November (Helen Maria Hunt Jackson)

 

Dolce far niente

 

 
November’s Last Light door Allison Eklund, 2017

 

November

This is the treacherous month when autumn days
With summer’s voice come bearing summer’s gifts.
Beguiled, the pale down-trodden aster lifts
Her head and blooms again. The soft, warm haze
Makes moist once more the sere and dusty ways,
And, creeping through where dead leaves lie in drifts,
The violet returns. Snow noiseless sifts
Ere night, an icy shroud, which morning’s rays
Will idly shine upon and slowly melt,
Too late to bid the violet live again.
The treachery, at last, too late, is plain;
Bare are the places where the sweet flowers dwelt.
What joy sufficient hath November felt?
What profit from the violet’s day of pain?

 


Helen Maria Hunt Jackson (18 oktober 1830 – 12 augustus 1885)
Een collegegebouw in Amherst, de geboorteplaats van Helen Maria Hunt Jackson

 

Zie voor de schrijvers van de 18e november ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

Toon Tellegen, Joost Zwagerman, Joost Oomen, Thomas Möhlmann, Pauline Genee, Klaus Mann, Eugenio Montejo

De Nederlandse dichter Toon Tellegen werd geboren op 18 november 1941 te Brielle. Zie ook alle tags voor Toon Tellegen op dit blog.

 

Hoe meer zielen

Ik heb een ziel
die precies in mij past-

ik doe alles met mijn ziel
klop op mijn ziel en stof hem af
schaaf aan mijn ziel en blaas de krullen weg
boor gaten in mijn ziel en vul ze weer op
met nuchtere gedachten.

Ik wou dat ik meer zielen had
en van een andere soort
oneffen zielen kromme zielen
zielen als spartelende zilvervisjes
als meisjes in een winterjas
zwarte zielen.

Maar mijn ene ziel-
een tamelijk vierkante effen en solide ziel-
vult reeds alle beschikbare ruimte
en krimpt geen milimeter
zolang ik leef.

 

Aan het einde van de dag

Aan het einde van de dag,
als iemand aan komt hollen met de liefde,
als je moe bent en onhandig en toevallig net verward in een warnet
van angsten –
wat moet je doen,
wat moet je met de liefde doen, donzig, schrikachtig,
die iemand je nog brengt?

 

Twee koorddansers

Twee koorddansers.
Zonder publiek.
Onder een blauwe hemel, over een afgrond heen.
Zwaluwen, springerig gras, hier en daar
iets geels.
De een zegt, bijna jubelend, met vuurrode wangen:
‘Niemand zal kunnen zeggen dat wij…’
Een vleugje wind, een rafelig wolkje, een krekel. Niets
bijzonders.
De ander zegt:’…niet diep gevallen zijn.’

Veel later pas gevonden, spreeuwen, modder.

 

 
Toon Tellegen (Brielle, 18 november 1941)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Joost Zwagerman werd geboren in Alkmaar op 18 november 1963. Zie ook alle tags voor Joost Zwagerman op dit blog.

Uit: Gimmick!

“Toen ik Groen over die armetierige shows van twee jaar geleden had verteld, keek ’ie me verbaasd aan. ‘Shit, jij moet gewoon onmiddellijk naar 42nd Street, Walter Raam!’ zei ’ie. ‘Wat heb jij hier de vorige keer gedáán, man? Kom op!’ Dat plan bracht de stemming er weer een beetje in. Want de eerste dag van ons bezoek aan New York was nou niet echt een succes geweest. Groen had in Amsterdam een lijstje met trendy New Yorkse hotels gekregen van een of andere West-Duitser die er kort tevoren was geweest. Maar behalve dat die hotels stuk voor stuk meer dan honderdvijftig dollar per persoon per nacht bleken te kosten, waren ze ook niet echt centraal gelegen. En omdat we allebei weinig zin hadden om met onze bagage rond te banjeren, kwamen we terecht in een ymca vlak bij Columbus Circle en Times Square. Voor Groen was er voor veertig dollar per nacht in die ymca nog een kamer op de derde, en voor mij eentje voor anderhalf keer die prijs op de twaalfde verdieping.
Toen we hadden ingecheckt en eenmaal in de lift stonden, zei Groen: ‘Zo zie je maar weer hoe diep een mens kan zinken. Zitten we godverdomme in een ymca.’
We inspecteerden de kamers, die allebei zo’n beetje even weerzinwekkend waren. Twee bij drie, groezelige matrassen, macabere verlichting, bruin uitgeslagen wasbakken en tralies voor de piepkleine ramen.
‘Nou ja, only prisoners can swing, zal ik maar zeggen,’ mompelde Groen. En: ‘Die ymca’s zijn toch trouwens allemaal nichtenkitten? Als je hier op een liftknop drukt, heb je er volgens mij een ziekte bij.’
Ik had over die New Yorkse ymca’s ook weleens gehoord dat je er soms over neukende groepjes homo’s moest stappen als je over de gang liep. Maar dat bleken geruchten uit vervlogen jaren, de jaren van vóór de aids. Eigenlijk zagen we voornamelijk tandeloze ouwe mannetjes die vierentwintig uur per dag door de talloze gangen en gangetjes liepen te mummelen. En telkens als we de lift instapten, troffen we een onvervalste shopping-baglady die naar aangekoekte braadpannen en naar pis stonk en die keer op keer met grommende stem vroeg naar welke verdieping we moesten. De lift bleek haar onderkomen – ze had in ieder geval haar territoriumgeur doelmatig uitgezet.”

 

 
Joost Zwagerman (18 november 1963 – 8 september 2015)

 

De Nederlandse dichter Joost Oomen werd geboren in De Bilt op 18 november 1980. Zie ook alle tags voor Joost Oomen op dit blog.

 

Berenklauw

Mijn leven lang hebben ze me gewaarschuwd
voor de berenklauw
Het is de gevaarlijkste onder de planten
Sommige slachtoffers zijn bekend
die gingen dood

Maar nu trek ik mijn trui op naast de grootste struik
En gooi me in één klap tussen
zijn groene reikende vingers
De zon is op dit uur op zijn felst

Ik voel een felle pijn tussen
mijn beide oksels schieten
Mijn buik wordt bekrast en opgezwollen
vol met koperrode blazen
Ik heb zo’n pijn wanneer ik huil
en ik huil als ik mezelf
weer op het gras wil rollen

Hinkend en snotterend
hol ik langs de vijver naar mijn ouderlijk huis
Ik krijg van de dokter een pil voor de pijn
een zalf voor mijn huiden en een capsule om te slapen
Hij vraagt aan mijn ouders hoe dit heeft kunnen gebeuren
Zij weten het niet, denken na over spelen en vallen

Maar ik weet hoe het zit
Ik weet hoe het was
En ik weet het waarom

Mijn leven lang hebben ze me gewaarschuwd
voor de berenklauw
Het is de gevaarlijkste onder de planten

 


Joost Oomen (De Bilt, 18 november 1980)

 

De Nederlandse dichter en schrijver Thomas Möhlmann werd geboren in Baarn op18 november 1975. Zie ook alle tags voor Thomas Möhlmann op dit blog.

 

Elke koplamp zijn konijn

Ergens in de verte gaan altijd wel
de lichtjes aan een vierpersoonskamer
met een man die over het asfalt nadert

gaan altijd wel de lichtjes aan
als je de deur dicht trekt de motor start
na het zoeken naar de juiste zender
weer rechtop achter het stuur
opnieuw bedenken moet waarheen

de lichtjes aan een vierpersoons
tafel met twee stoelen twee borden
in een kamer met een man die nu alleen
het zout voor de wijn zoekt de weg
voor de wielen moet elders een man
zijn die altijd wel ergens nadert.

 

Momo’s globe

Hij laat alles draaien, laat zijn benen
onder het tafeltje bungelen, om hun as
tollen de continenten en oceanen

de blauwe, bruine en groene vlakken
de miljoenen in het westen, de miljarden
in het oosten, alles draait en verwaait

onder zijn vlakke hand wentelt de wereld
zich geleidelijk stil, richten de bergketens
zich zwaar uit de heuvels op, duikt onder

het water het blauwere water, zingen onder
donker groen de ondoordringbare bossen
stippen de steden zich tegen de voorsteden

tegen de meren en rivieren aan, hij kijkt op
alsof hij je iets laat zien, alsof je iets moet
zien gebeuren, in het stilgevallen klaslokaal

fronst hij kort, controleert geconcentreerd
je ogen, richt zijn blik koppig weer op
de bol als je schudt, dat zijn de mensen niet

zwaait opnieuw de aarde aan, laat zijn vinger
ritmisch over het oppervlak gaan: hier.
En hier. En hier. En hier. En hier.

 

 
Thomas Möhlmann (Baarn, 18 november 1975)

 

De Nederlandse schrijfster Pauline Genee werd geboren op 18 november 1968 in Heemskerk. Zie ook alle tags voor Pauline Genee op dit blog.

Uit: Russische stilte

“Op een heldere junidag waren we vanaf Sint-Petersburg noordwaarts gegaan, en een witte nacht varen later legde onze boot aan in Petrozavodsk. We zaten net op het muurtje in de haven te bedenken wat we met onze vrije tijd op de wal zouden doen, toen een man van een jaar of veertig, ongeschoren en een slecht gebit, hinkend op ons af kwam.
‘Willen de dames de absolute stilte horen?’
We waren al een tijdje in dit land en verbaasden ons niet meer zo snel. Je zit in een haven ergens in het Noorden van Russisch Karelie en een onbekende, sjofel uitziende man met een houten been stelt je voor om je de absolute stilte te laten horen – wat is daar zo raar aan dan?
‘We hebben al best veel stilte gehoord’, zei Mop blasé.
Ja, dat vond ik ook. Op de meren was het heel stil geweest. Doodstil. Maar toch, als je echt goed luisterde was er altijd wel iets: gezoem van de motor, voetstappen van de medepassagiers, gedempte gesprekken in de belendende hut, gepiep van de bungelende scheepslampen.
De man schudde zijn hoofd. ‘Jullie begrijpen het niet, dit is anders.’
Hij zou ons met een bootje meenemen naar de andere kant van de inham, daar was een eilandje met een kale berg. Die zouden we beklimmen, en daar, ergens op de top, op een plek tussen de bomen die alleen hij kon vinden, heerste die absolute stilte die hij ons wilde laten horen.
‘Ik zorg er voor dat jullie op tijd terug zijn bij dit schip.’
Het tochtje in de motorboot duurde een minuut of tien. Het was fris, we stonden rechtop in de boot, zittend hadden we nog nietiger afgestoken tegen de groene bergwand. Het meer lag bewegingsloos en als een gladde spiegel om ons heen. De kleine rimpeling die ons bootje in het oppervlak maakte was maar heel even te zien, alsof het door een onzichtbaar vlies meteen weer werd gladgetrokken.
We legden aan bij een kleine steiger. Langzaam stierf het geluid van de motor weg. Er daalde iets op ons neer: dit was stiller dan ik het ooit had gehoord. Maar de man zei: ‘njet zdjesj, davaj’- hier niet, kom. Hij legde een vinger over zijn lippen en wenkte ons achter hem aan te lopen.”

 

 
Pauline Genee (Heemskerk, 18 november 1968)
Heemskerk – Kasteel Assumburg

 

De Duitse schrijver Klaus Mann werd op 18 november 1906 geboren in München als oudste zoon van Thomas en Katia Mann. Zie ook alle tags voor Klaus Mann op dit blog.

Uit: Mephisto

„Kolossal“, sagte schließlich einer von den beiden jungen Leuten leise – diesmal ohne jeden Sarkasmus, sondern wirklich beeindruckt, beinah verängstigt von dem riesenhaften Aufwand, der ihn umgab. Das Flimmern der von Lichtern und Wohlgerüchen gesättigten Luft war so stark, dass es ihm die Augen blendete. Ehrfurchtsvoll, aber misstrauisch blinzelte er in den bewegten Glanz. ,Wo bin ich nur?’ dachte der junge Herr – er kam aus einem der skandinavischen Länder —. ,Der Ort, an dem ich mich befinde, ist ohne Frage sehr lieblich und verschwenderisch ausgestattet; dabei aber auch etwas grauenhaft. Diese schön geputzten Menschen sind von einer Munterkeit, die nicht gerade vertrauenerweckend wirkt. Sie bewegen sich wie die Marionetten – sonderbar zuckend und eckig. In ihren Augen lauert etwas, ihre Augen haben keinen guten Blick, es gibt in ihnen soviel Angst und soviel Grausamkeit. Bei mir zu Hause schauen die Leute auf eine andere Art – sie schauen freundlicher und freier bei mir zu Hause. Man lacht auch anders bei uns droben im Norden. Hier haben die Gelächter etwas Höhnisches und etwas Verzweifeltes; etwas Freches, Provokantes, und dabei etwas Hoffnungsloses, schauerlich Trauriges. So lacht doch niemand, der sich wohl fühlt in seiner Haut. So lachen doch Männer und Frauen nicht, die ein anständiges, vernünftiges Leben führen…’
Der große Ball zum dreiundvierzigsten Geburtstag des Ministerpräsidenten fand in allen Räumen des Opernhauses statt. In den ausgedehnten Foyers, in den Couloirs und Vestibülen bewegte sich die geputzte Menge. Sie ließ Sektpfropfen knallen in den Logen, deren Brüstungen mit kostbaren Draperien behängt waren; sie tanzte im Parkett, aus dem man die Stuhlreihen entfernt hatte. Das Orchester, das auf der leergeräumten Bühne seinen Platz hatte, war umfangreich, als sollte es eine Symphonie aufführen, mindestens von Richard Strauss. Es spielte aber nur, in keckem Durcheinander, Militärmärsche und jene Jazzmusik, die zwar wegen niggerhafter Unsittlichkeit verpönt war im Reiche, die aber der hohe Würdenträger auf seinem Jubelfeste nicht entbehren wollte.
Hier hatte alles sich eingefunden, was in diesem Lande etwas gelten wollte, niemand fehlte – außer dem Diktator selbst, der sich wegen Halsschmerzen und angegriffener Nerven hatte entschuldigen lassen, und außer einigen etwas plebejischen Parteiprominenten, die nicht eingeladen worden waren. Hingegen bemerkte man mehrere kaiserliche und königliche Prinzen, viele Fürstlichkeiten und fast den ganzen Hochadel; die gesamte Generalität der Wehrmacht, sehr viel einflussreiche Finanziers und Schwerindustrielle; verschiedene Mitglieder des diplomatischen Korps – meistens von den Vertretungen kleinerer oder weit entfernter Länder —; einige Minister, einige berühmte Schauspieler – die huldvolle Schwäche des Jubilars für das Theater war bekannt – und sogar einen Dichter, der sehr dekorativ aussah und übrigens die persönliche Freundschaft des Diktators genoss.“

 

 
Klaus Mann (18 november 1906 – 21 mei 1949)
Portret, geschilderd door Manns tante, Olga Pringsheim, 1926

 

De Venezolaanse dichter en schrijver Eugenio Montejo werd geboren in Caracas op 18 november 1938. Zie ook alle tags voor Eugenio Montejo op dit blog.

 

Meine Liebe

In einem anderen Körper geht meine Liebe durch diese Straße,
ich spüre ihre Schritte im Regen,
sie geht und träumt schon seit einiger Zeit in mir…
In ihrem Flüstern erklingen Echos meiner Stimme,
ich erkenne sie wieder.
Sie ist jetzt so alt, wie ich damals war,
eine Lampe, die aufleuchtet, wenn wir uns begegnen.
Meine Liebe, die schöner wird durch das Übel der Zeit,
meine Liebe auf der Terrasse eines Cafés,
weiße Hibiskusblüten in den Händen,
gekleidet, wie es im neuen Jahrtausend üblich ist.
Meine Liebe, die bleiben wird, wenn ich aufbreche,
mit einem anderen Lächeln und anderen Augen,
wie eine Flamme, die von einer Kerze auf eine andere überspringt,
um weiter die blaue Erde zu erhellen.

 

Vertaald door Timo Berger

 

Die Bäume

Die Bäume sprechen wenig, wie man weiß.
Ihr ganzes Leben verbringen sie meditierend
und bewegen ihre Äste.
Es genügt, sie im Herbst zu betrachten,
wenn sie sich in den Parks versammeln:
es unterhalten sich nur die Ältesten,
die, die Wolken und Vögel verteilen,
aber ihre Stimme verliert sich im Laub
und sehr wenig erreicht uns, fast nichts.

Es ist schwierig, ein schmales Buch zu füllen
mit den Gedanken der Bäume.
In ihnen ist alles vage, bruchstückhaft.
Heute zum Beispiel, beim Hören des Schreis
einer schwarzen Drossel, bereits auf dem Weg nach Hause
(des letzten Schreis von ihr, die keinen Sommer mehr erwartet),
verstand ich, dass aus ihrer Stimme ein Baum sprach,
einer von so vielen,
aber ich weiß nicht, was ich mit jenem Schrei anfangen soll,
weiß nicht wie ihn aufschreiben.

 

Vertaald door Helwig Brunner en Susana Romano-Sued

 


Eugenio Montejo (18 november 1938 – 5 juni 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 18e november ook mijn vorige blog van vandaag.

Margaret Atwood, Seán Mac Falls, Jaap Meijer, Richard Dehmel, William Gilbert, Hans Reimann, Mireille Cottenjé

De Canadese schrijfster Margaret Atwood werd geboren in Ottawa op 18 november 1939. Zie ook alle tags voor Margaret Atwood op dit blog.

Uit: Hag-Seed

“Monday, January 7, 2013.
Felix brushes his teeth. Then he brushes his other teeth, the false ones, and slides them into his mouth. Despite the layer of pink adhesive he’s applied, they don’t fit very well; perhaps his mouth is shrinking. He smiles: the illusion of a smile. Pretense, fakery, but who’s to know?
Once he would have called his dentist and made an appointment, and the luxurious faux-leather chair would have been his, the concerned face smelling of mint mouthwash, the skilled hands wielding gleaming instruments. Ah yes, I see the problem. No worries, we’ll get that fixed for you. Like taking his car in for a tuneup. He might even have been graced with music on the earphones and a semi-knockout pill.
But he can’t afford such professional adjustments now. His dental care is low-rent, so he’s at the mercy of his unreliable teeth. Too bad, because that’s all he needs for his upcoming finale: a denture meltdown. Our revelth now have ended. Theeth our actorth … Should that happen, his humiliation would be total; at the thought of it even his lungs blush. If the words are not perfect, the pitch exact, the modulation delicately adjusted, the spell fails. People start to shift in their seats, and cough, and go home at intermission. It’s like death.
“Mi-my-mo-moo,” he tells the toothpaste-speckled mirror over the kitchen sink. He lowers his eyebrows, juts out his chin. Then he grins: the grin of a cornered chimpanzee, part anger, part threat, part dejection.
How he has fallen. How deflated. How reduced. Cobbling together this bare existence, living in a hovel, ignored in a forgotten backwater; whereas Tony, that self-promoting, posturing little shit, gallivants about with the grandees, and swills champagne, and gobbles caviar and larks’ tongues and suckling pigs, and attends galas, and basks in the adoration of his entourage, his flunkies, his toadies … Once the toadies of Felix.
It rankles. It festers. It brews vengefulness. If only … Enough. Shoulders straight, he orders his gray reflection. Suck it up. He knows without looking that he’s developing a paunch. Maybe he should get a truss.
Never mind! Reef in the stomach! There’s work to be done, there are plots to be plotted, there are scams to be scammed, there are villains to be misled! Tip of the tongue, top of the teeth. Testing the tempestuous teapot. She sells seashells by the seashore.
There. Not a syllable fluffed.
He can still do it. He’ll pull it off, despite all obstacles. Charm the pants off them at first, not that he’d relish the resulting sight. Wow them with wonder, as he says to his actors. Let’s make magic! And let’s shove it down the throat of that devious, twisted bastard, Tony.”

 

 
Margaret Atwood (Ottawa, 18 november 1939)

 

De Iers-Amerikaanse dichter Seán Mac Falls werd geboren op 18 november 1957 in Boston. Zie ook alle tags voor Seán Mac Falls op dit blog.

 

Jackdaws

The Jackdaw is a bird in its own right
And not a second rate crow.
If I were a member of the Feather Assembly
And the bird tongue fluent in my gob
I’d condemn co-operation, co-flight, co-travel
In wood, in air, in ploughed land and grass land.
I’d advise, and recommend strongly
An independent organisation for Jackdaws.

 

 
Seán Mac Falls (Boston, 18 november 1957)

 

De dichter en historicus Jakob (Jaap) Meijer (pseudoniem Saul van Messel) werd geboren in Winschoten op 18 november 1912. Zie ook alle tags voor Jaap Meijer op dit weblog.

 

’’bitte Vorsicht”

in de garderobe van mijn droom
controleer ik mijn syndroom:

de J in mijn pas
de ster op mijn jas

 

indrukken

de moeten van mijn jodenster
dateren al van eeuwen her

ik voel hem ook vandaag nog goed
die moet

 


Jaap Meijer (18 november 1912 – 9 juli 1993)

 

De Duitse dichter Richard Dehmel werd geboren op 18 november 1863 in Wendisch-Hermsdorf. Zie ook alle tags voor Richard Dehmel op dit blog.

 

Der Fluß

In den abendgelben Fluß
grub mein Ruder schwarze Trichter;
ohne Won und ohne Kuß
sahn wir auf die Wellenlichter,
sahn wir eine dunkle Bucht
still das kahle Ufer spiegeln,
sahn der Berge starre Wucht
seine wirbelvolle Flucht
vor uns, hinter uns verriegeln.

Als wir dann um Mittemacht
in der Stadt mit Flüsterlauten
auf der hohen Brückenwacht
standen und hinunterschauten,
schienen uns die schwarzen Mauem
in dem grauen Wasserschacht
ihren Einsturz zu belauem.

Still, die Sonne kommt herauf.
Klar verfolgen meine Träume
bis zum Meer hin seinen Lauf;
fern durch morgenrote Bäume
steigt der blaue Nebel auf.

 

Am Scheideweg

Ich wollt dir die Stirn küssen
und dir sagen: hab Dank!
Aber da war ein Licht in deinen Augen
wie Morgenglut auf unerklommenen Bergwäldern;
und dem haben wir folgen müssen,
schweigend.

 

 
Richard Dehmel (18 november 1863 – 9 februari 1920)
Kamer in het Richard- und Ida-Dehmel-Haus in Hamburg

 

De Engelse toneelschrijver, librettist en illustrator Sir William Schwenck Gilbert werd geboren in Londen op 18 november 1836. Zie ook alle tags voor William Gilbert op dit blog.

 

The Englishman

He is an Englishman!
For he himself has said it,
And it’s greatly to his credit,
That he is an Englishman!
For he might have been a Roosian,
A French, or Turk, or Proosian,
Or perhaps Itali-an!
But in spite of all temptations,
To belong to other nations,
He remains an Englishman!
Hurrah!
For the true-born Englishman!

 

Only Roses

To a garden full of posies
Cometh one to gather flowers;
And he wanders through its bowers
Toying with the wanton roses,
Who, uprising from their beds,
Hold on high their shameless heads
With their pretty lips a-pouting,
Never doubting – never doubting
That for Cytherean posies
He would gather aught but roses.

In a nest of weeds and nettles,
Lay a violet, half hidden;
Hoping that his glance unbidden
Yet might fall upon her petals.
Though she lived alone, apart,
Hope lay nestling at her heart,
But, alas! the cruel awaking
Set her little heart a-breaking,
For he gathered for his posies
Only roses – only roses!

 

 
William S. Gilbert (18 november 1836 – 29 mei 1911)

 

De Duitse schrijver en satircus Albert Johannes (Hans) Reimann werd geboren op 18 november 1889 in Leipzig. Zie ook alle tags voor Hans Reimann op dit blog.

Uit: Joachim Ringelnatz

„Dieser mysteriöse Hamsun-Mensch war ein alkoholfreudiger Raubvogel mit säChsische Beene. Und an die Brust sanken wir gegenseitig hinan und suchten (oder, wie Ringelnatz sich ausdrücken würde: charterten) stantepede einen Kapitalisten, der viele flaschen Weins und die achtfache Anzahl Schnäpse spendieren würde, Zur förderung des gemeinnützigen Unternehmens bestiegen wir eine Straßenbahn. Sie war dicht gefüllt. Wir wurden ins Innere des Wagens bugsiert. Ringelnatz erregte Aufsehen durch die ihm anhaftende Schlipsnadel in form eines Wikinger-Bugspriets oder einer ähnlichen Obszönität. Um die gaffende Menge nicht zu enttäuschen, wendete sich Ringelnatz an mich und fragte mit schallendem Timbre: “Ist eigentlieh deine Schwester wieder aus dem Zuchthaus raus?” So, gab ein Wort das andre und eine Hanebüchenheit die andre, bis wir ausstiegen, ohne daß der Schaffnersmann gewagt hätte, uns zu belästigen. Wir zitterten in eine idyllische Klause und ließen dortselbst den lieben Gott und dergleichen Kapazitäten fromme Allegorien sein. Am übernächsten Tag sandte mir Ringelnatz ein Präsent anläßlich der Wiederkehr meines Eintritts in die Welt. Es waren ein aus stinkender Seife kunstvoll geknetetes Schwein sowie ein Reiniger für die Tabakspfeife, eine aparte Röhrengeschwulst mit Miniatur-Gummiballong. Ein Zettel lag dabei: “Herzliches Gratulatz! Verschäume das Seifenschwein, Halte die Pfeife rein, Ewig dein Ringelnatz.” Die Tränen traten mir jählings in die Augen. Dem unerachtet mußte ich sofort die Reimgungsprozedur an meiner Shag-Pfeife vornehmen. Es war ein Genuß, für den ich manchen TheateTabend hingebe. Dank dir, O Ringelnatz! Aber er hat auch schöne Gedichte geschrieben, die die gesamte Produktion des mit Recht Otto Ernst geheißenen Poeten aufwiegen. Bei Alfred Richard Meyer sind die ,Turngedichte’ erschienen, die zu den klassischen Säulen moderner Humorigkeit gehören. Außerdem: ,Kuttel Daddeldu’ (dem wir des mehreren in der ,Weltbühne’ begegnet sind) und das neueste standardwork: .,Die gebatikte Schusterpastete’.“

 

 
Hans Reimann (18 november 1889 – 13 juni 1969)

 

De Belgische schrijfster Mireille Cottenjé werd geboren in Moeskroen op 18 november 1933. Zie voor onderstaande schrijvers ook alle tags voor Mireille Cottenjé op dit blog.

Uit:De bevalling

“– Geef ik haar toch die spuit, dokter ?
Waarom ? Heb ik gegild ?
– ’t Is gedaan, zegt de man.
Gedaan ? Wat betekent “gedaan” ? het is uit, weg, ik ben bevrijd ? Bevrijd van wie ? Waarvan ? Van de pijn ? Van Fred ? Het kind ? Van mijn haat ? Mijn liefde ? ik krimp ineen.
– Een wee, zegt de dokter geruststellend. De foetus is los, hij zal je nu gauw verlaten.
Zoals jij mij verlaten hebt: zonder een woord.

– Het komt, zegt de dokter. Persen nu.
Persen ! denk ik met wellust. Eruit, jij, weg, gedaan ! Ha ! waar ben je nu, verwaande kwast, met je “Ik alleen ben belangrijk !” ?
– Een jongetje, zegt de dokter.
Ik lach schamper, eis overmoedig:
– Laat zien !
In mijn palm komt een slijmerig brokje leven. Het vult mijn hele hand. Het heeft een hoofd met duidelijk afgetekend neusje en oogholten en kin, en het heeft armen en benen en vingertjes en teentjes. Het stuiptrekt als een visje op het droge en opeens breekt mijn harde haat als een ijsschots en binnenin me wordt alles week en weerloos als het tere wezentje in mijn hand en ik lik het en kus het en snik : sorry, sorry, sorry en vlij het tussen mijn warme borsten en ben bereid tot ieder offer, zelfs dat van mijn eigen leven, om de klok één uur achteruit te kunnen zetten en mijn kostbaar geheim nog in mijn schoot te voelen en te koesteren als een wolvin haar wollige welp.“

 

 
Mireille Cottenjé (18 november 1933 – 9 januari 2006)

Christoph Wilhelm Aigner

De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Christoph Wilhelm Aigner werd geboren op 18 november 1954 in Wels. Zie ook alle tags voor Christoph Wilhelm Aigner op dit blog.

Uit: Logik der Wolken

„Ahnung von Glück bei dem Regen aus weißen Tropfen, senkrecht in der warmen Luft. Das akustische Schlittern in der Dachrinne. Das Aufkommen der Tropfen auf dem Weg aus Lehm und Kieseln mit seinem spärlichen Gras in der Mitte, dunkelbraune Doppelringe schlagend, neben jedem vergehenden Doppelring sofort ein neuer aufspringend. Da sang auch ein Vogel quer durch den Regen, das weiß ich noch, aber ich war so gebannt da am offenen Fenster, dass ich mich nicht erinnere, ob es eine Amsel, ein Fink oder ein Stieglitz war. In der Mitte der Dachrinne muss es einen Stau gegeben haben, vielleicht ein Vogelnest, denn das Wasser schwappte in unregelmäßigem Rhythmus über und klatschte wie ein Fladen auf die Steinplatte; und an der Unterseite der Rinne, wo das Wasser herausgeschleudert wurde, bildeten sich jedesmal zehn dicke Tropfen und bewegten sich wie Perlen von einem gerissenen Faden.

*

Ein in sich schwimmender perlmuttgrauer Himmel mit einem orangefarbenen waagrechten Schnitt. Der Schnitt wird zu einem gequetschten glühenden Trapez, dann zu einem langezogenen Rechteck. Nun schiebt sich eine Scheibchenunterseite aus dem Grau; nun kommt die Scheibe heraus, von einem grauvioletten Streifen halbiert; jetzt ist es eine Collage aus langen Wolkenhäutchen, Orange vor Blau, einander überlappend schräg aufgeklebt.

*

– Wozu Erkenntnis? – Um zur Erkenntnis zu gelangen, dass es keine Erkenntnis gibt. – Dann ist das aber Erkenntnis, obwohl es keine geben soll? – Ja. Der reziproke Wert jeder Aussage ist kontratendenziell und wir beginnen immer bei 0; ein Zeichen, das man mit Daumen und Mittelfinger machen kann.“

 

 
Christoph Wilhelm Aigner (Wels, 18 november 1954)

Iemand als een mensenzoon (Walter Jan Ceuppens)

Bij de 33e zondag door het jaar

 

 
De triomf van het Christendom over heidendom
door Gustave Doré, ca. 1868

 

Iemand als een mensenzoon

“Aggiornamento”, zei de wijze man en wij
we waren jonge veulens, springend, dansend,
rollend, brandend, af en aan als noordzeegolven
in de strakke zoute wind van al die jaren.

Kon niet, mocht niet doorgaan, wijs was dwaas, maar
nu ligt d’oude zondagstraat verlaten en geimplodeerd,
met hier en ginder nog een klaproos,
zielsverloren late bloei. Misschien komt iemand

als een Mensenzoon, de lange, hoge trappen af,
grijpt me, glimlacht breed, omhelst me, kust me vrede,
trekt me van mijn werk vandaan en draagt me,

stuwt me, noemt mijn naam. Verliefde verzen hoor ik,
ogen lichten, woorden stralen. Voel mijn handen,
tast je adem, springend, dansend, lieve Mensenzoon!

 

 
Walter Jan Ceuppens (Mechelen, 1942)
De Sint-Romboutskathedraal in Mechelen

 

Zie voor de schrijvers van de 18e november ook mijn volgende twee blogs van vandaag.