gelaat glad geschoren was, toch schuilde er, onder de grove haren pet, een aangezicht, dat zeker aan weinige lieden bevallen kon. Het groote hoofd was als tusschen de sterke schouders gedrukt. De diepliggende oogen zaten vol wantrouwen en ontevredenheid. Dat alles maakte, met het donkerrood, dik gelaat, den buitengewoon breeden stompneus tusschen de bolle wangen, de zware, hangende onderlip iets waarlijk terugstootends.

De man hield den strakken blik onafgewend naar den boomgaard der groote hoeve, die een weinig verder, lager naar het dorpje toe, zich verhief. Kalkoenen, hanen en hennen zworven er kakelend en kraaiend rond; een levenslustig veulen liep hinnikend tusschen de fruitboomen; een pauw liet op eene korenmijt zijnen helderen gorgelkreet hooren. Doch de man had slechts aandacht voor eenen appelaar, die ver boven de andere uitstak.“

Teirlinck_Isidoor

Isidoor Teirlinck (2 januari 1851 – 27 juni 1934)

 

De Oostenrijkse schrijver Gerhard Amanshauser werd geboren op 2 januari 1928 in Salzburg. Zie ook mijn blog van 2 januari 2007 en ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

Uit: Ein Unbekannter aus Österreich: Gerhard Amanshauser als Lyriker (Door Dante Andrea Franzetti)

 

„In den allermeisten der fünfzig Gedichte schwingt verhaltene Trauer über die Vergänglichkeit der Dinge und des Lebens mit. Die blitzende Ironie, der bissige Humor, die Aggression auch, die manchmal in den essayistischen Schriften auftauchen, scheinen einer sanften Schwermut gewichen zu sein. Man spürt: diese Gedichte sind eng verbunden mit dem eigenen Erleben und Erdulden einer vanitas, mundi, in der sich doch nur die vanitas hommi spiegelt: „Und wieder die Rinne / mit Blättern verstopft; / und wieder glitzernd im Wind / verwildertes Wasser / am Fenster vorbei / und hinab: ein verschleudertes Jahr” („November”).

Andere Gedichte handeln von den „Feldgrauen” und „Veteranen”, die mit ihren lauthalsen Umzügen „die Toten schänden”; wieder andere sind Stadtimpressionen, in denen sich, heimlich und hinterhältig, der Tod ankündigt im „Staub, darin Bombenschutt aufweht”, oder auch nur Verlorensein, Orientierungslosigkeit, wie in „Trambahnfahrt”: „Im Wagen weint schon lang ein Kind; / der Betrunkene ist eingeschlafen / und hat vergessen, wo wir sind”. Und im Gedicht „Paris” tritt einem die Vergeblichkeit allen menschlichen Bemühens in Gestalt der Bettler entgegen, die sich auf den Gittern über dem Schacht der Untergrundbahn wärmen, während die Stadt altert und vergeht.

Gerhard Amanshauser hat mit diesen Gedichten, von denen einige – welchen anderen Begriff verwenden? – von vollkommener Schö
nheit sind, erneut bewiesen, wie sehr er sich jeder Kategorisierung entzieht. Philosoph, Essayist, Erzähler, Romanautor – und jetzt auch Lyriker. Wer diese Gedichte gelesen hat (und dazu die anderen Bücher Amanshausers), der mag hinter keine dieser Bezeichnungen mehr ein Fragezeichen setzen.“

 

Amanshauser

Gerhard Amanshauser (2 Januar 1928 – 2 September 2006)

 

 

De Franse dichter en schrijver Luc Decaunes werd geboren op 2 januari 1913 in Marseille. Zie ook mijn blog van 2 januari 2009.

 Nocturne

 Toutes les bêtes de la nuit
Qui se viennent brûler aux lampes,
Toutes les bêtes de la nuit
À la nuit la nuit se ressemblent :
Ne savent rien de l’existence,
Ne savent rien du feu qui mord;
Elles n’ont d’autre espérance
Que leur flambante agonie.
On les croirait folles d’oubli.
Du bout de la nuit aspirées
Par cette pompe de lumière,
Du profond de l’ombre accourant
En tourbillonnantes mêlées,
Elles se jettent durement
À la gueule du feu sans larmes;
Et le feu les emplit d’extase,
Les consume, les accomplit,
Dans l’éclat d’une fausse aurore :
Bêtes d’amour, bêtes dupées
Par le clair manchon de la mort.

 

Decaunes

Luc Decaunes (2 januari 1913 – ? 2001)

Ulrich Becher, Ernst Barlach, Blaga Dimitrova, Wilhelm Bölsche, Paul Sédir, Philip Freneau, Look J. Boden

De Duitse schrijver Ulrich Becher werd geboren op 2 januari 1910 in Berlijn. Daar studeerde hij ook rechten. Hij maakte al tijdens zijn schooltijd kennis met de schilder George Grosz die zijn grafische talent ontdekte en hem als zijn enige leerling aannam. In 1932 verscheen zijn eerste novellenbundel Männer machen Fehler. In 1933 echter al werd zijn werk als ontaard op de brandstapel gegooid. Becher verliet Duitsland en leefde vervolgens in steden als Parijs, Wenen, Praag en Londen. In 1941 vluchtte hij naar Brazilië en kwam tenslotte in 1944 in New York terecht. In 1948 keerde hij naar Europa terug en behaalde in Wenen een grandioos succes met het toneelstuk Der Bockerer im Gepäck.

 

Uit: Murmeljagd

 

“Pardon … Herr Doktor de Colana?”

„Grrunngg-gungg-hä?“ Ein verschleimtes Gurgeln. Sein Glotzblick irrte von der Decke, blieb blöd auf mir haften.

„Entschuldigen Sie höflichst die Störung, Herr Doktor. Ich komm nämlich als – hmja – als Interessent.“

„Uäh … ääh … uah …“ Ein gestöhntes Gähnen. Die entzündeten Lider fielen zu. Jetzt hob und senkte die Brust sich regelmäßig, ich glaubte ihn wieder eingeschlafen. Da blinzelte er mich abermals an, stier-blöd.

„Ich meine, als Käufer. Hm, als eventueller Käufer eines Spaniels.“

Nun wich der Ausdruck völliger Stumpfe einem mählichen Begreifen. Ja, etwas wie feindseliger Hochmut begann mich aus diesen qualligen Augen anzulauern. Unter kolossalischen Ächzern, von neun Schwanzstummeln freudigst bewedelt, hob er seine verdreckten Stiefel vom Bettfuß, taumelte er hoch, kauerte er auf der Bettkante und zog sich mit lahmen Griffen den gelockerten schwarzen Schlips zurecht, knöpfte sein langschößiges schwarzes Jackett. Die Helle blitzte auf einer violett leuchtenden Akne, die die linke Nüster seiner an sich nicht unedel geformten Nase verunstaltete.

„Vacca Madonna“, grunzte er, mich ungnädiger anblinzelnd als der Erzvater. „Wie kommen Sie … wer hat Sie hergeschickt?“ Er sprach ein fast akzentfreies Hochdeutsch.

„Herr Pizzagalli.“

„Pizzagalli, hä?“ Ächzen. Plötzlich stand er auf den Beinen, spitzte den überfransten Mund zu einem küssenden Geräusch: „Pf-pf, Sirio! Venga qui.“

Ein etwa dreivierteljähriger Wachtelhund mit pechschwarzem jugendglänzendem Fell krabbelte gehorsam übers Bett. De Colana packte ihn schwankend an der lockern Nackenhaut, schob sich näher und hielt ihn mir brüsk dicht vor die Nase, fast daß er ihn mir ins Gesicht geschwenkt hätte.

„Zwölfhundert Franken!“ knarrte er. Gesäuerter Schnapshauch schlug beizend unter den Schnurrbartfransen hervor.

 Ich dachte nicht dran, einen Hund zu kaufen; wie konnten wir, Flüchtlinge ohne Zuhaus, ein Haustier an uns binden? Dennoch verblüffte mich der Preis. Ich betrachtete Sirio. Er hing mir vor der Nase, ohne Zappeln, ganz artig leidende Unschuld, und glotzte mich aus seinen jungen runden Onyx-Augen an.

 

becher

Ulrich Becher (2 januari 1910 – 15 april 1990)

 

De Duitse, expressionistische beeldhouwer en schrijver Ernst Barlach werd geboren in Wedel, Pinneberg op 2 januari 1870. Barlach volgde een opleiding tot kunstschilder en beeldhouwer aan de kunstacademie in Dresden bij Robert Dietz. Hij vervolgde zijn studie aan de Académie Julian in Parijs en kreeg in 1909 een beurs voor een verblijf in Villa Romana, Florence. Vanaf 1897 was Barlach als vrij kunstenaar werkzaam. Hij trok zich in 1901 terug in zijn geboortestad Wedel. In 1906 bezocht hij Rusland om inspiratie op te doen en in 1910 verhuisde hij naar Güstrow in Mecklenburg, waar hij een atelier/woonhuis liet bouwen aan de Inselsee. Hij schiep hier zijn belangrijkste werken. Barlach maakte diverse herdenkings- en oorlogsmonumenten: in 1922 Schmerzensmutter in Kiel; in 1929 Der Schwebende in de kathedraal van Güstrow; in 1928 Der Geistkämpfer in Kiel; in 1929 het Magdeburger Ehrenmal in de kathedraal van Magdeburg en in 1931 het Hamburger Ehrenmal.

In 1934 behoorde Barlach tot de kunstenaars die de zogenaamde Aufruf der Kulturschaffenden van de NSDAP heeft ondertekend. Dit voorkwam niet dat tegen Barlach een lasterkampagne werd gevoerd, hetgeen uiteindelijk leidde tot de vernieling of verwijdering van diverse monumenten (enkele werken zijn in 1945 vervangen of herplaatst). In 1937 kreeg hij een expositieverbod opgelegd door de Reichskammer der Bildenden Künste. Zijn kunstuitingen werden door het naziregime beschouwd als Entartete Kunst. Meer dan 400 werken werden als zodanig uit openbare collecties verwijderd.

 

Uit: Ein selbsterzähltes Leben

 

„Großvater Barlach hatte Liebeskummer, und seine Söhne wachten mit ihm und halfen seufzen. Dann wurde es sehr spät, bis das erlösende Wort fiel: »So gebt die Bibel«; denn nur, wenn der Bibelabschnitt gelesen war, durfte nach der Ordnung des Pfarrhauses in Bargteheide zu Bett gegangen werden. Und mein Vater zeichnete, selbst in dieselbe Person schmerzlich verliebt, zeichnete Großvater Barlach mit seinen Söhnen von der einen Seite auftretend, Bertha Korneels aber, einen großen Geldbeutel herweisend, von der andern.

Ein bißchen Zeichnen oder Malen oder Schreiben mehr oder weniger fiel in der Familie nicht auf. Tante Friede schöpfte aus dem Vollen der Farbe und schonte auch die Leinwand nicht – und mit der gerahmten Leinwand nicht Wohnungen, Wände, Stuben, Dielen und alles Gelaß derer, die keine Wahl hatten zwischen Nehmen und Ablehnen. Auch ihre Rede quoll aus dem Überfluß; ihre schäumende Suada, hervorbrechend aus unausschöpfbaren Lungen, verglich mein Vater mit der der Königin Margarete in Richard dem Dritten. Tante Erne, zufrieden mit dem von ihrem Gott nur kümmerlich bemessenen Vermögen, strich im Glauben an den Wert alles aus Liebe Gegebenen ihre grundehrlichen Zaghaftigkeiten aufs gutwillige Papier. Und wenn es sich bei den Brüdern einigermaßen verhielt, so geriet es bei den Söhnen um so hemmungsloser; Vetter Friedrich wurde Maler, Vetter Ernst zog das zeichnerische und schreibende Bekennen und Beteuern mit einer seltsamen, draufgängerischen Unbedenklichkeit in den Dienst einer begeisterten Menschenfischerei, aus dem ihn noch als Student der Theologie der unbedenklichere Menschenfischer Tod verjagte – und sein Bruder Karl, obgleich Jurist, gestaltet mit reiner Treue, was Herz und Auge ihm in Lust und Qual zu verwinden geben und bildend aus dem Bereich des Erlebens in den des Betrachtens zu retten auffordern.

Aber mein Großvater starb nicht als Witwer. Als er an seinem ersten Enkel das Werk der Taufe übte, stand er, frisch verlobt, mit seinem Sohn auf dem Balkon des Ratzeburger Hauses, legte reuig die Hände auf das Gitter und seufzte aus tiefster Seele: »Wo ward ick se wedder los?«

 

barlach2

Ernst Barlach (2 januari 1870 – 24 oktober 1938)
Zelfportret

 

 

De Bulgaarsse dichteres Blaga Nikolova Dimitrova werd geboren op 2 januari 1922 in Byala Slatina. Zie ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

Uit: Forbidden Sea

 

5.
The silhouette of a love,
refracted in my memory—
rootless seaweed
carried from far away
on a warm current.

How much bargaining with circumstance,
how many devious moves,
how much struggle with ourselves
and risk and recklessness
for just one meeting.

So close—the sea, jumping out of itself,
and again subsiding to its own element.
Around us—tourists,
shrieking cutouts
on the boiling background.

Only the two of us are quiet—
a small island amid the chaos,
so stormless, almost a mirage,
set against reality,
against your ticket home,
against tomorrow.

Vertaald door Ludmilla G. Popova-Wightman & Elizabeth A. Socolow

 

dimitrova

Blaga Dimitrova (2 januari 1922 – 2 mei 2003)

 

De Duitse schrijver Wilhelm Bölsche werd geboren op 2 januari 1861 in Keulen. Hij studeerde filosofie, geschiedenis en archeologie en trok in 1885 naar Berlijn, waar hij een centrale figuur werd in de “Friedrichshagener Dichterkreis“. In 1902 stond hij mede aan de wieg van de “Freie Hochschule Berlin” en hij was een gedreven promotor van de “Lebensreformbewegung”. Ook was hij redacteur van het in die tijd belangrijkste cultureel-politieke tijdschrift “Freie Bühne“.

 

Uit: Die Poesie der Großstadt

 

„Die moderne Großstadt ist baar aller Poesie, – wie oft das schon ausgesprochen worden ist! Man durchblättere die nachgelassenen Briefwechsel von Dichtern, die gezwungen waren, ihren Lebensabend im emporwachsenden Berlin, dem Berlin, das Großstadt vor ihren Augen wurde, zuzubringen. Klagen, nichts als Klagen! Das Ende aller Poesie ist dieses grauenvolle Häusermeer. Wer nicht die Mittel hat, wenigstens ein Drittel des Jahres fern von dieser kalten Welt in irgend einem Waldwinkel oder Seebade sich aufzuhalten, dem versiegt alsbald der heilige Quell, sein Herz wird leer und roh wie diese Steinkolosse, diese ungeheueren, schwirrenden Geschäftsräder, er geht unter an Leib und Seele.

Ich bin aus der Provinz nach Berlin gekommen, und was ich so oft gelesen hatte, habe ich geglaubt. Ich habe mir unter ein paar Jahren berliner Leben etwas vorgestellt wie eine bittere Kur, die man der Not gehorchend, schon einmal als moderner Mensch auf sich nehmen müsse zur Stählung des Geistes; die Poesie, so dachte ich, müsse fein säuberlich im untersten Gefache meines Koffers eingepackt liegen und liegen bleiben, bis diese schlimme Zeit der zwangsweisen Nordpolfahrt überstanden sei, später, bei Waldgrün und Bachesrauschen sollte sie schon wieder eine fröhliche Auferstehung feiern. Jahre sind vergangen und ich habe Berlin lieb gewonnen, nicht, wie so mancher, weil ich hier in hervorragendem Maße mein materielles Glück gemacht hätte, sondern als Poet. Wenn ich jetzt die Stadt durchwandere, vom Zentrum mit seinem wilden Strudel bis hinaus zur stillen Vorstadt, wo Welt und Welt, Dorf und Großstadt, Häusermeer und wogende Saatfläche sich berühren, so habe ich in mir nur ein Gefühl, das Gefühl der Ohnmacht gegenüber dieser Fülle des poetischen Stimmungsgehaltes, dieser Ueberfülle, die fast erdrückt, die in ihrer Größe nur einem gleicht, nämlich der Riesenstadt selbst.“

 

boelsche

Wilhelm Bölsche (2 januari 1861 – 31 augustus 1939)

 

De Franse schrijver, mysticus, Rozenkruiser en Martinist Paul Sédir (pseudoniem voor Yvon Le Loup) werd geboren op 2 januari 1871 in Dinan. Zie ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

Uit: Le Bienheureux Jacob Boehme

 

Pour décrire la vie admirable de cet homme miraculeux et comblé de grâces divines, dit Frankenberg, il faudrait un rhéteur plus accompli que moi-même. Mais, comme aucun de ses compatriotes ne s’est encore chargé de ce soin jusqu’à ce jour, je vais essayer de le faire brièvement au moyen de souvenirs que je recueillis de sa propre bouche, pendant les années 1623 et 1624, où je fus son voisin. C’est cette relation que nous allons reproduire, en la complétant par celles d’autres disciples du théodidacte ; le portrait que nous donnons est dessiné d’après un cuivre dont nous devons la communication à l’obligeance de M. L. Bodin, le libraire bien connu.

Le bienheureux Jacob Boehme est né en 1575 après Jésus-Christ dans la bourgade d’Alt-Seidenberg, à environ deux lieues de Görlitz en Ober-Lausitz. Son père Jacob et sa mère Ursule étaient de pauvres paysans honnêtes et vertueux. Dès sa jeunesse, il fut employé avec les autres enfants du village à garder les troupeaux.

Pendant l’une de ces journées solitaires, où le calme de la nature développait puissamment son esprit méditatif, il lui arriva une chose remarquable. S’étant trouvé un jour, vers l’heure de midi, un peu éloigné de ses camarades, il avait gravi les premières rampes d’une colline avoisinante, nommée « Landes-Crone », lorsqu’il aperçut, à un endroit qu’il me fit voir par la suite, une façon de porte formée de grandes pierres rouges ; il y entra et s’engagea dans un souterrain qui le mena devant une grande masse d’argent ; arrivé là, il sentit un vent de terreur pénétrer son être ; il n’osa donc toucher à rien, et redescendit précipitamment la colline.“

 

sedir

Paul Sédir (2 januari 1871 — 3 februari 1926)

 

De Amerikaanse dichter Philip Morin Freneau werd geboren op 2 januari 1752 in New York. Zie ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

To A New England Poet 

 

Though skilled in Latin and in Greek,

And earning fifty cents a week,

Such knowledge, and the income, too,

Should teach you better what to do:

The meanest drudges, kept in pay,

Can pocket fifty cents a day.

 

Why stay in such a tasteless land,

Where all must on a level stand,

(Excepting people, at their ease,

Who choose the level where they please:)

See Irving gone to Britain’s court

To people of another sort,

He will return, with wealth and fame,

While Yankees hardly know your name.

 

Lo! he has kissed a Monarch’s–hand!

Before a prince I see him stand,

And with the glittering nobles mix,

Forgetting times of seventy-six,

While you with terror meet the frown

Of Bank Directors of the town,

The home-made nobles of our times,

Who hate the bard, and spurn his rhymes.

 

Why pause?–like Irving, haste away,

To England your addresses pay;

And England will reward you well,

Of British feats, and British arms,

The maids of honor, and their charms.

 

Dear bard, I pray you, take the hint,

In England what you write and print,

Republished here in shop, or stall,

Will perfectly enchant us all:

It will assume a different face,

And post your name at every place,

From splendid domes of first degree

Where ladies meet, to sip their tea;

From marble halls, where lawyers plead,

Or Congress-men talk loud, indeed,

To huts, where evening clubs appear,

And ‘squires resort–to guzzle Beer.

 

Philip_freneau

Philip Freneau (2 januari 1752 – 18 december 1832)

 

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 2 januari 2009.

 

De Nederlandse dichter, tekstschrijver en uitgever Look J. Boden werd geboren in Vlaardingen op 2 januari 1974.