De Nederlandse dichter J. C. Bloem werd geboren op 10 mei 1887 in Oudshoorn. Zie ook alle tags voor J. C. Bloem op dit blog.
Dichterschap
Is dit genoeg; een stuk of wat gedichten,
voor de rechtvaardiging van een bestaaan
In ‘t slecht vervullen van onnoozle plichten
Om den te karigen broode allengs verdaan?
En hierom zijn der op een doel gerichten
bevredigende dagen mij ontgaan;
Hierom blijft mij slechts zelf en lot betichten
in ‘t zicht van ‘t eind der onherkeerbre baan.
van al de dingen die ‘k droomen zocht
Erger: van alle, die ik wel vermocht,
Is, nu hun tijd voorbij is, niets geworden
En ik kan zelfs niet, als mijn onbevreesd
erkennen mij verwijst naar de verdorden,
Aanvoeren: maar mijn bloei is schoon geweest.
Het kerkhof aan het meer
Een klein rond perk, met weinge witte stenen;
Hier zijgt de tijd, een vege zwaan,terneer.
Erachter dampt,door grijze zon beschenen,
Een gelukzalig lentemeer.
Daar rusten,na het enkelvuldig leven
Van eeuwoud werk in weide en stal en schuit,
De eertijds ontslapenen in deze dreven
Van hun gelijke daden uit.
En als de voorjaarswind de lege kruinen
Doet beven van de’ onheuchelijken nood
Tot bloeien boven woekerende puinen,
Suizelt de onsterfelijke dood.
Voorjaar
De zon brak door de barre voorjaarslucht.
Plotseling kantelde er een vogelvlucht.
Op de aarde smolt de dungezaaide sneeuw.
Hart, gij zijt vrij; gij waart om niets beducht.