De Nederlandse dichteres Aly Freije werd geboren in Veelerveen op 30 juli 1944. Freije groeide op in Oost-Groningen. Zij studeerde sociologie aan de Rijksuniversiteit Groningen. Zij werkte als docent en later als leerplanontwikkelaar en vakdidacticus in het tweedekansonderwijs. Daarna was zij een aantal jaren werkzaam bij een landelijk informatiecentrum voor schrijvers in Amsterdam (1993-2000). Voor “Schrijven Magazine” schreef ze artikelen over schrijfprocessen en schrijfdidactiek. Freije gaf jarenlang schrijfcursussen aan groepen van beginnende tot meer ervaren schrijvers en ontwikkelde, in samenwerking met beeldende kunstenaars, creatieve projecten en schrijfworkshops. Ze schrijft in het Nederlands en in het Gronings. Ze won de Freudenthal-prijs voor Nedersaksische literatuur 2008. Werk van haar verscheen ook in diverse bloemlezingen en verzamelbundels. Gedichten verschenen op internet tijdschriften als ‘De Contrabas’, ‘De Brakke Hond’, ‘Tzum’ , ‘Krakatau’ en Gierik & Nieuw Vlaams Tijdschrift. Freije werkt tegenwoordig als docente schrijven aan de Schrijversvakschool Groningen. In 2008 ontving zij de Duitse Freudenthal-prijs voor nieuwe Nedersaksische literatuur en in 2009 de Provinciale Literaire Prijs van Stichting ’t Grunneger Bouk.
Hokkelingen
Een hoopje nattig bont leert te beginnen
op hoge poten, de vastberadenheid
om steeds weer struikelend op te krabbelen
ik kruip in het kalverhok tegen haar krullerig lijf
in vers stro, roestig bloed en moederkoek
van nageboorte, gespeend van melk en tepels
dromen we elkaars adem weg
straks dansen we de wankelbenen los
in klavervelden, reikhalzen aan de waterkant
al weten we van kuddegeest, wetten
van ruilverkaveling, prikkeldraad, we leggen ons
in de avond neer, herkauwen, leren bivakkeren in onszelf
en in alle weiden bij tegenwind, gesloten hekken
de plek die we verlaten hebben, de warmte
blijven voelen, waar de moeder lag.
Zij vervoegt de klei
Scheuren trekt ze in de klei, demonteert haar meisjesjaren
onderzoekt gedachtekieren, kneedt woorden, bergt
geheimen op, kan er zomaar tussen vallen
– diep zijn de sporen die de vader met rechte hand
haar jeugd in ploegt, hij wijst haar het eerste groen
van wintertarwe, bij God, over de dijk komen alle lijnen samen
hij legt haar languit in de voren, van dichtbij ziet ze
barsten, lieveheersbeestjes ontvouwen vleugeltjes
van glas, zij wil op blote voeten over stoppelvelden rennen –
bij schemer is zij soms te zien met wilde eenden, ze glijden
samen door de klei, glippen sloten in, zoeken bodems af in kopstand
waar de boer onafgebroken zijn lijnen trekt, waggelt
ze achter hem aan, vindt koppig zijn grote hand terug
kneedt de klei in nieuwe vormen.
Aly Freije (Veelerveen, 30 juli 1944)