Dolce far niente, Hans Kloos, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Yves Petry, Hanya Yanagihara

Dolce far niente

 

 
De Piramides, Jan van Galenstraat, Amsterdam

 

Interview met het bushokje
Marcanti-eiland

achter me stonden vroeger
op een zandvlakte in de winter
de kermisgasten
die zijn nu verstopt aan de overkant
tussen de markthallen en de begraafplaats

soms ben ik een bed
en vaak slachtoffer
van vandalisme
ik zat een keer
vol met kogelgaten

als iemand bus na bus
niet instapt de ogen gesloten
het hoofd tegen mij rustend
wou ik dat ik de rokken
van zijn moeder was

mijn glas rammelt
zachtjes bij het remmen
en optrekken van mijn vrienden
de nachtbussen

om de zoveel jaar krijg ik gratis
een complete makeover
ik begin nu te rotten
in mijn betonpoeren
maar zo lang de stad blijft
zal ik wel blijven

ik word ook op gezette tijden gereinigd
eind jaren tachtig
was er een klein punkmeisje
dat steeds weer glasnost op mij spoot
vorige week verkondigde ik nog:
weg met de kazen!

het mooist is het
als ik vol stroom
met lijven op zoek
naar de gewenste afstand
van elkaar en de regen

ik heb een keer gedroomd
dat ik midden op straat stond
en iedereen dwars door me heen reed

de volgende dag
was ik tijdelijk opgeheven
wegens wegwerkzaamheden

dat moeten ze niet te vaak doen
dat is niet goed
voor het zelfvertrouwen van een bushalte

ik heb een neef
waar nooit iemand uitstapt

 
Hans Kloos (Baarn, 23 december 1960)

Lees verder “Dolce far niente, Hans Kloos, Arthur Japin, Gregoire Delacourt, Yves Petry, Hanya Yanagihara”

Lieke Marsman, Sytze van der Zee, Elias Canetti, Max Dauthendey, Jovica Tasevski – Eternijan, Annette Pehnt, Louise Boege

De Nederlandse dichteres Lieke Marsman werd op 25 juli 1990 geboren te Den Bosch. Zie ook alle tags voor Lieke Marsman op dit blog.

 

Noorwegen

Donkergroen, denk ik. Ja
er zou veel donkergroen zijn. En geschreeuw
zo ver dat het onhoorbaar werd. De wereld
buiten ons zou, op haar beurt, mij eens niet
horen zuchten. Met een mondvol onzichtbare
kakkerlakken op een sofa die de grond heet,
zou je me geen pijn doen met die tong, maar
mijn huid helen. De wijnvlek op mijn enkel
zou je dronken maken – ik zou vragen
niet in de bloemenvaas te kotsen. De hele avond
op slippers door de keuken lopen, Zweden
kunnen zien liggen vanaf een steiger. En denken aan
de chimpansee ergens in de dierentuin
van Buenos Aires die men onze taal leert. Aan hoe
hij het nooit zal begrijpen. Ik zou zeggen:
oh nee, niet nog eens
die jurk.

 

 
Lieke Marsman (Den Bosch, 25 juli 1990)

Lees verder “Lieke Marsman, Sytze van der Zee, Elias Canetti, Max Dauthendey, Jovica Tasevski – Eternijan, Annette Pehnt, Louise Boege”

Robert Graves, Johan Andreas der Mouw, Banana Yoshimoto, Rosemarie Schuder, Katia Mann, Junichirō Tanizaki

De Engelse dichter en schrijver Robert Graves werd geboren in Londen (Wimbledon) op 24 juli 1895. Zie ook alle tags voor Robert Graves op dit blog.

Uit: I, Claudius

« I dictated most of the first four volumes to a Greek secretary of mine and told him to alter nothing as he wrote (except, where necessary, for the balance of the sentences, or to remove contradictions or repetitions). But I admit that nearly all the second half of the work, and some chapters at least of the first, were composed by this same fellow Polybius (whom I had named myself, when a slave-boy, after the famous historian) from material that I gave him. And he modelled his style so accurately on mine that, really, when he had done, nobody could have guessed what was mine and what was his.
It was a dull book, I repeat. I was in no position to criticize the Emperor Augustus, who was my maternal granduncle, or his third and last wife, Livia Augusta, who was my grandmother, because they had both been officially deified and I was connected in a priestly capacity with their cults; and though I could have pretty sharply criticised Augustus’ two unworthy Imperial successors, I refrained for decency’s sake. It would have been unjust to exculpate Livia, and Augustus himself, in so far as he deferred to that remarkable and—let me say at once—abominable woman, while telling the truth about the other two, whose memories were not similarly protected by religious awe.
I let it be a dull book, recording merely such uncontroversial facts as, for example, that So-and-so married So-and-so, the daughter of Such-and-such who had this or that number of public honours to his credit, but not mentioning the political reasons for the marriage nor the behind-scene bargaining between the families. Or I would write that So-and-so died suddenly, after eating a dish of African figs, but say nothing of poison, or to whose advantage the death proved to be, unless the facts were supported by a verdict of the Criminal Courts. I told no lies, but neither did I tell the truth in the sense that I mean to tell it here.
When I consulted this book to-day in the Apollo Library on the Palatine Hill, to refresh my memory for certain particulars of date, I was interested to come across passages in the public chapters which I could have sworn I had written or dictated, the style was so peculiarly my own, and yet which I had no recollection of writing or dictating. If they were by Polybius they were a wonderfully clever piece of mimicry (he had my other histories to study, I admit), but if they were really by myself then my memory is even worse than my enemies declare it to be. Reading over what I have just put down I see that I must be rather exciting than disarming suspicion, first as to my sole authorship of what follows, next as to my integrity as an historian, and finally as to my memory for facts. But I shall let it stand; it is myself writing as I feel, and as the history proceeds the reader will be the more ready to believe that I am hiding nothing—so much being to my discredit.”

 

 
Robert Graves (24 juli 1895 – 7 december 1985)
Scene uit de Britse tv-serie met o.a. Derek Jacobi als Claudius (rechts), 1976

Bewaren

Lees verder “Robert Graves, Johan Andreas der Mouw, Banana Yoshimoto, Rosemarie Schuder, Katia Mann, Junichirō Tanizaki”

Frank Wedekind, Hermann Kasack, Alexandre Dumas père, E. F. Benson, Betje Wolff, Huisdichter Cornelis

De Duitse dichter, schrijver en acteur Frank Wedekind werd geboren in Hannover op 24 juli 1864. Zie ook alle tags voor Frank Wedekind op dit blog.

Uit: Frühlings Erwachen

Frau Bergmann
Geh denn und häng das Bußgewand in den Schrank! Zieh in Gottes Namen dein Prinzeßkleidchen wieder an! Ich werde dir gelegentlich eine Handbreit Volants unten ansetzen.
Wendla
das Kleid in den Schrank hängend
Nein, da möcht’ ich schon lieber gleich vollends zwanzig sein…!
Frau Bergmann
Wenn du nur nicht zu kalt hast! – Das Kleidchen war dir ja seinerzeit reichlich lang; aber…
Wendla
Jetzt, wo der Sommer kommt? – O Mutter, in den Kniekehlen bekommt man auch als Kind keine Diphtheritis! Wer wird so kleinmütig sein. In meinen Jahren friert man noch nicht – am wenigsten an die Beine. Wär’s etwa besser, wenn ich zu heiß hätte, Mutter? – Dank’ es dem lieben Gott, wenn sich dein Herzblatt nicht eines Morgens die Ärmel wegstutzt und dir so zwischen Licht abends ohne Schuhe und Strümpfe entgegentritt! – Wenn ich mein Bußgewand trage, kleide ich mich darunter wie eine Elfenkönigin… Nicht schelten, Mütterchen! Es sieht’s dann ja niemand mehr.“

 

 
Frank Wedekind (24 juli 1864 – 9 maart 1918)
Scene uit een opvoering in Braunschweig, 2013

Lees verder “Frank Wedekind, Hermann Kasack, Alexandre Dumas père, E. F. Benson, Betje Wolff, Huisdichter Cornelis”

Frans Erens, Kai Meyer, Thea Dorn, Irina Liebmann, Lisa Alther

De Nederlandse schrijver Frans Erens werd geboren op 23 juli 1857 in Schaesberg. Zie ook alle tags voor Frans Erens op dit blog.

Uit: Vervlogen jaren

“De sporen der menschen zijn ras uitgewischt. Ik heb in mijn jeugd nog wel eens navraag gedaan aan ouden van dagen, doch niemand herinnerde zich ook maar van hooren zeggen, iets van dit vreemde echtpaar. Zaandam was toen voor onze streek vreemder dan Parijs of Keulen, dus was er nergens een aanknoopingspunt gebleven met den oorsprong van deze verdwenen menschen. Hun naam heb ik op den klank gespeld; misschien was die in werkelijkheid heel anders, want nergens worden de namen zoo verbasterd als in Limburg. Waarom hadden zij zich zulk een afgelegen oord in het Zuiden van ons land als woonplaats gekozen?
Op kleine afstanden van ons huis lagen hier en daar leemen woningen en niet verder dan zeven of acht minuten van ons af was een groot dennenbosch. Daar klom ik in de toppen der boomen en haalde er de eieren uit de kraaiennesten. Ik nam ze mee naar huis en als de keukenmeid het niet te druk had kookte zij ze voor mij in een ijzeren keteltje, dat hing aan een ketting boven het vuur. Mijn moeder had mij geleerd het eitje plat te slaan in mijn hand vóór ik het opat.
In het bosch lag de heuvel, de Ravesmaar, wiens naam wel werd afgeleid van Ave-Mariaberg, maar bij later nadenken is het mij duidelijk geworden, dat hij wilde beteekenen: de heuvel bij de maar, waar de raven kwamen drinken. Die maar was ineengeschrompeld tot een kleinen welput in het bosch, waarin het water kristallijn was, ongeschonden en helder. Ik heb daar als kind urenlang gelegen. Nu en dan kwam iemand over het zandpad tusschen de dennen met een kruik om water te halen. Dikwijls kwam een oude man, die een grooten lap in het putje dompelde en dan uitperste in zijn kruik. Hij deed dat zoo dikwijls tot de kruik vol was. Ik kende hem goed, hij woonde op de Keijser, een afzonderlijk gehuchtje van drie of vier huizen, gelegen aan een weg die dwars stond op de chaussee. Zijn gevulde kruik nam hij op den schouder en ik zag hem door de dennen langs het slingerend zandpad naar boven klimmen.”

 

 
Frans Erens (23 juli 1857 – 5 december 1936)
Frans en Sophie Erens

Lees verder “Frans Erens, Kai Meyer, Thea Dorn, Irina Liebmann, Lisa Alther”

Hubert Selby jr., Raymond Chandler, Matthias Spiegel, Tim Reus

De Amerikaanse schrijver Hubert Selby jr. werd op 23 juli 1928 in Brooklyn, New York geboren. Zie ook alle tags voor Hubert Selby jr. op dit blog.

Uit: Requiem for a Dream

“There was a sky somewhere above the tops of the buildings, with stars and a moon and all the things there are in a sky, but they were content to think of the distant street lights as planets and stars. If the lights prevented you from seeing the heavens, then preform a little magic and change reality to fit the need. The street lights were now planets and stars and moon. ”
(…)

“I think thats one of the problems with the world today, nobody knows who they are. everyone is running around looking for an identity, or trying to borrow one, only they dont know it. they actually think they know who they are and hat they are? theyre just a bunch of schleppers…who have no idea what a search for personal truth and identity really is, which would be alright if they didn’t get in your way, but they insist that they know everything and that if you dont live their way then youre not living properly and they want to take your space away…they actually want to somehow get into your space and live in it and change it or destroy it…they just cant believe that you know what you are doing and that you are happy and content with it. you see thats the problem right there. if they could see that then they wouldnt have to feel threatened and feel that they have to destroy you before you destroy them. they just cant get it through their philistine heads that you are happy where you are and dont want to have anything to do with them. my space is mine and thats enough for me.

 

Hubert Selby jr. (23 juli 1928 – 26 april 2004)
Lees verder “Hubert Selby jr., Raymond Chandler, Matthias Spiegel, Tim Reus”

Lauren Groff

De Amerikaanse schrijver Lauren Groff werd geboren op 23 juli 1978 in Cooperstown, New York. Ze studeerde af aan Amherst College en van de Universiteit van Wisconsin-Madison met een MFA in fictie. Groff publiceerde korte verhalen in de New Yorker, de Atlantic Monthly, Five Points, en Ploughshares en in de bloemlezingen Best New American Voices 2008, Pushcart Prize XXXII en Best American Short Stories 2007, 2010 and 2014. Veel van deze verhalen verschenen in haar verhalenbundel “Delicate Edible Birds”, die werd uitgebracht in januari 2009. Haar eerste roman “The Monsters of Templeton” werd gepubliceerd in 2008 en kwam meteen op de New York Times bestseller lijst. Hij werd ook genomineerd voor de Orange Prize voor nieuwe schrijvers in 2008, en werd uitgeroepen tot een van de beste boeken van 2008 door Amazon.com en de San Francisco Chronicle. De roman is een eigentijds verhaal over thuiskomen in Templeton, een verbeelding van Cooperstown, New York. Het verhaal wordt afgewisseld met stemmen van personages uit de geschiedenis van de stad en uit James Fenimore Cooper’s “The Pioneers”.Haar tweede roman “Arcadia” werd uitgebracht in maart 2012. “Arcadia” vertelt het verhaal van het eerste kind dat in een fictieve 1960 commune in de staat New York werd geboren. Hij kreeg lovende kritieken van de New York Times Sunday Book Review, The Washington Post en The Miami Herald. “Arcadia” werd ook erkend als een van de beste boeken van 2012 door The New York Times. Haar derde roman “Fates en Furies” werd uitgebracht in 2015. “Fates en Furies” is een portret van een huwelijk van 24-jaar vanuit twee invalshoeken, eerst die van de man en daarna die van de vrouw. Het werd genomineerd voor de 2015 National Book Award voor Fictie, de 2015 National Book Critics Circle Award voor fictie en kwam voor in tal van “Best of 2015” fictie lijsten.

Uit: Arcadia

“Bit is already moving when he wakes. It is February, still dark. He is five years old. His father is zipping Bit within his own jacket where it is warmest, and Abe’s heart beats a drum against Bit’s ear. The boy drowses as they climb down from the Bread Truck, where they live, and over the frosted ground of Ersatz Arcadia. The trucks and buses and lean-tos are black heaps against the night, their home until they can finish Arcadia House in the vague someday.
The gong is calling them to Sunday Morning Meeting, somewhere. A river of people flows in the dark. He smells the bread of his mother, feels the wind carrying the cold from the Great Lake to the north, hears the rustling as the forest wakes. In the air there is excitement and low, loving greetings; there is small snow, the smoke from someone’s joint, a woman’s voice, indistinct.
When Bit’s eyes open again, the world is softened with first light. The tufts of the hayfield push up from under trampled snow. They are in the Sheep’s Meadow and he feels the bodies closer now, massing. Handy’s voice rises from behind Bit and up toward all of Arcadia, the seven dozen true believers in the winter morning. Bit twists to see Handy sitting among the maroon curls of the early skunk cabbage at the lip of the forest. He turns back, pressing his cheek against the pulse in his father’s neck.
Bit is tiny, a mote of a boy. He is often scooped up, carried. He doesn’t mind. From against the comforting strength of adults, he is undetected. He can watch from there, he can listen.
Over Abe’s shoulder, far atop the hill, the heaped brick shadow of Arcadia House looms. In the wind, the tarps over the rotted roof suck against the beams and blow out, a beast’s panting belly. The half-glassed windows are open mouths, the full-glassed are eyes fixed on Bit. He looks away. Behind Abe sits the old man in his wheelchair, Midge’s father, who likes to rocket down the hill at the children, scattering them. The terror washes over Bit again, the loom and creak, the flash of a toothless mouth and the hammer-and-sickle flag as it flaps in passing. The Dartful Codger, Hannah calls the old man, with a twist to her mouth. The Zionist, others call him, because this is what he shouts for after sundown: Zion, milk and honey, land of plenty, a place for his people to rest. One night, listening, Bit said, Doesn’t the Dartful Codger know where he is? and Abe looked down at Bit among his wooden toys, bemused, saying, Where is he? and Bit said, Arcadia, meaning the word the way Handy always said it, with his round Buddha face, building the community with smooth sentences until the others can also see the fields bursting with fruits and grains, the sunshine and music, the people taking care of one another in love.“

Lauren Groff (Cooperstown, 23 juli 1978)

 

Mohsin Hamid

De Brits-Pakistaanse schrijver Mohsin Hamid werd geboren op 23 juli 1971 in Lahore, Pakistan.Hamid bracht een deel van zijn jeugd door in de Verenigde Staten, waar hij van zijn derde tot zijn negende jaar woonde, omdat zijn vader doceerde aan de Stanford University. Daarna verhuisde hij met zijn gezin terug naar Lahore, Pakistan, en bezocht hij in Lahore de Amerikaanse School. Op 18-jarige leeftijd ging Hamid terug naar de Verenigde Staten om zijn opleiding voort te zetten. Hij studeerde af aan Princeton University summa cum laude in 1993, na te hebben gestudeerd bij de schrijvers Joyce Carol Oates en Toni Morrison. Hamid schreef de eerste versie van zijn eerste roman voor een fictie workshop gegeven door Morrison. Vervolgens studeerde hij aan de Harvard Law School, studeerde af in 1997. Omdat hij ondernemingsrecht saai vond, betaald hij zijn studieleningen terug door enkele jaren als management consultant bij McKinsey & Company in New York City te werken. Hij mocht elk jaar drie maanden vrijaf nemen om te schrijven, en hij gebruikte deze tijd om zijn eerste roman “Moth Smoke” te voltooien. Hamid verhuisde naar Londen in de zomer van 2001, in eerste instantie van plan om slechts een jaar te blijven. Hoewel hij vaak terugging naar Pakistan om te schrijven, bleef hij 8 jaar in wonen en kreeg hij in 2006 ook de Britse nationaliteit. Hamid’s eerste roman werd gepubliceerd in 2000 en werd al snel een cult-hit in Pakistan en India. Het was ook finalist voor de PEN / Hemingway Award voor de beste eerste roman in de VS, en werd bewerkt voor televisie in Pakistan en als operette in Italië. Zijn tweede roman, “The Reluctant Fundamentalist”, vertelde het verhaal van een Pakistaanse man die besluit Amerika te verlaten na een mislukte liefdesrelatie en de terreur aanslagen van 9/11. Hij werd gepubliceerd in 2007 en werd met een miljoen exemplaren internationale bestseller. De roman werd genomineerd voor de Man Booker Prize, won een aantal prijzen, waaronder de Anisfield-Wolf Book Award en de Aziatische Amerikaanse Literary Award, en werd vertaald in meer dan 25 talen. Zijn derde roman, “How to Get Filthy Rich in Rising Asia”, verscheen in 2013.

Uit:Moth Smoke

“You sit behind a high desk, wearing a black robe and a white wig, tastefully powdered.
The cast begins to enter, filing into this chamber of dim tube lights and slow-turning ceiling fans. Murad Badshah, the partner in crime: remorselessly large, staggeringly, stutteringly eloquent. Aurangzeb, the best friend: righteously treacherous, impeccably dressed, unfairly sexy. And radiant, moth-burning Mumtaz: wife, mother, and lover. Three players in this trial of intimates, witnesses and liars all.
They are pursued by a pair of hawk-faced men dressed in black and white: both forbidding, both hungry, but one tall and slender, the other short and fat. Two reflections of the same soul in the cosmic house of mirrors, or uncanny co- incidence? It is impossible to say. Their eyes flick about them, their lips silently voice oratories of power and emotion. To be human is to know them, to know what such beings are and must be: these two are lawyers.
A steady stream of commoners and nobles follows, their diversity the work of a skilled casting director. They take their places with a silent murmur, moving slowly, every hesitation well rehearsed. A brief but stylish crowd scene, and above it all you preside like the marble rider of some great equestrian statue.
Then a pause, a silence. All eyes turn to the door.
He enters. The accused: Darashikoh Shezad.
A hard man with shadowed eyes, manacled, cuffed, disheveled, proud, erect. A man capable of anything and afraid of nothing. Two guards accompany him, and yes, they are brutes, but they would offer scant reassurance if this man were not chained. He is the terrible almost-hero of a great story: powerful, tragic, and dangerous. He alone meets your eyes.
And then he is seated and it begins.
Your gavel falls like the hammer of God.
Perhaps a query (Where did I get this thing?) flashes through your mind before vanishing forever, like a firefly in the belly of a frog. But the die has been cast. There is no going back.
The case is announced.
The prosecutor rises to his feet, and his opening remarks reek of closure. ‘Milord,’ he says (and he means you), ‘the court has before it today a case no less clear than the task of the executioner. The accused has stretched out his neck beneath the heavy blade of justice, and there is no question but that this blade must fall. For he has blood on his hands, Milord. Young blood. The blood of a child. He killed not out of anger, not out of scheme or plan or design. He killed as a serpent kills that which it does not intend to eat: he killed out of indifference. He killed because his nature is to kill, because the death of a child has no meaning for him.”

Mohsin Hamid (Lahore, 23 juli 1971)

 

Dolce far niente, Siegfried Sassoon, Stephen Vincent Benét, Maria Janitschek

 

Dolce far niente

 

Gewitterlandschaft (Nach dem Gewitter) door Otto Modersohn, 1930

 

Storm and Sunlight

I
In barns we crouch, and under stacks of straw,
Harking the storm that rides a hurtling legion
Up the arched sky, and speeds quick heels of panic
With growling thunder loosed in fork and clap
That echoes crashing thro’ the slumbrous vault.
The whispering woodlands darken: vulture Gloom
Stoops, menacing the skeltering flocks of Light,
Where the gaunt shepherd shakes his gleaming staff
And foots with angry tidings down the slope.
Drip, drip; the rain steals in through soaking thatch
By cob-webbed rafters to the dusty floor.
Drums shatter in the tumult; wrathful Chaos
Points pealing din to the zenith, then resolves
Terror in wonderment with rich collapse.

II
Now from drenched eaves a swallow darts to skim
The crystal stillness of an air unveiled
To tremulous blue. Raise your bowed heads, and let
Your horns adore the sky, ye patient kine!
Haste, flashing brooks! Small, chuckling rills, rejoice!
Be open-eyed for Heaven, ye pools of peace!
Shine, rain-bow hills! Dream on, fair glimpsèd vale
In haze of drifting gold! And all sweet birds,
Sing out your raptures to the radiant leaves!
And ye, close huddling Men, come forth to stand
A moment simple in the gaze of God
That sweeps along your pastures! Breathe his might!
Lift your blind faces to be filled with day,
And share his benediction with the flowers.

 

Siegfried Sassoon (8 september 1886 – 1 september 1967)
St Luke’s Church, Matfield. Siegfried Sassoon werd geboren in Matfield.
Lees verder “Dolce far niente, Siegfried Sassoon, Stephen Vincent Benét, Maria Janitschek”

Susan Hinton

De Amerikaanse schrijfster Susan Eloise Hinton werd geboren op 22 juli 1948 in Tulsa, Oklahoma. Hinton schreef in de jaren 1960 een aantal bekroonde romans voor jongeren. Met haar eerste “The Outsider”, die verscheen in 1967, werd de 19-jarige op slag beroemd en men beschouwde haar meteen als de stem van de jeugd. Maar de druk van de verwachtingen leidde tot een drie jaar durende schrijfblokkade, die zij pas in 1971 overwon met “That Was Then, This Is Now”. In 1975 volgde de roman “Rumble Fish”, die net als The Outsider aan het begin van de jaren ’80 als een sjabloon voor films van Francis Ford Coppola diende, waarin veel acteurs van de zogenaamde “Brat Pack generatie” hun carrière begonnen. Matt Dillon speelde in “Rumble Fish” en ook in de filmversie van “Tex” de hoofdrol. In de eerste drie verfilmingen van haar boeken was Hinton ook zelf in een kleine rol te zien. In “The Outsider” speelde zij een verpleegkundige. Voor “Rumble Fish” schreef zij ook het scenario. Voor haar grote verdiensten voor de jeugdliteratuur ontving Hinton in 1988 de eerste Margaret A. Edwards Award van de American Library Association.

Uit: The Outsiders

“When I stepped out into the bright sunlight from the darkness of the movie house, I had only two things on my mind: Paul Newman and a ride home. I was wishing I looked like Paul Newman— he looks tough and I don’t— but I guess my own looks aren’t so bad. I have light-brown, almost-red hair and greenish-gray eyes. I wish they were more gray, because I hate most guys that have green eyes, but I have to be content with what I have. My hair is longer than a lot of boys wear theirs, squared off in back and long at the front and sides, but I am a greaser and most of my neighborhood rarely bothers to get a haircut. Besides, I look better with long hair.
I had a long walk home and no company, but I usually lone it anyway, for no reason except that I like to watch movies undisturbed so I can get into them and live them with the actors. When I see a movie with someone it’s kind of uncomfortable, like having someone read your book over your shoulder. I’m different that way. I mean, my second-oldest brother, Soda, who is sixteen-going-on-seventeen, never cracks a book at all, and my oldest brother, Darrel, who we call Darry, works too long and hard to be interested in a story or drawing a picture, so I’m not like them. And nobody in our gang digs movies  and books the way I do. For a while there, I thought I was the only person in the world that did. So I loned it.
Soda tries to understand, at least, which is more than Darry does. But then, Soda is different from anybody; he understands everything, almost. Like he’s n ever hollering at me all the time the way Darry is, or treating me as if I was six instead of fourteen. I love  Soda more than I’ve ever loved anyone, even Mom and Dad. He’s always happy-go-lucky and grinning, while Darry’s hard and firm and rarely grins at all. But then, Darry’s gone through a lot in his twenty years, grown up too fast. Sodapop’ll never grow up at all. I don’t know which way’s the best. I’ll find out one of these days. Anyway, I went on walking home, thinking about the movie, and then suddenly wishing I had some company. Greasers can’t walk alone too much or they’ll get jumped,“

Susan Hinton (Tulsa, 22 juli 1948)