Jeroen Brouwers, Alexander Osang, Ulla Hahn, Luise Rinser, John Boyne, Annie Dillard, Kno’Ledge Cesare

De Nederlandse schrijver Jeroen Brouwers werd geboren op 30 april 1940 in Batavia, de hoofdstad van het voormalige Nederlands-Indië (tegenwoordig Djakarta, Indonesië). Zie ook alle tags voor Jeroen Brouwers op dit blog.

Uit: Het hout

“Zo’n strijkstok is van pernambukhout. Zo’n stok is licht elastisch, je kan ermee zwiepen. Als je ermee door de lucht slaat veroorzaakt het een zoefgeluid. Dit is mij door Mansuetus, naamdag 19 februari, voorgedaan. Zoef. Klap. Schreeuw. De jongen voorover, de hand van Mansuetus als een bankschroef rond de nek van de gestrafte of rond diens tegen de schouderbladen gedraaide arm om hem tegen het bureaublad onder bedwang te houden, zijn andere hand omhoog om het hout met opperste kracht op het zitvlak te laten neerkomen.
(..)

Het gebeurt zo: De jongen schreeuwt en blijft schreeuwen naarmate de medebroeder, volgeling van onze stichter, de zachtmoedige Franciscus, blijft slaan, hard, nog harder, de voorflap van zijn scapulier over de schouder gegooid om er niet door te worden gehinderd bij zijn inspanning en bewegingen. Hij schreeuwt er tegenin. Meer geluid dan de ruimte in het dode licht lijkt te kunnen bevatten. Gehoorzaamheid en tucht! Jij hebt geen wil! Ik heb een wil! Jij doet mijn wil! Bij ieder woord een steeds fellere klap met het venijnige hout. Hoe de jongen ook kronkelt, de opvoeder blijft met bestudeerde precisie op dezelfde plek van het achterwerk slaan, twintig keer, meer dan twintig keer.’
(…)

‘Niets meer te doen, ik heb er niets meer mee te maken. U loof ik die mijn schepper zijt die met uw liefde mij geleidt. Psalm zoveel. Schiet me te binnen, we zingen het weleens. Wie is die u? Mijn schepper is hij niet, hij mag zijn liefde houden, tot hiertoe heeft hij mij verkeer geleid, zoals er in de oorlog helden waren die moffen die de weg vroegen opzettelijk de verkeerde richting heen leidden. Risicovolle verzetsdaad tegen de overmacht. Ik heb een grotere verzetsdaad in gedachten. Besluit. Ik denk aan bommenwerpers. De scholieren moeten worden gespaard, een paar goede mannen uit de broedergemeenschap ook. Bommen op dit instituut. Bommen op het hele instituut roomse kerk.’

 
Jeroen Brouwers (Batavia, 30 april 1940)
Cover

Lees verder “Jeroen Brouwers, Alexander Osang, Ulla Hahn, Luise Rinser, John Boyne, Annie Dillard, Kno’Ledge Cesare”

Gouden Boekenuil 2015 voor Mark Schaevers

De Belgische schrijver, journalist en redacteur Mark Schaevers werd geboren in 1956 in Leopoldsburg. Schaevers studeerde van 1974 tot 1978 Germaanse talen in Leuven. Hierna heeft hij een jaar als leraar gewerkt en is vervolgens bij de uitgeverij Kritak in Leuven gaan werken. Hierna trad hij in dienst bij het weekblad Humo als journalist. Bij dit weekblad schreef hij over politiek en literatuur. Ook heeft hij daar een tijdje de rubriek Dwarskijken verzorgd. In 1996 trad hij in dienst van de de krant De Standaard, waar hij de literaire bijlage Standaard der Letteren verzorgde. In 2001 keerde hij terug naar het weekblad Humo, waar hij tussen 2001 en 2004 co-hoofdredacteur was samen met Jörgen Oosterwaal.Ook bewerkte hij het citatenboek Groepsportret van Hugo Claus tot een theaterstuk. Het ging om een monoloog die door Josse De Pauw vertolkt werd. In 2011 stelde hij het boek “De wolken: uit de geheime laden van Hugo Claus” samen uit de papieren nalatenschap van Hugo Claus. In april 2015 won hij met “Orgelman” De Gouden Boekenuil, de grootste literaire prijs van Vlaanderen,

Uit: Orgelman

“Bij zijn intrede in Oostende – een keerpunt in zijn korte leven – is Felix Nussbaum gemaskerd. Felka Platek is dat ook.
Ik weet het uit een brief die Nussbaum schrijft aan de kunstenaar Ludwig Meidner op 31 oktober 1937. Van zijn duizenden brieven zijn er enkele tientallen bewaard gebleven; dit is een van de langste. Meer dan honderd regels tel ik als de brief me in het stadsarchief van Darmstadt wordt voorgelegd. Ze zijn keurig uitgevuld over vier pagina’s, recto verso; het handschrift is uiterst regelmatig, de inkt zachtzwart.
Pas onlangs kort hebben Meidner en Nussbaum elkaars spoor in de emigratie gevonden. Nussbaum vertelt zijn oudere collega hoe het hem de afgelopen vijf jaar vergaan is. Hij is dikwijls van plek gewisseld, schrijft hij, en om het te bewijzen somt hij een sliert Italiaanse steden op; hij noemt ook Parijs, Bazel en Brussel, maar het uitvoerigst schrijft hij over Oostende.
‘We bereikten Oostende op een winteravond. Ik zal dat nooit vergeten, zo prachtig was dat. Waarom Oostende? Die vraag valt niet te beantwoorden. We zaten er flink doorheen. Moe in het hoofd, moe in de benen. Als een vissersboot rustten we uit in de haven.’
Hier willen ze een tijd voor anker gaan. Dat kunnen ze in deze stad van vastenavondgekken zichzelf bewijzen door deel te nemen aan de maskerwedstrijd op het Wapenplein. En dus baant Felix Nussbaum zich op deze miezerige avond van 4 maart 1935 een weg door een dichte menigte versierde mensen. Hun koddige tronies met bitterneuzen en bolle wangen, de katten- en gendarmekoppen, de klatergouden kronen, de imposante vederbossen, de serpentines en confetti, hij ziet het allemaal door een paar gaten in een karton.
Felka is aan zijn zijde. Ze krijgen een volgnummer, wachten voor een podium hun beurt af. En dan huppelen zij twee in hun gelegenheidsvermomming over de loper, boven de gonzende massa uit, begeleid door een schijnwerper en een streepje muziek. Kan een intocht in Oostende gepaster gebeuren?
Ze houden halt bij de jury. ‘Toen ik daar zo stond,’ schrijft Nussbaum aan Meidner, meteen ook de reden weggevend waarom hij hem zo uitvoerig over zijn aankomst in Oostende bericht, ‘zag ik in de jury een oude heer met een wit gezicht en een witte baard; die schreef iets op toen hij me zag. Dat was James Ensor.’

 
Mark Schaevers (Leopoldsburg, 1984)

Jacob Hiegentlich

De Nederlandse dichter en schrijver Jacob Hiegentlich werd geboren in Roermond op 30 april 1907. Hiegentlich schreef ook onder de naam David Josua Castro. Hij groeide op in een milieu van tot het rooms-katholicisme bekeerde joden. Hij studeerde Nederlands in Amsterdam en werd leraar in dat vak in Naarden. Vanaf 1935 ging hij zich volledig met letterkundig werk bezig houden. In 1923 verscheen zijn debuut met de bundel Duitstalige gedichten Die rote Nacht” en in 1925 zijn eerste Nederlandstalige roman onder de titel “Het zotte vleesch” onder het pseudoniem David Josua de CastroPoëzie publiceerde hij in De Nieuwe Gids. In 1937 verscheen de roman “Onbewoonbare wereld”en in 1938 “Schipbreuk te Luik. De roman “Met de stroom mee verscheen postuum in 1946. De verhalen en romans van Hiegentlich laten een Freudiaanse betrokkenheid zien bij onderwerpen als seksualiteit en dood. Hiegentlich was een overtuigd zionist en een groot bewonderaar van Jacob Israël de Haan. Toen de Duitsers in mei 1940 Nederland binnenvielen, pleegde hij zelfmoord. Hij had zich in zijn polemisch en kritisch werk steeds sterk anti-fascistisch uitgelaten. Hoewel Hiegentlich zich aangetrokken voelde tot de opvattingen zoals die door het tijdschrift Forum werden uitgedragen, werd hij door de auteurs van Forum meestal negatief besproken. Doorgaans vond men zijn werk onvoldragen of weinig origineel, zij het dat men hem wel talentrijk achtte.

Uit: Het zotte vleesch

“Peter Wiranowitsj keek door ’t raam.
Peter Wiranowitsj keek door ’t raam in de breede straat, waar ’t regende. Hij keek naar de menschen, die nu – was zeven uur – naar hun arbeid gingen door den regenachtigen Maandagmorgen, sommige moe en loom van den Zondagnacht, andere waren hun zatte bui nog niet kwijt en liepen als beschonken. De meeste van deze menschen moesten naar de mijn. Ze hadden zwarte truien aan met glimmend-witte knoopen of hel-blauwe kielen en daar hun jassen over, maar de helle kleuren van de kielen en de roode of wit-gespikkelde dassen waren nu doezelig in den donkeren herfstmorgen. Er kwamen er steeds meer, soms nog op straat hun manchester-jassen aanschietend, uit de groote en kleine huizen van de breede achterbuurtstraat. Ze waren in groepjes: jonge, opgeschoten kerels van achttien tot vijfentwintig, met sigaretten in den mond en oudere mannen met blonde, donkere, roode en grijze snorren en de petten scheef en achterover op den kop.
Plots schoof Peter ’t raam open en riep wenkend tot iemand, die alleen met veerkrachtigen tred achteraan liep: „ Morge Sef, Glückauf!”
Sef, n jonge man met n klein rossig en sierlijk kneveltje, hief de hand omhoog: „Morge!”
En hij ging verder, handen in de broekzakken, de dunne sigaret tusschen de lippen en de pet scheef op z n blonden bol. Achter hem kwamen nu drie korte mannen, die tegen hem begonnen te vloeken en te schelden; waren vader Theelen en z’n twee zoons, die al lang ruzie met Sef hadden.
Peter sloot glimlachend ’t raam; glimlachend om die achterbuurt-veeten, die jaren duurden.
Sef ging fluitend en onverschillig verder.
Dan waren ze allen weg en de straat was leeg. Als domme beesten keken de groote huizen van de overzij Peter aan, in ’t natglimmen van den regen, ’t Eene gebouw was n groote groen-grijze huurkazerne met heel veel ruiten, daarnaast stond de kolossale blinde muur van n drukkerij, waartegen ‘n klein vies cafétje leunde.
Dan keek Peter, verveeld door die huizen daar tegenover hem, in de richting van het station, waar de mannen verdwenen in ‘n mist van regen.”

 
Jacob Hiegentlich (30 april1907 – 18 mei 1940)

Konstantínos Petros Kaváfis, Rod McKuen, Bernhard Setzwein, Alejandra Pizarnik, Walter Kempowski, Bjarne Reuter

De Griekse dichter Konstantínos Petros Kaváfis werd geboren te Alexandrië (Egypte) op 29 april 1863. Zie ook alle tags voor Konstantínos Petros Kaváfis op dit blog.

 

Days of 1903  

I never found them again—all lost so quickly…
the poetic eyes, the pale face…
in the darkening street…
I never found them again—mine entirely by chance,
and so easily given up,
then longed for so painfully.
The poetic eyes, the pale face,
those lips—I never found them again.

 

The Souls of Old Men            

Inside their worn, tattered bodies
dwell the souls of old men.
How unhappy the poor things are
and how bored by the pathetic life they live.
How they tremble for fear of losing that life, and how much
they love it, those befuddled and contradictory souls,
sitting—half comic and half tragic—
inside their old, threadbare skins.

A Prince from Western Libya

Aristomenis, son of Menelaos,
the Prince from Western Libya,
was generally liked in Alexandria
during the ten days he spent there.
As his name, his dress, modest, was also Greek.
He received honors gladly,
but he did not solicit them; he was unassuming.
He bought Greek books,
especially history and philosophy.
Above all he was a man of few words.
It got around that he must be a profound thinker,
and men like that naturally don’t speak very much.
He was neither a profound thinker nor anything else—
just a piddling, laughable man.
He assumed a Greek name, dressed like the Greeks,
learned to behave more or less like a Greek;
and all the time he was terrified he would spoil
his reasonably good image
by coming out with barbaric howlers in Greek
and the Alexandrians, in their usual way,
would make fun of him, vile people that they are.
This was why he limited himself to a few words,
terribly careful of his syntax and pronunciation;
and he was driven almost out of his mind, having
so much talk bottled up inside him.

 

Vertaald door Edmund Keeley en Philip Sherrard

 

 
K. P. Kaváfis (29 april 1863 – 29 april 1923)
Portret door Yiannis Psychopedis, 2013

Lees verder “Konstantínos Petros Kaváfis, Rod McKuen, Bernhard Setzwein, Alejandra Pizarnik, Walter Kempowski, Bjarne Reuter”

Monika Rinck

De Duitse dichteres en essayiste Monika Rinck werd geboren op 29 april 1969 in Zweibrücken. Na haar eindexamen gymnasium studeerde Monika Rinck theologie, geschiedenis en vergelijkende literatuurwetenschap in Bochum, Berlijn en Yale. Ze schrijft poëzie, proza ​​en essays, die zij in verschillende uitgeverijen en talrijke bloemlezingen (waaronder Der Große Conrady en literaire tijdschriften (inclusief BELLA triste, Poetenladen) publiceerde, en werkt ook als vertaalster. Daarnaast schreef ze teksten voor de italoberlino songwriter Bruno Franceschini en de componisten Franz Troeger en Bo Wiget. In 2008 zond de ORF straalde in de serie Literatur als Radiokunst “AM APPARAT – Ihr Wahrheitsstil” uit. Samen met Ann Cotten en Sabine Scho treedt zij sinds 2008 als Rotten Kinck Schow op. Zij doceerde onder andere aan het Duitse Literatuur Instituut in Leipzig en aan de Universiteit voor Toegepaste Kunst in Wenen. Ze is lid van het PEN-centrum Duitsland, de Duitse Academie voor Taal en Letterkunde en de Academie voor Kunsten in Berlijn. Sinds 1999 is zij werkzaam bij RBB Info Radio.

 

Himmelshärte

Hört ihr das, so höhnen Honigprotokolle. Eine Halbwelt aus Blaulicht.
Ist das Luft oder Wand? Stumme Vögel, Amselattrappen, ja Spatzen,
in Kunstharz und Härter gebannt, in durchsichtige Würfel gegossen.
Fast wollte man heulen. Oder an Vogel statt zwitschern und hüpfen.
Doch noch liegt auf dir ein schwerer Schlaf und nur dein Traum
weiß von den andern. Er denkt es dir, z.B.: Was ist ein Regal?
Etwas gezielt hineinzutun, mit einer Hand, die sicher ist und flink.
Weil es dort hingehört, ein Übergriff, so passgenau, dir schaudert.
Jetzt liegst du wach in deinem Zelt aus Geld und willst für alles zahlen.
Bleib hier, erwarte das Ende der Wand. Ziere die Kanten des Tages
mit Schlummer, nein, schlimmer noch, flechte dir den Kitsch ins Haar.
Aber schau, das verletzliche Leben am Morgen ist doch nicht nichts!
Kein falsches Wort, aufstehn, aus dem Fenster sehn, wie eine Halbwelt
aus Blaulicht sich aufhellt, da! Ein Aurorafalter landet, zittert, explodiert.

 

hoho hortensie

hoho hortensie, du warst da, als solitairin standest du
in deiner vase und ich schrieb dich nicht, du gammeltest
und wurdest doch nicht kleiner. jetzt komm mir nicht
mit kinderschürzen oder briefpapieren. ich bin ja da, ich –
kümmer mich. hortensie, kennst du die lampen nicht,
denen du das vorbild gibst, rund (natürlich rund) und
so beliebt in clubs und retro-diskotheken? kennste nicht.

oder eine runde (jahaa, runde) raumstation im orion,
wer wohnt darin? hoho hortensie, du ahnst es nicht:
ein beschürzter frank sinatra, fixing drinks, hantierend
mit dem cocktailbesen und der sodaflasche, wohnt
mit seiner profi-bar in deiner umgekehrt gewölbten mitte,
und außenrum nur univers. hörste mich, hortensie.
außenrum nur univers und große schwarze schwärze.

 

 
Monika Rinck (Zweibrücken, 29 april 1969)

Roberto Bolaño, Harper Lee, Karl Kraus, Nezahualcóyotl, Ğabdulla Tuqay

De Chileense dichter en schrijver Roberto Bolaño werd geboren op 28 april 1953 in Santiago de Chile. Zie ook alle tags voor Roberto Bolaño op dit blog.

Uit: 2666 (Vertaald door Natasha Wimmer)

“Reading these two novels only reinforced the opinion he’d already formed of Archimboldi. In 1983, at the age of twenty-two, he undertook the task of translating D’Arsonval. No one asked him to do it. At the time, there was no French publishing house interested in publishing the German author with the funny name. Essentially Pelletier set out to translate the book because he liked it, and because he enjoyed the work, although it also occurred to him that he could submit the translation, prefaced with a study of the Archimboldian oeuvre, as his thesis, and — why not? — as the foundation of his future dissertation.
He completed the final draft of the translation in 1984, and a Paris publishing house, after some inconclusive and contradictory readings, accepted it and published Archimboldi. Though the novel seemed destined from the start not to sell more than a thousand copies, the first printing of three thousand was exhausted after a couple of contradictory, positive, even effusive reviews, opening the door for second, third, and fourth printings.
By then Pelletier had read fifteen books by the German writer, translated two others, and was regarded almost universally as the preeminent authority on Benno von Archimboldi across the length and breadth of France.
Then Pelletier could think back on the day when he first read Archimboldi, and he saw himself, young and poor, living in a chambre de bonne, sharing the sink where he washed his face and brushed his teeth with fifteen other people who lived in the same dark garret, shitting in a horrible and notably unhygienic bathroom that was more like a latrine or cesspit, also shared with the fifteen residents of the garret, some of whom had already returned to the provinces, their respective university degrees in hand, or had moved to slightly more comfortable places in Paris itself, or were still there — just a few of them — vegetating or slowly dying of revulsion.”

 

 
Roberto Bolaño (28 april 1953 – 15 juli 2003)

Lees verder “Roberto Bolaño, Harper Lee, Karl Kraus, Nezahualcóyotl, Ğabdulla Tuqay”

Joop Waasdorp

De Nederlandse schrijver en journalist Joop Waasdorp (pseudoniem: Frans Hals) werd geboren in Amsterdam op 28 april 1917. Na drie jaar hbs en diverse baantjes, was hij als journalist werkzaam bij Associated Press. Van 1956 tot 1963 leefde hij als emigrant in Australië, keerde daarna terug naar Nederland en pakte zijn beroep als freelance journalist weer op. Na een aantal publicaties over zijn Australische herinneringen in Podium debuteerde hij in 1965 met zijn eerste bundel “Het naakte leven”. Onmiddellijk werd zijn talent voor vertellen herkend. C. Buddingh noemde hem `de Nescio van de have-nots , en hij werd vergeleken met Elsschot. In 1970 volgde “Welkom in zee!”, Andere titels zijn “Krabben en andere verhalen” (1976), “Het kerstfeest der vissers”, “De opstapper” (1988) en “De verhalen” (1989). Waasdorp werkte ook als vertaler van boeken van George Orwell.

Uit: Het naakte leven

“Vanmiddag liet zich vlak vóór mij een vrouw met puntborsten op haar matje neer. Maar omdat iedereen hier op dit eiland naakt loopt denk je daar niets bijzonders bij. Zij was vergezeld van een oudere man met een droevig gezicht onder een strohoed. Allebei droegen zij dure ringen. De vrouw probeerde een praatje te maken met een dikke man die niet ver van ons op zijn buik lag.
Dit pogen verongelukte echter omdat de dikkerd een Duits sprekende Zwitser bleek en de dame een Frans sprekende Belgische. Wel was zij vlijtig Duits aan het leren, zei ze, wat ik onzin vond. Zij had een scherpe mond en een strakke, opgehaalde gezichtshuid en bij het weggaan zette zij heel voorzichtig een peervormige hoed op, een ding uit een suikerwinkel. Ik had zo’n idee, dat die vrouw je geen snee brood voor niks zou geven.
Omdat het zachtjes begon te regenen trok ik mij met de dikke Zwitser onder een grote overhangende steen terug. Iets dat ik niet verstond vond hij een schande, waarna hij zich voorstelde en mij de hand schudde. Verder sloegen wij een opvallend bruine man en vrouw gade, die Indiaanse banden om het hoofd droegen. Het zijn natuurlijk geen Indianen, maar goed gebouwde Fransen, die s avonds in een van de hotelletjes bedienen.
Toen ben ik ook maar weggegaan, om op de stoffige, steile havenweg een uitgezakte Engelsman te ontmoeten. Hij heeft waterige ogen en mompelt de gruwelijkste dingen over het huwelijk. Voorts heb ik een op het strand gevonden, onder het vuil vrolijk gestreepte handdoek uitgewassen. Ik kon mij met mijn eigen oud vod niet meer in de openbare wasplaats vertonen. Want al loopt men hier naakt, de mensen zijn toch keurig netjes.
Vanmorgen zag ik twee eigenaardige voorwerpen in zee drijven. Omdat ik iets van een strandjutter in mij heb bleef ik zitten totdat die dingetjes aan land zouden spoelen.”

 
Joop Waasdorp (28 april 1917 – 3 september 1988)

Zia Haider Rahman

Onafhankelijk van geboortedata

De Britse schrijver Zia Haider Rahman werd in 1969 geboren op het platteland van Bangladesh in de regio Sylhet. Volgens hem zelf is zijn moedertaal Sylheti en niet het Bengaals, hoewel hij dat laatste wel verstaat. Hij verhuisde als baby naar Londen na de oorlog tussen Pakistan en Bangladesh in 1971. Zijn familie leefde als krakers in een vervallen gebouw voordat zij verhuisden naar een huis van de gemeente. Zijn vader werkte als bus conducteur en ober en zijn moeder was naaister. Rahman bezocht een scholengemeenschap. In een interview merkte hij op dat hij ‘opgroeide in armoede, in een van de naarste omstandigheden in een ontwikkelde economie. “Rahman behaalde een eerste klas graad aan Balliol College, Oxford, en studeerde verder aan het Maximilianeum en aan universiteiten in München, Cambridge en Yale. Hij werkte als investment-banker bij Goldman Sachs in New York voordat hij aan de slag ging als bedrijfsjurist en daarna als advocaat op het gebied van internationale mensenrechten en corruptie. Hij heeft ook gewerkt als anti-corruptie activist voor Transparency International. Zijn debuutroman “In het licht van wat we weten” werd uitgebracht in het voorjaar van 2014 Het boek werd door de critici goed ontvangen en vertaald in verschillende talen, waaronder Nederlands, Hebreeuws, Spaans, Frans, Duits, Bengali, en Portugees.

Uit:In the Light of What We Know

“In the early hours of one September morning in 2008, there appeared on the doorstep of our home in South Kensington a brown-skinned man, haggard and gaunt, the ridges of his cheekbones set above an unkempt beard. He was in his late forties or early fifties, I thought, and stood at six foot or so, about an inch shorter than me. He wore a Berghaus jacket whose Velcro straps hung about unclasped and whose sleeves stopped short of his wrists, revealing a strip of paler skin above his right hand where he might once have worn a watch. His weathered hiking boots were fastened with unmatching laces, and from the bulging pockets of his cargo pants the edges of unidentifiable objects peeked out. He wore a small backpack, and a canvas duffel bag rested on one end against the doorway.
The man appeared to be in a state of some agitation, speaking, as he was, not incoherently but with a strident earnestness and evidently without regard for introductions, as if he were resuming a broken conversation. Moments passed without my interruption as I struggled to place something in his aspect that seemed familiar, but what seized me suddenly was a German name I had not heard in nearly two decades.
At the time, the details of those moments did not impress themselves individually upon my consciousness; only later, when I started to put things down on paper, did they give themselves up to the effort of recollection. My professional life has been spent in finance, a business concerned with fine points, such as the small movement in exchange rates on which the fate of millions of dollars or pounds or yen could hang. But I think it is fair to say that whatever professional success I have had – whatever professional success I had – owes less to an eye for detail, which is common enough in the financial sector, than it does to a grasp of the broad picture in which wide patterns emerge and altogether new business opportunities become visible. Yet in taking on the task of reporting my conversations with Zafar, of collating and presenting all the material he provided, including volumes of rich and extensive notebooks, and of following up with my own research where necessary, it is the matter of representing details that has most occupied me; the details, to be precise, of his story, which is – to risk putting it in such dramatic terms as Zafar would deprecate – the story of the breaking of nations, war in the twenty-first century, marriage into the English aristocracy and the mathematics of love.”

 
Zia Haider Rahman (Sylhet, 1969)

Gerhard Henschel

De Duitse schrijver en vertaler Gerhard Henschel werd geboren op 28 april 1962 in Hannover. Henschel groeide op in Hanover, Koblenz, Vallendar en Meppen. Hij studeerde Duits, sociologie en filosofie in Bielefeld, Berlijn en Keulen. Zijn eerste teksten verschenen in de late jaren tachtig in het tijdschrift Der Alltag en vervolgens in de satirische tijdschriften Kowalski und Titanic, Merkur, konkret en in tal van dag- en weekbladen. Van 1993 tot 1995 behoorde hij tot de redactie vanTitanic. Sinds 1992 publiceerde Henschel romans, verhalen en culturele en historische non-fictie, maar ook satires, polemieken en grotesken. Verscheidene van zijn boeken schreef hij samen met auteurs, die kan worden gerekend tot de Neue Frankfurter Schule of daar losjes mee verbonden zijn. In 1999, begon Henschel samen met Rayk Wieland in Hamburg met de voorstellingenreeks “Toter Salon”. In 2002 verscheen Henschels briefroman “Die Liebenden“ ,waarin hij aan de hand van schriftelijke documenten uit de nalatenschap het levensverhaal van zijn ouders vertelt. Alleen de namen zijn veranderd. In zijn 2004 „Kindheitsroman“ beschrijft Henschel het leven van deze familie vanuit het perspectief van de zoon Martin. In 2009 , 2010 en verschenen de voortzettingen „Jugendroman“, „Liebesroman“ en “Abenteuerroman”. Van een andere soort zijn de satirische romans „Der Barbier von Bebra“ (1996) en „Der Müllah von Bullerbü“ (2000), die Henschel samen met Wiglaf Droste schreef. Daarin laten de auteurs publieke figuren optreden in belachelijke situaties. In 1996 leidde dit tot een oproep tot boycot van het Duitse parlementslid Vera Lengsfeld van Bündnis 90 / Die Grünen. Haar oproep leidde tot een lange discussie over de grenzen van de satire en de vrijheid van de pers. In 2005 verscheen de roman „Der dreizehnte Beatle“. Een Beatles-fan maakt daarin een reis door de tijd om de eerste ontmoeting tussen John Lennon en Yoko Ono te voorkomen. Op Ideeën van Eckhard Henscheid baseren de non-fictie „Kulturgeschichte der Mißverständnisse“ und „Jahrhundert der Obszönität“ waaraan Henschel heeft deelgenomen als schrijver. De bloemlezing “Menetekel” (2010), bevat essays over verschillende verschijningsvormen van een cultuurpessimistische kijk op de wereld. In pamfletten zoals Menschlich viel Fieses“ (1992), „Das Blöken der Lämmer“ (1994) en „Gossenreport“ (2006) gaat Henschel in op politieke kitsch en de macht van de Bild-Zeitung, die hij als ernstig” cultureel probleem” beschrijft. Een satirisch artikel dat Henschel in een krant schreef over dit onderwerp leidde zelfs tot een aanklacht van de Bild-Zeitung. Samen met Kathrin Passig heeft Henschel verscheidene boeken vertaald uit het Engels, met inbegrip het eerste deel van de autobiografie van Bob Dylan (“Chronicles. Volume One”),

Uit: Kindheitsroman

“Licht ausmachen, Handflächen neben die Augen legen und durchs Fenster schräg nach oben kucken, in den fallenden Schnee: Dann hatte man das Gefühl, man würde fliegen, zwischen den Schneeflocken durch.
Das hatte Renate mir beigebracht.
Ich und du, Müllers Kuh.
Renate hatte vorne einen braunen Leberfleck am Hals. Daran war sie immer zu erkennen.
Da war ein Weg, wo Mama sich mit anderen Müttern unterhielt, die auch alle Kinderkarren dabeihatten. Die Sonne schien, und über eine Mauer hingen Zweige runter mit roten Beeren.
Ich hatte Krümel aus dem Graubrot im Netz gepult. Wegen dem Loch im Brot kriegte ich zuhause keine Bombongs.
Komm, Herr Jesus, sei unser Gast, und segne, was du uns be- scheret hast.
Meins war das Lätzchen mit den Marienkäfern. Ein Löffel für Oma, ein Löffel für Opa, bis unten im Teller die schwarzen körnerpickenden Hühner auftauchten. Mein Löffelstiel war zur Seite gebogen.
Ein Löffel für Martin. Das war ich selbst. Martin Schlosser.
»Nicht träumen!«
Nach dem Essen leckte Mama einen Lätzchenzipfel an und wischte mir damit den Mund ab.
Bim, bam, beier, die Katz mag keine Eier.
Volker hatte Murmeln mit farbigen verdrehten Schlieren innendrin.
Wenn Papa gute Laune hatte, ließ er mich kopfüber an der Decke langspazieren oder kitzelte mich durch: »Prr-prr-prr-prr-prr!«
Papa roch nach Pfeife, und ihm wuchsen graue Haare aus der Nase.
Auf Papas Knien: So fahren die Damen, so fahren die Damen – so reiten die Herren, so reiten die Herren – und so reitet der Bauersmann, der nicht besser reiten kann. Da fiel ich immer fast runter.
Leute, die uns besuchten, kriegten vom Wohnzimmer aus die
Festung Ehrenbreitstein gezeigt und die Striche an der Kinderzimmertür: wie groß ich wann gewesen war.
Die Jalousie war grün.
Bei der roten Autokiste im Kinderzimmer war das Lenkrad ab.“

 
Gerhard Henschel (Hannover, 28 april 1962)

Wim Hazeu

De Nederlands schrijver, journalist, radio- en televisieprogrammamaker, uitgever, dichter en biograaf Wim Hazeu werd geboren in Delft op 28 april 1940. Hij volgde zijn middelbare schoolopleiding aan het Christelijk Lyceum Delft en studeerde Nederlands aan de School voor Taal- en Letterkunde te Den Haag. Tijdens zijn studie richtte hij in 1959 het literaire tijdschrift Kentering op en bleef redacteur van dat blad tot de opheffing in 1977. Ook was hij onder meer letterkundig medewerker van de Delftsche Courant en de Haagsche Courant. Van 1965 tot 1971 was hij werkzaam bij de NCRV in de functie van chef literaire radioprogramma’s, hoorspel- en jeugdprogramma’s. In april 1966 lanceerde hij de rubriek Literama, een veertiendaagse radiokrant over boeken en schrijvers. Drie jaar later zette hij het late-avond-kunstprogramma Voorrang op met als vaste medewerkers onder anderen Hans Andreus, Hugo Brandt Corstius en J.W. Holsbergen. Hazeu maakte ook radiodocumentaires over Oost-Europa (Tsjecho-Slowakije, Hongarije en Roemenië). In 1972 stapte hij over naar de televisie en werd hoofd van de afdeling drama, kunst en jeugdprogramma’s. Hazeu debuteerde als dichter in 1963 met de poëziebundel “Achterebbe”, in 1966 gevolgd door “Dankdag voor het gewas”. Hazeu’s poëzie is geëngageerd en ontleent veel van de thematiek aan de natuur. In “Blikschade” (1975) spelen ook autobiografische feiten een rol. Engagement en autobiografie zijn ook kenmerkend voor Hazeu’s romans: “De helm van aarde” (1970) over de Praagse Lente, “Duitse honden bijten” (1972) over het Duitsland van na WO II en “Een duif boven Parijs” (1978) over Bretons nationalisme en de Nederlandse houding tijdens WO I. Naast verscheidene romans en dichtbundels publiceerde hij omvangrijke biografieën van Marten Toonder, Gerrit Achterberg, J. Slauerhoff, M.C. Escher en Simon Vestdijk. Ook bezorgde hij de briefwisseling tussen laatstgenoemde en Henriëtte van Eyk onder de titel Wij zijn van elkaar (2007).

Uit: Simon Vestdijk en E. du Perron

“Volgens eigen zeggen en schrijven had Vestdijk maar twee vrienden: de componist Willem Pijper en de schrijver E. du Perron; indachtig wellicht de woorden van Greshoff dat vele vrienden de vriendschap dun maken. Aan de vriendschap kwam een eind door de vroege dood van beide vrienden. Vestdijk was al voor zijn vijftigste verjaardag verweesd, van ouders en vrienden. Behoefte aan nieuwe vrienden had hij niet, al kunnen zijn relaties met Henriëtte van Eyk (van liefde tot vriendschap) en met Herman Mulder (neef en componist, van vriendschap tot collegialiteit) wel gerekend worden tot die van een langdurig vriendschappelijk contact. Dat gold minder voor schrijvers en dichters als Roland Holst en Theun de Vries, met wie hij meer bij vlagen contact had. Na de oorlog schreef Vestdijk zijn romans, essays en boeken over muziek en componisten voortaan zonder het klankbord van zijn twee vrienden.
Maar wat is vriendschap? Een eigenschap van een vriend is een gewillig oor. Du Perron en Vestdijk leenden elkaar een gewillig oor. Men had respect voor elkaar, Vestdijk voor Du Perrons ongekende werkkracht, concentratievermogen en belezenheid, Du Perron voor Vestdijks originaliteit en veelzijdigheid. Waar kwam je in Nederland nog een schrijver tegen die vanuit het niets een dwingende belangstelling kon opwekken voor het werk van de tot dan toe onbekende Emily Dickinson; of een schrijver die in korte tijd, tien maanden wel te verstaan, een roman als Kind tusschen vier vrouwen kon schrijven, terwijl Du Perron langer worstelde met zijn autobiografie Het land van herkomst. Vestdijks ijver, veelzijdigheid en literaire intuïtie brachten Du Perron ertoe om hem al snel als zijn opvolger in de redactie van Forum voor te stellen. Hij genoot van Vestdijks ontdekkingsijdelheid, die zorgde voor het debuut van bijvoorbeeld Leo Vroman, Anton Koolhaas, Adriaan van der Veen en M. Vasalis. Over het laatste debuut schreef Vestdijk aan Greshoff:
‘De verzen lijken me niet ontalentvol; ik koos ze uit een grootere bezending, waar veel nog onrijp bij was.’ Na publicatie berichtte Du Perron aan Ter Braak: ‘De heer Vasalis – mij verder onbekend – vond ik ook heel aardig, zeker even aardig bv. als Van Hattum.’

 
Wim Hazeu (Delft, 28 april 1940)