De Vlaamse roman- en toneelschrijver Walter van den Broeck werd geboren in Olen op 28 maart 1941. Zie ook alle tags voor Walter van den Broeck op dit blog.
Uit: De vreemdelinge
`Ze zit al de hele middag bij Dries’, zei Lea toen hij binnenkwam en automatisch naar de witte muur keek, waar tot zijn opluchting Poesjkin zijn oude plaats had ingenomen. Wie?’ Wil je koffie of ga je onmiddellijk door naar je werkkamer?’ `Melk en suiker.’ Die dochter van Morris, die Tess.’ `0.’ Bram had niets aan Lea verklapt over haar komst. ‘Is het woensdag vandaag?’ Hij blikte naar de scheurkalender. Terwijl ze samen koffiedronken, hield Bram zich van den domme, maar hij probeerde er toch achter te komen wat er in Lea’s hoofd omging. Die twee lijken goed met elkaar op te schieten. Amber zegt dat hij hele nachten met haar zit te chatten.’ `Amber heeft al ge-sms’t dat het een beeldschone, vlotte en attente meid is. Ik geloof dat die al in stilte hoopt dat het wat wordt tussen die twee. Ze wil de jongelui niet voor de voeten lopen en sleept Raf straks mee de stad in om geld uit te geven. Ze heeft ook gevraagd of ik hun vanavond te eten wil geven.’ ‘Ik mik het’, zei Bram. ‘Het geurt hier naar een galadiner.’ Ze lachten elkaar toe. Lea was blij dat ze weer eens voor iemand anders kon zorgen, en Bram omdat hij hoopte dat Tess zijn oude dag zou verblijden. Om niet de ongezond nieuwsgierige te lijken die hij in dit geval weliswaar was, liep hij na zijn koffie bij Raf binnen en veinsde interesse door te vragen hoe de zaken gingen. Raf keek echter alsof er zopas iemand overleden was. Hij maakte van achter de toonbank een brede, wat lusteloze zwaai. Pas nu zag Bram dat de zaak op een studente met een rugzakje na leeg was, en dat zijn vraag weleens als leedvermaak had kunnen klinken, als een nakomend maar onuitgesproken verwijt ook. Zie je wel, ik had je toch gewaarschuwd? “t Komt door dat aanhoudende hondenweer’, zei Raf.
`Zelfs bij De Keten is het de dood in de pot. Een krant, een weekblad, meer niet.’ Trek het je maar niet aan, bij de eerste droge dag komen ze allemaal uit hun schuilhokken gekropen.’ `Zo is dat!’ Bram stak bij wijze van groet zijn hand op en liep naar buiten. Hij deed een paar passen naar rechts, alsof hij daar een of andere boodschap te doen had, maar toen keerde hij op zijn schreden terug, blikte als een spion door de glazen deur en repte zich, toen hij zag dat Raf de studente met de tas stond te gerieven, snel en ongemerkt naar het antiquariaat. Er was niemand in de winkel. Ze waren dus in het magazijn. Voorzichtig duwde hij de deur open en omvatte met een hand de klepel van het ouderwetse belletje om hen niet aan het schrikken te maken en om eventueel geluidjes op te kunnen vangen van een flirt- of vrijpartijtje, maar onthutst hoorde hij dat in het magazijn een heftige discussie gaande was.”
Walter van den Broeck (Olen, 28 maart 1941)