Norman Mailer, Anna Blaman, Alfred Kossmann, Anton Korteweg, Benoîte Groult

De Amerikaanse schrijver Norman Mailer werd op 31 januari 1923 in Long_Branch, New Jersey geboren. Zie ook mijn blog van 31 januari 2008 en mijn blog van 10 november 2007 en mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2009.

 

Uit: Harlot’s Ghost

 

„On a late-winter evening in 1983, while driving through fog along the Maine coast, recollections of old campfires began to drift into the March mist, and I thought of the Abnaki Indians of the Algonquin tribe who dwelt near Bangor a thousand years ago.
In the spring, after the planting of corn, the younger braves and squaws would leave the aged to watch over the crops and the children, and would take their birchbark canoes south for the summer. Down the Penobscot River they would travel to Blue Hill Bay on the western side of Mount Desert where my family’s house, built in part by my great-great-grandfather, Doane Hadlock Hubbard, still stands. It is called the Keep, and I do not know of all else it keeps, but some Indians came ashore to build lean-tos each summer, and a few of their graves are among us, although I do not believe they came to our island to die. Lazing in the rare joys of northern warmth, they must have shucked clams on the flats at low tide and fought and fornicated among the spruce and hemlock when the water was up. What they got drunk on I do not know, unless it was the musk of each other, but many a rocky beach in the first hollow behind the shore sports mounds of ancient clamshells, ground to powder by the centuries, a beach behind the beach to speak of ancient summer frolics. The ghosts of these Indians may no longer pass through our woods, but something of their old sorrows and pleasures joins the air. Mount Desert is more luminous than the rest of Maine.
Even guidebooks for tourists seek to describe this virtue: “The island of Mount Desert, fifteen miles in diameter, rises like a fabled city from the sea. The natives call it Acadia, beautiful and awesome.”
Beautiful and awesome. We have a fjord in the middle of Mount Desert, a spectacular four-mile passage by water between promontories on either side. It is the only true fjord on the Atlantic coast of North America, yet it is but a part of our rock-hewn splendor. Near the shore, peaks rise abruptly a thousand feet to afford sailing craft the illusion of great mountains, and our finest anchorage, Northeast Harbor, is in summer a dazzle of yachts.
Perhaps it is the nearness of our mountains to the sea, but silences are massive here, and summers have an allure not simple to describe. For one thing, we are not an island to attract people who follow the sun. We have almost no sand beach. The shore is pebble and clamshell strand, and twelve-foot tides inundate the rocks. Washed by incoming waves are barnacles and periwinkles, rockweed mussels, Irish moss, red seaweed, dulse. Sand dollars and whelks lie scattered in the throw of the surf. Kelp is everywhere and devil’s-apron often winds around one’s ankles. In the tide pools grow anemone and sponge. Starfish and sea urchins are near your toes.“

 

norman_mailer

Norman Mailer (31 januari 1923 – 10 november 2007)

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Anna Blaman werd geboren op 31 januari 1905 te Rotterdam. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2008 en ook mijn blog van 31 januari 2009.

 

Uit: Eenzaam avontuur

 

‘Maar zij, zij wachtte ook, al was ’t alleen maar op een weerzien, een ontmoeten, nieuws, een brief. Verschrikt hield ze de adem in, die holle en verongelijkte stemming was dus verlangen. Steels keek ze op naar Peps die in pyama door de kamer liep. Peps merkte niets. Veel kon er in je omgaan, veel kon je denken zonder dat een ander daar zelfs ook maar erg in had. Er speelde een vaag lachje om haar mooie mond. Mijn wezen achter een façade, dacht ze, een volkomen ondoordringbare façade die niets verraadt… Ze wachtte totdat hij haar blik ontdekte, een lieve blik die niets verried. Ze zag zijn bruine ogen, eerst verwonderd, dan met iets juichend… Ze sloeg haar armen om zijn hals en zei: “We blijven heel ons leven saampies.” – Ze zei het met een tederheid die niets verried. En het ontroerde hem… En onderwijl dacht ze er verder nog op door hoe diep een mens is en hoe gemakkelijk het is die diepten te verstoppen en er in weg te schuilen.’

‘Peps droeg een half kunstgebit. Dat nam hij uit de bovenkaak en borstelde hij schoon, boven de wastafel, zwijgend en van haar afgekeerd. Er waren ochtenden dat ze de voorkamer in liep, als hij dat deed, uit kiesheid en uit weerzin. Maar soms ook bleef ze juist zitten en dan zei ze iets waarom hij lachen moest of waarop hij moest antwoorden en spiedde ze via de spiegel waar hij voor stond naar zijn misvormde lach, zijn lispelende lipbewegingen. Zonder zijn tanden was hij weerloos, en hij wist het. Soms ook overviel ze hem precies op dat moment met tederheid. “Ach lieverd, kom toch even bij me, maar direct.” – Haar stem klonk mild, maar niettemin bevelend, als van een moeder met een absoluut gezag over haar leidzaam kind. Ze greep zijn handen, dwong hem op de knieën, streelde zijn hoofd, vlijde dat aan haar borst en keek hem in de ogen. En dat alles voordat hij zijn tanden weer had ingezet. Ze zag de vreugde in zijn ogen om haar vertedering, waarachter hij geen dubbelzinnigheid vermoeden kon. Ze zag zijn heimelijk bevangen vreugde, zonder tanden durfde hij natuurlijk niet te glimlachen en daarom koos hij een bepaald geluksmasker; roerloze bovenlip, een mond als in naïeve ernst, en alle vreugd verlegd in stralend kijken. Zo maakte ze het hem niet makkelijk. En op een ochtend ging ze nog wat verder. Ze ging naast hem voor de spiegel staan… Hij keerde zich toen af, verschrikt, en deed alsof hij, hoewel nog niet klaar met zijn gebit, iets zoeken ging. Maar zij keerde zich daarop ook om, leunend tegen de wastafel, en met dezelfde lach vol uitdaging en praal. “Wat zoek je, lieverd?” vroeg ze. Zo gebeurde er veel heimelijks tussen die twee.’

 

Blaman

Anna Blaman (31 januari 1905 – 13 juli 1960)
Portret door Helena de Boer

 

De Nederlandse dichter en schrijver Alfred Kossmann werd geboren op 31 januari 1922 in Leiden. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2008 en ook mijn blog van 31 januari 2009.

 

Uit: Negen Blasphemieën

 

1

Over twee weken ga ik met mijn vrouw

Naar Napels varen.

O God, dat is de tijd voor openbaren,

Open uw hemel, toon u naakt,

Bewijs dat gij dit alles hebt gemaakt

En laat ons weten wat wij zijn vergeten.

Ik geef u tijd. Twee weken

Zijn wij met enige ootmoedigheid

(Zij ’t niet als loon voor smeken of verlangen)

Geestlijk bereid

Om u met feestlijk eerbetoon te ontvangen.

 

2

Simultaanspeler van ons lot,

Het is ons goed dat gij altijd met wit

Ons spel begint,

Dat gij

Blinkende engelen opstelt in de rij

Van uw pionnen,

Ons afleidt met uw rinkelende zonnen

En al uw tover aanwendt dat gij wint,

Maar niet, valsspeler God,

Dat gij met voze rust aanschouwt hoe wij

In ’t spel waarmee gij ons een leven lang

Misdeelde

De zet beramen die uw boze dwang

Ons inpraat dat wij kozen,

Opdat perslot wij in een zoete weelde

Wenend de koning nederleggen

En zeggen:

Wij willen boeten dat wij met u speelden.

 

alfred-kossman

Alfred Kossmann (31 januari 1922 – 27 juni 1998)
Getekend door Siegfried Woldhek, 1981

 

De Nederlands dichter en neerlandicus Anton Korteweg werd geboren in Zevenbergen op 31 januari 1944. Zie ook mijn blog van 31 januari 2009.

 

Prettig vooruitzicht

 

In het oksel van twee spoordijkjes,

tussen verwaaide dahlia’s en

stinkende afrikaantjes,

 

op bonte klompen naast

een zelfgemaakte molen

waarvan, het kan niet op,

de wieken lustig draaien –

 

een knuistje in de hand.

 

 

 

Laatste stukje

 

Ben je er bijna,

wil je nog harder,

wil je nog mooier,

wil je geen adem meer,

wil je er zijn.

 

Doodgaan doe je om

aan te komen

waar je niet, nooit meer

hoeft te gaan leven.

 

korteweg

Anton Korteweg (Zevenbergen, 31 januari 1944)

 

De Franse schrijfster Benoîte Groult werd geboren op 31 januari 1920 in Parijs. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2008 en ook mijn blog van 31 januari 2009.

Uit: Mon évasion

Pas de théoriciens du moindre effort, pas de camouflage des matières scolaires sous des appellations ludiques et frauduleuses laissant croire aux élèves et aux parents que l’on peut s’instruire en faisant l’économie du travail. Pas d’activités d’éveil, impliquant que les autres activités seraient soporifiques ! Pas de psychologues scolaires enfin pour interdire toute punition, toute note trop basse qui pourrait traumatiser le nul, ou pour expliquer, donc justifier, l’insolence vis-à-vis du prof, voire la violence ou le passage à tabac avec la complicité d’un parent, conduites qui ne représentent plus tout bêtement l’arrogance et le refus de toute discipline mais un signe d’angoisse des jeunes, un appel au secours qu’il convient non de sanctionner mais de soigner, en remettant en question les enseignants, l’enseignement et la société tout entière. Nous, d’avant-guerre, étions des enfants, « infans », étymologiquement ceux qui ne parlent pas, qui ne donnent pas leur avis et nos parents à nous étaient « les parents », une espèce qui n’avait pas à être jugée ni remise en question.
La plupart des écrivains aujourd’hui, hommes ou femmes, en reviennent sans cesse à leur enfance comme à une caverne d’Ali Baba, qui peut se révéler, selon les cas, pleine de trésors ou d’horreurs, d’attendrissements ou de rancunes inexpiables. En tout cas ils prétendent y trouver les raisons de leur réussite et surtout de leurs échecs, analysant interminablement les phrases de papa ou de maman, instruisant sans cesse le procès de leurs géniteurs, de leur laxisme ou de leur autoritarisme, s’interrogeant même sur la façon dont ils ont fait l’amour le jour où ils ont conçu leur enfant, et dénonçant avec la même amertume le désintérêt parental pour la passionnante promesse qu’ils constituaient ou bien leur intolérable exigence de résultats pour leur enfant.
Personnellement, sauf talent exceptionnel du scripteur, les enfances m’ennuient et les actes d’accusation dressés contre les parents, qu’ils soient biologiques ou adoptifs, présents ou enfuis, aimants ou indifférents, commencent à m’écœurer. Je me suis avisée que ce qui est si reposant chez les Anciens, comme chez les Classiques ou les Romantiques, c’est qu’ils nous ont fait grâce de leur enfance. Corneille fut-il un enfant battu ? Est-ce que Platon se masturbait à dix ans ? Musset a-t-il beaucoup pleuré parce que sa mère ne venait pas l’embrasser le soir dans son lit ?“

GroultM

Benoîte Groult (Parijs, 31 januari 1920)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 31e januari ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

 

Stefan Beuse, Marie Luise Kaschnitz, Kenzaburo Oe, Kurt Marti, John ‘O Hara

De Duitse schrijver Stefan Beuse werd geboren op 31 januari 1967 in Münster. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2008 en ook mijn blog van 31 januari 2009.

 

Uit: 99 Cent für ein Hallelujah (column)

 

Ich bin nicht immer freier Autor gewesen. Ich war mal in der Werbung, wo ich über 10 Jahre lang so viel Geld verdient habe, dass mir der Kundenbetreuer einen Dispokredit aufgedrängt hat, für den ich bequem eine Doppelhaushälfte hätte kaufen können.

Das war in den Achtzigern. Die Jahre, die Peter Licht meint, wenn er den Kapitalismus einen „alten Schlawiner“ nennt. Man hat genommen, was man kriegen konnte. Ich auch.

Aber irgendwann bin ich aufgewacht und habe gemerkt: Hey! Geld ist nicht alles! Und glücklich macht es dich auch nicht! Was glücklich macht, ist dies: Sei, wer du bist, immer. Mach, was du tun solltest.

Was ich nicht tun sollte, war Werbung. Also habe ich damit aufgehört. Ich tauschte, was mir viel Geld für wenig Arbeit einbrachte, gegen etwas, das mich zwang, jeden Tag mein Herz rauszureißen – zu einem Stundenlohn, für den man maximal eine Kugel Eis bekommt.

So wurde ich zu einem glücklichen Menschen. Und verlor meinen Dispokreditrahmen.

Soweit zur Vorgeschichte. Die Hauptgeschichte spielt an Heiligabend. Sie geht so:

Die Schwägerin war zu Gast. Mit ihren Kindern; nennen wir sie Jonas und Franzi.

Franzi hatte ihre Querflöte dabei, sie spielte Weihnachtslieder. Vermutlich berauscht von dem halb höflichen, halb erleichterten Applaus am Ende ihrer Darbietung, hochgejazzt von den „Bravo“-Rufen der eigenen Mutter, entschied sie sich zu einer Zugabe. Weil sie aber kein Lied mehr auf der Querflöte konnte, fing sie an zu singen.

Nach dem zweiten Lied wurde der Applaus dünner. Nach dem fünften Lied hatte sie alle Weihnachtslieder, die sie kannte, durch. Aber satt war sie noch lange nicht.

Ihr fiel ein, dass ihr Chor gerade Hallelujah sang, Leonard Cohens ewig jungen Klassiker. Bitte nicht, dachte ich: In der fünften Klasse hat sich die englische Sprache noch nicht ausreichend gefestigt, und eine Quatschenglischversion mit viel textsubstituierendem Mmmmmmm kann einem das schönste Lied vergällen.

Natürlich wurden meine Gebete nicht erhört. Nach den ersten Tönen lud ich das Original aus dem Internet. Heimlich. Für 99 Cent. Franzi sollte lernen, dass am Anfang früher Meisterschaft demütige Rezeption steht.“

 

StefanBeuse

Stefan Beuse (Münster,  31 januari 1967)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Marie Luise Kaschnitz werd geboren op 31 januari 1901 in Karlsruhe. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2008 en ook mijn blog van 31 januari 2009.

Ein Gedicht

Ein Gedicht, aus Worten gemacht.
Wo kommen die Worte her?
Aus den Fugen wie Asseln,
Aus dem Maistrauch wie Blüten,
Aus dem Feuer wie Pfiffe,
Was mir zufällt, nehm ich,

Es zu kämmen gegen den Strich,
Es zu paaren widernatürlich,
Es nackt zu scheren,
In Lauge zu waschen
Mein Wort

Meine Taube, mein Fremdling
Von den Lippen zerrissen,
Vom Atem gestoßen,
In den Flugsand geschrieben

Mit seinesgleichen
Mit seinesungleichen

Zeile für Zeile,
Meine eigene Wüste
Zeile für Zeile
Mein Paradies.

 

Juni

Schön wie niemals sah ich jüngst die Erde.
Einer Insel gleich trieb sie im Winde.
Prangend trug sie durch den reinen Himmel
ihrer Jugend wunderbaren Glanz.

Funkelnd lagen ihre blauen Seen,
ihre Ströme zwischen Wiesenufern.
Rauschen ging durch ihre lichten Wälder,
große Vögel folgten ihrem Flug.

Voll von jungen Tieren war die Erde.
Fohlen jagten auf den grellen Weiden,
Vögel reckten schreiend sich im Neste,
Gurrend regte sich in Schilf die Brut.

Bei den roten Häusern im Holunder
trieben Kinder lärmend ihre Kreisel;
singend flochten sie auf gelben Wiesen
Ketten sich aus Halm und Löwenzahn.

Unaufhörlich neigten sich die grünen
jungen Felder in des Windes Atem,
drehten sich der Mühlen schwere Flügel,
neigten sich die Segel auf dem Haff.

Unaufhörlich trieb die junge Erde
durch das siebenfache Licht des Himmels;
flüchtig nur wie einer Wolke Schatten
lag auf ihrem Angesicht die Nacht.

Kaschnitz

Marie Luise Kaschnitz (31 januari 1901 – 10 oktober 1974)

 

 

De Japanse schrijver Kenzaburo Oe werd op 31 januari 1935 geboren in het dorp Oso op h
et eiland Shikoku. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook
mijn blog van 31 januari 2008 en ook mijn blog van 31 januari 2009.

 

Uit: Silent Cry (Vertaald door John Bester)

 

“Why don’t you try some water instead?” I urged her. “There’s a spring here that the valley folk say gives the best water in the whole forest. That’s if it hasn’t dried up.”

It hadn’t dried up. At the foot of the slope on the forest side of the road, an unexpected outflow of water formed a pool about as big as the circle of a man’s arms. The water–too copious, almost, to have sprung from such small beginnings–made a channel that ran down to the valley. Beside the pool stood a number of outdoor hearths, some new, some old, the clay and stones charred black and hideous inside. In my childhood, my friends and I had built just such a hearth by the spring, and cooked rice and made soup there. In a twice-yearly ritual, each of us chose the group he would camp out with, thereby determining the division of forces among the children of the valley. The outing lasted only two days each spring and autumn, but the influence of the groups thus formed by the children remained valid throughout the year. Nothing was so humiliating as to be expelled from the group one had joined.

As I bent down over the spring to drink from it directly, I had a sudden sense of certainty: certainty that everything–the small round pebbles, grayish blue and vermilion and white, lying at the bottom of water whose brightness seemed still to harbor the midday light; the fine sand that swirled upward, clouding it ever so slightly; and the faint shiver that ran over the surface of the water–was just as I’d seen it twenty years before; a certainty, born of longing yet to myself, at least, utterly convincing, that the water now welling up so ceaselessly was exactly the same water that had welled up and flowed away in those days. And the same certainty developed directly into a feeling that the “I” bending down there now was not the child who had once bent his bare knees there, that there was no continuity, no consistency between the two “I’s,” that the “I” now bending down there was a remote stranger. The present “I” had lost all true identity. Nothing, either within me or without, offered any hope of recovery.“

 

Oe_kenzaburo

Kenzaburo Oe (Oso, 31 januari 1935)

 

De Zwitserse dichter en schrijver Kurt Marti werd geboren op 31 januari 1921 in Bern. Hij studeerde twee jaar rechten voordat hij besloot om over te stappen op theologie aan de universwiteiten van Bern en Basel. In 1950 werd hij predikant in Niederlenz, in 1961 in Bern. Sinds 1983 is hij zelfstandig schrijver.

Eine Leichenrede

als sie mit zwanzig
ein kind erwartete
wurde ihr heirat
befohlen

als sie geheiratet hatte
wurde ihr verzicht
auf alle studienpläne
befohlen

als sie mit dreißig
noch unternehmungslust zeigte
wurde ihr dienst im hause
befohlen

als sie mit vierzig
noch einmal zu leben versuchte
wurde ihr anstand und tugend
befohlen

als sie mit fünfzig
verbraucht und enttäuscht war
zog ihr mann
zu einer jüngeren frau

liebe gemeinde
wir befehlen zu viel
wir gehorchen zu viel
wir leben zu wenig  

marti

Kurt Marti (Bern, 31 januari 1921)

 

De Amerikaanse schrijver John ‘O Hara werd geboren op 31 januari 1905 in Pottsville, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2009.

 

Uit: Appointment in Samarra

 

Constance Walker, the little fool, was not wearing her glasses again, as if everyone in the club didn’t know she couldn’t see across the table without them. She was known on the stag line as a girl who would give you a dance; she was at Smith, and was a good student. She had a lovely figure, especially her breasts, and she was a passionate little thing who wasn’t homely but was plain and, if she only knew it, didn’t look well without her glasses. She was so eager to please that when a young man would cut in on her, he got the full benefit of her breasts and the rest of her body. The young men were fond of saying, before leaving to cut in on Constance, “Guess I’ll go get a work-out.” The curious thing about her was that four of the young men had had work-outs with her off the dance floor, and as a result Constance was not a virgin; yet the young men felt so ashamed of themselves for yielding to a lure that they could not understand, in a girl who was accepted as not attractive, that they never exchanged information as to Constance Walker’s sex life, and she was reputed to be chaste.”

 

OHara

John ‘O Hara (31 januari 1905 – 11 april 1970)

Zane Gray, Anthony Winkler Prins, Maria Elisa Belpaire, Jean de Crèvecoeur

De Amerikaanse schrijver Zane Grey werd geboren op 31 januari 1872 in Zanesville, Ohio. Hij volgde een opleiding tot tandarts en werkte ook in dat beroep. Nadat hij tijdens reizen het Amerikaanse westen had leren kennen begon hij zich voor deze regio en de geschiedenis ervan te interesseren. In 1910 verscheen zijn roman Heritage of the Desert die meteen een bestseller werd. Daarna volgde het ene succes op het andere. Grey schreef meer dan negentig boeken, waarvan ruim 27 miljoen exemplaren verkocht werden.

 

Uit: Riders of the Purple Sage

 

„A sharp clip-clop of iron-shod hoofs deadened and died away, and clouds of yellow dust drifted from under the cottonwoods out over the sage.
Jane Withersteen gazed down the wide purple slope with dreamy and troubled eyes. A rider had just left her and it was his message that held her thoughtful and almost sad, awaiting the churchmen who were coming to resent and attack her right to befriend a Gentile.
She wondered if the unrest and strife that had lately come to the little village of Cottonwoods was to involve her. And then she sighed, remembering that her father had founded this remotest border settlement of southern Utah and that he had left it to her. She owned all the ground and many of the cottages. Withersteen House was hers, and the great ranch, with its thousands of cattle, and the swiftest horses of the sage. To her belonged Amber Spring, the water which gave verdure and beauty to the village and made living possible on that wild purple upland waste. She could not escape being involved by whatever befell Cottonwoods.
That year, 1871, had marked a change which had been gradually coming in the lives of the peace-loving Mormons of the border. Glaze-Stone Bridge-Sterling, villages to the north, had risen against the invasion of Gentile settlers and the forays of rustlers. There had been opposition to the one and fighting with the other. And now Cottonwoods had begun to wake and bestir itself and grow hard.
Jane prayed that the tranquillity and sweetness of her life would not be permanently disrupted. She meant to do so much more for her people than she had done. She wanted the sleepy quiet pastoral days to last always. Trouble between the Mormons and the Gentiles of the community would make her unhappy. She was Mormon-born, and she was a friend to poor and unfortunate Gentiles. She wished only to go on doing good and being happy. And she thought of what that great ranch meant to her. She loved it all-the grove of cottonwoods, the old stone house, the amber-tinted water, and the droves of shaggy, dusty horses and mustangs, the sleek, clean-limbed, blooded racers, and the browsing herds of cattle and the lean, sun-browned riders of the sage.“

 

Grey

Zane Gray (31 januari 1872 – 23 oktober 1939)
Hier als student in 1895

 

De Nederlandse schrijver, dichter en dominee Anthony Winkler Prins werd geboren te Voorst op 31 januari 1817. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2009.

Het veenkoloniaal volkslied

Wild en woest en ledig
Was het ruwe veen,
Slechts de heide vlocht er
Kransen overheen.
Boog zich over d’oevers
Van de bruine plas
En verborg de diepte
Van het zwart moeras.

Zie, daar nad’ren mannen
Met een ijz’ren wil.
Aan de zoom dier poelen
Staan zij peinz
end stil.
Broeders op ten strijde,
Op, de band geslaakt,
Die de schatten kluistert
Door ’t moeras bewaakt.

Ja zij hebben moedig

D’ eed’le strijd volbracht
En een schat verworven
Voor het nageslacht.
Hunne namen blinken
Met ondoofb’re glans
En wij vlechten juichend
hun een heidekrans.

winkler_prins_veendam

Anthony Winkler Prins (31 januari 1817 – 4 januari 1908)
Standbeeld in Veendam

 

De Vlaamse dichteres en schrijfster Maria Elisa Belpaire werd geboren te Antwerpen op 31 januari 1853. Zie ook mijn blog van 31 januari 2007 en ook mijn blog van 31 januari 2009.

 

Uit: Het landleven in de letterkunde

 

Conscience is de schrijver, de dichter van ’t volk, leeft en voelt met ’t Vlaamsche volk in ’t verleden en in ’t heden, zoekt het te veredelen, op te beuren, te begeesteren voor alle verhevene zaken – godsdienst, vaderlandsliefde, verkleefdheid aan den huiselijken haard. Gelijk alle Vlaamsche schrijvers, heeft hij bijna altijd een zedelijk doelwit in ’t oog.

Of Virginie Loveling eigenlijk een ideaal heeft, konden wij niet bepalen.

Waarin dan bestaat hare voortreffelijkheid, waarin haar meesterschap? – Dat zal blijken uit het verder vergelijken der door ons gekozen werken.

In den Loteling draagt de karakterteekening de gewone hoedanigheden van Conscience’s talent: zij is breed, eenvoudig; de schrijver werkt meer met algemeene trekken, dan met nauwkeurigheden. Jan is de gewone Kempische jongeling, braaf, godvruchtig, zuiver van zeden. Trien ook is het boerenmeisje, gelijk men er zoo vele treft, gezond van hart en van lichaam, blozend en sterk, gul van gemoed en krachtig van geest. Het is het algemeene type van den Vlaamschen buitenmensch, dat Conscience ons schetst.

Virginie Loveling treedt veel meer in bijzonderheden, ontwikkelt hare karakters, schept veel uitvoeriger typen. Daar wint zij het stellig over Conscience. Met vaste hand teekent zij hare personnaadjes; hare greep is krachtig, manhaftig; niets wordt in het nevelachtige gelaten; de omlijning is scherp, nauwkeurig, de zielontleding fijn en getrouw. Dit geldt vooral voor haar meesterwerk: Een dure Eed.“

 

Belpaire

Maria Elisa Belpaire (31 januari 1853 – 9 juni 1948)

 

De Amerikaanse schrijver (van Franse afkomst) Michel-Guillaume Jean de Crèvecoeur werd geboren op 31 januari 1735 in Caen. Michel-Guillaume Jean de Crèvecoeur toonde zich in zijn Letters of an American farmer (1782) een bewogen tegenstander van slavernij. Hij maakt niet zo zeer gebruik van redeneringen als wel van sfeertekeningen en anecdoten. Het werk, opgedragen aan abbé Raynal, verscheen in 1784 in een Nederlandse vertaling: Brieven van eenen Amerikaenschen landman van Carlisle in Pennsijlvaniën geschreven aen eenen zijner vrienden in Engeland. In de negende brief tekent hij het schril contrast tussen de vrolijke en rijke bewoners van de aangename stad Charles Town (d.i. Charleston in South Carolina) en de ellendige slavenbevolking in de omstreken van de stad. Het enig recht waarop slavernij en andere misstanden in de wereld berusten, noemt hij het recht van de sterkste.

 

Uit: Letters from an American Farmer

 

„Who would have thought that because I received you with hospitality and kindness, you should imagine me capable of writing with propriety and perspicuity? Your gratitude misleads your judgment. The knowledge which I acquired from your conversation has amply repaid me for your five weeks’ entertainment. I gave you nothing more than what common hospitality dictated; but could any other guest have instructed me as you did? You conducted me, on the map, from one European country to another; told me many extraordinary things of our famed mother-country, of which I knew very little; of its internal navigation, agriculture, arts, manufactures, and trade: you guided me through an extensive maze, and I abundantly profited by the journey; the contrast therefore proves the debt of gratitude to be on my side. The treatment you received at my house proceeded from the warmth of my heart, and from the corresponding sensibility of my wife; what you now desire must flow from a very limited power of mind: the task requires recollection, and a variety of talents which I do not possess. It is true I can describe our American modes of farming, our manners, and peculiar customs, with some degree of propriety, because I have ever attentively studied them; but my knowledge extends no farther. And is this local and unadorned information sufficient to answer all your expectations, and to satisfy your curiosity? I am surprised that in the course of your American travels you should not have found out persons more enlightened and better educated than I am; your predilection excites my wonder much more than my vanity; my share of the latter being confined merely to the neatness of my rural operations.“

 

crevecoeur

Jean de Crèvecœur ( 31 januari 1735 – 2 november 1813)