Dolce far niente, Marc Tritsmans, Philip Huff, Ellis Peters, Ben Greenman, Thijs Zonneveld, Albert Vigoleis Thelen

 

Dolce far niente

 

 
De overdekte laan door Pierre-Auguste Renoir, 1872

 

Herfstige beukendreef

Wekenlang gaat het vallen vanuit almaar
kalere kruinen achteloos door. En deze
vreemde droefheid: ook bij bomen hoort
ze blijkbaar bij de kleine dood want zo

kwistig wordt leven zelden rondgestrooid.
Hoe tomeloze drift onder zolen kraakt
en knapt. Al die geduldig opgeblonken
minuskule houten kistjes met binnenin

rantsoen voor onderweg en na miljoenen
jaren koppig deze zelfde boodschap die
aan aarde wordt bezorgd: het feilloze
plan voor het bouwen van een rode beuk.

 


Marc Tritsmans (Antwerpen, 11 april 1959)
Het Steen in Antwerpen, de geboorteplaats van Marc Tritsmans

 

De Nederlandse schrijver Philip Huff werd geboren op 28 september 1984 in Zwolle. Zie ook alle tags voor Philip Huff op dit blog.

Uit: Niemand in de stad

“Ik kijk op mijn horloge, een vier jaar oude Seiko. Mijn moeder heeft het voor me gekocht in mijn eindexamenjaar. Het bandje is versleten: de schakels zijn hier en daar beschadigd. Het is halft ien. Ik moet opschieten met douchen, wil ik nog op tijd zijn voor Barts overdracht en mijn eigen installatie als ‘één der redacteuren’ van Veritas, het corpsblaadje.
Met de laatste vuilniszak loop ik de trappen af. Het is donker in de lange gang. In de keuken, op de kelderdeur, heeft Matt geschreven: ‘Morgen: diner met dispuut. € 180.*’ En daaronder: ‘*Exclusief eten.’
Het doet me denken aan de eerste keer dat ik hier op het huis kwam, tijdens mijn groentijd. Matt en ik waren op bezoek tijdens de fleurrondes. Wat de bewoners verbond, zei iemand, was een verlangen naar dubbelzinnigheid, ironie. Dat vond je niet bij Tollens, zeiden ze (waar wij ook een fleur hadden): ‘diner met dispuut. Exclusief eten.’
Het ruikt naar boerenkool, rookworst en gebakken spek. Om een gedeukte ijzeren pan staan een stuk of acht borden met donkergele mosterdresten op de rand. De lamp hangt laag boven de tafel. De prullenbak is overvol, eromheen liggen pizzadozen en kranten, een lege plastic kant-en-klaarbak en een voetbal. Rond het etensbakje van de kat kruipen een soort lange, dunne pissebedden. Ik moet de huisjaars vertellen de kattenbak te verschonen, of hij moet de novieten vragen het te doen.
De ruiten van de achterdeur zijn door het duister omgetoverd tot spiegels, zwart en glad als de gracht bij nacht. Op de muur ernaast staat de helft van de geschiedenis van de laatste tien jaren Vondel geschreven. De novieten zijn bezig hem te vernieuwen. De langste naam op de muur is die van Jacob: J.W. van Wijnbergen tot Heerde. De kortste is die van Tom: T. Mak. Daartussenin staan vele andere namen, onder meer die van Johannes Hendrik Alleman (roepnaam: Hannes), M.D. de Jager (Matthias, of, vaker: Matt), P.N. Polak (Paulus), en die van mijzelf, natuurlijk: Philip Hofman.”

 


Philip Huff (Zwolle, 28 september 1984)

 

De Engelse schrijfster Ellis Peters werd op 28 september 1913 als Edith Pargeter geboren in Horsehay. Zie ook alle tags voor Ellis Peters op dit blog.

Uit: The Potter’s Field

“And he smiled to see the boy’s level brown brows draw together in despairing bewilderment. “Am I confusing you still more? I do not ask why you entered, though I think it may have been to escape the world without rather than to embrace the world within. You are young, and of that outer world you have seen as yet very little, and may have misjudged what you did see. There is no haste now. For the present take your full place here among us, but apart from the other novices. I would not have them troubled with your trouble. Rest some days, pray constantly for guidance, have faith that it will be granted, and then choose. For the choice must be yours, let no one take it from you.”
“First Cambridge,” said Hugh, tramping the inner ward of the castle with long, irritated strides as he digested the news from the Fen country, “now Ramsey. And Ely in danger! Your young man’s right there, a rich prize that would be for a wolf like de Mandeville. I tell you what, Cadfael, I’d better be going over every lance and sword and bow in the armoury, and sorting out a few good lads ready for action. Stephen is slow to start, sometimes, having a vein of laziness in him until he’s roused, but he’ll have to take action now against this rabble. He should have wrung de Mandeville’s neck while he had him, he was warned often enough.” “He’s unlikely to call on you,” Cadfael considered judicially, “even if he does decide to raise a new force to flush out the wolves. He can call on the neighbouring shires, surely. He’ll want men fast.”
“He shall have them fast,” said Hugh grimly, “for I’ll be ready to take the road as soon as he gives the word. True, he may not need to fetch men from the border here, seeing he trusts Chester no more than he did Essex, and Chester’s turn will surely come. But whether or no, I’ll be ready for him. If you’re bound back, Cadfael, take my thanks to the abbot for his news. We’ll set the armourers and the fletchers to work, and make certain of our horses. No matter if they turn out not to be needed, it does the garrison no harm to be alerted in a hurry now and then.” He turned towards the outer ward and the gatehouse with his departing friend, still frowning thoughtfully over this new complexity in England’s already confused and troublous situation. “Strange how great and little get their lives tangled together,”

 


Ellis Peters (28 september 1913 – 14 oktober 1995)
Cover VHS-casette

 

De Amerikaanse schrijver en uitgever Ben Greenman werd geboren op 28 september 1969 in Chicago. Zie ook alle tags voor Ben Greenman op dit blog.

Uit: Dig If You Will the Picture: Funk, Sex, God and Genius in the Music of Prince

“Faced with a new family to feed, John took work as a plastic molder at Honeywell, the industrial conglomerate that was the city’s largest employer. A daughter, Tyka, was born in 1960. Though the life of a plastic molder was more stable than that of a jazz musician, the marriage was not a happy one. John and Mattie fought frequently, separated more than once, and eventually split; over that period, Prince moved several times, always adjusting to new neighborhoods and new schools, making new friends while trying to keep in contact with the old ones. Prince was smart and sensitive and a good athlete, but he was also shy and small. Early on, he took solace in music; it had been a source of joy for both his parents and it was a source of joy for him as well. When his mother brought him along to Dayton’s, a local department store, in the early sixties, he would sneak away to the musical instruments section. His mother would find him there, a four-year-old, plinking out melodies. In the early sixties, he saw his father perform. “It was great,” he said. “I couldn’t believe it. People were screaming. From then on, I think, I wanted to be a musician.” But if his father was inspiring onstage, at home he could be demanding and discouraging. “He was so hard on me,” Prince told Tavis Smiley in 2009. “I was never good enough. It was almost like the army when it came to music . . . I wasn’t allowed to play the piano when he was there because I wasn’t as good as him. So when he left, I was determined to get as good as him, and I taught myself how to play music. And I just stuck with it, and I did it all the time. And sooner or later, people in the neighborhood heard about me and they started to talk.” Success has many fathers. In April of 1968, a few months before his tenth birthday, Prince went with his stepfather, Hayward Baker—his mother had remarried quickly, to stabi-lize a shaky situation—to see James Brown at the Minneapolis”

 


Ben Greenman (Chicago, 28 september 1969)

 

De Nederlandse schrijver, journalist en columnist Thijs Zonneveld werd geboren op 28 september 1980 in Sassenheim. Zie ook alle tags voor Thijs Zonneveld op dit blog.

Uit: Wilco Kelderman bestaat niet: en andere wielerverhalen

“Met alle gevolgen van dien: Het Moeras Van Opgeklopte Verwachtingen ligt vol met Verzopen Talenten.
Neem Remmert Wielinga – half mens, half buffel. Hij reed in de zomer van 2003 zomaar ineens met de beste renners van de wereld omhoog en werd halsoverkop geselecteerd voor de Tour van dat jaar. Het liep uit op een fiasco: Remmert (eigenlijk is dat ook geen naam voor een wielrenner) gaf gedesillusioneerd op en zou er nooit meer bovenop komen. Hij bekende later dat hij pelotonvrees had – een lastige handicap als je wielrenner bent.
Neem Pieter Weening. Hij was nog niet goed en wel begonnen aan zijn avontuur in het profpeloton toen Bert Wagendorp hem bij wijze van literair experiment naar een toekomstige Touroverwinning besloot te schrijven. Hartstikke leuk, totdat iedereen het serieus begon te nemen. Van Pieter werd niets minder verwacht dan een Tourzege. Weening was er op een gegeven moment ‘helemaal klaar mee’ en nam genoegen met een rol als knecht.
Neem Thomas Dekker. Als iemand de Tour zou gaan winnen, dan was hij het. Daar was hij het zelf trouwens helemaal mee eens. Maar Thomas kon het geduld niet opbrengen om langzaam te groeien; hij zocht de gele trui in een spuit en werd betrapt.
Neem Robert Gesink. De arme jongen is pas 28, maar de afgelopen jaren is hij alleen maar bezig geweest met het achtervolgen van de schaduw die hij zelf vooruitwierp.
Het was met de geschiedenis van die renners in mijn achterhoofd dat ik in juni 2012 een column schreef over een nieuw Nederlands talent: Wilco Kelderman.Hij kon klimmen, hij kon tijdrijden; het leek slechts een kwestie van tijd voordat ook hij zou worden gebombardeerd tot opvolger van Joop. De titel van die column was ‘Wilco Kelderman bestaat niet’. Ik dacht namelijk dat het beter was dat hij voorlopig maar even niet bestond – dan kon hij tenminste rustig groeien, op een plekje buiten de schijnwerpers. Ik wilde hem beschermen tegen de grote boze carnavalswereld.”

 

 
Thijs Zonneveld (Sassenheim, 28 september 1980)

 

De Duitse dichter, schrijver en criticus Albert Vigoleis Thelen werd geboren in Süchteln op 28 september 1903. Zie ook alle tags voorAlbert Vigoleis Thelen op dit blog.

Uit: Die Insel des zweiten Gesichts

“Der Wirt umarmte mich vor der gierig schlingenden Runde und drückte mir zwei blanke Duros in die Finger. Dann zog er mich in die Küche, ich musste vor dem Personal erzählen, wie ich die Barbaren umgestimmt hätte: ein Wunder am hellen Tag! “Hombre!” rief er, und das bedeutet Mensch in der höchsten Potenz, “es hätte auch schief gehen können! Ist es denn niemandem schlecht geworden? Aber Haifisch ist tatsächlich ein Leckerbissen, die Flosse steht hoch im Preis.” Da merkte ich, wie nahe ich wieder einmal am Abgrund dahingewandelt war. Doch hatte mich Petrus, der wunderbare Fischer, an seiner Angelrute über Wasser gehalten. Zum Kotzen übel war es mir nun aber selber geworden. Ich verließ die Pinte zum Gekrollten Hai, auf der Suche nach einem Ort, wo ich ungestört eine Stunde platt liegen könnte. Die Lust am Essen war mir vergangen.
Im Städtchen lärmte das Herrenvolk, man war angeschwipst, teils stark betrunken. Ich verhüllte mein Antlitz. Das benahm sich wie zu Hause, und man war ja auch nur in Spanien. Dass sie vaterländische Lieder sangen, konnte ihnen niemand verargen, obwohl sich unter peitschender Sonne und Palmen das “Blonde Kind am Rhein” noch ärger anhörte als “Deutschland über alles”. Kinder, wenn ihr doch bliebet, wo ihr hingehört, und dafür zahlt ihr noch 1000 Mark!
Mein Lager fand ich nicht – “Herr Führer!” und dann ging’s wieder los: “Kommen Sie mal her, man will uns hier beschwindeln, für dieses Ding da sollen wir 3 Peseten bezahlen! Das macht man bei uns für fuffzig Pfennige!”
Ihr Arschlöcher, dachte ich, eben weil es made in Germany ist, kostet es hier drei Peseten. Handeln können ist eine Frage der menschlichen Würdigkeit. Ich kann es leider nicht und habe es nie gekonnt, weder mit Gott, noch mit dem Teufel, noch mit einer Hökerfrau. Ich zahle immer den vollen Preis, und Gott, Teufel und Hökerin grinsen sich eins, wenn ich abziehe. Ich schlichtete aber den Handel auf meine Weise, zu Gunsten des spanischen Verkäufers, gegen den deutschen Eindringling. Ich dichtete dem Gegenstand eine solche Einmaligkeit an, daß die Touristen jeden möglichen Preis zu zahlen bereit waren. Die Bude blühte.”

 

 
Albert Vigoleis Thelen (28 september 1903 – 9 april 1989)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e september ook mijn blog van 28 september 2017 en eveneens mijn blog van 28 september 2014 deel 1 en eveneens deel 2.   

W. T. Goodge

De Engelse schrijver en journalist William Thomas Goodge werd geboren op 28 september 1862 in Middlesex, Engeland. In 1882 kwam hij in Australië terecht, nadat hij in Sydney van een schip was gesprongen. Hij had verschillende banen in New South Wales, waaronder een als mijnwerker, totdat hij aangenomen werd om te schrijven voor ‘The Tribune’ in Noord-Sydney, een klein weekblad dat verbonden was aan de ‘Daily Telegraph’. Vervolgens werd hij door Harry Newman (parlementslid en eigenaar van de krant) gekozen om leiding te geven aan “The Leader”, een krant in Orange, NSW. Goodge bleef in Orange en werd op een gegeven moment mede-eigenaar van ‘The Leader’, totdat hij in de vroege jaren 1900 terugkeerde naar Sydney en begon te schrijven voor de kranten van die stad, vooral voor ‘The Sunday Times’. Goodge huwde voor het eerst gehuwd in 1892. Zijn vrouw stierf in januari 1895 aan tyfus, en liet twee kinderen achter. Enige tijd later hertrouwde hij en kregen hij en zijn tweede vrouw ook een kind. Tijdens zijn schrijfcarrière schreef Goodge voornamelijk light verse en korte verhalen. Hoewel hij wel een roman heeft geschreven, “The Fortunes of Fenchurch”, die in aflevringen verscheen in de pagina’s van The Sunday Times, is het boek nooit afzonderlijk gepubliceerd. Zijn bekendste werken waren “The Great Australian Adjective”, en “The Oozlum Bird”.

Two Men And A Maid

Two little dudes from the George-street block,
Up for a brief vacation!
One little girl in a neat print frock,
Maid of the Mulga Station!
Two little dudes with walking-sticks,
Two little heads that the collars fix!
Two little hats at nine-and-six,
Two little dudes on a station.

One little maid with a bashful smile,
Given for a salutation;
Two little dudes of the nan-nan style,
Bent on a captivation.
One little maid with a smile so true,
Curly hair of a nut-brown hue;
Eyes of a liquid violet blue,
One little maid on a station.

“Didn’t she fear her walks to take
Over the grassy clearing?”
“Didn’t she fear some nasty snake
His ugly head a-rearing?”
“Sirs,” she said, with an arching brow,
And a smile that was hardly a smile somehow,
“There are so many jackasses ‘round here now,
That the snakes are disappearing!”

No Choice

‘When I was a kiddy and away out-back,’
Said the man with the salt-bush lingo.
‘My dogs, two cattle-dogs, grey and black,
They gets fair on to the blinded track
Of a walloping great big dingo!
The savagest beast in all the pack –
Oh, he was the real old stingo!’

‘They rounded him up till he climbs a tree
And of course he was mighty glad to.’
‘Hold on,’ says I, ‘for I never did see
A dingo yet as could climb a tree
And I’ve seen ‘em run real bad, too!’
‘You can say that beast can’t climb a tree?
By the holy smoke he had to!’


W. T. Goodge (28 september 1862 – 28 november 1909)
Cover