Dolce far niente, Tour de France, Georges Rodenbach

 

Dolce far niente – Bij de Tour de France

 

Laurens den Dam

 

Uit: Sint Laurens (column)

“Jezus leeft, en hij rijdt voor Rabobank. Nou ja, zijn dubbelganger dan. De dunne beentjes, de iele armpjes, het baardje, de vrome blik in zijn ogen – alles klopt. Het is een wonder dat gelovigen zich niet massaal aan de voeten van Laurens ten Dam werpen als hij neerdaalt van het trapje van de ploegbus.

Eenmaal op de fiets is de gelijkenis nog treffender. Bij mijn weten heeft Jezus nooit op een fiets gezeten, maar áls hij wielrenner was geweest, dan had hij gereden als Laurens. Sleurend. Zwoegend. Harkend. Zwetend. Snotterend. Bloedend. Lijdend, in naam van de hele mensheid.

Laurens doet niet aan dagjes rustig aan, hij verstopt zich niet in de bus of in de buik van het peloton. In plaats daarvan knijpt hij zichzelf uit als een tube tandpasta die bijna op is – iedere etappe nog een klein beetje meer. Niet voor niets zit hij alle dagen in de kopgroep, met zijn tong in zijn voorwiel en zwarte sneeuwvlokjes voor zijn ogen, vechtend voor een (verre) ereplaats. Afzien, afzien, nog meer afzien.

Eigenlijk was hij in deze Tour om Robert Gesink en Bauke Mollema te helpen, maar die zitten thuis tv te kijken terwijl hij zichzelf nog maar eens een beetje verder uitknijpt. Laurens lijdt alleen. Hij draagt het kruis van het Nederlandse wielrennen naar boven, naar beneden, naar boven, naar beneden, naar boven, naar beneden – en dat drie weken lang, aan één stuk door.

Ik kende Laurens al toen hij nog te jong was voor een Jezusbaardje, maar vijftien jaar geleden zat Het Grote Lijden er ook al in. Ik herinner me een gezamenlijke training op een klimmetje in Nergens-ennog-wat-dorp. We moesten van de dienstdoende trainer een miljoen keer omhoog rijden: Laurens vond het geweldig, vooral toen het ook nog begon te regenen. Na een keer of achthonderdduizend viel ik in de afdaling – mijn voorwiel sloeg onder me weg op een nat wildrooster. Ik bloedde als een rund en vond mezelf enorm zielig. Kleine Lautje niet.”

 

Thijs Zonneveld (Leiden, 28 september 1980)
Lees verder “Dolce far niente, Tour de France, Georges Rodenbach”

Museumbuurt (Karel N.L. Grazell)

Dolce far niente

Museumplein, Amsterdam

 

Museumbuurt
Rijksmuseum

Met een vingerreiking, een zachte g
in de gewrichtjes, schept de architect
door een uiterst dure schuur de hoge
waardigheid van de zo oude schilders.
Die kijken ons aan door de ingelijste
ogen van meisje en matrone, hoender
en hond, schutter en schout, bruid en
burgemeester, boegbeeld en stier. Etc.
Met een diepe indruk in het vlees van
onze ziel dwalen we in het licht van
de zalen, waar geen buiten is, alleen
maar verf te zien. Zo voelen we ons
onsterfelijk: nergens het gevaar van
leven. Zo achten we die almaar ogen
soms wel angstloze miljoenen waard.
Straks lopen we op het Museumplein.
Hier is buiten. Hier woont de dag als
elke dag, als alle, alle dagdagdagen.
Kijk, een voorjaarsvrouw met groene
ogen om in te verdrinken. Kijk, een
lenteman met ogen van vertrouwen.
Kijk, een zonlichtkind dat een bootje
vaart als een droom, en met ogen van
lach en spel. Hoeveel zouden we op
dit groene plein, gelijst in Amsterdam,
voor deze levende ogen willen geven?
We lopen voorbij. We lopen voorbij.

Karel N.L. Grazell (Amsterdam, 3 april 1928)

 

Zie voor de schrijvers van de 15e juli ook mijn blog van 15 juli 2013 en ook mijn blog van 15 juli 2011 deel 1 en eveneens deel 2.

Irving Stone, Volker Kaminski, Natalia Ginzburg, Jacques de Lacretelle, Gavrila Derzjavin, Béatrix Beck

De Amerikaanse schrijver Irving Stone werd geboren op 14 juli 1903 in San Francisco. Zie ook alle tags voor Irving Stone op dit blog.

Uit: The Agony and the Ecstasy

“Julius was dressed in a white linen cassock, his pleated knee-length tunic had tight sleeves, while the elbow-length scarlet velvet cape was trimmed in ermine, as was the scarlet velvet skullcap.
“Ah, Buonarroti, you have returned to us. You are pleased with the statue in Bologna, are you not?”
“It will bring honor on us.”
“You see,” cried Julius triumphantly, throwing out his arms energetically to include the entire room. “You had no confidence in yourself. When I made this splendid opportunity available to you, you cried out, ‘It is not my trade!'” The Pope’s mimicking of Michelangelo’s slightly hoarse voice brought appreciative laughter from the court. “Now you see how you have made it your trade, by creating a fine bronze.”
“You are generous, Holy Father,” murmured Michelangelo with a twinge of impatience, his mind occupied with the pile of stained marbles lying just a few hundred yards away.
“I intend to continue being generous,” cried the Pope heartily. “I am going to favor you above all the painting masters of Italy.”
” . . . ‘painting’ masters?”
“Yes. I have decided that you are the best artist to complete the work begun by your countrymen Botticelli, Ghirlandaio, Rosselli, whom I myself hired to paint the frieze in the Sistine Chapel. I am commissioning you to complete my uncle Sixtus’ chapel by painting the ceiling.”
There was a slight patter of applause. Michelangelo was stunned. Nausea gripped him. He had asked Sangallo to make it clear to the Pope that he would return to Rome only to begin carving on the sculptures for the tomb. He cried passionately:
“I am a sculptor, not a painter!”
Julius shook his head in despair.“

 

 
Irving Stone (14 juli 1903 – 26 augustus 1989)
Charlton Heston als Michelangelo in de film “The Agony and the Ecstasy” uit 1965

Lees verder “Irving Stone, Volker Kaminski, Natalia Ginzburg, Jacques de Lacretelle, Gavrila Derzjavin, Béatrix Beck”

Das totale Fussball (Nico Scheepmaker)

 

Bij de WK Finale

 

Scene uit Argentinië – Duitsland, WK 2010

 

Das totale Fussball

Kleff, Wimmer, Hoeneß, Held und Beckenbauer,
Kapellmann, Jung, Grabowski, Franke, Klein,
Müller, Geye, Wunder, Nigbur und Hölzenbein,
Erwin und Helmut Kremers, Zobel, Assauer,

Krauthausen, Doctor Kunter, Wittkamp und Beer,
Fichtel, Flohr, Breitner, Budde und Savkovic,
Hoffmann, Lútkebohmert, Kostedde, Rupp und Hosic,
Brenninger, Blau und Handschuh, Köppel und Scheer,

Vogt, Pröpper, Schwarzenbeck, Cullmann, Sziedat,
Deterding, Brück, Nickel und Overath,

Netzer und Heynckes, Kohle, Walitza,
Dürnberger, Löhr, Wolter, Konopka,

Maier, Roth, Jensen, Jung, Diehl und Hansen,
Danner, Schulz, Bonhof, Kulik und Jansen

 

2-1 & 1-2

De wedstrijd was het juiste spiegelbeeld
van die 2-1 in het gedoemd verleden.
Eerst werd ik in de Hel gevierendeeld,
en daarna kwam ik in de Hof van Eden.

Twee-een verliezen of met 2-1 winnen:
ontgoocheling of een waanzinnig feest.
Je kunt er maar het best niet aan beginnen,
dan is je leven wel zo kalm geweest.

Ik vond het jammer dat wij toen niet wonnen,
want winnen is het doel van elke sport.
Maar anderzijds is voetbal maar verzonnen:
geen mens die er veel menselijker door wordt.

Natuurlijk was ik blij met onze zege,
als journalist was ik zelfs dubbel blij.
Wij hadden immers iets cadeau gekregen:
kopij, kopij, o en voorgoed kopij!

 

Nico Scheepmaker (13 november 1930 – 5 april 1990)

 

Zie voor de schrijvers van de 13 juli ook mijn 2 vorige blogs van vandaag.

Isaak Babel, Wole Soyinka, Rebecca Salentin, Scott Symons, Claire Beyer, Adam Scharrer

De Russische schrijver Isaak Emmanuïlovitsj Babel werd geboren in Odessa op 13 juli 1894. Zie ook alle tags voor Isaak Babel op dit blog.

Uit:De geschiedenis van mijn duiventil (Vertaald door Froukje Slofstra)

“Als kind wilde ik heel graag een duiventil hebben. Mijn leven lang heb ik geen vuriger verlangen gekend. Ik was negen toen mijn vader me het geld beloofde voor drie duivenpaartjes en planken. Het was 1904. Ik moest toelatingsexamen doen voor de voorbereidende klas van het Nikolajevski-gymnasium. Mijn familie woonde in de stad Nikolajev, in het gouvernement Cherson. Dat gouvernement bestaat niet meer, onze stad is opgenomen in het district Odessa.
Ik was pas negen, en ik was bang voor de examens. Voor twee vakken – Russisch en rekenen – mocht ik niet minder dan een vijf halen. De numerus clausus was streng op ons gymnasium, slechts vijf procent. Op veertig jongens werden maar twee joodse jongens toegelaten tot de voorbereidende klas. De leraren ondervroegen die jongens listig; niemand kreeg zulke ingewikkelde vragen als wij. Daarom beloofde mijn vader de duiven te kopen op voorwaarde dat ik twee vijf plussen zou halen. Hij kwelde me uitentreuren, ik verviel in een eindeloze dagdroom, een lange, wanhopige kinderdroom, en al dromend ging ik naar het examen en ik bracht het er toch beter af dan de anderen.
Ik kon goed leren. Welke listen de leraren ook gebruikten, mijn verstand en mijn gretige geheugen konden ze me niet afnemen. Ik kon goed leren en kreeg twee vijven. Maar daarna veranderde alles. Chariton Efroessi, een graanhandelaar die tarwe exporteerde naar Marseille, betaalde vijfhonderd roebel smeergeld voor zijn zoon, van mijn vijf werd een vijf min gemaakt, en in mijn plaats werd de kleine Efroessi toegelaten tot het gymnasium. Het was een zware klap voor mijn vader. Vanaf mijn zesde had hij me in alle mogelijke vakken onderwezen. Het voorval met die min dreef hem tot wanhoop. Hij wilde Efroessi in elkaar slaan, of twee sjouwers omkopen om Efroessi in elkaar te slaan, maar mijn moeder bracht hem daarvan af, en ik begon me voor te bereiden op een ander toelatingsexamen, dat van volgend jaar voor de eerste klas. Achter mijn rug haalden mijn familieleden een leraar over om in één jaar de stof van zowel de voorbereidende als de eerste klas met mij door te nemen, en aangezien we ten einde raad waren, leerde ik drie boeken vanbuiten: de grammatica van Smirnovski, het rekenboek van Jevtoesjevski en de inleiding tot de Russische geschiedenis van Poetsykovitsj. Nu gebruiken kinderen die boeken niet meer, maar ik heb ze vanbuiten geleerd, regel voor regel, en het jaar daarna kreeg ik voor het examen Russisch van de leraar Karavajev de onbereikbare vijf plus.”

 

 
Isaak Babel (13 juli 1894 – 27 januari 1940)
Monument in Odessa

Lees verder “Isaak Babel, Wole Soyinka, Rebecca Salentin, Scott Symons, Claire Beyer, Adam Scharrer”

Gustav Freytag, Wilhelm Wackenroder, John Clare, Julius Caesar, Silvio Pfeuffer

De Duitse schrijver en journalist Gustav Freytag werd geboren op 13 juli 1816 in Kreuzburg. Zie ook alle tags voor Gustav Freytag op dit blog.

Uit:Die verlorene Handschrift

“Es ist später Abend in unserm Stadtwald, leise wispert das Laub in der lauen Sommerluft und aus der Ferne tönt das Geschwirr der Feldgrillen bis unter die Bäume.
Durch die Gipfel fällt bleiches Licht auf den Waldweg und das undeutliche Geäst des Unterholzes. Der Mond besprengt den Pfad mit schimmernden Flecken, er zündet im Gewirr der Blätter und Zweige verlorene Lichter auf, hier läuft es vom Baumstamme bläulich herab wie brennender Spiritus, dort im Grunde leuchten aus tiefer Dunkelheit die Wedel eines Farnkrautes in grünlichen Golde, und über dem Weg ragt der dürre Ast als ungeheures weißes Geweih. Dazwischen aber und darunter schwarze, greifbare Finsternis. Runder Mond am Himmel, deine Versuche den Wald zu erleuchten sind unordentlich, bleichsüchtig und launenhaft. Bitte, beschränke deine Lichter auf den Damm, der zur Stadt führt, wirf deinen falben Schein nicht allzuschräge über den Weg hinaus, denn linker Hand geht es abschüssig in Sumpf und Wasser.
Pfui, du Lügner! da ist der Sumpf, und der Schuh blieb darin stecken. Aber dir ist das gerade recht, Täuschen und Betrügen ist deine liebste Arbeit, du Phantast unter den Sternen. Man wundert sich allgemein, daß die Menschen der Vorzeit dich als Gott verehrten. Einst hat das griechische Mädchen dich Selene gerufen und sie hat dir die Schale mit purpurnem Mohn bekränzt, um durch deinen Zauber den treulosen Geliebten zu ihrer Türschwelle zu locken. Damit ist es für immer vorbei. Wir haben die Wissenschaft und Photogen, und du bist herabgekommen zu einem armen alten Gaukler, der fern von Menschen im Walde umherflackert. Zu einem Gaukler! Man erweist dir noch allzuviel Ehre, wenn man dich überhaupt als lebendes Wesen behandelt. Was bist du denn eigentlich? eine Kugel ausgebrannter blasiger Schlacke, luftlos, farbenlos, wasserlos. Bah! eine Kugel? Unsere Gelehrten wissen, daß du nicht einmal rund bist, auch darin lügst du. Wir von der Erde haben dich nach unserer Seite in die Länge gezogen. Du bist gewissermaßen zugespitzt, und deine Gestalt ist erbärmlich und unregelmäßig. Du bist nichts als eine Art großer Erdrübe, welche sich in ewiger Sklaverei um uns herumwälzt.“

 

 
Gustav Freytag (13 juli 1816 – 30 april 1895)
Portret door Karl Stauffer-Bern

Lees verder “Gustav Freytag, Wilhelm Wackenroder, John Clare, Julius Caesar, Silvio Pfeuffer”

Der vergessene Donner (Christian Morgenstern)

 

Dolce far niente

 

The Rainbow in the Berkshire Hills door George Inness, 1869

 

Der vergessene Donner

Ein Gewitter, im Vergehn,
ließ einst einen Donner stehn.

Schwarz in einer Felsenscharte
stand der Donner da und harrte –

scharrte dumpf mit Hals und Hufe,
dass man ihn nach Hause rufe.

Doch das dunkle Donnerfohlen –
niemand kams nach Hause holen.

Sein Gewölk, im Arm des Windes,
dachte nimmer seines Kindes –

flog dahin zum Erdensaum
und verschwand dort wie ein Traum.

Grollend und ins Herz getroffen
lässt der Donner Wunsch und Hoffen,

richtet sich im Felsgestein,
wie ein Bergzentaure ein.

Als die nächste Frühe blaut,
ist sein pechschwarz Fell ergraut.

Traurig sieht er sich im See
fahl, wie alten Gletscherschnee.

Stumm verkriecht er sich, verhärmt;
nur wenn Menschheit kommt und lärmt,

äfft er schaurig ihren Schall,
bringt Geröll und Schutt zu Fall …

Mancher Hirt und mancher Hund
schläft zu Füßen ihm im Schrund.

 

Christian Morgenstern (6 mei 1871 – 31 maart 1914)

 

Zie voor de schrijvers van de 12e juli ook mijn blog van 12 juli 2013 en ook mijn drie blogs van 12 juli 2011.

Kees ’t Hart

De Nederlandse dichter en schrijver Kees ’t Hart werd op 12 juli 1944 in Den Haag geboren. Hij woonde vanaf 1947 tot 1953 op Curaçao. Na een tussenstop van een jaar in Egmond aan Zee woonde hij vanaf 1954 tot 1968 in Nijmegen. Van 1964 tot 1968 was hij officier bij de Koninklijke Luchtmacht. Tussen 1968 en 1974 studeerde hij Nederlandse Taal en Letterkunde aan de Gemeentelijke Universiteit van Amsterdam. Vanaf 1974 tot 1978 was hij leraar Nederlands aan de Rijksscholengemeenschap in Purmerend. Vanaf 1978 tot 1986 was hij docent Taalbeheersing en Moderne letterkunde aan de lerarenopleiding Ubbo Emmius in Leeuwarden en Groningen, later aan dezelfde opleiding van de Noordelijke Hogeschool Leeuwarden. Vanaf 1986 tot 2002 was hij als studiebegeleider Cultuurwetenschappen, verbonden aan de Open Universiteit Nederland, standplaats Leeuwarden. In 1988 debuteerde hij bij Uitgeverij Querido met de verhalenbundel “Vitrines”. In 2004 verhuisde hij naar Den Haag. Hij debuteerde in 1988 als prozaschrijver met de bundel “Vitrines”. In de jaren daarna verschenen met name romans, maar ook twee dichtbundels: “Kinderen die leren lezen” (1998, bekroond met de Ida Gerhardt Poëzieprijs) en “Ik weet nu alles weer” (2008). Verder publiceerde ’t Hart een reportage over FC Heerenveen (Het mooiste leven…) en talloze essays en kritieken. Zijn roman “De revue” (1998) werd genomineerd voor de Libris Literatuur Prijs en werd bekroond met de Multatuliprijs; de roman “Ter navolging” (2004) kwam op de shortlist van de AKO Literatuurprijs. In de VS verscheen zijn ‘The Road to Camden’, een lang gedicht over Walt Whitman. Kees ’t Hart schrijft recensies voor De Groene Amsterdammer.

 

Kinderen die leren lezen

kinderen die leren lezen
zitten in lokalen
uit te rusten van
onrustige verhalen

er hangt een stilte
zoals tussen auto’s
op parkeerkerreinen
en tussen bomen

en juf beklimt
het podium
met wit papier

kinderen die leren lezen
hangen letters te drogen
aan de wanden
van de klas

in de winter steekt
juf de kaarsen aan
en kinderen die leren lezen
mogen zingen

en ze beschilderen papier
met de lievelingskleuren
van hun lievelingsdier

kinderen die leren lezen
denken aan de slaap
van de komende nacht

 

De dingen

De dingen maken het liefst met dingen kennis
Ze kennen voorkeuren en douanebeambten
Echte dingen zijn altijd de gelukkige dingen

 
Dingen zijn het liefst geen woorden maar dingen
Die door dingen aan de dingen toekomen
Het liefste zijn ze takel stofbril en borstel

 
De dingen zijn graag toegankelijke dingen
Die zo gevoelig mogelijk voor poeder zijn

 
Het liefst nemen de dingen geen afscheid
Van dingen omdat ze dingen willen zijn
En zich andere dingen willen voorstellen

 
De dingen zijn heel graag hoedenspelden
Zonder dat ze aan hoedenspelden denken

 

Kees ’t Hart (Den Haag, 12 juli 1944)

Willie Verhegghe, Pai Hsien-yung, Herman de Man, Helmut Krausser

 

Bij de Tour de France

 

 
         François Faber                  Octave Lapize                  Lucien Petit-Breton

 

Les vrais héros du Tour

Ze zijn met velen, de helden van de Tour
die nu al honderd maal dit gezegend heidens land
van bloedrode wijnen en vrouwelijke wellust
met hun overvloedig rennerszweet besprenkelen,
zout wijwater uit kervend fietslabeur geboren.
Ik groet hen nederig, doe mijn petje voor hen af en
schrijf hun namen sierlijk in een goudgeel boek.
Maar zij die in Parijs ooit de ultieme lauwerkrans
om hun scherpgekoerste kop hebben gevoeld en
daarna in de Grote Oorlog met kogels en schrapnels
uit het rijk van de waanzin werden weggestuurd
zijn mij lief als waren ze mijn vaders.
De gesneuvelde klanken van hun namen stijgen op
uit verlaten graven waar geen bloemenkrans op rust,
heel even nog buigen Alpen- en Pyreneeëncols
hun stenen hoofd en daarna niets meer, vanaf 1919
ging alle Tourgeweld opnieuw zijn gewone gang
van vallen en weer opstaan en creëerden kranten
elk jaar ondoordacht en nonchalant hun nieuwe helden.
Ik denk hier piëteitsvol aan piloot Octave Lapize
die als een fazant uit de lucht geschoten werd,
aan Lucien Petit-Breton die met een legerauto
in een laatste dodenrit over stukgeschoten Franse wegen reed.
Maar de Reus van Colombes, Francois Faber, blijft
met zijn geronnen bloed en een kogelgat in het hoofd
het scherpst op mijn gescheurd netvlies gevangen:
toen hij een gekwetste makker wou ontzetten
werd hij barbaars met de heldendood beloond,
de uitgedroogde en verwelkte zegebloemen van Parijs
liggen kleurloos op zijn groot en stilgevallen hart.

 

 
Willie Verhegghe (Denderleeuw, 22 juni 1947)

Lees verder “Willie Verhegghe, Pai Hsien-yung, Herman de Man, Helmut Krausser”

Jhumpa Lahiri

De Amerikaanse schrijfster Jhumpa Lahiri Vourvoulias werd geboren op 11 juli 1967 in Londen als dochter van Bengaalse ouders en haar de burgerlijke naam is Nilanjana Sudeshna Lahiri , maar zij kreeg de koosnaam Jhumpa. Ze groeide op in Zuid-Kingstown, Rhode Island. In 1989 studeerde ze af met een BA in Engelse literatuur aan het Barnard College; aan de Boston University, behaalde zij daarna een MA in het Engels, Creatief Schrijven en Vergelijkende Literatuurwetenschap en een Ph. D. in Renaissance studies. Aan de Boston University en de Rhode Island School of Design, gaf zij ook les in creatief schrijven. Van 1997-1998 had zij een Fellow status Provincetown’s Fine Arts Work Center. In 1999 werd haar debuut “Interpreter of Maladies“gepubliceerd. Het gaat in de collectie van negen korte verhalen over echtelijke problemen, miskraam en vervreemding onder Indiase immigranten in de VS van de eerste en tweede generatie. De verhalen spelen in het noordoosten van de Verenigde Staten en in India, vooral in Kolkata. Het boek won de Pulitzerprijs 2000 in de categorie Roman (Fictie). Haar vijfde boek “The Namesake” werd uitgebracht in 2003 en gaat over de fictieve familie Ganguli. De ouders komen allebei uit Kolkata en migreerden als jonge volwassenen naar de Verenigde Staten. Hun kinderen Gogol en Sonia groeiden er op. De uit het culturele conflict tussen ouders en kinderen voortvloeiende spanningen zijn thema van het boek. In 2007 werd het boek verfilmd. Lahiri heeft een cameo in de film. Sinds 2005 is Jhumpa Lahiri vice-voorzitter van het PEN American Center.

Uit: The Namesake

“On a sticky August evening two weeks before her due date, Ashima Ganguli stands in the kitchen of a Central Square apartment, combining Rice Krispies and Planters peanuts and chopped red onion in a bowl. She adds salt, lemon juice, thin slices of green chili pepper, wishing there were mustard oil to pour into the mix. Ashima has been consuming this concoction throughout her pregnancy, a humble approximation of the snack sold for pennies on Calcutta sidewalks and on railway platforms throughout India, spilling from newspaper cones. Even now that there is barely space inside her, it is the one thing she craves. Tasting from a cupped palm, she frowns; as usual, there’s something missing. She stares blankly at the pegboard behind the countertop where her cooking utensils hang, all slightly coated with grease. She wipes sweat from her face with the free end of her sari. Her swollen feet ache against speckled gray linoleum. Her pelvis aches from the baby’s weight. She opens a cupboard, the shelves lined with a grimy yellow-and-white-checkered paper she’s been meaning to replace, and reaches for another onion, frowning again as she pulls at its crisp magenta skin. A curious warmth floods her abdomen, followed by a tightening so severe she doubles over, gasping without sound, dropping the onion with a thud on the floor.
The sensation passes, only to be followed by a more enduring spasm of discomfort. In the bathroom she discovers, on her underpants, a solid streak of brownish blood. She calls out to her husband, Ashoke, a doctoral candidate in electrical engineering at MIT, who is studying in the bedroom. He leans over a card table; the edge of their bed, two twin mattresses pushed together under a red and purple batik spread, serves as his chair. When she calls out to Ashoke, she doesn’t say his name.
Ashima never thinks of her husband’s name when she thinks of her husband, even though she knows perfectly well what it is. She has adopted his surname but refuses, for propriety’s sake, to utter his first. It’s not the type of thing Bengali wives do. Like a kiss or caress in a Hindi movie, a husband’s name is something intimate and therefore unspoken, cleverly patched over.”

 
Jhumpa Lahiri (Londen, 11 juli 1967)