Shahrnush Parsipur, Willem Thies, Sadegh Hedayat, Yevgeni Grishkovetz, Albert Kuyle, Jaroslav Vrchlický, Chaim Potok, Mo Yan, Frederik Hetmann

De Iraanse schrijfster Shahrnush Parsipur werd geboren op 17 februari 1946 in Teheran. Zie ook alle tags voor Shahrnush Parsipur op dit blog.

Uit: Prison Memoir (Vertaald door Sara Khalili)

“It was nighttime, the prisoners were lying down on the floor, pressed against each other. But, to my surprise, they were all awake. Total silence reigned over the unit. It was a strange scene. Contrary to all other times, there was no line at the bathroom door. Instead, a few prisoners had gathered round the radiator and they were taking turns climbing on top of it so that they could look out from the window set high in the wall. One of them was Iran, and another, Farzaneh. Both were monarchists. The rest belonged to various other groups.
When I walked out of the bathroom, I saw Iran climb down from the radiator. She was shaking. Although we were not friends, she took me by the arm and whispered that the bodies of the executed prisoners had been laid out on one side of the courtyard. That night, starting at eleven o’clock, we had heard an earsplitting noise every few minutes. One of the prisoners had explained that they were building visitors’ rooms and that the noise was from the steel beams being dropped to the ground. Just then, we heard the noise again, and Iran, who was in shock, started to shake even more. I asked her, ‘What is this noise?’ she said. ‘Heavy machine gun fire.’ I didn’t know what a heavy machine gun was. I left the people who were again climbing up on the radiator and walked back to my room. I felt uneasy.
That day, at about two in the afternoon, I had seen two girls leave the unit. They were very beautiful. They were wearing shoes and to avoid dirtying the pieces of carpeting on the floor, they moved toward the door on their knees. I had asked their names and ages. They looked like twins, seventeen at most, but they explained that they were actually aunt and niece. The image of their amiable faces had stayed in my mind. I had not seen them return. Now I was looking more carefully at the prisoners. They were silent and staring directly ahead.
When I reached my room, Farideh, who managed the room across the hall, was standing in the doorway. I asked her, ‘What is going on?’ She said, ‘It’s heavy machine gun fire. Can’t you hear it?’ I asked, ‘What is heavy machine gun fire?’ She explained that when they carried out mass executions, they used heavy machine guns and this was the sound of the shower of bullets being fired. Then she said everyone was quiet so that they could hear the single shots; after each shower of bullets, a single shot was delivered to the head of each prisoner. The prisoners were counting the single shots. So far, they had counted more than ninety”.

 

 
Shahrnush Parsipur (Teheran, 17 februari 1946)

 

De Nederlandse dichter Willem Thies werd geboren op 17 februari 1973 in Nijmegen. Zie ook alle tags voor Willem Thies op dit blog.

 

Vel over vel

kortstondig de kinderen die spelevaren op de vijver

schoorvoetend gaat het volk voorbij

een monitor toont iets afwijkends
iemand zucht – kucht

twee vrouwen twijfelen over de aankoop
van een bundel

‘steek je hand onder een bladzijde en je schrikt
je ziet de poriën in je huid

zó dun is het papier’

 

Kerkhof

Het stormt in de schaduwrijke nacht
ik bezoek een joods kerkhof; sterren en stenen
dit is mijn droomachtige
dronken wat dan ook
werkelijkheid
en ik denk: te weinig plaats voor zoveel joden
ook al zijn ze dood

 

Tegendraads

Slapend schik ik mij naar het lichaam van mijn inmiddels geliefde.
Haar kin tussen mijn schouderbladen.

Overdag blijf ik tegendraads.
Kerf ik mijn voorhoofd tot wijdvertakte webben als zij iets vraagt.
Wellen mijn woorden op in haar ooghoeken.
Schuif ik de nacht van mij af als een slecht boek.

Ik scheid wat van de wijn is en wat van mij
schenk allengs minder van mijzelf in het glas.
Ik slink tot een woedende kring op het tafelblad.

 

 
Willem Thies (Nijmegen, 17 februari 1973)

 

De Iraanse schrijver Sadegh Hedayat werd geboren op 17 februari 1903 in Teheran. Zie ook alle tags voor Sadegh Hedayat op dit blog.

Uit: De blinde uil (Vertaald door Gert J.J. de Vries)

“Er bestaan bepaalde pijnen die als een traag, onzichtbaar woekerend kankergezwel de geest aanvreten.
Dergelijke pijnen laten zich aan niemand duidelijk maken. Mensen zijn het gewend om deze ongelooflijke kwellingen af te doen als bizarre gedachtespinsels. Hoezeer je je ook inspant om daar duidelijkheid over te geven, mondeling of schriftelijk, je krijgt altijd de geijkte reacties of juist een persoonlijke verklaring te horen. Dikwijls zullen je klachten ook een ironische of spottende glimlach ontlokken.
Het gaat hier immers om een kwaal waarvoor de mensheid nog geen behandeling of medicijn heeft ontwikkeld. Alleen de kunstmatige beneveling van alcohol, opium of soortgelijke roesmiddelen zou de pijn kunnen verlichten. Helaas werken dergelijke middelen slechts tijdelijk en zullen die de pijn na enige tijd eerder verscherpen dan verlichten.
Zal iemand er ooit in slagen de geheimen te doorgronden van deze onaardse dimensie; van dit schimmige, comateuze rijk, van dit grensgebied tussen dromen en waken?
Mijn verhaal beperkt zich tot de gebeurtenissen die ik persoonlijk heb ervaren en die mij zodanig hebben geschokt dat ze me altijd zullen bijblijven. De herinnering aan dit onheil zal de rest van mijn leven, tot mijn allerlaatste ademtocht, vergallen – met een intensiteit die elk menselijk begrip te boven gaat. ‘Vergallen,’ zei ik, maar eigenlijk bedoel ik dat ik het litteken ervan altijd gedragen heb en altijd zal blijven dragen. Ik zal een poging doen om mijn herinneringen op te schrijven; om dat op te schrijven waarvan ik meen dat het ter zake doet. Misschien slaag ik er dan in vat op de gebeurtenissen te krijgen. Of nee, om tenminste aan mijn twijfels een eind te maken en om mijn eigen herinneringen te kunnen geloven. Want of ik anderen al dan niet kan overtuigen, laat mij volstrekt onverschillig. Er is slechts één angst die me bezighoudt en dat is dat ik morgen zou sterven zonder mezelf te hebben gekend. In de loop van mijn leven heb ik gemerkt dat er een diepe kloof bestaat tussen mij en mijn medemensen.”

 

 
Sadegh Hedayat (17 februari 1903 – 9 april 1951)

 

De Russische schrijver, regisseur en acteur Yevgeni Grishkovetz werd geboren op 17 februari 1969 in Kemerovo. Zie ook alle tags voor Yevgeni Grishkovetz op dit blog.

Uit: How I Ate the Dog

“The person who has just woken up: “Yeah?! Well, all the same, what beauty…!” Tuduk-tuk-tuk, tuduk-tuk-tuk…
Two sailors took us, they wore white dress uniforms and really looked after their appearance. Both were short, one had a moustache that he really loved and obviously was very proud of, you couldn’t make it out immediately, but if you so desired, it wasn’t hard to count all the tiny hairs he had on his upper lip, and the other was, I for some reason recall, from Tambov, he was bowlegged and right about here he wore a medal “For faraway deployment.” They got out at every station and walked around the platform with an old cassette player, glancing to the sides, meaning – Are they looking at us or not? Aha…they’re looking! Very good! I was surprised at the time by how their sailor hats stayed on the back of their heads, it was obvious that they should have fallen off, but they stayed on, all the same…. Without any sense of idiotic metaphor, they hung like haloes…. I only found out later, how they stayed on… sailor hats. And that there’s no secret, they simply stay on, and that’s it.
The sailors were entertaining…. We came up to them with questions about how it is, and they gladly told us how…: “Well, we went through La Pérouse Strait, then we went to Cam Ranh, we stopped there…, then we went to New Zealand and they didn’t let us come ashore, but in Australia they let us come ashore, but only the officers went and…”
And I was thinking: “Geeeeee whiz… After all I studied English in school… Why?” Well, there were countries where they speak this language, there was Europe, well somewhere there… Paris, London, you know, Amsterdam, there were those, and leave it at all that. What’s it to me? They sometimes vaguely disturbed you in that they nevertheless kind of existed…, but they didn’t draw out any concrete desire. The world was huge, like in a book….
And these sailors had been, my God, in Australia, New Zealand…. And the same awaits me, just put me in that same uniform…. And little by little, already quickly, the train takes us to Vladivostok, and there is still a little left – and some sort of sea, some sort of countries…. Reluctance!!!! Because even though I didn’t know anything concrete, I suspected that, well, of course, it wasn’t quite that simple, Australia, New Zealand, and still some other place like that, the essential of what I didn’t want to know, of what I was afraid, of what I was very afraid and what would very soon come up… without fail….”

 


Yevgeni Grishkovetz (Kemerovo, 17 februari 1969)
Cover

 

De Nederlandse schrijver Albert Kuyle werd geboren in Utrecht op 17 februari 1904. Zie ook alle tags voor Albert Kuyle op dit blog.

Uit: Harten en Brood

“Ergens in de wereld loopen schapen. Ze hebben genoeg ervan, op het plaatje te staan, waarop de zon achter hen onder gaat, en waarop de herder met zijn hond hen naar een schilderachtige schaapskooi drijft. ‘Keerende kudde’. ‘Naar huis’. ‘Als het avond wordt…’. Het zijn die wollige, sentimenteele mekkerdieren niet, die in massa optreden om de burger een lustschokje van ontroering te bezorgen. Het zijn ook de schapen niet, die alleen in verhalen en predikaties bestaan, de schapen met de ééne schaapstal, met de goede en de trouwelooze herder, met de wolf-in-een-vacht, de schapen van de arme herder, die niet tegen het rumoerige leven op kan.
Het zijn de schapen van het groote, daverende land. De schapen, die met duizenden geboren worden en met tienduizenden geschoren. De vrije, gedreven, optrekkende schapen, die van een paard af gehoed en met prikkeldraad bedwongen worden. Ze zijn het eigendom van harde gelooide kerels, die hun heele bezit op pooten hebben loopen en die aan de radio luisteren naar de dagprijs van de wol. Op een dag, een blauwe of een grijze, dat speelt geen rol, verliezen zij hun vacht. Hun vacht die vet, lang en zacht is, en die de vage geur van de thijm en de harde grassen heeft, die zij vraten. Zij worden gebonden, getrapt en geschoren en ze gaan kaal en onaanzienlijk de prairie weer in. Hun wol gaat verder, die dwaalt en dwaalt, in pakken en in balen, die wordt schoon en wit, en tenslotte tot een onherkenbare draad.
Dan is van Duin aan de beurt. Neen, niet van Duin, maar het werk dat hij bewaakt. Dat vangt de draden en de draden worden stukken goed. Roode en blauwe en grijze, en geruite en gestreepte met een graat als van gekookte snoek… Dan is het voorbij. Dan is het leven hem gepasseerd, en met de jassen, de mantels, de broeken en de doeken, die volgen, heeft hij al niets meer uit te staan. Die worden gedragen door menschen die hij niet kent en die hem er zeker niet dankbaar voor zijn dat hij de draad tot lappen maakte.
Van Duin is er een beetje trotsch op, dat dat heele verhaal in de loop van de jaren in hem aan elkaar is gaan zitten. Hij koestert het in zich, en hij zegt tegen de dokter en tegen zijn vrienden: ‘Ik ben ook een beetje filosoof, op mijn manier natuurlijk’.”

 

 
Albert Kuyle (17 februari 1904 – 4 maart 1958)

 

De Tsjechische dichter en schrijver Jaroslav Vrchlický (eig. Emilius Jakob Frida) werd geboren op 17 februari 1853 in Louny, Bohemen. Zie ook alle tags voor Jaroslav Vrchlický op dit blog.

 

Metempsychosis

Oftentimes as I sleep, my soul is musing
how down the ages, borne by change, wings beating,
I cruised the starry depths, in thought un-fleeting,
menhir, then wave, then tree, then bird, enthusing.

Via such diverse forms, each stepwise using,
in human-kind I woke, heart anxious beating,
a fledgling’s fall, from woman’s soul, world-meeting,
my soul both suffering and love effusing.

Before I simply lived. Now love’s pained feeling
gives me pause, to the top step I’ve been bidden,
all changes rung; my final goal reached nearly:

Might godliness now lift the mask, revealing
clearly what hence I’ve sensed, by smoke’s veil hidden,
or must I perish now, drawn void-ward merely.

 

Vertaald door Václav ZJ Pinkava

 

 
Jaroslav Vrchlický (17 februari 1853 – 9 september 1912)
Als student in 1874

 

De Amerikaanse schrijver Chaim Potok werd geboren in New York City op 17 februari 1929. Zie ook alle tags voor Chaim Potok op dit blog.

Uit: The Chosen

“Davey Cantor, one of the boys who acted as a replacement if a first-stringer had to leave the game, was standing near the wire screen behind home plate. He was a short boy, with a round face, dark hair, owlish glasses, and a very Semitic nose. He watched me fix my glasses.
“You’re looking good out there, Reuven,” he told me.
“Thanks,” I said.
“Everyone is looking real good.”
“It’ll be a good game.”
He stared at me through his glasses. “You think so?” he asked.
“Sure, why not?”
“You ever see them play, Reuven?”
“No.”
“They’re murderers.”
“Sure,” I said.
“No, really. They’re wild.”
“You saw them play?”
“Twice. They’re murderers.”
“Everyone plays to win, Davey.”
“They don’t only play to win. They play like it’s the first of the Ten Commandments.”
I laughed. “That yeshiva?” I said. “Oh, come on, Davey.”

 

 
Chaim Potok (17 februari 1929 – 23 juli 2002)

 

De Chinese schrijver Mo Yan werd geboren op 17 februari 1955 in Gaomi in de provincie Shandong. Zie ook alle tags voor Mo Yan op dit blog.

Uit: Red Sorghum (Vertaald door Howard Goldblatt)

“The autumn winds are cold and bleak, the sun’s rays intense. White clouds, full and round, float in the tile-blue sky, casting full round purple shadows onto the sorghum fields below. Over decades that seem but a moment in time, lines of scarlet figures shuttled among the sorghum stalks to weave a vast human tapestry. They killed, they looted, and they defended their country in a valiant, stirring ballet that makes us unfilial descendants who now occupy the land pale by comparison. Surrounded by progress, I feel a nagging sense of our species’ regression.
After leaving the village, the troops marched down a narrow dirt path, the tramping of their feet merging with the rustling of weeds. The heavy mist was strangely animated, kaleido-scopic. Tiny droplets of water pooled into large drops on Father’s face, clumps of hair stuck to his forehead. He was used to the delicate peppermint aroma and the slightly sweet yet pungent odour of ripe sorghum wafting over from the sides of the path — nothing new there. But as they marched through the heavy mist, his nose detected a new, sickly-sweet odour, neither yellow nor red, blending with the smells of peppermint and sorghum to call up memories hidden deep in his soul.
Six days later, the fifteenth day of the eighth month, the night of the Mid-Autumn Festival. A bright round moon climbed slowly in the sky above the solemn, silent sorghum fields, bathing the tassels in its light until they shimmered like mercury. Among the chiselled flecks of moonlight Father caught a whiff of the same sickly odour, far stronger than anything you might smell today. Commander Yu was leading him by the hand through the sorghum, where three hundred fellow villagers, heads pillowed on their arms, were strewn across the ground, their fresh blood turning the black earth into a sticky muck that made walking slow and difficult. The smell took their breath away. A pack of corpse-eating dogs sat in the field staring at Father and Commander Yu with glinting eyes. Commander Yu drew his pistol and fired — a pair of eyes was extinguished. Another shot, another pair of eyes gone. The howling dogs scattered, then sat on their haunches once they were out of range, setting up a deafening chorus of angry barks as they gazed greedily, longingly at the corpses. The odour grew stronger. ‘Jap dogs!’ Commander Yu screamed. ‘Jap sons of bitches!’ He emptied his pistol, scattering the dogs without a trace. ‘Let’s go, son,’ he said. The two of them, one old and one young, threaded their way through the sorghum field, guided by the moon’s rays.”

 

 
Mo Yan (Gaomi, 17 februari 1955)
Scene uit de gelijknamige film uit 1987

 

De Duitse schrijver Frederik Hetmann (eig. Hans-Christian Kirsch) werd geboren op 17 februari 1934 in Breslau. Zie ook alle tags voor Frederik Hetman op dit blog.

Uit :Ich habe sieben Leben. Die Geschichte des Ernesto Guevara, genannt Che

“Die Mutter, Celia de la Serna, wird als Mädchen »La Rebelda« genannt. Sie gilt als eine der schönsten und reichsten Erbinnen von Buenos Aires. Sie besitzt Tausende von Hektar Weideland und riesige Rinderherden. Sie ist mit 17 in Paris gewesen. Nach dem Tod ihrer Eltern hat sie einen Vormund und Anstandsdamen, wie sie die gesellschaftliche Konvention fordert, abgelehnt. Sie soll die erste Frau in Argentinien gewesen sein, die ein eigenes Bankkonto besaß. Sie trägt die Haare kurz geschnitten. Sie begeistert sich für marxistische Ideen.
In Argentinien verdient man in den 20er Jahren unseres Jahrhunderts das große Geld mit Fleisch. Die Gauchos reiten. Das Lasso fliegt. Staubwolken und Gitarrengeklimper. Aber wie ist es wirklich? Celia will es wissen.
Die Rinder werden in die Gasse getrieben. Am Ende der Gasse erwartet sie unverhofft der Tod: zwei Bolzen, die sich von der Seite her in den Schädel der Tiere bohren.
Celia beobachtet den Mann, der mit einem Fingerdruck diesen Bolzen betätigt. Ein gutmütiges Indianergesicht grinst sie an.
Die Kadaver treiben auf dem Fließband davon. Sie werden zerlegt, eingefroren oder in Dosen verpackt und nach Europa exportiert.
Celia sieht die Männer mit Sägen und blutverschmierten Schürzen umhergehen. Sie spürt den leicht süßlichen Geschmack von Blut auf der Zunge.
Am nächsten Tag erzählt man im Jockey Club, dem Treffpunkt der High Society von Buenos Aires, dass »La Rebelda« allein die Schlachthöfe besucht habe. Trotz, oder vielleicht gerade wegen solcher Launen, ist Celia umschwärmt von jungen Männern aus der Bohème und aus der Oberschicht. Zum Teufel mit diesen Gecken, die um sie schwänzeln und sich die Revolution als Operette vorstellen! Sie denkt an die Revolution als an eine große reinigende Kraft. Sie hasste die verhimmelnden Flirtworte blasierter Jünglinge, wenn sie allein mit einem von ihnen in der Nacht auf einer Terrasse steht und dazu schwere Colliers im Salon im Hintergrund klimpern … Oder war es ein Kronleuchter?“

 

 
Frederik Hetmann (17 februari 1934 – 1 juni 2006)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e februari ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Jack Gilbert, Emmy Hennings, Mori Ōgai, Gustavo Bécquer, Georg Britting, Andrew Paterson, Margaret Truman, Ruth Rendell, Fjodor Sologoeb

De Amerikaanse dichter Jack Gilbert werd geboren in Pittsburgh op 17 februari 1925. Zie ook alle tags voor Jack Gilbert op dit blog.

 

The Forgotten Dialect Of The Heart

How astonishing it is that language can almost mean,
and frightening that it does not quite. Love, we say,
God, we say, Rome and Michiko, we write, and the words
get it all wrong. We say bread and it means according
to which nation. French has no word for home,
and we have no word for strict pleasure. A people
in northern India is dying out because their ancient
tongue has no words for endearment. I dream of lost
vocabularies that might express some of what
we no longer can. Maybe the Etruscan texts would
finally explain why the couples on their tombs
are smiling. And maybe not. When the thousands
of mysterious Sumerian tablets were translated,
they seemed to be business records. But what if they
are poems or psalms? My joy is the same as twelve
Ethiopian goats standing silent in the morning light.
O Lord, thou art slabs of salt and ingots of copper,
as grand as ripe barley lithe under the wind’s labor.
Her breasts are six white oxen loaded with bolts
of long-fibered Egyptian cotton. My love is a hundred
pitchers of honey. Shiploads of thuya are what
my body wants to say to your body. Giraffes are this
desire in the dark. Perhaps the spiral Minoan script
is not laguage but a map. What we feel most has
no name but amber, archers, cinnamon, horses, and birds

 

In Dispraise Of Poetry

When the King of Siam disliked a courtier,
he gave him a beautiful white elephant.
The miracle beast deserved such ritual
that to care for him properly meant ruin.
Yet to care for him improperly was worse.
It appears the gift could not be refused.

 

 
Jack Gilbert (17 februari 1925 – 13 november 2012)

 

De Duitse dichteres, schrijfster en caberetiere Emmy Hennings werd geboren op 17 februari 1885 in Flensburg. Zie ook alle tags voor Emmy Hennings op dit blog.

Uit: Das Brandmal

„Im Namen des Namenlosen will ich beginnen, obgleich ich mich so weit von ihm entfernt fühle. Gerade aus diesem Grunde: in seinem Namen. Das Namenlose ist die erste und letzte Ursache meines Daseins. Ich ahne es als die Ursache des Daseins aller Menschen. Das ist nur meine gläubige Vermutung, sonst nichts. Ich aber will über meine eigene Ursache sinnen, über mich, denn ich bin noch nicht über mich hinausgekommen.
Ich sehe ja immer nur mit meinen eigenen Augen. Ich darf mich nicht darüber täuschen und sagen, ich sähe mit den allgemeinen Augen. Ich glaube nicht, daß jemand seine persönlichen Augen bei Lebzeiten auswechseln kann.
Das Verlangen, alles umfassen zu wollen, ist eine Sucht, nur meine Sehnsucht, sonst nichts. In Wahrheit aber kann ich nichts mehr begreifen, nichts halten, nichts fassen. Es ist, als löse sich alles.
Wie lange doch hat es gedauert, bis ich dahin gekommen bin, mir eines Tages einzugestehen: ich bin ein ungeordneter Mensch.
Hat mich ein Fall, ein Zufall verführt zum Bekenntnis? Mein Gott ist kein Zufall. Die Ewigkeit kann ich nicht Zufall nennen. Und doch war mir, als sei der Zufall mein Schicksal geworden.
Der Zufall kann wohl kein Grund zu einer Umwälzung sein. Es gibt so viele Zufälle.
Ich bin eine Frau. Ich hebe die Kontrolle auf. Die Frage nach dem »Warum« und »Woher«.
Ich gestehe nur das »Wie«.
Wie war es?
Jeder Anlaß war mir ein Abgrund, ich bin nicht erst heute gefallen. Erst heute merke ich, daß ich immer gefallen bin. Jetzt aber, da ich unten bin, – vielleicht kann ich nicht tiefer kommen –, sehe ich: ich bin gefallen. Meine Geburt war der Fall eines Engels, der von Gott abfiel, und jetzt suche ich wieder …
Um die Gegenwart zu erhellen, gedenke ich der Vergangenheit. Die Erinnerung lebt in mir, nach Tagen, Monaten, Jahren, immer. So ist es und wird es sein. Die Tatsachen, wie man die sichtbaren Handlungen in der Welt nennt, sind belanglos geworden. Nur das geistige Erleben und Wiedererleben rollt weiter. Nur die empfindsame Illusion ist es. Denn wenn ich vollkommen erleben könnte, wäre ich da nicht bei der ersten Begegnung mit dem ersten Erlebnis geblieben? Zusammengebrochen? Das Leben hat mich wohl nur gestreift, berührt. Daß man das Leben überleben kann! Wie schmerzhaft und empfindsam bin ich jetzt stecken geblieben! Stecke ich im Leben? Was meine Augen gesehen haben, hat mir nicht so weh getan, als was mein Herz, oder was immer es sein mag, fühlt.“ 

 


Emmy Hennings (17 februari 1885 – 10 augustus 1948)
Cover

 

De Japanse schrijver Mori Ōgai werd geboren op 17 februari 1862 als Mori Rintaro in het dorpTsuwano in Iwami. Zie ook alle tags voor Mori Ōgai op dit blog.

Uit: The Dancing Girl (vertaald door Richard Bowring)

“But it is so deeply engraved upon my heart that I fear this is impossible. And yet, as there is no one here this evening, and it will be some while before the cabin boy comes to turn off the light, I think I will try to record the outline of my story here. Thanks to a very strict education at home since childhood, my studies lacked nothing, despite the fact that I lost my father at an early age. When I studied at the school in my former fief, and in the preparatory course for the university in Tokyo, and later in the Faculty of Law, the name Ota Toyotaro was always at the top of the list. Thus, no doubt, I brought some comfort to my mother who had found in me, her only child, the strength to go through life. At nineteen I received my degree and was praised for having achieved greater honor than had any other student since the founding of the univer-sity. I joined a government department and spent three pleasant years in Tokyo with my mother, whom I called up from the country. Being especially high in the estimation of the head of my department, I was then given orders to travel to Europe and study matters connected with my particular section. Stirred by the thought that I now had the opportunity to make my name and raise my family fortunes, I was not unduly sorry to leave even my mother, although she was over fifty. So it was that I left home far behind and arrived in Berlin. I had the vague hope of accomplishing great feats and was used to work-ing hard under pressure. But suddenly here I was, standing in the middle of this most modern of European capitals. My eyes were dazzled by its bril-liance, my mind was dazed by the riot of color. To translate Unter den Lin-den as “under the Bodhi tree” would suggest a quiet secluded spot. But just come and see the groups of men and women sauntering along the pave-ments that line each side of that great thoroughfare as it runs, straight as a die, through the city. It was still in the days when Wilhelm I would come to his window and gaze down upon his capital. The tall, broad-shouldered officers in their colorful dress uniform, and the attractive girls, their hair made up in the Parisian style, were everywhere a delight to the eye. Car-riages ran silently on asphalt roads. Just visible in the clear sky between the towering buildings were fountains cascading with the sound of heavy rain. Looking into the distance, one could see the statue of the goddess on the vic-tory column. She seemed to be floating halfway to heaven from the midst of the green trees on the other side of the Brandenburg Gate. All these myriad sights were gathered so close at hand that it was quite bewildering for the newcomer.”

 

 
Mori Ōgai (17 februari 1862 – 9 juli 1922)
Plaquette voor een hotel in Tokyo

 

De Spaanse dichter Gustavo Adolfo Bécquer werd op 17 februari 1836 in Sevilla geboren. Zie ook alle tags voor Gustavo Adolfo Bécquer op dit blog.

 

The Siren

A momentary indiscretion,
And the vision of your fluttering lids
Is burned forever in my mind
Like a dark spot, edged in fire,
For staring at the sun.

Now, wherever I look,
I’m haunted by those flaring pupils,
But it’s only your afterimage, not you,
Your sunspot eyes and nothing more.

Alone in my room, I stare
At the ceiling and try to forget,
But even when I sleep, I feel your phantom gaze,
Doe-eyed and fluttering.

I know there are things in the night
That call unwary dreamers to their doom.
Still, I am drawn to you,
To your eyes edged in fire,
Though where they lead I do not know.  

The viewless atoms of the air

The viewless atoms of the air
Around me palpitate and burn,
All heaven dissolves in gold, and earth
Quivers with new-found joy.
Floating on waves of harmony I hear
A stir of kisses, and a sweep of wings;
Mine eyelids close–“What pageant nears?”
“‘Tis Love that passes by!”

 

Vertaald door Walter Wykes

 

 
Gustavo Bécquer (17 februari 1836 – 22 december 1870)
Daniel Migueláñez alsGustavo Bécquer in het theaterstuk ‘El círculo de Hierro’, Madrid, 2018

 

De Duitse dichter en schrijver Georg Britting werd op 17 februari 1891 geboren in Regensburg. Zie ook alle tags voor Georg Britting op dit blog.

 

Frühling im Alpenvorland

Nun erblühen schon die Weidenzweige
Und der Mond war gestern rot umraucht
Und im Wald die aufgetauten Steige
Warten darauf, daß man sie gebraucht.

Dieses Licht! Wer fände leicht die Worte,
So es zu benennen, wie es ist?
Bergher kommts! Vom hochgelegnen Orte!
Schön zu sehen, wie es abwärts fließt,

Wie das Wasser rinnt aus einer Quelle,
Ihr vertrauend, stetig, ohne Hast,
Bis im Tal die letzte finstre Stelle
Hell wie Gold wird. Diese schämt sich fast.

 

Alt-neue Freudigkeit

Die Pappel steht. Man sieht es ihr nicht an,
Daß sie den Frühling spürt, und wie er tut!
Ein bißchen Grün ists, was sie zeigen kann.
Unsichtbar steigt in ihr das junge Blut.

Die Wolke geht. Ihr sieht mans eher an,
Daß sie es fühlt: nun rührt es sich mit Fleiß!
Weiß weht sie hin. Man denkt an einen Schwan
Auf blauem See – zerschmolzen ist sein Eis!

Es schmolz vor kurzem erst. Wer denkt noch dran?
So schnell ist das Vergessen? O der Zeit!
Nun streicht ein neuer Wind an uns heran.
Ein neuer der? Alt–neue Freudigkeit,

Die kommt und geht! Und schau die Pappel an!
Im Vorjahr war es mit ihr ebenso:
Erst kahl im März! Dann laubig! Und ein Mann!
Im grünen Kornhalm wispert schon das Stroh!

 

 
Georg Britting (7 februari 1891- 27 april 1964)

 

De Australische dichter Andrew Barton “Banjo” Paterson werd geboren op 17 februari 1864 in  Narambla in New South Wales. Zie ook alle tags voor Andrew Paterson op dit blog.

 

The Stockman

A bright sun and a loosened rein,
A whip whose pealing sound
Rings forth amid the forest trees
As merrily forth we bound
As merrily forth we bound, my boys,
And, by the dawn’s pale light,
Speed fearless on our horses true
From morn till starry night.

“Oh! for a tame and quiet herd,”
I hear some crawler cry;
But give to me the mountain mob
With the flash of their tameless eye
With the flash of their tameless eye, my boys,
As down the rugged spur
Dash the wild children of the woods,
And the horse that mocks at fear.

There’s mischief in you wide-horned steer,
There’s danger in you cow;
Then mount, my merry horsemen all,
The wild mob’s bolting now
The wild mob’s bolting now, my boys,
But ’twas never in their hides
To show the way to the well-trained nags
That are rattling by their sides.

Oh! ’tis jolly to follow the roving herd
Through the long, long summer day,
And camp at night by some lonely creek
When dies the golden ray.
Where the jackass laughs in the old gum tree,
And our quart-pot tea we sip;
The saddle was our childhood’s home,
Our heritage the whip.

 

 
Andrew Paterson (17 februari 1864 – 5 april 1941)  
Cover

 

De Amerikaanse schrijfster Margaret Truman werd geboren op 17 februari 1924 in Independence, Missouri. Zie ook alle tags voor Margaret Truman op dit blog.

Uit: The President’s House

“Perhaps the most intriguing White House denizens are the men and women who have worked beside presidents as their spokespersons or confidential advisers. More than anyone, they often shared the reflected glow of White House power. Not all of them were able to deal with it rationally or responsibly, though the vast majority have managed it. For many of them, the experience was more than a little harrowing–and in a few cases, fatal.
I am thinking of one of my most heartbreaking White House memories–the death of my father’s boyhood friend and press secretary, Charlie Ross. Charlie went through high school with Harry Truman and went on to become a top-ranked Washington, D.C., reporter for the St. Louis Post-Dispatch. When my father turned to him for help in 1945, Charlie gave up a comfortable salary and rational hours for the ordeal of a White House in which clocks and sensible schedules ceased to exist. Five exhausting years later, during the frantic early months of the Korean War, when newsmen besieged the White House twenty-four hours a day, Charlie Ross collapsed and died of a heart attack at his desk. A weeping Harry Truman said the country had lost a great public servant–and he had lost his best friend.
That memory leads us to another cadre of White House inhabitants, although many presidents and their families might be reluctant to bestow that title on them: the men and women of the media. They, too, participate in the aura of the White House–to the point where they sometimes act as if they run the place. I had a vivid reminder of this mind-set when I came to the White House to talk with Hillary Clinton in 1994 about my book in progress, First Ladies.
A badly misinformed White House policeman told me to enter the mansion through the press briefing room in the West Wing. The minute I stepped through the doorway, a half dozen reporters surrounded me. Why was I there? To advise Hillary on how to improve her performance as First Lady? What did I think of Hillary’s latest hairstyle? Should she hold more press conferences ^ la Eleanor Roosevelt, or fewer ^ la Bess Truman (who held none at all)? I smiled sweetly and said “No comment” to these attempts to get me to put my foot in my mouth.”

 


Margaret Truman (17 februari 1924 – 29 januari 2008)
Cover

 

De Britse schrijfster Ruth Rendell werd geboren als Ruth Grasemann in Londen op 17 februari 1930. Zie ook alle tags voor Ruth Rendell op dit blog.

Uit: Harm Done

“If she had been, well, a different sort of girl, Wexford wouldn’t have paid so much attention. If she had been more like her friends. He hesitated about the phrase he used even in his own mind, for he liked to keep to his personal brand of political correctness in his thoughts as well as his speech. Not to be absurd about it, not to use ridiculous expressions like intellectually challenged, but not to be insensitive either and call a girl such as Lizzie Cromwell mentally handicapped or retarded. Besides, she wasn’t either of those things, she could read and write, more or less, she had a certain measure of independence and went about on her own. In daylight, at any rate. But she wasn’t fit just the same to be left alone after dark on a lonely road. Come to that, what girl was?
So he thought she was dead. Murdered by someone. What he had seen of Colin Crowne he hadn’t much liked, but he had no reason to suspect him of killing his stepdaughter. True, some years before he married Debbie Cromwell, Crowne had been convicted of assault on a man outside a pub, and he had another conviction for taking and driving away — in other words, stealing — a car. But what did all that amount to? Not much. It was more likely that someone had stopped and offered Lizzie a lift.
“Would she accept a lift from a stranger?” Vine had asked Debbie Crowne.
“Sometimes it’s hard to make her like understand things,” Lizzie’s mother had said. “She’ll sort of say yes and no and smile — she smiles a lot, she’s a happy kid — but you don’t know if it’s like sunk in. Do you, Col?”
“I’ve told her never talk to strangers,” said Colin Crowne. “I’ve told her till I’m blue in the face, but what do I get? A smile and a nod and another smile, then she’ll just say something else, something loony, like the sun’s shining or what’s for tea.”
“Not loony, Col,” said the mother, obviously hurt.
“You know what I mean.”
So when she had been gone three nights and it was the morning of the third day, Colin Crowne and the neighbors on either side of the Crownes on the Muriel Campden Estate started searching for Lizzie. Wexford had already talked to her friends and the driver of the bus she should have been on but hadn’t been on, and Inspector Burden and Sergeant Vine had talked to dozens of motorists who used that road daily around about that time. When the rain became torrential, which happened at about four in the afternoon, they called off the search for that day, but they were set to begin again at first light. Taking DC Lynn Fancourt with him, Wexford went over to Puck Road for another talk with Colin and Debbie Crowne.”

 

 
Ruth Rendell (Londen, 17 februari 1930)
Cover

 

De Russische dichter en schrijver Fjodor Sologoeb  (eig. Fjodor Koezmitsj Teternikov) werd geboren in Sint-Petersburg op 17 februari 1863. Zie ook alle tags voor Fjodor Sologoeb op dit blog.

 

The Sacred World’s Unquestioned

The sacred world’s unquestioned Pharaoh –
I filled it with my spirit’s breath
And shall not ever have a hero
Nor in the heavens nor on earth.

I’ll hold in secret that I breed on
My own sacramental light;
And toil like slave, but for my freedom,
I call for darkness, peace and night.

 

I Composed These Rhythmical Sounds

I composed these rhythmical sounds
To make lesser the thrust of my soul,
And to draw the heart’s endless wounds,
In the sea where the silver strings roll,

To make sound, like nightingales’ ode,
My poor dream’s ever beautiful voice,
And to force the song’s smile from lips closed
And blazed on by long sadness and loss.

 

 
Fjodor Sologoeb (17 februari 1863 – 5 december 1927)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 17e februari ook mijn vorige blog van vandaag.

Pêr-Jakez Helias, Georg Weerth, Friedrich Klinger, Louisa Lawson, Max Schneckenburger, Maria Rossetti

De Franse dichter, schrijver en acteur Pêr-Jakez Helias werd geboren op 17 februari 1914 in Pouldreuzig, Penn-ar-Bed. Zie ook alle tags voor Pêr-Jakez Helias op dit blog.

Uit: Le cheval d’orguei

« Il ne dira pas un mot de plus. Le voilà parti pour les champs sans tourner la tête car il sait que je vais me mettre en campagne. Je commence par examiner de près le bâton à bouillie qui est dressé dans le coin de l’âtre. Il a une queue pour le tenir et une tête (bout) pour remuer la pâte. Serait-ce lui ? Mais grand-père n’avait qu’à le prendre. Et d’ailleurs il n’y en a qu’un. Comment serait-il plus facile d’en trouver deux ? Je m’en vais dans l’appentis. Là, il y a des bêches, des pelles, des râteaux, des fourches, des pioches, tous emmanchés. Un manche n’a qu’un bout puisque l’autre est pris par le fer et l’outil. Mais un manche peut-il passer pour un bâton ? Je prends sur moi de répondre non. Dix minutes plus tard, je remonte le sentier qui borde le Champ du Recteur, je descends dans les prairies. Sur tous les talus, il y a des douzaines de rameaux qui attendent de devenir bâtons. Tenez, ces deux-là qui ont l’air d’êtres frères ou soeurs. Dans ma tête, je les vois coupés, mais ils ont quatre bouts à eux deux. Alors je reviens vers la maison pour regarder aller les choses. Je laisse le soleil tirer le jour derrière lui. Certes, je n’ai pas moins de courage qu’un autre. Les bâtons qui n’ont qu’un seul bout chacun, je suis prêt à franchir toutes les limites de mes six ans et demi pour mettre la main dessus. Mais je sais déjà que si je ne les trouve pas avant ce soir, grand-père les aura trouvés lui-même. Et j’éprouve un étrange plaisir à savourer mon échec en escomptant ma surprise quand le vieil homme m’apportera la « clé du château ». C’est ainsi qu’il appelle la solution des embrouilles qui nous cernent de toutes parts pendant tout le temps que nous avons les yeux ouverts. Lui, cette clé, il la trouve à tous les coups. Justement, le voilà qui revient du champ de Méot. A son pas, comme d’habitude, et le chapeau ramené sur les sourcils parce que le couchant, ce soir, est rouge-braise, trop rouge pour les yeux bleus qu’il a. Il manie un bâton qui lui sert, de temps à autre, à aider une jambe gauche devenue paresseuse à force d’aller. Un seul bâton, pas deux, sinon je jurerais qu’il a trouvé ce qui lui manquait. Car ce bâton n’est pas celui qu’il a pris pour partir. Des bâtons, grand-père en a plus de sept de sa fabrication, sans compter la canne du dimanche pour aller à la messe et qui a été achetée en magasin, s’il vous plaît. »

 

 
Pêr-Jakez Helias (17 februari 1914 – 13 augustus 1995)

 

De Duitse dichter en schrijver Georg Weerth werd geboren op 17 februari 1822 in Detmold. Zie ook alle tags voor Georg Weerth op dit blog.

 

Herüber zog eine schwarze Nacht

Herüber zog eine schwarze Nacht
Die Föhren rauschten im Sturme;
Es hat das Wetter eild zerkracht
Die Kirche mit ihrem Turme.

Zerschmettert das Kreuz; zerdrückt den Altar;
Zermalmt das Gebein in den Särgen –
Die gotischen Bögen wälzen sich
Donnernd hinab von den Bergen.

Zum Dorfe stürzt sich Turm und Chor
Als wie zu einem Grabe –
Da fährt entsetzt vom Lager empor
Und spricht zur Mutter der Knabe:

“Ach Mutter, mir träumte ein Traum so schwer,
Das hat den Schlaf mir verdorben.
Ach Mutter, mir träumte, soeben wär´
Der liebe Herr Gott gestorben.”

 

Der arme Tom

Es sprach der Tod zum armen Tom:
“Armer Tom, komm, o komm,
Komm hinab ins kühle Grab,
Komm, Tom, komm hinab!

Sei nur getrost und fasse Mut,
Armer Tom, bin dir gut.
Komm, ich bringe dich zur Ruh,
Komm, Tom, ich deck dich zu!

Ich deck dich zu mit Blumen fein,
Armer Tom; alle Pein
Sollst du nun vergessen, Tom,
Komm, Tom, komm, o komm,

O komm, dieweil dein Bett gemacht!” –
Durch die Nacht klang es sacht,
Klang es also wundersam:
“Komm, Tom!” – bis Tom kam.

 


Georg Weerth (17 februari 1822 – 30 juli 1856)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Friedrich Maximilian Klinger werd geboren op 17 februari 1752 in Frankfurt am Main. Zie ook alle tags voor Friedrich Klinger op dit blog.

Uit: Faust’s Leben, Taten und Höllenfahrt

„In seiner Lage schien ihm der kürzeste und bequemste Weg zum Glück und Ruhm die Wissenschaften zu sein; doch kaum hatte er ihren Zauber gekostet, als der heftigste Durst nach Wahrheit in seiner Seele entbrannte. Jeder, der diese Sirenen kennt, und ihnen ihren betrügrischen Gesang abgelernt hat, fühlt (wenn er die Wissenschaften nicht als Handwerk treibt) ohne mein Erinnern, daß ihm sein Zweck, diesen brennenden Durst zu stillen, entwischen mußte. Nach langem Herumtaumeln in diesem Labyrinthe waren seine Ernte: Zweifel, Unwille über die Kurzsichtigkeit des Menschen, Mißmut und Murren gegen den, der ihn geschaffen, das Licht zu ahnden, ohne die dicke Finsternis durchbrechen zu können. Noch wäre er glücklich gewesen, hätte er mit diesen Empfindungen allein zu kämpfen gehabt; da aber das Lesen der Weisen und Dichter tausend neue Bedürfnisse in seiner Seele erweckte, und seine nun beflügelte und zugekünstelte Einbildungskraft die reizenden Gegenstände des Genusses, die Ansehen und Gold allein verschaffen können, unablässig vor seine Augen zauberte, so rann sein Blut wie Feuer in seinen Adern, und seine übrigen Fähigkeiten wurden bald von diesem Gefühl allein verschlungen. Durch die merkwürdige Erfindung der Buchdruckerei glaubte er sich endlich, die Tore zum Reichtum, Ruhm und Genuß aufgesprengt zu haben. Er hatte sein ganzes Vermögen darauf gewandt, sie zur Vollkommenheit zu bringen, und trat nun vor die Menschen mit seiner Entdeckung; aber ihre Laulichkeit und Kälte überzeugten ihn bald, daß er, der größte Erfinder seines Jahrhunderts, mit seinem jungen Weibe und seinen Kindern Hungers sterben könnte, wenn er nichts anders zu treiben wüßte. Von dieser stolzen Hoffnung so tief herabgesunken, gedrückt von einer schweren Schuldenlast, die er sich durch leichtsinnige Lebensart, übertriebene Freigebigkeit, unvorsichtige Bürgschaften und Unterstützung falscher Freunde auf den Hals gezogen, warf er einen Blick auf die Menschen, sein Groll färbte ihn schwarz, sein häusliches Band, da er seine Familie nicht mehr zu erhalten wußte, ward ihm zur Last, und er fing für immer an zu glauben, daß die Gerechtigkeit nicht den Vorsitz bei der Austeilung des Glücks der Menschen habe. Er nagte an dem Gedanken: wie und woher es käme, daß der fähige Kopf und der edle Mann überall unterdrückt, vernachlässigt sei, im Elende schmachten während der Schelm und der Dummkopf reich, glücklich und angesehen wären. So leicht nun Weisen und Prediger diesen Zweifel zu heben wissen, so erbittert er gleichwohl, da sie nur zu dem Verstande reden, und das Gefühl durch die tägliche Erfahrung verwundet wird, das Herz des Stolzen, und schlägt den Sanftern nieder. Zu den erstern gehörte Faust. Von diesem Augenblick strebte sein gekränkter Geist, den verschlungenen Knäuel aufzuwickeln, über dessen Auflösung so viele Tausende die Ruhe und das Glück ihres Lebens umsonst verloren haben.“

 

 
Friedrich Maximilian Klinger (17 februari 1752 – 25 februari 1831)

 

De Australische dichteres, schrijfster, uitgeefster en suffragette Louisa Lawson werd geboren op 17 februari 1848 in Mudgee, New South Wales. Zie ook alle tags voor Louisa Lawson op dit blog.

 

To A Bird

Bright little warbler of the air.
The world to thee I ween is fair,
And free thy life from shade of care,
So gaily dost thou sing.
While from thy happy throat are sent,
Those floods of song in ravishment,
Thou shamest me without intent,
Sad mourner that I be.
But birdie dear, didst thou but see
The world as it appears to me ;
Then ‘pretty,’ ‘pretty,’ might not be
The burden of thy song.
To one who knows not grief or care,
I doubt me not the world is fair,
And ‘pretty,’ ‘pretty’ everywhere
As thou dost iterate.
But oh ! could I like thee arise,
And wing my way toward the skies ;
Not here mid human miseries
One moment would I dwell.
But once released from bonds of clay,
I’d upward soar till thy sweet lay
Did in the distance melt away
Amidst an awful space.
I d pause not till through shining breach,
I’d catch in song that seraphs teach,
Notes only angel voices reach,
Where my loved ones are gone.
Ah, birdie ! were it thine to know,
The grief that makes my sad tears flew,
Thou couldst not sweetly warble so
Thy little heart would break.

 

 
Louisa Lawson (17 februari 1848 – 12 augustus 1920)

 

De  Duitse dichter Max Schneckenburger werd geboren op 17 februari 1819 in Talheim bij Tuttlingen. Zie ook alle tags voor Max Schneckenburger op dit blog.

 

La garde au Rhin (Fragment)

Comme un tonnerre fuse un cri,
Comme une vague et un défi :
« Au Rhin, au Rhin, au Rhin all’mand !
Qui veut le garder maintenant? »
Toi ma patrie, non, ne crains rien,
Ferme se tient la garde au Rhin !

Le cri par la campagne va et court ;
L’œil brille, car il fait le tour.
Oui, l’Allemand fidèle et fort,
Défend son saint pays d’abord.
Toi ma patrie, non, ne crains rien,
Ferme se tient la garde au Rhin !

 

 
Max Schneckenburger (17 februari 1819 – 3 mei 1849)

 

De Engelse schrijfster  Maria Francesca Rossetti werd geboren in Londen op 17 februari 1827. Zie ook alle tags voor Maria Rossetti op dit blog.

Uit: A Shadow Of Dante

“…but the fall of Lucifer at once produced the one and pre-pared the other, convulsing and inverting the world which God had made. The rebel Seraph fell headlong from Heaven directly above the Western hemisphere, till then a continent, in whose midst was Eden ; and Earth, in the twofold horror of his sight and presence, underwent a two-fold change. First, to veil her face, she brought in upon herself the vast floods of the Eastern Sea-hemisphere, trans-ferring to their place all her dry land, save Eden, which thus was left insulated in mid-Ocean. And secondly, to escape his contact, as he sank and sank through her sur-face, through her bowels, till the middle of his colossal frame, having reached the centre of gravity, remained there fixed from the sheer physical impossibility of sinking any lower, she caused a vast mass of her internal substance to flee before his face ; and leaving eternally void the space it once had occupied to form the inverted pit-cone of Hell, she heaved it up directly under Eden, amid the new waste of waters, to form the towering mountain-cone on whose peak the Terrestrial Paradise should thenceforth to the end of Time sit far .above all elemental strife, and whose sides should, after the Redemption of Man, furnish the Purgatorial stair whereby his foot might aspire once more to tread, his eye to contemplate, his regained inheritance. Thus two Elements, Earth and Water, hemispherically divided, constitute the Sphere which forms the innermost and immoveable kernel of the Dantesque Universe. It is enveloped by the Sphere of Air, subject to the variations of heat and cold, rain and drought, wind and tempest, and reaching up to that particular point of the Western Mountain where the Ante-Purgatory ends, and the Gate of S. Peter admits holy but still imperfect souls to Purgatory proper, which being situated within the Sphere of Fire or 2Ether, is secure from atmospheric change. Beyond this highest elemental region lie the Nine Heavens, each alike a hollow revolving sphere, enclosing and enclosed. The First Heaven is of the Moon, the Second of Mercury, the Third of Venus, the Fourth of the Sun (in Dante’s time regarded as a planet), the Fifth of Mars, the Sixth of Jupiter, the Seventh of Saturn, the Eighth of the Fixed Stars ; the Ninth is the Starless Crystalline Heaven or Primum Mobile, which, itself the most rapid of all in its revolutions, is the root of Time and Change throughout Creation, and the source and measure of the gradually slackening movement of all the Heavens within it. Without it is the Tenth Heaven, the motionless boundless Empyrean, the special dwelling-place of the Most High God, and the eternal home of His Saints.”

 

 
Maria Rossetti (17 februari 1827 – 24 november 1876)
Portret door Constantin Daniel Rosenthal

De Bergrede (Nicolaas Beets)

Bij de zesde zondag door het jaar

 


De bergrede door Cosimo Rosselli, 1481

 

De bergrede
Matth. V. VI. VII.

I.
Daaglijks om Hem heen gegroept,
Volgen velen Jezus gangen,
Die naar licht en troost verlangen,
En wier hart om waarheid roept.

Daaglijks meerdert hun getal.
Heden, op een berg geklommen,
Overziet zijn oog de drommen,
Die zijn taal verkwikken zal.

Maar, wanneer Hij nederziet
Om en rond naar alle zijden,
Merkt zijn oog des werelds blijden,
Merkt het ’s werelds rijken niet.

Wie in droefheid zit en weent,
Wie het hoofd mistroostig bukte,
Wie een last de schoudren drukte:
Zulken ziet Hij hier vereend.

Armen in ’t gehavend kleed;
Zij, die dikmaals, in hun dagen,
Dorst en honger moesten dragen,
Of in ’t hart een wrijtend leed.

Van des Heeren lief gelaat
Blinkt een straal van troost hun tegen;
’t Is een voorproef van den zegen,
Waar hun smart in overgaat.

Hoort Hem, daar hij zalig prijst
Allen, die gelaten treuren,
En de hoofden opwaarts beuren,
Daar Hij hun den hemel wijst.

Zalig, die in hongersnood
En in dorst geloovig bleven;
Boven ieder leed verheven,
Wacht hun ’t eeuwig levensbrood.

Zalig, wie, op ’t slinksche pad,
Zich geen rijkdom wou verwerven;
Want hij zal dat betere erven,
Dat hem God beschoren had.

En zoo leert de Heiland voort.
Luistrende aan zijn voet gezeten,
Heeft de schaar haar leed vergeten,
En verzaadt zich aan zijn woord.

 


Nicolaas Beets (13 september 1814 – 13 maart 1903)
Gezicht op Haarlem met de Bakenesserkerk door Petrus Gerardus Vertin en Charles Rochussen, ca. 1877-1878. Nicolaas Beets werd in Haarlem geboren.

 

Zie voor de schrijvers van de 16e februari ook mijn drie volgende blogs van vandaag.