Dolce far niente (Summer Sun, Robert Louis Stevenson)

 

Dolce far niente

 


Feodor Vasilyev, Koren, 1870

 

Summer Sun

Great is the sun, and wide he goes
Through empty heaven with repose;
And in the blue and glowing days
More thick than rain he showers his rays.

Though closer still the blinds we pull
To keep the shady parlour cool,
Yet he will find a chink or two
To slip his golden fingers through.

The dusty attic spider-clad
He, through the keyhole, maketh glad;
And through the broken edge of tiles
Into the laddered hay-loft smiles.

Meantime his golden face around
He bares to all the garden ground,
And sheds a warm and glittering look
Among the ivy’s inmost nook.

Above the hills, along the blue,
Round the bright air with footing true,
To please the child, to paint the rose,
The gardener of the World, he goes.

 

Robert Louis Stevenson (13 november 1850 – 3 december 1894)
Portret door William Blake Richmond, 1887

 

 Zie voor de schrijvers van de 23e juli ook mijn twee blogs van 23 juli 2011.

In Memoriam Michel van der Plas

In Memoriam Michel van der Plas

De Nederlandse schrijver en dichter Michel van der Plas is zondagochtend op 85-jarige leeftijd overleden. Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

Vader en zoon

Vader. Waarom als iemand dat woord zegt
kijk ik nog steeds vooruit, niet achter mij?
ben ik niet, zoek ik? Het is toch voorbij?
jij bent toch in de regen weggelegd?

Wat verwacht ik dan: je hand op mijn hoofd?
Waar zou ik moeten komen? ben je daar
nog wel, warm woord? Of hebben ze je naar
het huis gebracht waarin je hebt geloofd?

Als ik het hoor is het of ik zelf riep.
Ik moet al antwoord geven en ik ken
nauwelijks de vraag die ik nog altijd ben

Ja, zeg ik, en kijk om. De nacht is diep.
Ik weet opeens waarvoor je hebt geleefd:
ik draag de naam van wie de dood doorgeeft.

 

 

School der liefde

Woorden van geluk zijn moeilijk, ze zijn
klank, wartaal, aaas en jijs en toedan, alles
of niets. Het lekken van vuur; een gordijn
in de wind. Ze zijn eigenlijk maar ballast.

Want we zeggen geluk niet, we doen het.
Dieren hebben alleen maar hun lichamen;
snuiven, stampvoeten, hoeden warmte met
warmte. Het leeft en trilt, het heeft geen namen.

Hoeveel gemakkelijker vindt verdriet
woorden. Dat is de wereld van de mensen:
ze huilen en ze ballen vuisten en ze
vullen bladzijden, maar ze sterven niet.
Sterven hoorde alleen waar leven hoorde:
bij geluk; en dat was teveel voor woorden.

 

Een nieuw lied

Een nieuw lied voor de Heer die de vogeltjes schiep
En hun wijzen van iedere dag
Die de treurwilg tot eindeloos treuren riep
En de vrouw tot haar eeuwige lach

Een nieuw lied voor de Heer die de goudvissen goud
En de roodborstjes rood heeft gemaakt
Die de golven der zee, en de bladeren van ’t woud
Met zijn vinger heeft aangeraakt
Die de kolibrie schiep, en de adelaar schiep
Het viooltje en de orchidee
Die de schelpen en zwaardvissen liet in het diep
Van dezelfde bedelvende zee
Die zijn adem laat gaan langs het slapende land
Tot het wenend van weelde ontwaakt
Die de dauwdroppen droogt met zijn heilige hand
En de zon tot zijn heilgenoot maakt

Een nieuw lied voor de Heer die het meer en de lucht
En de straten vol zonnelicht goot
Die de leeuwerik leidt tot zijn duizelende vlucht
En de vlinder tot vlinderdood

Een nieuw lied voor de Heer die een durend nieuw lied
In de mond van mijn moedertje lei
Die zijn licht in haar zuivere blik achterliet
En haar zei wat zij zeide tot mij

Een nieuw lied voor de Heer die van ieder nieuw lied
Het ontstaan en de maker is
Die het voorzingt in water en woud en in riet
In de steeg en de vensternis

Een nieuw lied voor de Heer, voor de Heer
Die accoorden en woorden ingeeft
Aan de dichter de vrouw en het kind, o en meer
dan aan weerklank en stem in hem leeft
En zijn naam zij gezegend de eeuwigheid lang
Zij gezegend de naam van de Heer
Van de opgang der zon, tot haar ondergang
zij gezegend de naam van de heer
die de sneeuwvlokken zendt als de wolkige wol
en de rijm als verdwarrelende as
Als hij spreekt lopen alle stuwmeren vol
En alles smelt wat bevroren was
O gij wateren looft en gij landstreken looft
En gij vogeltjes looft onze Heer
En gij vuurtongen looft, en gij dauwdroppen looft
Alle boomtoppen looft onze Heer

Een nieuw lied voor de Heer, met pauk en cymbaal
En bij cither en luit en schalmei
een nieuw lied voor de Heer in uw mond in uw taal
Want wie geeft u die liederen dan hij

 

Michel van der Plas (23 oktober 1927 – 21 juli 2013)