Moeder met kinderen bij een raam tijdens de schemer door Viggo Pedersen (1854 – 1926)
An meine Mutter
So gern hätt’ ich ein schönes Lied gemacht
Von Deiner Liebe, deiner treuen Weise;
Die Gabe, die für andre immer wacht,
Hätt’ ich so gern geweckt zu deinem Preise.
Doch wie ich auch gesonnen mehr und mehr,
Und wie ich auch die Reime mochte stellen,
Des Herzens Fluten wallten darüber her,
Zerstörten mir des Liedes zarte Wellen.
So nimm die einfach schlichte Gabe hin,
Von einfach ungeschmücktem Wort getragen,
Und meine ganze Seele nimm darin:
Wo man am meisten fühlt, weiß man nicht viel zu sagen.
Annette von Droste-Hülshoff (10 januari 1797 – 24 mei 1848) Therese von Droste-Hülshoff, geb. von Haxthausen, moeder van de dichteres, rond 1830
Muurbloemen bloeiden voor het lage raam. Het late middaglicht was warm en bronzen, en de ongerepte stilte klonk als gonzen van vele kleine vleugelen te zaam.
En achter het beschutte, kleine huis verhieven zich de wit-geblaakte duinen: een strakke hemel stond boven hun kruinen; haast niet te horen was het zeegeruuis.
Hier scheen de macht van ’t onheil te vergaan, één ogenblik. Hier scheen ’t geluk bereikbaar, de lome druk der daaglijksheid ontwijkbaar binnen de grens van een beperkt bestaan.
Welke is die mensen ingeschapen drang, die geen vervulling duldt van het begeerde, maar altijd van hun zwakke harten weerde, waarnaar zij joegen, heel hun leven lang ?
Feestavond
Roode lantarens hangen in het loover Der boomenrijen langs de gracht en over Het water liggen plekken rooden schijn, Als uitgestorte, vurig-lichte wijn.
Onder de boomen gaan gearmde paren; Zacht klinkt hun spreken als ’t geruisch der blaren, Zacht is hun lachen — de avond is zoo zwoel. — Heel in de verte juicht kermisgejoel.
Ik loop alleen langs die geluk’ ge menschen, Verlangend, maar ik weet niet wat te wenschen… Ach ja: óok lachend en gearmd te gaan Door de avondstilte in deze luwe laan.
Futura
Als eens de hooge vloed der jeugd gaat dalen, Dan vloeit mijn leven kalm en toch zoo schoon ‘Lijk ’t water in de Hollandsche kanalen: Doodstil, maar spieglend lucht en boom en woon.
Dan leef ik in een wit huis, weggedoken Ter zij van de’ allen winden open dijk, Temidden van de honinglijke roken Van linden en van rozelaars in prijk.
De kamers groot en laag, en lange gangen, Waarin de steenen vochtig zijn als mos, En bieden wien de hitte heeft bevangen Heraadming als na verre heide een bosch.
Achter den tuin zijn diepe, groene weiden, Waardoor het staal der slooten lijnrecht snijdt, En slechts van vogels, die hun wieken breiden Of wolken een doorzichten schaduw glijdt.
Ik zie den hemel daags in vele verven, Alle schakeeringen der teerheid, staan, En sluit, wanneer het land den dag gaat derven, Mijn luiken niet voor ’t loutre licht der maan.
Als dan mijn lijf, het raam —nachtschouw —verlaten, Gelijk het dorpje in vroege rust verzinkt, Hoor ik in halven slaap nog hoe een late, IJzeren hoefslag langs de klinkers klinkt.
De Amerikaanse dichteres en performster Jayne Cortez werd geboren op 10 mei 1936 in Fort Huachuca, Arizona. Zie ook alle tags voor Jayne Cortez op dit blog.
Poetry
In fact poetry will not strike lightning through any convoy of chickens
Today poems are like flags flying on liquor store roof poems are like baboons waiting to be fed by tourists
& does it matter how many metaphors reach out to you when the sun goes down like a stuffed bird in tropical forest of your solitude
In fact poetry will not sing jazz through constricted mouth of an anteater no matter how many symbols survive to see the moon dying in saw dust of your toenail
Uit: Bearsaga (L’Oursiade, vertaald door david L. Koral)
“They say his mother fed him on bear’s milk as she went through the terminal stage of tuberculosis. No doubt about it: once every two years, when the conditions are right, the black she-bear drops a litter, and for five months she nurses her two or three cubs. One more infant at her breast wouldn’t make her run dry. But no one could say how a woman who had just given birth, consumptive to boot, managed to draw milk from a six-hundred-pound sow and be left unscathed. Not a single scratch. These were lean times for everyone, they say, while the bears, on the other hand, abounded in the woods, glutted and fat. Believe what you like. In any case, a mother whose breasts are empty and knows she’s a goner won’t be too picky, and builds up her resolve. It’s true. Under similar circumstances, the weathervane’s been known to beat back the wind. But to go rummaging through the belly fur of a mother bear as she stepped out of her winter quarters with a yawn and two woolly balls of fur rolling by her sides and tumbling between her paws. To elbow newborn cubs out of the way to make room for her own: a pink, hairless little man…no, there’s no way Simon the Halfbreed could have suckled milk from a bear, as it’s been told; he must have been fed by one of those few, kindhearted wet-nurses untouched by the Spanish flu or the times of tuberculosis. Anyway, even the most fanatical hunter would never kill his nurse, anyone could tell you that. That’s a whole different matter. For this outlaw, the law of blood was the same as any other. A law is a law. Simon was born outside.”