Stefanie de Velasco

 

Onafhankelijk van geboortedata

 

De Duitse schrijfster Stefanie de Velasco werd geboren in 1978 in Oberhausen. Zij groeide op in het Rijnland . De Velasco studeerde Europese Etnologie en politieke wetenschappen in Bonn, Berlijn en Warschau . Ze woont en werkt in Berlijn. In 2011 kreeg zij voor het begin van haar debuurroman de Literaturpreis Prenzlauer Berg. Momenteel ( 2013 ) ontvangt ze een beurs van de Drehbuchwerkstatt München. Haar debuutroman “Tigermilch” vertelt het verhaal van twee 14-jarige meisjes die er op uitgaan, om zich te laten ontmaagden. Wat begint als een leuke zomervakantie eindigt in een tragedie, waarbij de twee meisjes getuige worden van een eerwraak.

 

Uit: Tigermilch

 

“Ich würde gern aufstehen und gehen, ich will nach Hause, aber zu Hause, ist das bei Rainer und Jessi, bei Mama und ihrem Sofa? Ich weiß nicht, keine Ahnung, wo ich hinwill, ich will auf Amirs Linde und so weit hochklettern, dass mich die grünen Blätter ganz bedecken und mich keiner finden kann, ich will das dünne Ende vom Wollfaden in den Ästen suchen und mich wie ein Äffchen daran festhalten, so lange, bis jemand die Welt unter mir wieder zusammengeklebt hat.” 

(…)

 

“Jameelah liebt es, Buchstaben zu vertauschen, Wörterknacken nennt sie das. Aus Luft macht sie Lust, aus Nacht nackt, Lustballons, Nacktschicht, Lustschutzkeller mit Nacktwärtern. Wir sprechen außerdem O-Sprache, Geld ist Gold, mit Filter drehen gibts nicht mehr, nur mit Folter drohen.”

(…)

 

Ja, schreit Jasna, jetzt weinst du, aber zuerst, zuerst zerrst du mich hierher auf diese Welt und lässt mich einfach allein, und jetzt, jetzt, wo ich sterben will, da weinst du. Ihre Mutter verkriecht sich in Tariks Armen, sie legt die Hände auf seine breiten Schultern und formt sie zu kleinen Fäusten, ich sehe, in der einen Faust hält sie ein Taschentuch. Immer diese Taschentücher, denke ich, wie kleine Stofftiere, nur für Mütter, nur für Sorgen, traurig geknetete Tierchen aus Tränen, jedes mit seiner eigenen Geschichte.”

 

 


Stefanie de Velasco (Oberhausen.1978)

Dolce far niente (Nijmegen, De herrijzenis van Quack, Victor Vroomkoning)

Dolce far niente

 

 

Het Quack-monument in Nijmegen

 

 

De herrijzenis van Quack

Iedereen wou met De Stijve op de plaat,
trekker van formaat blijkens prentbrief-
kaarten uit zijn glorietijd. Wie niet met
‘m paarde was niet in Nijmegen geweest.
Paarden dronken van zijn spuitend nat.

Stilaan rees wrevel over Bijlards uitleg
van de laatste wil van schenker Quack,
werd de hybride staat van zuilfontein
gelaakt, neergehaald werd hij geruimd.

Een halve eeuw erna kreeg men weer zin
in hem, oog voor zijn art deco. Te midden
van zijn stralend vocht kwam hij met rood-
granieten schacht en kop onveranderd over-
eind, het opgetogen welkom van de oude stad.

 

 

Victor Vroomkoning (Boxtel, 6 oktober 1938)

 

 

Zie voor de schrijvers van de 13e augustus ook mijn blog van 13 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Antoine de Kom

De Nederlandse schrijver en dichter Antoine de Kom werd geboren in Den Haag op 13 augustus 1956. Antoine de Kom woonde van 1966 tot 1971 in Paramaribo. Hij studeerde geneeskunde aan de Universiteit van Amsterdam en werkte als psychiater aan het Pieter Baan Centrum. Hij debuteerde in 1989 in het tijdschrift De Gids onder het pseudoniem Raymond Sarucco. Daarna publiceerde hij met regelmaat in De Revisor en in Hollands Maandblad. Zijn eerste bundel “Tropen” verscheen in 1991.

Daarna volgden “De kilte in Brasilia” (1995), “Zebrahoeven” (2001), “Chocoladetranen” (2004) en “De lieve geur van zijn of haar” (2008). In 2012 publiceerde hij Het misdadige brein, een bundeling van miniaturen over beruchte verdachten die in Hollands Maandblad verschenen

 

 

in deze kleine gondel vol gedrochten

 

in deze kleine gondel vol gedrochten

boven de omgespitte dierentuin hangen

op zoek naar het vogelbekdier

dat spartelend zijn aquarium ontglipt.

 

je had je eigenlijk een gedicht voorgesteld

met herinneringen aan de bronx

aan de caribische zee aan een creoolse

uit de antillen: aan joséphine of

aan napoleon daardoor – op elba

had je willen naslaan wat er daar al niet

als een gedicht voorstelbaar was geweest.

 

men gondelt door een dierentuin bungelt in persoon

voor koala’s die zich graag op de foto

laten knuffelen met dodelijk gevaar voor eigen ribben.

 

nu de varaan roerloos en aaibaar gaapt

ontbreekt hij niet naast dekstoel & sloep terwijl

uit de deur naar de brug kleine blauwe pinguïns tevoorschijn komen

het schip sonoor trilt de zeewind lauw als de nacht is

en heel vele lichtjes van dobberende vissersboten

voortekens waren die er op wezen dat je al bijna oog

in oog ligt met een kameel naast je opgepropt

die met de kop tegen het zachte linnen van je kooi

op de ganymedes van zijn lange reis door het zand uitrust.

 

 

 

nu ik ontwaak

 

nu ik ontwaak
ter hoogte van dakar
denk ik die twee achter me
(stoel rij vijf of zo dacht ik)
(ze zijn al slaperig)
zomaar in licht bedwelmde staat.
als zware katers soezen
ze met open oren glanzend zwart:
dan draaien ze zich om en zinken
in diepe slaap – roerloze lichamen donzig
ademen de buiken in diepblauwe luchtige dekens gewikkeld. 


 

 

Antoine de Kom (Den Haag, 13 augustus 1956)

Dolce far niente (Vermeer: Gezicht op Delft, Willem van Toorn), Thomas Mann

Dolce far niente

 

 

 

Johannes Vermeer: Gezicht op Delft, 1660-1661

 

 

Vermeer: Gezicht op Delft

Ik maak je hierin aanwezig.
Je schaduw kondigt je aan
om een hoek. Boodschappen gedaan
in achterstraatjes. Bevend

raakt geschilderd zonlicht je aan
als je verschijnt op de kade.
Gehoede regenten staan
te wachten op dode schepen.

Ze kijken je na. Joffer. Zeker
laat ik er één bij je slapen
vannacht, als ik je in leven
houd, driehonderd jaar hiervandaan.

 


Willem van Toorn
(Amsterdam, 4 november 1935)

 

 

 

Op 12 augustus 1955 overleed de Duitse schrijver Thomas Mann. Zie ook mijn blog van 12 augustus 2010 en eveneens alle tags voor Thomas Mann op dit blog.

 

Uit: Tonio Kröger

 

„Die Wintersonne stand nur als armer Schein, milchig und matt hinter Wolkenschichten über der  engen Stadt. Naß und zugig war’s in den giebeligen  Gassen, und manchmal fiel eine Art von weichem  Hagel, nicht Eis, nicht Schnee.

Die Schule war aus. Über den gepflasterten Hof  und heraus aus der Gatterpforte strömten die Scharen der Befreiten, teilten sich und enteilten nach  rechts und links. Große Schüler hielten mit Würde  ihre Bücherpäckchen hoch gegen die linke Schulter  gedrückt, indem sie mit dem rechten Arm wider den  Wind dem Mittagessen entgegen ruderten; kleines  Volk setzte sich lustig in Trab, daß der Eisbrei um herspritzte und die Siebensachen der Wissenschaft  in den Seehundsränzeln klapperten. Aber hie und da  riß alles mit frommen Augen die Mützen herunter  vor dem Wotanshut und dem Jupiterbart eines gemessen hinschreitenden Oberlehrers …

»Kommst du endlich, Hans?« sagte Tonio Kröger,  der lange auf dem Fahrdamm gewartet hatte; lächelnd  trat er dem Freunde entgegen, der im Gespräch mit

anderen Kameraden aus der Pforte kam und schon  im Begriffe war, mit ihnen davon zu gehen … »Wieso?« fragte er und sah Tonio an … »Ja, das ist wahr!

Nun gehen wir noch ein bißchen.« Tonio verstummte, und seine Augen trübten sich.

Hatte Hans es vergessen, fiel es ihm erst jetzt wieder ein, daß sie heute Mittag ein wenig zusammen  spazieren gehen wollten? Und er selbst hatte sich  seit der Verabredung beinahe unausgesetzt darauf  gefreut!

»Ja, adieu, ihr!« sagte Hans Hansen zu den Kameraden. »Dann gehe ich noch ein bißchen mit Kröger.« – Und die Beiden wandten sich nach links, indes die Anderen nach rechts schlenderten.“

 

 

 

Thomas Mann (6 juni 1875 – 12 augustus 1955)

 

 

 

Zie voor de schrijvers van de 12e augustus ook mijn blog van 12 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente (De Jordaan, Israël Querido)

Dolce far niente

 

 

 

Noorderkerk, Pieter Schenk, circa 1708

 

 

 

Uit: De Jordaan: Amsterdamsch epos

 

“Nu draafde de buurtpraat over een nieuwe roomijs-bedoening van Jans, nicht van Trui, die wel met gedofte duiten aan het werk zou zijn gegaan; over slenter-tochtjes langs de Maandagmarkt van Westerstraat en Noorderbuurt; over het vreeselijke gehaaide wijf uit de Krommert, die met twee broers leefde en haar mooie lijf verspilde aan een paar woeste schooiers. Plots sprongen ze op den rug van Malle Mien, van wie ze wisten dat ze zich drie jaar lang had laten blauw ranselen door haar dronken man, zonder een pink verweer, en die nu hém ram gaf, zonder dat hij een vin vertrilde. Zoo ziedde de buurtpraat rond, zich moeiend in alles, de meest persoonlijke gebeurtenissen tot op den grond omwoelend met een woedenden hartstocht en een snijdende veroordeeling.

Een vriendin van Trien de Soepketel schold op den broeder van het kliniekje in de Willemstraat.

– Sau’n luydborstige proppeschieter…. heí most d’r ’n krèp ofer se lèmpies….

– Dèt sel je loate…. onderbrak Neeltje met drift…. dèt is d’r ’n engel fèn ’n mènnetje…. ik hep er naujt nie sau’n fènt beleifd….

Al de praat-vrouwen vielen Neeltje bij, roemden de goedhartigheid van den broeder. Trien’s vriendin werd giftig en de punt van haar spitsen neus krijtbleek. Haár jongen had de vent met een grauw en een snauw wéggebonjourd, vertelde ze.

– Sau’n lefgauser…. sau’n ribbemaus….

Koekjes Na niesde schrikkerig-kort.

 

 

 

Straat in de Jordaan, Jan Korthals (1916 – 1972)

 

 

– Sie je wel dèt ’t woar is,…. lachte Trien,…. se niest d’rop.

– Loa jullie die nèfke mit rust…. hitste de blonde deern ertusschen…. omdèt d’r keirel flikt mit de peise hep jullie de pest in….

– Nei, nei…. kaàk-nouerissies…. nei… nei…. kaàk…. nei…. stotterde Rolrug…. Hei…. hei… ùg, hoe heit ie nou tug….

– Wie?…. wèt?

– Ug…. hoe heit ie tug?…. hoe….

– Gauj d’r moar ’n dwèrsstroat uyt…. lolde Trien. Rolrug wou iets heel wijs-bemiddelends er tusschenin dringen, maar ze lieten hem niet verder komen dan zijn ‘kaàkerissies’. Juist zijn gestotter sloeg den toorn weer over in spot en lach. –

– Seg Rolrug,…. je mot leire braàje…. hoonde de vrouw met het zweer-gezicht.

– Achter ’t orregel fèn Lànge Jèn…. immes!…. schaterde de sigarenmaakster…. twei steikies feùr ’t noadje!….

– Kaàk, ’n fraàje-jonge, mit lang hoar, – wie-doet-je-wèt…., gierde Trien.

Zelfs Lientje de Mosterdbak pruttelde een grapje mee over Jaap Bronk. – Onder het hoonend geschimp voelde de bochel weer sterker zijn onmacht. Zijn dooréén-gekroesde, zwarte brauwen trokken nijdig saâm, hingen laag-dreigend op zijn schelle oogen. – Maar weer zweeg hij. Eerst zou hij nog een krakertje pakken bij Moeke in de Anjelier en dan maar naar de vlet slobberen. –            “

 

 

Israël Querido (1 oktober 1872 – 5 augustus 1932)

 

 

Zie voor de schrijvers van de 11e augustus ook mijn blog van 11 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente (Zo kijken, Margreet Schouwenaar)

Dolce far niente

 

 

Alkmaar, De Waag

 

 

Zo kijken

Zeg ik: ik zag
je warrig haar, je stille ogen,
je lippen smal die woorden
sloten. Zeg ik: ik zag, maar niet

wie je was. Zag ik de lijnen
van je rug met het kleine van
de weerstand, de rijp op je ogen?
Niet van wachten op lente,
maar vaak te koud.
Zeg ik: ik zag zonder onderscheid.
Jij was zoveel
in mij. Zien doet bestaan,
woorden maken leven. Nooit lang.
Zeg ik: alles is even en ook niet.
Zag ik je huid vol aarzelend haar?
Ik was daar thuis. Ik hoorde
In je lichte lied, in je schromend spel.

Kan een hart zich vergissen, doen
ogen mee? Elke weg ging toch
naar huis waar jij, waar welkom
op jouw warme lippen.

Zeg ik: er is veel voorbij, maar niet
dat je was, niet wat ik zag.
Zo zeg ik.


Dit gedicht in de Paternosterstraat in Alkmaar

 

 

 

Margreet Schouwenaar (Schagen, 16 mei 1955)

 

 

 

Zie voor de schrijvers van de 10e augustus ook mijn blog van 10 augustus 2012 en ook mijn blog van 10 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Juan Gabriel Vásquez

Onafhankelijk van geboortedata:

De Colombiaanse schrijver Juan Gabriel Vásquez werd geboren in Bogotá in 1973. Hij studeerde rechten in zijn geboortestad, aan de universiteit van Rosario, en vertrok na zijn afstuderen naar Frankrijk, waar hij tussen 1996 en 19999 in Parijs woonde. Daar, aan de Sorbonne, ontving hij een doctoraat in de Latijns-Amerikaanse literatuur. Later verhuisde hij naar een klein stadje in de Ardennen in België. Na een jaar verhuisde hij naar Barcelona. In 2012 keerde hij terug naar Bogota. Ook al is hij een schatplichtig aan Gabriel García Márquez, hij zier zijn werk als een reactie op het magisch realisme. Vásquez publiceert in diverse tijdschriften en culturele supplementen werkt, schrijft essays en is wekelijks columnist voor de Colombiaanse krant El Espectador. Zijn verhalen zijn verschenen in bloemlezingen in verschillende landen en zijn romans zijn vertaald in verschillende talen. Bovendien heeft hij zelf werken van John Hersey , Victor Hugo , en EM Forster vertaald. In 2011 ontving hij de Premio Alfaguara voor zijn roman “El ruido de las cosas al caer”. De romans “Los informantes” (De informanten), “Historia secreta de Costaguana” (De geheime geschiedenis van Costaguana) en “El ruido de las cosas al caer” (Het geluid van vallende dingen) werden in het Nederlands vertaald. Voorlopig verschenen reeds twee verhalen uit de bundel “Los amantes de Todos los Santos” in het Nederlands: “De terugkeer” verscheen in de leesbijlage van Vogue Nederland en het Vlaamse literaire tijdschrift Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift nam “De huisgenoot” op in zijn lentenummer.

Uit: De geheime geschiedenis van Costaguana (Vertaald door Brigitte Coopmans)

“Chronologie is een ontembaar beest; de lezer heeft geen idee wat voor onmenselijke arbeid ik heb moeten verrichten om mijn verhaal een min of meer geordende aanblik te geven (ik sluit niet uit dat die poging mislukt is). Mijn problemen met het beest zijn tot één enkel probleem te herleiden. Want u zult zien, met het verstrijken van de jaren en na veel nadenken over het onderwerp van dit boek, heb ik kunnen constateren wat ongetwijfeld voor niemand een verrassing is: alle verhalen in de wereld, alle verhalen die men kent, vertelt en zich herinnert, al die kleine geschiedenissen die de mens om de een of andere reden belangrijk vindt en die ongemerkt het angstaanjagende fresco van de Grote Geschiedenis vormen, verhouden zich in juxtapositie tot elkaar, raken elkaar, kruisen elkaar; geen enkel verhaal staat op zichzelf. Hoe spring je daarmee om in een lineair verhaal? Dat is onmogelijk, vrees ik. Ziehier een nederige onthulling, de les die ik heb geleerd in de omgang met de gebeurtenissen op aarde: zwijgen is verzinnen, leugens worden opgetrokken uit het onuitgesprokene, en aangezien het mijn bedoeling is om waarheidsgetrouw te vertellen, zal mijn kannibalistische relaas alles moeten omvatten, alle verhalen die het zonder al te veel moeite kan behappen, de grote en de kleine.”
(…)

Het was in die dagen dat Sarah Bernhardt arriveerde. De lezers sperren hun ogen wijd open, uiten reacties van ongeloof, maar toch is het zo. Sarah Bernhardt was daar. (…) In een piepklein en te warm theater, dat inderhaast was ingericht in een zijvleugel van het Grand Hotel, betrad Sarah Bernhardt voor een geheel Frans publiek, op één na, een podium met twee stoelen, waarop ze (…) uit haar hoofd en foutloos alle monologen uit de Phaedra van Racine voordroeg. Een week later zat ze alweer in de trein, maar dan in tegengestelde richting, en keerde terug naar Europa zonder dat ze ook maar één Panamees had gesproken … maar wel een plekje had verworven in mijn verhaal.”

 
Juan Gabriel Vásquez (Bogotá, 1973)

 

Dolce far niente (Reguliersgracht, Jan Jacob van Geuns)

Dolce far niente

 

 

 

Brug Reguliersgracht en Prinsengracht, David Schulman,  (1881-1966)


 

Reguliersgracht

Er ligt in ’t midden van de groote stad
Een stille gracht met boomen aan weerszijden.
Het leven gaat daar-buiten veel te rad:
Hier rust het uit en sluimert tusschenbeide.

Een wandelaar die dwalen komt hierheen
En om zich nóg het straatgeluid hoort suizen
Blijft in verwondering staan: hij is alleen:
Het water spiegelt boomen slechts en huizen…

 Toen ik vanmiddag ging die gracht voorbij
Zag ik er drijven d’afgewaaide blaadren
-D’eerste dit jaar- het was zoo stil om mij
Dat ik meende: de herfst te hooren naadren…

 

 

Jan Jacob van Geuns (25 februari 1893 – 6 maart 1959)

Hoek Reguliersgracht en Keizersgracht (geen portret beschikbaar)

 

 

 

Zie voor de schrijvers van de 9e augustus ook mijn blog van 9 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente (Haarlems gemoed, Nuel Gieles)

Dolce far niente

 

 

 

Gerrit Adriaensz. Berckheyde, De Grote Markt in Haarlem, 1693

 

 

Haarlems gemoed

Al jong besefte ik, nog íéts te jong voor woorden:
de Spaarnestad bepaalt m’n klanken en m’n beelden
zuster Mariana wist immers al hoe het in Haarlem hoorde
op de kleuterschool, toentertijd, daar aan de Koningstraat
waar je als peuter al je Haarlems kind-zijn deelde
Het is altijd goed toeven en goed zoeken tussen al die Muggen
botaniseren, desnoods voor ons Noord-Hollands (Stads-)Archief
entomologisch is deze stad mij al decennia zó lief
ik zie De Waag, De Vleeshal, Gravenzaal en bruggen
Hoe Haarlems Haarlem is
kan haast geen Mug je zeggen
zei Nijgh al niet dat Haarlem niet bestaat
laat staan dat hier ter stede in de loop der tijd
een Spaarnestedeling je uit kan leggen
hoe dat nou werkelijk zit
met onze Mugse zijns-mentaliteit
Je zou het Bomans nog eens moeten kunnen vragen
die was zo Haarlems als de hemel en de hel
maar van geboorte eerst een halfjaar Hagenaar, dat wél
wat is er nodig om de geest van Hildebrand uit te dragen
Mulisch, Ferron en Meijsing, Cornelis
van Haarlem, Bronner, Bomans, Beets, Verwey
en Heijboer. En dan ook nog eens die invloed
van Vlaamse jongens als Frans Hals en Lieven de Key
zij maakten Haarlem samen wat het is
ga dan maar eens op zoektocht naar het Haarlemse gemoed?
Wat maakt de stad zo eigensteeds?
dat is dat je elkaar er ziet en groet
in de Schuur, op straat en in de kroeg
op de Grote Markt, waar Loutje staat
maar ook de Zonnevechter
Juist die diversiteit schenkt
Muggen hun karakter
hun krant heet niet voor niets Oprechter
en dat getuigt pas echt van hun mentaliteit.

 

 

Nuel Gieles (Haarlem, 17 december 1958)

 

 

Zie voor de schrijvers van de 8e augustus ook mijn blog van 8 augustus 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Dolce far niente (Narcisten!, Menno Wigman)

Dolce far niente

 

 

 

Gerrit Adriaensz. Berckheyde, De bocht van de Herengracht (1671-1672)

 

 

Narcisten!

Bij de viering van het 400-jarig bestaan van de Amsterdamse grachten

Net als Venetië trekt Amsterdam dag
en nacht narcisten aan. Het zijn de spiegels,

de diepe, zieke spiegels van de grachten,
het is het water dat je gevel rekt,

het water dat bekwaam de luchten vangt
en elke blik of kus op film vastlegt.

Narcisten! Laat in mei! Hun fraaie tred,
hun weergaloze kop: het komt op film.

Het is een drukke stad die aandacht wil
en krijgt. En jij staat bij het IJ en ziet

hoe beeld na beeld in de montagekamer
van het water glijdt en daar verdwijnt.

Een bijrol zijn we, ijdel, lang van stof,
en in een bijzin zullen we verdrinken.

Maar voor we uit het script worden geknipt
spiegelen we ons piekfijn aan het licht.

 

 

Menno Wigman (Beverwijk, 10 oktober 1966)

 

 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e augustus ook mijn blog van 7 augustus 2012 en ook  mijn blog van 7 juli 2011 deel 1 en eveneens deel 2.