Willem de Mérode, Eric de Kuyper, R.A. Basart, Chris Kuzneski, Johan Daisne, Robert Habeck, Pierre Huyskens

De Nederlandse dichter en schrijver Willem de Mérode (pseudoniem van Willem Eduard Keuning) werd op 2 september 1887 geboren in Spijk. Zie ook mijn blog van 2 september 2010 en eveneens alle tags voor Willem de Mérode op dit blog.

 

Zomers einde

Er is een groote regen losgekomen,
Zooals soms in ontruste nacht de droomen
Van een heel leven, saâmgedrongen
Tot één droom, door ons slapen zongen,
Zoo is de zomer in dit zware ruischen
Geperst, en spat uiteen en is gedaan.
Reeds morgen zullen wijd de hemelsluizen
Voor ’t plassen van het najaar openstaan.

De paden van den tuin zijn breede stroomen
Geworden, die door sprieterige zoomen
Gras van de meren zijn gescheiden:
De perken, waarin bloemen lijden.
Het struikgewas, verwirrewaaid, verpletterd,
Zwenkt treurig tallenkanten heen en weer.
En uit de hooge boomen kletst en klettert
Een bui dor hout en zwakke takken neêr.

Ten bongerd, hoeveel vruchten zijn ontvlogen
Aan ’t vast verband voor ongewisheids logen.
Zij lieten zekerheid van lot en voortbestaan
Om vrij, als vagebonden, dood te gaan.
Misschien dat straks de tuinman of zijn knapen
Hen, zwaar beschadigd, in hun manden rapen.
Maar ’t ooft, geduldig dragend tijd en duur,
Wordt rijp geplukt op ’t volslagen uur.

 

Je haar

Nu denk ik aan het geuren van je haren,
Toen ‘k mijn gezicht in ’t zijig goud verborg,
En als je handen dan met groote zorg
Voelden, hoe vreeselijk verward ze waren,

Lachte ik en liet mijn lippen zoetjes glijden
Langs ’t leuke kort gekroezel in je nek,
En zag, hoe lieflijk blozend elke plek
Werd, waar zij spelend eventjes verbeidden.

Elken dag is mij dit geluk geweest,
En als een zieke, die wel traag geneest,
Maar ’t frisscher bloed voelt door zijn leden stroomen,

Sterker van stuwing, al maar krachtiger,
Beheerscht mij heviger en machtiger
Het leven, dat ons samen heeft genomen.

 

Shakespeare

Hij kende ’t schoon beweeg van edelvrouwen,
Van koningen en dartel ambachtsvolk;
Van minnenden en sluipers met de dolk
In drukke stad en vredige landouwen.

Bij glans van maan en flakkrende flambouwen,
Onder den schijn van zon, in regenwolk,
Bij feest, op kerkhof, bij den heksenkolk,
Durfde hij levens wrevel aan te schouwen.

Hij proefde, walgelijk, de gal van kwaad,
Hij leed de kwaal van ontrouw en van haat,

En ter genezing werd hem ingeschonken
De liefde, en hij werd van liefde dronken.

En ’t eigen lijden en zijn zoet ontzetten
Verborg hij stil in stralende sonnetten.

 

 
Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
Rond 1910

Lees verder “Willem de Mérode, Eric de Kuyper, R.A. Basart, Chris Kuzneski, Johan Daisne, Robert Habeck, Pierre Huyskens”

Joseph Roth, Johann Georg Jacobi, Manfred Böckl, Paul Bourget, Paul Déroulède, Giovanni Verga, Richard Voß

De Oostenrijks – Hongaarse schrijver en journalist Joseph Roth werd geboren op 2 september 1894 in Brody in Galicië. Zie ook alle tags voor Joseph Roth op dit blog en ook mijn blog van 2 september 2010.

Uit:Die Kapuzinergruft

Wir heißen Trotta. Unser Geschlecht stammt aus Sipolje in Slowenien. Ich sage: Geschlecht; denn wir sind nicht eine Familie. Sipolje besteht nicht mehr, lange nicht mehr. Es bildet heute mit mehreren umliegenden Gemeinden zusammen eine größere Ortschaft. Es ist, wie man weiß, der Wille dieser Zeit. Die Menschen können nicht allein bleiben. Sie schließen sich in sinnlosen Gruppen zusammen, und die Dörfer können auch nicht allein bleiben. Sinnlose Gebilde entstehen also. Die Bauern drängt es zur Stadt, und die Dörfer selbst möchten justament Städte werden.
Ich habe Sipolje noch gekannt, als ich ein Knabe war. Mein Vater hatte mich einmal dorthin mitgenommen, an einem siebzehnten August, dem Vorabend jenes Tages, an dem in allen, auch in den kleinsten Ortschaften der Monarchie der Geburtstag Kaiser Franz Josephs des Ersten gefeiert wurde.
Im heutigen Österreich und in den früheren Kronländern wird es nur noch wenige Menschen geben, in denen der Name unseres Geschlechts irgendeine Erinnerung hervorruft. In den verschollenen Annalen der alten österreichisch-ungarischen Armee aber ist unser Name verzeichnet, und ich gestehe, daß ich stolz darauf bin, gerade deshalb, weil diese Annalen verschollen sind. Ich bin nicht ein Kind dieser Zeit, es fällt mir schwer, mich nicht geradezu ihren Feind zu nennen. Nicht, daß ich sie nicht verstünde, wie ich es so oft behaupte. Dies ist nur eine fromme Ausrede. Ich will einfach, aus Bequemlichkeit, nicht ausfällig oder gehässig werden, und also sage ich, daß ich das nicht verstehe, von dem ich sagen müßte, daß ich es hasse oder verachte. Ich bin feinhörig, aber ich spiele einen Schwerhörigen. Ich halte es für nobler, ein Gebrechen vorzutäuschen als zuzugeben, daß ich vulgäre Geräusche vernommen habe.
Der Bruder meines Großvaters war jener einfache Infanterieleutnant, der dem Kaiser Franz Joseph in der Schlacht bei Solferino das Leben gerettet hat. Der Leutnant wurde geadelt. Eine lange Zeit hieß er in der Armee und in den Lesebüchern der k. u. k. Monarchie: der Held von Solferino, bis sich, seinem eigenen Wunsch gemäß, der Schatten der Vergessenheit über ihn senkte. Er nahm den Abschied. Er liegt in Hietzing begraben. Auf seinem Grabstein stehen die stillen und stolzen Worte: »Hier ruht der Held von Solferino.«

 

 
Joseph Roth (2 september 1894 – 27 mei 1939)
Postzegel ter gelegenheid van zijn 100e geboortedag in 1994

Lees verder “Joseph Roth, Johann Georg Jacobi, Manfred Böckl, Paul Bourget, Paul Déroulède, Giovanni Verga, Richard Voß”

Fuminori Nakamura

De Japanse schrijver Fuminori Nakamura werd geboren op 2 september 1977 in Tōkai. Nakamura studeerde in 2000 af aan de faculteit voor openbaar bestuur van de universiteit van Fukushima. Tegenwoordig woont hij in Tokio. In Japan heeft Fuminori Nakamura al meer dan een dozijn romans gepubliceerd. Zijn werken zijn vertaald in verschillende talen en zijn verschenen in onder meer de Verenigde Staten, Engeland, China, Frankrijk en Spanje. In 2002 ontving hij de Shincho Young Award voor zijn debuutroman. In 2004 werd hij bekroond voor de Shako Noma Literatuurprijs, in het volgende jaar voor “Tsuchi no naka no kodomo” met de Akutagawa-prijs. Voor de roman “Suri” ontving hij in 2010 de Ōe-Kenzaburō-prijs. “Suri” werd door critici ook goed ontvangen in de Engelse vertaling met de titel “The Thief”; In 2015 verscheen de roman onder de titel “Der Dieb” als de eerste van Nakamura’s werken ook in het Duits. Als literaire invloeden noemt Nakamura onder andere Franz Kafka en Fjodor Dostojevski.

Uit: The Thief (Vertaald door Satoko Izumo en Stephen Coates)

“When I was a kid, I often messed this up.
In crowded shops, in other people’s houses, things I’d pick up furtively would slip from my fingers.
Strangers’ possessions were like foreign objects that didn’t fit comfortably in my hands. They would tremble faintly, asserting their independence, and before I knew it they’d come alive and fall to the ground. The point of contact, which was intrinsically morally wrong, seemed to be rejecting me.
And in the distance there was always the tower. Just a silhouette floating in the mist like some ancient daydream. But I don’t make mistakes like that these days. And naturally I don’t see the tower either.
In front of me a man in his early sixties was walking towards the platform, in a black coat with a silver suitcase in his right hand. Of all the passengers here, I was sure he was the richest. His coat was Brunello Cucinelli, and so was his suit. His Berluti shoes, probably made to order, did not show even the slightest scuffmarks. His wealth was obvious to everyone around him. The silver watch peeping out from the cuff on his left wrist was a Rolex Datejust. Since he wasn’t used to taking the bullet train
by himself, he was having some trouble buying a ticket. He stooped forward, his thick fingers hovering over the vending machine uncertainly like revolting caterpillars. At that moment I saw his wallet in the left front pocket of his jacket.
Keeping my distance, I got on the escalator, got off at a leisurely pace. With a newspaper in my hand, I stood behind him as he waited for the train. My heart was beating a little fast. I knew the position of all the security cameras on this platform. Since I only had a platform ticket, I had to finish the job before he boarded the train. Blocking the view of the people to my right with my back, I folded the paper as I switched it to my left hand. Then I lowered it slowly to create a shield and slipped my right index and middle fingers into his coat pocket. The fluorescent light glinted faintly off the button on his cuff, sliding at the edge of my vision. I breathed in gently and held it, pinched the corner of the wallet and pulled it out. A quiver ran from my fingertips to my shoulder and a warm sensation gradually spread throughout my body. I felt like I was standing in a void, as though with the countless intersecting lines of vision of all those people, not one was directed at me. Maintaining the fragile contact between my fingers and the wallet, I sandwiched it in the folded newspaper. Then I transferred
the paper to my right hand and put it in the inside pocket of my own coat.”

 
Fuminori Nakamura (Tōkai, 2 september 1977)