Dolce far niente, (Sommerabend, Rainer Maria Rilke)

Dolce far niente

 

 

 

Otto Modersohn, Hooimijt bij Soest, 1888

 

 

 

SOMMERABEND

Die große Sonne ist versprüht,
der Sommerabend liegt im Fieber,
und seine heiße Wange glüht.
Jach seufzt er auf: “Ich möchte lieber …”
Und wieder dann: “Ich bin so müd …”

Die Büsche beten Litanein,
Glühwürmchen hängt, das regungslose,
dort wie ein ewiges Licht hinein;
und eine kleine weiße Rose
trägt einen roten Heiligenschein.

 


Rainer Maria Rilke (4 december 1875 – 29 december 1926)
Rilke in Moskou, Leonid Pasternak, 1928

 

Zie voor de schrijvers van de 25e juli ook mijn blog van 25 juli 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

 

Lieke Marsman

De Nederlandse dichteres Lieke Marsman is op 25 juli 1990 geboren te Den Bosch. Zij won twee maal de eerste prijs van Doe Maar Dicht Maar. Haar gedichten verschenen in Tirade en dat leidde in 2011 tot uitgave van de bundel “Wat ik mijzelf graag voorhoud”, die bekroond werd met de Van der Hoogt-prijs. Lieke Marsman studeert filosofie in Amsterdam.

 Enquête

De jongen op straat vraagt
Wat is het mooiste woord
Wat u ooit zei, ik zeg
Heb je even en denk
Aan alles wat ik ooit
Heb gezegd, maar dan
In fragmenten
Stroboscoop
Nachtegaal
Nanoseconde
Ei
Die kleur paars waarvan ik de naam steeds vergeet
Badschuim
Trotseren
Petroleumlamp
Een moment waarop ik niets kan verzinnen
Mag ik even op je blaadje kijken
De vocabulaire hoogtepunten
Van onze medemens
Ik hou van jou
Dat zijn vier woorden
Die streept hij straks weg
En verder
Gezondheid
Baby
Salaris
Liefde
Weekend
Seks

 
Lieke Marsman (Den Bosch, 25 juli 1990)

Dolce far niente (Gewitter, Stefan George)

Dolce far niente

 

 

 

Feodor Vasilyev, Wolk studie, rond 1870

 

 

Gewitter

Die irren flämmchen allerwege sind erloschen
Ein jäher donner hat die hohe saat gedroschen
Der sturm der nacht zerspaltet das geäst im forste
Er stört der eber lager und der geier horste.

Der strenge könig sprengt aus seinem wolkenschlosse
Er folgt auf goldgeschirrtem pferd mit grossem trosse
Der falschen gattin die sich tummelt in den wettern
Und preisgegeben ist den zügellosen rettern.

Oft glaubt er mit der rauhen faust sie zu versichern
Doch sie entwindet sich mit einem leisen kichern –
Bis er sie festet… zwischen seines gürtels spangen
Und dem genick des pferdes ist sie quer gefangen.

Bezwungen schluchzend regt sie ihre blanken zähne
Und schüttelt zürnend ihre aufgelöste mähne
Um ihre nackten glieder spült der schiefe regen
Ihr kalter busen sieht gefasst der haft entgegen.

 

 

 

Stefan George (12 juli 1868 – 4 december 1933)

 

 

 

Zie voor de schrijvers van de 24e juli ook mijn blog van 24 juli 2012 deel 1 en ook deel 2 en eveneens deel 3.

Dolce far niente (Summer Sun, Robert Louis Stevenson)

Dolce far niente

 


Feodor Vasilyev, Koren, 1870

 

Summer Sun

Great is the sun, and wide he goes
Through empty heaven with repose;
And in the blue and glowing days
More thick than rain he showers his rays.

Though closer still the blinds we pull
To keep the shady parlour cool,
Yet he will find a chink or two
To slip his golden fingers through.

The dusty attic spider-clad
He, through the keyhole, maketh glad;
And through the broken edge of tiles
Into the laddered hay-loft smiles.

Meantime his golden face around
He bares to all the garden ground,
And sheds a warm and glittering look
Among the ivy’s inmost nook.

Above the hills, along the blue,
Round the bright air with footing true,
To please the child, to paint the rose,
The gardener of the World, he goes.

 

Robert Louis Stevenson (13 november 1850 – 3 december 1894)

Portret door William Blake Richmond, 1887

 

 

Zie voor de schrijvers van de 23e juli ook mijn blog van 23 juli 2012 deel 1 en eveneens deel 2.

In Memoriam Michel van der Plas

In Memoriam Michel van der Plas

De Nederlandse schrijver en dichter Michel van der Plas is zondagochtend op 85-jarige leeftijd overleden. Michel van der Plas werd geboren op 23 oktober 1927 in Den Haag. Zie ook mijn blog van 23 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Michel van der Plas op dit blog.

 

 

Vader en zoon

Vader. Waarom als iemand dat woord zegt
kijk ik nog steeds vooruit, niet achter mij?
ben ik niet, zoek ik? Het is toch voorbij?
jij bent toch in de regen weggelegd?

Wat verwacht ik dan: je hand op mijn hoofd?
Waar zou ik moeten komen? ben je daar
nog wel, warm woord? Of hebben ze je naar
het huis gebracht waarin je hebt geloofd?

Als ik het hoor is het of ik zelf riep.
Ik moet al antwoord geven en ik ken
nauwelijks de vraag die ik nog altijd ben

Ja, zeg ik, en kijk om. De nacht is diep.
Ik weet opeens waarvoor je hebt geleefd:
ik draag de naam van wie de dood doorgeeft.

 

 

School der liefde

Woorden van geluk zijn moeilijk, ze zijn
klank, wartaal, aaas en jijs en toedan, alles
of niets. Het lekken van vuur; een gordijn
in de wind. Ze zijn eigenlijk maar ballast.

Want we zeggen geluk niet, we doen het.
Dieren hebben alleen maar hun lichamen;
snuiven, stampvoeten, hoeden warmte met
warmte. Het leeft en trilt, het heeft geen namen.

Hoeveel gemakkelijker vindt verdriet
woorden. Dat is de wereld van de mensen:
ze huilen en ze ballen vuisten en ze
vullen bladzijden, maar ze sterven niet.
Sterven hoorde alleen waar leven hoorde:
bij geluk; en dat was teveel voor woorden.

 

 

Een nieuw lied

Een nieuw lied voor de Heer die de vogeltjes schiep
En hun wijzen van iedere dag
Die de treurwilg tot eindeloos treuren riep
En de vrouw tot haar eeuwige lach

Een nieuw lied voor de Heer die de goudvissen goud
En de roodborstjes rood heeft gemaakt
Die de golven der zee, en de bladeren van ’t woud
Met zijn vinger heeft aangeraakt
Die de kolibrie schiep, en de adelaar schiep
Het viooltje en de orchidee
Die de schelpen en zwaardvissen liet in het diep
Van dezelfde bedelvende zee
Die zijn adem laat gaan langs het slapende land
Tot het wenend van weelde ontwaakt
Die de dauwdroppen droogt met zijn heilige hand
En de zon tot zijn heilgenoot maakt

Een nieuw lied voor de Heer die het meer en de lucht
En de straten vol zonnelicht goot
Die de leeuwerik leidt tot zijn duizelende vlucht
En de vlinder tot vlinderdood

Een nieuw lied voor de Heer die een durend nieuw lied
In de mond van mijn moedertje lei
Die zijn licht in haar zuivere blik achterliet
En haar zei wat zij zeide tot mij

Een nieuw lied voor de Heer die van ieder nieuw lied
Het ontstaan en de maker is
Die het voorzingt in water en woud en in riet
In de steeg en de vensternis

Een nieuw lied voor de Heer, voor de Heer
Die accoorden en woorden ingeeft
Aan de dichter de vrouw en het kind, o en meer
dan aan weerklank en stem in hem leeft
En zijn naam zij gezegend de eeuwigheid lang
Zij gezegend de naam van de Heer
Van de opgang der zon, tot haar ondergang
zij gezegend de naam van de heer
die de sneeuwvlokken zendt als de wolkige wol
en de rijm als verdwarrelende as
Als hij spreekt lopen alle stuwmeren vol
En alles smelt wat bevroren was
O gij wateren looft en gij landstreken looft
En gij vogeltjes looft onze Heer
En gij vuurtongen looft, en gij dauwdroppen looft
Alle boomtoppen looft onze Heer

Een nieuw lied voor de Heer, met pauk en cymbaal
En bij cither en luit en schalmei
een nieuw lied voor de Heer in uw mond in uw taal
Want wie geeft u die liederen dan hij

 

 

Michel van der Plas (23 oktober 1927 – 21 juli 2013)

Dolce far niente (A something in a summer’s Day, Emily Dickinson)

Dolce far niente

 

Feodor Vasilyev, Op het eiland Valaam, 1869

 

 A something in a summer’s Day

A something in a summer’s Day
As slow her flambeaux burn away
Which solemnizes me.

A something in a summer’s noon —
A depth — an Azure — a perfume —
Transcending ecstasy.

And still within a summer’s night
A something so transporting bright
I clap my hands to see —

Then veil my too inspecting face
Lets such a subtle — shimmering grace
Flutter too far for me —

The wizard fingers never rest —
The purple brook within the breast
Still chafes it narrow bed —

Still rears the East her amber Flag —
Guides still the sun along the Crag
His Caravan of Red —

So looking on — the night — the morn
Conclude the wonder gay —
And I meet, coming thro’ the dews
Another summer’s Day!

Emily Dickinson (10 december 1830 – 15 mei 1886)

 

Zie voor de schrijvers van de 22e juli ook mijn blog van 2 juli 2011 deel 1 en ook deel 2 en eveneens mijn blog van 22 juli 2012.

Dolce far niente (A Summer Invocation, Walt Whitman)

Dolce far niente

 

 

Feodor Vasilyev, Warme zomerdag, 1869

 

 

A Summer Invocation

 

Thou orb aloft full dazzling,

    Flooding with sheeny light the gray beach sand;

Thou sibilant near sea, with vistas far, and foam,

    And tawny streaks and shades, and spreading blue;

Before I sing the rest, O sun refulgent,

    My special word to thee.

 

Hear me, illustrious!

    Thy lover me—for always I have loved thee,

Even as basking babe—then happy boy alone by some wood edge—thy touching distant beams enough,

    Or man matured, or young or old—as now to thee I launch my invocation.

(Thou canst not with thy dumbness me deceive.

    I know before the fitting man all Nature yields.

Though answering not in words, the skies, trees, hear his voice—and thou, O sun,

    As for thy throes, thy perturbations, sudden breaks and shafts of flame gigantic,

I understand them—I know those flames, those perturbations well.)

 

Thou that with fructifying heat and light,

    O’er myriad forms—o’er lands and waters, North and South,

O’er Mississippi’s endless course, o’er Texas’ grassy plains, Kanada’s woods,

    O’er all the globe, that turns its face to thee, shining in space,

Thou that impartially enfoldest all—not only continents, seas,

    Thou that to grapes and weeds and little wild flowers givest so liberally,

Shed, shed thyself on mine and me—mellow these lines.

    Fuse thyself here—with but a fleeting ray out of thy million millions,

Strike through this chant.

 

Nor only launch thy subtle dazzle and thy strength for this;

    Prepare the later afternoon of me myself—prepare my lengthening shadows.

Prepare my starry nights.

 

 

 

Walt Whitman (31 mei 1819 – 26 maart 1893)

Portret door Thomas Cowperthwaite Eakins, 1887

 

 

 

Zie voor de schrijvers van de 21e juli ook mijn blog van 21 juli 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Julius Sturm

De Duitse dichter Julius Carl Reinhold Sturm werd geboren op geboren 21 juli 1816 in Koestritz. Sturm bezocht vanaf 1829 het Gymnasium Rutheneum in Gera, voordat hij in 1837 theologie begon te studeren aan de Universiteit van Jena. Vanaf 1841 begon hij als leraar te werken in Heilbronn. In 1844 werd hij benoemd als opvoeder en docent van kroonprins Heinrich XIV Reuss j. L. Omwille daarvan was hij gedeeltelijk verbonden aan het gymnasium in Meiningen. In 1844 gaf hij zijn eerste boek “Neue Märchen für die Jugend” uit, onder het pseudoniem Julius Stern. In 1851 werd hij predikant in Göschitz Schleiz en hij eindigde in 1857 als pastor in Koestritz. In 1885 werd hij ereburger van Koestritz. Ter gelegenheid van zijn pensionering ontving hij in hetzelfde jaar 1885 de titel Geheimer Kirchenrat. Sturm was een van de belangrijkste dichters van de late Romantiek. Hij schreef vele gedichten en proza ​werken en publiceerde ongeveer 30 boeken .

Am Abend

Der Blüthenbaum durchhaucht mit Duft
Die linde, weiche Abendluft,
Der ich die Brust erschlossen;
Mein Herz wie eine Knospe liegt
In Blüthenträume eingewiegt,
Von Blüthenduft umflossen.

Da blickt der Mond in’s stille Thal
Und kaum hat sich sein milder Strahl
In meine Brust ergossen,
Als auch mein Herz, vom Traum erwacht,
In heiligstiller Mondscheinnacht
Als Blüthe sich erschlossen.

 

Lied

Die Quelle blinkt so klar und rein
Im Sonnenschein;
Doch tausendmal so hell und klar
Blinkt meiner Liebsten Augenpaar.

Ein frisch erblühtes Röslein steht
Im Gartenbeet;
Die Wange meiner Liebsten glüht
Noch schöner, als das Röslein blüht.

Die Sonne, die am Himmel rollt,
Spinnt klares Gold;
Doch was sie spinnt, ist nicht so klar,
Als meiner Liebsten goldnes Haar.

Im Busche schlägt die Nachtigall
Mit süßem Schall;
Doch tönt so süß ihr Flöten nicht,
Als wenn mein Lieb, ich liebe dich, spricht.

 

 
Julius Sturm (21 juli 1816 – 2 mei 1896)

Hans Lodeizen, Uwe Johnson, Henk Hofland, Simin Behbahāni

De Nederlandse dichter Hans Lodeizen werd geboren op 20 juli 1924 in Naarden. Zie ook mijn blog van 20 juli 2010 en eveneens alle tags voor Hans Lodeizen op dit blog.

 

 

ANGST

Een spin holt in de lente
angst is de veer van het horloge
het is bijna tijd.

Dan, dan: o kinderen
van de overspelige moeder,
je gescheiden papa
leeft in het huis naar links.
maak je nagels schoon
de omroeper zegt:
het is lente.

angst voor wat?
De wolken zijn een gerafelde sok
van God.

o lentegeuren!

 

 

 

Weeekend in Metropolis

Zo dikwijls als ik over de lange
populierenlanen liep zacht zingend,
denkend aan de avond haar witte
plaveisel waar ik gestorven ben. –

als ik je weerzie ben je toch een ander
ik ken je je blijft niet lang bij iemand
in steeds andere spiegels behaagt het je
steeds andere mensen te zien steeds jezelf.

nu heb ik je niet langer
weet je het je bent dood
ik heb je gevonden hijgend
over de daken van Metropolis

 

Voor jou

1
voor jou
als ik je ooit zal tegenkomen
of als ik nooit in je hart
zal wachten op een brand van kussen

voor jou

ik zal de ring van trouw bewaken
ik zal de zon openhouden
ik zal de nacht strelen

voor jou zal ik de waardigheid
van de mens op aarde zichtbaar maken
en mijn bed zal wit zijn
voor jou zal ik wachten.

 

Hans Lodeizen (20 juli 1924 – 26 juli 1950)

Lees verder “Hans Lodeizen, Uwe Johnson, Henk Hofland, Simin Behbahāni”

Francesco Petrarca, Maurice Gilliams, Erik Axel Karlfeldt, Cormac McCarthy

De Italiaanse dichter en schrijver Francesco Petrarca werd geboren in Arezzo op 20 juli 1304. Zie ook alle tags voor Francesco Petrarca op dit blog.

 

 

Erhabne Flamme, mehr als schöne, schön

 

Erhabne Flamme, mehr als schöne, schön,
zu der der Himmel neigte so unstreitig,
daß er beschloß, sie, ach für mich zu zeitig,
zu dem ihr gleichen Sterne zu erhöhn.

 

Jetzt erst erwach ich und gewahr, wie sie
zu meinem Besten jenen Wünschen wehrte,
da sie der Glut, die Jugend noch vermehrte,
ihr Antlitz süß zugleich und trügend lieh.

 

Ihr dank ich, ihrem Rat und Augenmerk;
wie machte sie mit sanftestem Verachten
in meinem Brand das eigne Heil mir dringend.

 

Durch Künste, welche würdge Früchte brachten,
war Zunge hier und Braue dort am Werk,
ich Ruhm auf sie, sie in mich Tugend bringend.

 

 

Vertaald door Rainer Maria Rilke

 

 

Am Tag’, als rings die Strahlen sich der Sonnen

 

Am Tag’, als rings die Strahlen sich der Sonnen,

Dem Schöpfer trauernd, trübten in den Höhen,

Ward ich umgarnt, und eh’ ich mich’s versehen,

Hielt euer Auge, Donna, mich umsponnen;

 

Und weil ich nicht in solcher Zeit gesonnen,

Den Kampf mit Amors Pfeilen zu bestehen,

Ging arglos ich; so haben meine Wehen

Im allgemeinen Trauern bald begonnen.

 

Es fand mich Amor gänzlich sonder Wehre,

Den Weg zum Herzen durch die Augen offen,

Durch deren Pforten Thränen viel gezogen;

 

Drum bringt es ihm auch, dünkt mich, wenig Ehre,

Daß er mich Nackten mit dem Pfeil getroffen,

Euch, der Bewehrten, kaum gezeigt den Bogen.

 

 

Vertaald door Carl Förster

 

 

 

Francesco Petrarca (20 juli 1304 – 19 juli 1374)

Casa di Francesco Petrarca, Laura en de Dichter

Lees verder “Francesco Petrarca, Maurice Gilliams, Erik Axel Karlfeldt, Cormac McCarthy”