De Oostenrijkse dichter Georg Trakl werd op 3 februari 1887 in Salzburg geboren. Zie ook alle tags voor Georg Trakl op dit blog.
Die Raben
Über den schwarzen Winkel hasten
Am Mittag die Raben mit hartem Schrei.
Ihr Schatten streift an der Hirschkuh vorbei
Und manchmal sieht man sie mürrisch rasten.
O wie sie die braune Stille stören,
In der ein Acker sich verzückt,
Wie ein Weib, das schwere Ahnung berückt,
Und manchmal kann man sie keifen hören
Um ein Aas, das sie irgendwo wittern,
Und plötzlich richten nach Nord sie den Flug
Und schwinden wie ein Leichenzug
In Lüften, die von Wollust zittern.
Die schöne Stadt
Alte Plätze sonnig schweigen.
Tief in Blau und Gold versponnen
Traumhaft hasten sanfte Nonnen
Unter schwüler Buchen Schweigen.
Aus den braun erhellten Kirchen
Schaun des Todes reine Bilder,
Großer Fürsten schöne Schilder.
Kronen schimmern in den Kirchen.
Rösser tauchen aus dem Brunnen.
Blütenkrallen drohn aus Bäumen.
Knaben spielen wirr von Träumen
Abends leise dort am Brunnen.
Mädchen stehen an den Toren,
Schauen scheu ins farbige Leben.
Ihre feuchten Lippen beben
Und sie warten an den Toren.
Zitternd flattern Glockenklänge,
Marschtakt hallt und Wacherufen.
Fremde lauschen auf den Stufen.
Hoch im Blau sind Orgelklänge.
Helle Instrumente singen.
Durch der Gärten Blätterrahmen
Schwirrt das Lachen schöner Damen.
Leise junge Mütter singen.
Heimlich haucht an blumigen Fenstern
Duft von Weihrauch, Teer und Flieder.
Silbern flimmern müde Lider
Durch die Blumen an den Fenstern.
Transformatie van het kwaad (Fragment)
Herfst: zwart schrijden aan de bosrand; minuut van stomme verwoesting; plots luistert het voorhoofd van de melaatse onder de kale boom. Lang vergane avond die nu over de treden van mos valt; november. Een klok luidt en de herder leidt een kudde van zwarte en rode paarden het dorp in. Onder het hazelaarsbosje ontweit de groene jager een wild. Zijn handen roken van bloed en de schaduw van het dier zucht in het loof boven de ogen van de man, bruin en zwijgzaam; het bos. Kraaien die zich verspreiden; drie. Hun vlucht lijkt op een sonate, vol verbleekte akkoorden en mannelijke melancholie; zachtjes lost een gouden wolk op. Bij de molen steken jongens een vuur aan. Vlam is broeder van de bleekste en die lacht begraven zijn purperen haar in; of het is een plaats voor moorden, waarlangs een stenige weg leidt. De berberissen zijn verdwenen, jaarlaag droomt het in loden lucht onder de pijnbomen; angst, groene duisternis, het gegorgel van een drenkeling: uit de sterrenvijver haalt de visser een grote, zwarte vis, gelaat vol wreedheid en waanzin. De stemmen van het riet, met twistende mannen in zijn rug schommelt hij daar in een rode roeiboot over ijskoud herfstwater, levend in donkere sagen van zijn geslacht en zijn ogen ijzig geopend over nachten en kuise verschrikking. Kwaad.
Vertaald door Frans Roumen
Georg Trakl (3 februari 1887 – 4 november 1914)
Scene uit een balletuitvoering van “Georg Trakl” door Enrique Gasa Valga, Innsbruck, 2010