De Nederlandse dichter en schrijver Willem de Mérode (pseudoniem van Willem Eduard Keuning) werd op 2 september 1887 geboren in Spijk. Zie ook mijn blog van 2 september 2010 en eveneens alle tags voor Willem de Mérode op dit blog.
Zomers einde
Er is een groote regen losgekomen,
Zooals soms in ontruste nacht de droomen
Van een heel leven, saâmgedrongen
Tot één droom, door ons slapen zongen,
Zoo is de zomer in dit zware ruischen
Geperst, en spat uiteen en is gedaan.
Reeds morgen zullen wijd de hemelsluizen
Voor ’t plassen van het najaar openstaan.
De paden van den tuin zijn breede stroomen
Geworden, die door sprieterige zoomen
Gras van de meren zijn gescheiden:
De perken, waarin bloemen lijden.
Het struikgewas, verwirrewaaid, verpletterd,
Zwenkt treurig tallenkanten heen en weer.
En uit de hooge boomen kletst en klettert
Een bui dor hout en zwakke takken neêr.
Ten bongerd, hoeveel vruchten zijn ontvlogen
Aan ’t vast verband voor ongewisheids logen.
Zij lieten zekerheid van lot en voortbestaan
Om vrij, als vagebonden, dood te gaan.
Misschien dat straks de tuinman of zijn knapen
Hen, zwaar beschadigd, in hun manden rapen.
Maar ’t ooft, geduldig dragend tijd en duur,
Wordt rijp geplukt op ’t volslagen uur.
Je haar
Nu denk ik aan het geuren van je haren,
Toen ‘k mijn gezicht in ’t zijig goud verborg,
En als je handen dan met groote zorg
Voelden, hoe vreeselijk verward ze waren,
Lachte ik en liet mijn lippen zoetjes glijden
Langs ’t leuke kort gekroezel in je nek,
En zag, hoe lieflijk blozend elke plek
Werd, waar zij spelend eventjes verbeidden.
Elken dag is mij dit geluk geweest,
En als een zieke, die wel traag geneest,
Maar ’t frisscher bloed voelt door zijn leden stroomen,
Sterker van stuwing, al maar krachtiger,
Beheerscht mij heviger en machtiger
Het leven, dat ons samen heeft genomen.
Shakespeare
Hij kende ’t schoon beweeg van edelvrouwen,
Van koningen en dartel ambachtsvolk;
Van minnenden en sluipers met de dolk
In drukke stad en vredige landouwen.
Bij glans van maan en flakkrende flambouwen,
Onder den schijn van zon, in regenwolk,
Bij feest, op kerkhof, bij den heksenkolk,
Durfde hij levens wrevel aan te schouwen.
Hij proefde, walgelijk, de gal van kwaad,
Hij leed de kwaal van ontrouw en van haat,
En ter genezing werd hem ingeschonken
De liefde, en hij werd van liefde dronken.
En ’t eigen lijden en zijn zoet ontzetten
Verborg hij stil in stralende sonnetten.
Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
Rond 1910