Antonio Muñoz Molina, Annette von Droste-Hülshoff, Mies Bouhuys, Harrie Geelen,Yasmina Khadra, Dennis Cooper, Jared Carter, Jutta Treiber, Franz Kain

De Spaanse schrijver Antonio Muñoz Molina werd geboren op 10 januari 1956 in Úbeda in de provincie Jaén. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Uit: In Her Absence (Vertaald door Esther Allen)

 

THE WOMAN WHO was not Blanca came down the hall toward Mario wearing Blanca’s green silk blouse, Blanca’s jeans, and Blanca’s ballet flats, her eyes narrowing into a smile as she reached him-eyes the same color and shape as Blanca’s, but not Blanca’s eyes. She welcomed him home in a tone so identical to Blanca’s that it was almost as if she really were Blanca, and she stooped a little to kiss him because she was slightly taller than he was, just like Blanca. But instead of the daily absentminded brush of her closed lips against his, she opened her mouth to Mario’s tongue, and he, startled by this unanticipated ardor, didn’t respond in time.

In the warmth of her breath and the brief, carnal softness of her lips he felt as if he’d gone back in time to Blanca’s first delicious kisses, now identical, but falsified with a flawless or almost flawless precision that made everything all the more unreal. He was grateful for the touch of those long, soft hands even though they weren’t Blanca’s hands, the odd way she had of putting her arm around his waist as she led him toward the dining room, as if he, its owner, didn’t know his way around the apartment where he’d been living for some time before he met Blanca, or as if the apartment, too, were a precise replica of something that had been lost: the apartment, the pictures in the hallway, the dining room furniture that Blanca objected to, and rightly so-when Mario bought it he’d had pitifully bad taste-the tablecloth embroidered by Mario’s mother or grandmother, the dishes, the steaming bowls of a soup just cooked by the impostor or near-double of Blanca who’d taken it off the stove and served it when she looked out from the balcony and saw Mario crossing the street toward the apartment building. (But Blanca, the real Blanca, the one from before, might never have looked out from the balcony to see if he were coming.) The soup smelled better than ever, Mario thought almost remorsefully, noticing for the first time not that he was beginning to give in, but that the possibility of giving in existed, comprehending with melancholy and relief that he wouldn’t be able to keep up this suspicious hostility, uncompromising vigilance, and desperate solitude forever.“

 

Molino

Antonio Muñoz Molina (Úbeda, 10 januari 1956)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Annette von Droste-Hülshoff werd op 10 januari 1797 op het slot Hülshoff in Westfalen geboren. Zie ook mijn blog van 10 januari 2007 en mijn blog van 31 december 2007. Zie eveneens mijn blog van 10 januari 2008 en ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Die Linde

 

»Ich breite über ihn mein Blätterdach,
So weit ich es vom Ufer strecken mag.
Schau her, wie langaus meine Arme reichen,
Ihm mit den Fächern das Gewürm zu scheuchen,
Das hundertfarbig zittert in der Luft.
Ich hauch’ ihm meines Odems besten Duft,
Und auf sein Lager lass’ ich niederfallen
Die lieblichste von meinen Blüten allen;
Und eine Bank lehnt sich an meinen Stamm,
Da schaut ein Dichter von dem Uferdamm,
Den hör’ ich flüstern wunderliche Weise
Von mir und dir und der Libell’ so leise,
Daß er den frommen Schläfer nicht geweckt;
Sonst wahrlich hätt’ die Raupe ihn erschreckt,
Die ich geschleudert aus dem Blätterhag.
Wie grell die Sonne blitzt! schwül wird der Tag.
O könnt’ ich, könnt’ ich meine Wurzeln strecken
Recht mitten in das tief kristall’ne Becken,
Den Fäden gleich, die, grünlicher Asbest,
Schaun so behaglich aus dem Wassernest,
Wie mir zum Hohne, die im Sonnenbrande
Hier einsam niederlechzt vom Uferrande.«

 

 

 

Kinder am Ufer

 

»O sieh doch! siehst du nicht die Blumenwolke
Da drüben in dem tiefsten Weiherkolke?
O, das ist schön! hätt’ ich nur einen Stecken,
Schmalzweiße Kelch’ mit dunkelroten Flecken,
Und jede Glocke ist frisiert so fein,
Wie unser wächsern Engelchen im Schrein.
Was meinst du, schneid’ ich einen Haselstab
Und wat’ ein wenig in die Furt hinab?
Pah! Frösch’ und Hechte können mich nicht schrecken –
Allein, ob nicht vielleicht der Wassermann
Dort in den langen Kräutern hocken kann?

Ich geh’, ich gehe schon – ich gehe nicht –
Mich dünkt’, ich sah am Grunde ein Gesicht –
Komm, laß uns lieber heim, die Sonne sticht!«

 

Droste-Hülshoff

Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848)

 

 

De Nederlandse dichteres en schrijfster Mies Bouhuys werd geboren op 10 januari 1927 in Weesp. Zie ook mijn blog van 10 januari 2008. en ook mijn blog van 30 juni 2008 en ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Voorjaar

 

De torenklok slaat zeven keer,

gewoon als iedre dag,

maar’ t is dezelfde klok niet meer,

zo licht klinkt elke slag.

 

De vroege mannen op hun fiets,

op weg naar de fabriek,

groeten elkaar en fluiten iets;

de straat is vol muziek.

 

Een man zet stoeltje voor ‘t café,

daar gaan – hij kijkt er naar –

de meisjes van het aterlier

als duiven langs ‘t trottoir.

 

Heel vroeg al heeft de bloemenvrouw

haar kraampjes ingericht.

De rozen zijn nog nat van dauw,

de tulpen zijn nog dicht.

 

Het is haast of het hardop lacht,

dat orgel dat daar klinkt,

dat aan de zonkant van de gracht

tot in zijn buik toe zingt.

 

Een kring, een kind er midden, –

wie vond het touw zo vlug?

“De bocht gaat uit, de bocht gaat in”.

In en uit en dan terug.

 

O, kind dat mij het touw voorhoudt

ik sta weer aan ‘t begin.

De hele stad wordt enkel goud.

Ik spring er middenin.

 

bouwhuys

Mies Bouhuys (10 januari 1927 – 30 juni 2008)

 

De Nederlandse schrijver, dichter, tekenaar, illustrator, regisseur, animator, en vertaler Harrie Geelen werd geboren in Heerlen op 10 januari 1939. Geelen kreeg een roomse opvoeding en kwam bij Franciscaner paters op school. Als gymnasiast schreef en tekende hij in de schoolkrant en maakte hij de kleuromslagen. Hij studeerde Nederlands in Amsterdam. In 1962 brak hij deze studie af. Vanaf 1967 werkte hij voor de Toonder Studio’s, waar hij later de creative director zou worden. Via een ex-collega kwam Geelen in datzelfde jaar in contact met het VARA-team dat een show ging opzetten rondom het jeugdige talent Rob de Nijs. Geelen leverde – als freelancer – gedurende de hele periode (1964 – 1966) dat de show werd uitgezonden, veel liedjes.  Vanaf eind jaren ’60 ging hij voor bekende televisie programma’s schrijven. KRO-regisseur Bram van Erkel vroeg Geelen in 1968 om mee te werken aan een nieuw kinderprogramma Oebele.

In 1972 produceerde Geelen de serie Avonturen van meneer Prikkebeen, naar het boek van Töpffer.

In de tijd dat Geelen schreef voor “ Kunt u mij de weg naar Hamelen vertellen, mijnheer?” (1972-1976) bedacht hij op verzoek van Van Erkel nog een andere jeugdserie, Q&Q.  Q & Q werd net als “Oebele” en “Hamelen” een klassieker in het genre. Geelen was jaren later ook de schrijver van het scenario voor de tekenfilm Als je begrijpt wat ik bedoel met de figuren van Marten Toonder. Geelen schreef o.a ook liedteksten voor Boudewijn de Groot, Liesbeth List, Leen Jongewaard, Lex Goudsmit, Adèle Bloemendaal, Herman van Veen. De vele illustraties die Geelen maakte voor boeken omvatten niet alleen het werk van Imme Dros, maar bijvoorbeeld ook versjes van Annie M. G. Schmidt.

 

Uit: Het Nijlpaard Ellende

 

„Ik heb altijd het gevoel dat spiegels zich vergissen wanneer ik erin kijk. Want ik weet dat ik er eigenlijk anders uitzie. Gewoner. Minder erge flaporen. Ouder. Je kunt aan mijn echte gezicht minder goed zien wat ik denk. Niemand zou bijvoorbeeld ooit om me lachen als ik eruitzag zoals ik werkelijk ben. Spiegels zijn prutsers. Ik hoor een rustig, regelmatig gezicht te hebben dat nooit verandert.

De etalagepoppen uit de steunkousenwinkel hebben zulke gezichten.

Toen ik nul was, was ik van binnen precies zo als toen ik vier was en naast het kabouterhuis op de kleuterschool werd gezet maar evengoed bleef krijsen dat ik naar mijn moeder wou.

Ik dacht dat een spiegel misschien preciezer zou worden als je ouder werd. Ik ben nu bijna dertien en er is nog steeds geen spiegel die klopt.

Op de laatste klassenfoto van de lagere school sta ik naast Joop Sikkema. Hij heeft met zijn vingers achter mijn hoofd om gemeen hard tegen mijn linkerflapoor geknipt, net op het moment dat de foto genomen werd. Ik sta dus op die foto met één bewogen oor. En Joop Sikkema met een valse grijns.

Ik vraag me af hoe Joop Sikkema er eigenlijk uitziet. Ook regelmatig als een etalagepop? Ik denk dat iemand van binnen niet loenst. Maar mooi kan Joop Sikkema nog steeds niet zijn.

 

Ik weet eigenlijk niet waarom ik dit vertel.

Ik heb warempel wel wat anders aan mijn hoofd.

 

Als ik naar mijn vader kijk, bij het ontbijt, krijg ik geen hap door mijn keel. En mijn moeder zegt ook bijna niks.

Dingen als: ‘Waarom neem je niet ook een eitje? Lekker vers uit de tuin…’ Ik kijk in het deksel van de broodrooster en ik zie weer een heel ander gezicht dan ik heb. En mijn moeder ziet me kijken.“

 

Geelen

Harrie Geelen (Heerlen, 10 januari 1939)

 

De Algerijnse schrijver Yasmina Khadra (pseudoniem van Mohammed Moulessehoul) werd geboren op 10 januari 1955 in Kenadsa. Zie ook mijn blog van 10 januari 2008 en ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Uit: The Swallows of Kabul (Vertaald door John Cullen)

 

“Atiq Shaukat flails about him with his whip, trying to force a passage through the ragged crowd swirling around the stalls in the market like a swarm of dead leaves. He’s late, but he finds it impossible to proceed any faster. It’s like being inside a beehive; the vicious blows he deals out are addressed to no one in particular. On souk day, people act as if in a trance. The throng makes Atiq’s head spin. In thicker and thicker waves, beggars arrive from the four corners of the city and compete with carters and onlookers for hypothetically free spaces. The porters’ effluvia and the emanations of rotting produce fill the air with an appalling stench, and a burden of relentless heat crushes the esplanade. A few spectral women, segregated inside their grimy burqas, extend imploring hands and clutch at passersby; some receive a coin for their trouble, others just a curse. Often, when the women grow too insistent, an infuriated lashing drives them backward. But their retreat is brief, and soon they return to the assault, chanting their intolerable supplications. Others, encumbered by brats whose faces are covered with flies and snot, cluster desperately around the fruit vendors, interrupting their singsong litanies only to lunge for the occasional rotten tomato or onion that an alert customer may discover at the bottom of his basket.

“You can’t stay there!” a vendor shouts at them, furiously brandishing a long stick above their heads. “You’re bringing my stall bad luck, not to mention all kinds of bugs.”
Atiq Shaukat looks at his watch and clenches his teeth in anger. The executioner must have arrived a good ten minutes ago, and he, Atiq, is still dawdling in the streets. Exasperated, he starts hitting out again, wielding his many-thonged whip in an effort to part the flood of humanity, futilely harrying a group of old men as insensible to his blows as they are to the sobs of a little girl lost in the crowd. Then, taking advantage of the opening caused by the passage of a truck, Atiq manages to squeeze into a less turbulent side street and hastens, despite his limp, toward a building that stands oddly upright amid an expanse of rubble. Formerly a clinic, but fallen into disuse and long since ransacked by phantoms of the night, the building is used by the Taliban as a temporary prison on the occasions when a public execution is to take place in the district.“

 

Yasmina

Yasmina Khadra (Kenadsa, 10 januari 1955)
Collage

 

 De Amerikaanse dichter en schrijver Dennis Cooper werd geboren op 10 januari 1953 in Arcadia, Californië. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Uit: My Loose Thread

 

I’m at breakfast. It’s always something easy to make like a cold cereal. Dad watches taped golf from the weekend, and my mom reads the paper. Something in her is going off about me. I can see it’s not the world. Jim’s food is already a ruin, which is the only thing wrong.
“Jim rode his bike,” she says. Not hello, or anything. That’s news, since I always drive him to school.
“Yeah?”
She turns a page fast, and it rips. But I’m tired enough from one or maybe two hour’s sleep, that her shit doesn’t reach me.
“Say it, mom.”
“Your dad had a cramp, and I was up, and I saw you,” she says.
“Meaning what?” I’m pretty sure I was naked, and holding my clothes and my shoes in a wad.
“I called Dr. Thorne,” she says.
“What did Jim say?”
“He protected you,” she says.
“From what?” I throw my cereal bowl at the wall.

I think Rand is still on the floor of my bedroom. I mean in some way. I know he didn’t die there. He got up after a couple of minutes, and left. But I think he’d come there if he could go anywhere. That’s the Franks’ big idea, or their excuse. The dead don’t want to be dead, and they only give a shit about life. When I got back to my bedroom last night, I thought a lot about Rand, then decided. I killed the boy because I can’t kill myself. That’s why I hit him so hard. I realize he isn’t Jim. When I get that upset, it doesn’t take much to remind me.

I always hang out with Will. Sometimes Tran is there, too. They’re what’s left of my friends. Everyone else thinks I’m cold. Will and Tran are so into themselves, they don’t notice. We like to watch the other students show up, and talk angrily about them. It’s mostly Will. They’re still too sleepy to hate us. When they do, I’ll definitely feel it. It usually takes until lunch.
“I didn’t sleep.” Will’s noticed something in me, but that’ll probably do it. He used to go out with Jude, which is our mutual thing.
“Her again?” he says.”

 

cooper

Dennis Cooper  (Arcadia, 10 januari 1953)

 

De Amerikaanse dichter Jared Carter werd geboren op 10 januari 1939 in Elwood, een dorpje in Indiana, VS. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

First Snow

To clear the walk before the children start
for school, you rise and dress, and take the broom
beside the door, and go out into darkness
where the snow you sweep from side to side

is followed by the snow that falls behind
your progress down the squares. A dream returns
you half remember having when you woke,
and when you pause to look back toward the porch

it seems you’ve been nowhere—the walk you swept
is whiteness now, and as before. To take
a step from where you stand would be to risk
acknowledging you’ve come this far by losing

track of things. Then someone flicks the porch light
off and on, to say you’re needed there.
You go, leaving a line of prints behind,
and even these are filled by daylight, when

the kids have vanished down the walk to catch
the bus, and everything is bright and still.
So for a second time you take the broom
and go to sweep the snow away. And find,

as though recalling now the other half
of what you dreamed, the pattern of your steps
impressed upon the walk and turned to ice—
the children’s, too, going the other way—

revealed beneath the snow that flies before
your broom, until you reach the end, and stop
to see the footprints clear this time. The dream
comes back entire: a line of stones across

a stream in summer, when you know not where
to step, and yet in choosing merge with what
is swirling all around you. And, still searching,
waken to silence, and a first snow falling.

 

Errata Slip

By an unfortunate error a number of lines
were somehow left out of the preceding pages.
But the book’s finished now, and the time
for making changes is past. In other ages
corrections were dropped in loose, on a slip
of paper, but nobody ever read them, or cared
if it should have been “tripe” and not “trip,”
or the heroine been not “speared” but “spared.”
And now that words are processed, we ourselves
no longer need to spell or punctuate;
software provides a group of learnéd elves
to shift our prose from third- to second-rate.
Farewell, then, fluttering slip of old errata!
There are no slips, when everything is data.

carter

Jared Carter (Elwood, 10 januari 1939)

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Jutta Treiber werd geboren op 10 januari 1949 in Oberpullendorf. Na het gymnasium studeerde zij in Wenen Duits en Engels. Sinds 1988 is zij zelfstandig schrijfster. De eerste schrijfsels dateren al vanaf dat zij acht jaar oud was. In 1976 won zij haar eerste prijs voor een kort verhaal. Zij schrijft het liefste jeudboeken, waarbij de grens naar literatuur voor volwassenen vloeiend is.  Haar werk omvat echter ook gedichten, theaterstukken, hoorspelen en zelfs korte films.

Uit: Der blaue See ist heute grün

„Zwischen Schilf ein blauer Himmel. Die Föhren, die das andere Ufer säumten, spiegelten sich im Wasser. Wenn die Sonne schien, lag das Bild eines blauen Seidenhimmels darin. Aber dieser graue Himmel konnte nichts ausrichten. Der blaue See war heute grün. Sie war hierher gekommen, denn sie hatte es zu Hause nicht mehr ausgehalten. Hatte das Gefühl gehabt, dass ihre Haut platzen würde. Weg, nur weg. Gehen. Laufen. Irgendeine Art von Fortbewegung. Sie war mit dem Rad gefahren, schnell. Die wenigen Kilometer aus dem Dorf, das sich Stadt nannte, auf der Landstraße, und dann den Forstweg entlang zum blauen See. Hatte gekeucht, als sie abgestiegen war. War den lehmigen Weg durchs Dickicht gegangen, hatte sich an den Rand des Wassers gesetzt. Beruhigte sich allmählich, keuchte nicht mehr so schwer. Auf dem Wasserspiegel tanzten Schattenbilder. Als sich im Teströrchen ein kleiner roter Ring abgezeichnet hatte, war in ihrem Inneren eine Tür zugefallen und ein schwerer Riegel hatte sich vorgeschoben. Lebenslänglich! Plötzlich hatte sie Mauern um sich wachsen gefühlt, die sie von allem trennten, was ihr Leben bisher ausgemacht hatte. Nie wieder würde irgendetwas so sein wie bisher. Im ersten Moment hatte sie sich einer trügerischen Hoffnung hingegeben. Ein Test war nicht hundertprozentig sicher. Sie machte die Augen zu, löschte alle Bilder im Kopf. Schaute wieder auf das Teströhrchen. Der rote Ring war da. Sie war nicht enttäuscht, weil sie die Täuschung schon vorher als solche erkannt hatte. Noch nie hatte sie sich so einsam gefühlt. Sie saß wie versteinert auf dem Boden. War lange Zeit unfähig sich zu rühren. Kauerte sich zusammen, schlang die Arme um die Beine, wiegte sich hin und her. Ihre Wangen brannten, sie drückte ihr Gesicht gegen die Knie. Und plötzlich war diese Unruhe in ihr aufgestiegen, und Gisela hatte das Gefühl gehabt, ihre Haut müsse platzen. Und war dem Gefühl davongelaufen. Davongefahren. Ein Frosch zappelte im See, das Wasser kreiselte. Wind strich durch das Schilf. Wenn der See blau gewesen wäre, hätte er vielleicht mehr Trost geben können.“

juttatreiber

Jutta Treiber (Oberpullendorf, 10 januari 1949)

 

De Oostenrijkse schrijver, journalist en politicus Franz Kain werd geboren op 10 januari 1922 in Goisern, het huidige Bad Goisern. Als 14-jarige werd hij voor het eerst gearresteerd wegens het uitdelen van pamfletten van de verboden communistische jeugdorganisatie KJV. Tijdens WO II werd hij Amerikaans krijgsgevangene. Na zijn vrijlating in 1946 begon hij te schrijven en als journalist te werken. Vanaf 1953 was hij enige jaren in de DDR waar hij o.a. Bertolt Brecht en Anna Seghers leerde kennen. Tot aan zijn pensioen in 1982 was hij hoofdredacteur van de Neue Zeit. Zijn romans, verhalen en novellen werden vaak voor het eerst in de DDR gepubliceerd.

Uit: Auf dem Taubenmarkt

Der kleine Platz heißt seit altersher Taubenmarkt, obwohl sich kein Mensch mehr daran erinnert, daß hier tatsächlich Tauben feilgeboten worden wären. Aber ältere Menschen und Kinder füttern hier die Stadttauben wie vor hundert Jahren.
Der Platz ist begrenzt von allerlei Geschäftigkeit, einem kleinen Café, einer Buchhandlung, einer Bank, der kräftigsten und vornehmsten des Landes, einem Modegeschäft, einem Blumen- und einem großen Würstelstand. In der kälteren Jahreszeit haben sich auf dem Taubenmarkt auch noch ein Maronibrater und ein Glühmoststand niedergelassen.
Der Platz ist kommunikationsfreudig. Das macht ihn zu einer Art Hyde-Park. Ständig gibt es Informationsstände und wer für irgendetwas auf halbwegs originelle Art zu werben hat,
der meldet bei der Polizeidirektion einen Informationsstand auf dem Taubenmarkt an. Große Parteien verschmähen allerdings diese Möglichkeit. Sie wollen sich mit ihrer Ware »nicht hinstellen«, wie die Seifentandler, wie sie hochmütig sagen. Nur wenn Wahlen vor der Tür stehen, dann kommen auch sie auf den Taubenmarkt geschritten, leutselig mit Most und Schmalzbrot, weil das bodenständig ist. Ihre Anhänger, die sich auch sonst auf dem Platz aufhalten, sind meist kleinere Funktionäre, richtige Räsoneure, aber noch im Raunzen treu und ergeben. Die Altnazi und die Konservativen stehen am Rand, aber sie mengen sich eifrig in die Auseinandersetzungen ein.“

f_kain_be

Franz Kain (10 januari 1922 – 27 oktober 1997)

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e januari ook mijn vorige blog van vandaag.

 

Renate Schostack, Philip Levine, Ingeborg Drewitz, Vicente Huidobro, Robinson Jeffers, Alexei Tolstoy, Jan H. Eekhout, Aubrey Thomas de Vere, Giselher Werner Hoffmann

De Duitse schrijfster en journaliste Renate Schostack werd geboren op 10 januari 1938 in Pforzheim. Zij studeerde germanistiek en geschiedenis in München, Bazel, Parijs en Berlijn. In 1964 promoveerde zij in Freiburg im Breisgau tot doctor in de filosofie. Aansluitend werkte zij als lector aan de universiteiten van Toulouse en Bristol. Sinds 1969 is zij verbonden aan de “Frankfurter Allgemeinen Zeitung”, als cultuur-correspondente, eerst in Londen, sinds 1989 in München. Naast haar journalistieke en kritische werk schrijft zij romans en verhalen.

 

Uit: Die eitle Schöne (Über Geist und Kultur in München)

 

„Das Allerweltswesen begann, die Atmosphäre der Stadt zu färben. Gruppierungen rückten jetzt mit ihren Anliegen in den Vordergrund der Szene, deren Namen die Marktfrauen am Viktualien markt noch vor wenigen Jahren nie gehört hatten: Schwule und Lesben; Blader und Skater. Selbst die stadtberühmten Nackerten hatten jetzt eine „message“. Die Damen und Herren, die bei zehn Grad minus kurz vor Weihnachten 1993 durch die Innenstadt zogen, demonstrierten für den Tierschutz.

Wehe, wenn sich ein Kommentator diesen Herrschaften nicht mit angemessenem Ernst genähert hätte. Als die Leiterin des Münchner Frauenamtes, die den Titel „Gleichstellungsbeauftragte“ trug,

in einem aufgeschnittenen Apfel, der eine städtische Werbebroschüre zierte, ein weibliches Geschlechtsorgan erkannte und empört „Sexismus!“ rief, sollte man über diesen Unsinn nicht einmal lachen dürfen. Diese Verstiegenheit, die aus der amerikanischen Debatte über „political correctness“ auch nach München schwappte, bedrohte die alte freche Unschuld.

War sie gar ans Ende gelangt? Als 1996 der Berufsplayboy „James“ Graser starb, waren manche dieser Ansicht. Er pfl egte auf dem Höhepunkt seiner Laufbahn, wenn er ein Lokal betrat, den frohgemuten Ruf auszustoßen: „Sind Hasen da?“ In den neunziger Jahren hätten ihn die Frauenbeauftragte und ihr Gefolge vor den Kadi gebracht.

Stattdessen nun also allerlei Minderheiten, denen man gern ihre Sonderlichkeiten zugesteht, wären sie bloß nicht so verbissen, und Ausgefl ippte, die mit Abgeschmacktheiten aller Art nur eines anstreben: aufzufallen um jeden Preis. Da gab es etwa die Käfer-Nächte im P1 mit Obdachlosen als Statisten („Penner-Party“), mit einem Jesus-Darsteller am Kreuz, mit halbnackten zotteligen

Höhlenbewohnern („Steinzeit-Party“), zu der per Post mit echten Tierknochen eingeladen worden war. Ein Magazin holte sich aus der EX-DDR ein nettes Mädchen, verwandelte es durch allerlei „Styling-Berater“ in eine Modepuppe, jagte es, von Fotografen und anderem Gefolge umlagert, durch Discos und Nachtclubs, um zu beweisen, dass in München mit entsprechenden Mitteln jeder Nobody zur Party-Größe gemacht werden könne. Die SZ gar befasste sich mit der ersten Münchner Bischöfin und ließ für sie eine Modekollektion entwerfen. Sie gipfelte in einer Gewandung, die das Undenkbare dachte: eine evangelische Päpstin.“

 

schostack

Renate Schostack (Pforzheim, 10 januari 1938)

 

De Amerikaanse dichter Philip Levine werd geboren op 10 januari 1928 in Detroit, Michigan. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Another Song 

 

Words go on travelling from voice

to voice while the phones are still

and the wires hum in the cold. Now

and then dark winter birds settle

slowly on the crossbars, where huddled

they caw out their loneliness. Except

for them the March world is white

and barely alive. The train to Providence

moans somewhere near the end

of town, and the churning of metal

on metal from so many miles away

is only a high thin note trilling

the frozen air. Years ago I lived

not far from here, grown to fat

and austerity, a man who came

closely shaven to breakfast and ate

in silence and left punctually, alone,

for work. So it was I saw it all

and turned away to where snow

fell into snow and the wind spoke

in the incomprehensible syllable

of wind, and I could be anyone:

a man whose life lay open before him,

a book with no ending, a widow

bearing white carnations at dusk

to a hillside graveyard turned

to blank rubble, a cinder floating

down to earth and blinking slowly out,

too small to mean a thing, too tired

to even sigh. If life comes back,

as we are told it does, each time one

step closer to the edge of truth,

then I am ready for the dawn

that calls a sullen boy from sleep

rubbing his eyes on a white window

and knowing none of it can last the day.

 

 

Holy Day 

 

Los Angeles hums

a little tune —

trucks down

for Monday Market

packed with small faces

blinking in the dark.

My mother dreams

by the open window.

On the drainboard

the gray roast humps

untouched, the oven

bangs its iron jaws,

but it’s over.

Before her on the table

set for so many

her glass of fire

goes out.

The childish photographs,

the letters and cards

scatter at last.

The dead burn alone

toward dawn.

 

levine1

Philip Levine (Detroit, 10 januari 1928)

 

De Duitse schrijfster Ingeborg Drewitz werd geboren op 10 januari 1923 in Berlijn. Na eerst in een bedrijf gewerkt te hebben studeerde zij tot 1945 filosofie, germanistiek en geschiedenis in Berlijn, waar zij later ook doceerde aan de Freie Universität. Zij schreef toneel, tijd- en maatschappijkritische romans, verhalen, non-fictie boeken, autobiografisch werk en hoorspelen. In veel van haar werk hield zij zich bezig met het nationaal-socialisme.

 

Uit: Gestern war Heute – Hundert Jahre Gegenwart

 

“Es ist alles so schnell gegangen, Jörgs Anstellung bei Schering, im Altbau, sehr beengt, aber Chemie – da wird was draus! Und seine Frage. Und ihre zögernde Antwort: Warum eigentlich nicht? Warum eigentlich nicht. Sie mögen sich. Sie erzählt ihm von dem Sommertag in Grünau. Ganz nüchtern, ganz offen wollen sie beginnen. Seine Mutter ist gestorben, ein Männerhaushalt, der Vater und der Sohn brauchen eine Frau.
Angst, Angst vor dieser Idylle: Mann und Frau, vielleicht auch ein Kind oder zwei. Angst vor der Immer-Wiederkehr: Mann und Frau und Mann und Frau. Angst vor dem Leben, das Mutter gelebt hat und Großmutter und Urgroßmutter: Draußen die Welt und hinter den vier Wänden – nein keine Geborgenheit.
Bisher hat sie doch immer gehofft, mit jedem Jahr deutlicher zu werden, endlich wieder so unbefangen Ich zu sagen, wie als Kind. ICH.”

drewitz

Ingeborg Drewitz (10 januari 1923 – 26 november 1986)

 

De Chileense dichter Vicente García-Huidobro Fernández werd op 10 januari 1893 geboren in Santiago. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Ekloge

 

Sterbende Sonne

Eine Autopanne

Und ein Duft von Frühling
Bleibt im Vorbeigehen in der Luft

Irgendwo
ein Lied

WO BIST DU

An einem Nachmittag wie diesem
Suchte ich vergeblich nach dir

Im Nebel aller Straßen
Traf ich mich selbst

Und im Rauch meiner Zigarre
Sah ich einen verlorenen Vogel

Niemand antwortete

Die letzten Schäfer ertränkten sich

Und die verirrten Schafe
Fraßen Blumen und gaben keinen Honig

Der Winde der vorbeistrich
Häuft ihre Wolle auf

Zwischen den Wolken
Benetzt mit meinen Tränen

Warum das bereits Beweinte
nochmals beweinen

Und da die Schafe Blumen fressen
Ein Zeichen daß du bereits vorbeigegangen bist.

 

Vertaald door Johannes Beilharz

 

huidobro

Vicente Huidobro (10 januari 1893 – 2 januari 1948)

 

De Amerikaanse dichter en schrijver John Robinson Jeffers werd geboren op 10 januari 1887 in Allegheny, nu Pittsburgh, Pennsylvania. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Promise Of Peace 

 

The heads of strong old age are beautiful

Beyond all grace of youth. They have strange quiet,

Integrity, health, soundness, to the full

They’ve dealt with life and been tempered by it.

A young man must not sleep; his years are war,

Civil and foreign but the former’s worse;

But the old can breathe in safety now that they are

Forgetting what youth meant, the being perverse,

Running the fool’s gauntlet and being cut

By the whips of the five senses. As for me,

If I should wish to live long it were but

To trade those fevers for tranquillity,

Thinking though that’s entire and sweet in the grave

How shall the dead taste the deep treasure they have?

 

 

Sign-Post

 

Civilized, crying: how to be human again; this will tell you how.

Turn outward, love things, not men, turn right away from humanity,

Let that doll lie. Consider if you like how the lilies grow,

Lean on the silent rock until you feel its divinity

Make your veins cold; look at the silent stars, let your eyes

Climb the great ladder out of the pit of yourself and man.

Things are so beautiful, your love will follow your eyes;

Things are the God; you will love God and not in vain,

For what we love, we grow to it, we share its nature. At length

You will look back along the star’s rays and see that even

The poor doll humanity has a place under heaven.

Its qualities repair their mosaic around you, the chips of strength

And sickness; but now you are free, even to be human,

But born of the rock and the air, not of a woman.

 

jeffers

Robinson Jeffers (10 januari 1887 – 20 januari 1962)

 

De Russische schrijver Alexei Tolstoy werd geboren op 10 januari 1883 in Sosnovka. Zie ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

Uit: Ordeal

 

Dasha pushed her way up to the platform. A tall young’fellow, turning his head, opened his mouth in a broad smile, his teeth showing white against his begrimed face; nodding towards a bench, he stretched out his hand, and Dasha climbed up beside him to the lathe beneath the window. The faces in the vast crowd – several thousand strong – were morose, the brows lined, the lips compressed. She saw such faces every day in the streets and trams, weary Russian faces, with forbidding eyes. Dasha remembered walking about the islands in Petersburg one Sunday, before the war, when her escorts – two barristers – had turned the conversation upon just faces. “Take the Paris crowd, Darya Dmitrievna – gay, good-humoured, bubbling with fun… And here you see nothing but scowling countenances. Look at these two workers coming towards us! Shall I go up to them, and try and joke with them? They wouldn’t understand, they’d be offended. Russians are so ridiculously slow on the uptake, so heavy in hand…” And now these humourless folk stood there, agitated, sombre, tense and determined. The same faces, but dark with hunger now, the same eyes, but the expression fiery, impatient.D

Dasha forgot what she was there for. The impressions of the life into which she had plunged from her lonely window in Krasniye Zori Street, carried her away like a storm bird, and she abandoned herself to them with pristine innocence. She was not really stupid but, like many other people, she had been left to herself, with only her own tiny store of experience to guide her. But she thirsted for truth-she thirsted for it as an individual, as a woman, as a member of the human race.
A new speaker had ascended the platform, a short man in a grey jacket, his waistcoat showing horizontal wrinkles. His bald, bumpy head was bent over the notes on the table before him. “Comrades!” he began, and Dasha noticed that he spoke with a slight burr, and that he looked worried, screwing up his eyes as if the light was in them. His hands rested on the table, on a sheaf of notes. When he said that his subject today would be the acute crisis which was bearing down upon the whole of Europe and on Russia heaviest of all, and that his subject was famine, three thousand people held their breath beneath the smoke-blackened roof.“

 

ATolstoy

Alexei Tolstoy (10 januari 1883 – 23 februari 1945)

 

 

De Nederlandse dichter en schrijver Jan Eekhout werd geboren op 10 januari 1900 in Sluis. Zie ook mijn blog van 10 januari 2007 en ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

De Waanzinnige

 

‘k Heb hard om God gebeden, en Hij kwam,

drong plots zich driftig in mijn felle zinnen

als wilde Hij in mij opnieuw beginnen

Zichzelf, nu het al losbrak uit den ban

van een zoo groot, roofzuchtig haast, beminnen

Sindsdien laait onophoudelijk in mij van

Zijn vreemd Bestaan de folterende vlam,

doch kan Hij mij, noch ik Hem overwinnen.

 

Een was die zag hoe Hij in mij ging wijken,

en daarom bracht men God en mij tezamen

in dit grafnauw en beendernaakt vertrek.

 

Hier zullen vechten wij tot wij bezwijken,

gillend verward dooreen elkanders namen,

scheldend elkander schaamteloos voor gek.

 

Eekhout

Jan H. Eekhout (10 januari 1900 – 6 maart 1978)

 

De Ierse dichter en criticus Aubrey Thomas de Vere werd geboren in Adare, County Limerick, op 10 januari 1814.  Aubrey Thomas de Vere studeerde aan het Trinity College in Dublin. Op 28-jarige leeftijd publiceerde hij The Waldenses, een jaar later gevolgd door The Search after Proserpine. Vanaf dat moment hield hij zich tot zijn dood in 1902 bezig met poëzie en literaire en politieke essays. Als jonge dichter werd hij sterk beïnvloed door de Engelse romantische dichters William Wordsworth en Samuel Taylor Coleridge. Hij bracht lange tijd door in Engeland, waar hij bevriend raakte met Alfred Tennyson en Robert Browning. Zijn hart lag echter in Ierland. In 1851 werd hij rooms-katholiek.

 

The Children Band 

 

  ALL holy influences dwell within

The breast of Childhood: instincts fresh from God

   Inspire it, ere the heart beneath the rod

Of grief hath bled, or caught the plague of sin.

How mighty was that fervour which could win

   Its way to infant souls!–and was the sod

   Of Palestine by infant Croises trod?

Like Joseph went they forth, or Benjamin,

In all their touching beauty to redeem?

   And did their soft lips kiss the Sepulchre?

Alas! the lovely pageant as a dream

   Faded! They sank not through ignoble fear;

They felt not Moslem steel. By mountain, stream,

   In sands, in fens, they died–no mother near!

 

DeVere

Aubrey Thomas de Vere (10 januari 1814 – 20 januari 1902)
Portret door Julia Margaret Cameron

 

Zie voor onderstaande schrijver ook mijn blog van 10 januari 2009.

 

De Duitstalige, uit Namibië stammende, schrijver Giselher Werner Hoffmann werd geboren op 10 januari 1958 in Windhoek.