Stefan Hertmans, Octavio Paz, Asis Aynan, Martijn Teerlinck, Marga Minco, Enrique Vila-Matas

De Vlaamse dichter, schrijver en essayist Stefan Hertmans werd geboren in Gent op 31 maart 1951. Zie ook alle tags voor Stefan Hertmans op dit blog.

Uit: De bekeerlinge

“Wanneer de twee nog een paar honderd meter dichterbij zijn gekomen, zie ik dat de man met een ruwe houten stok loopt. De vrouw hinkt, het lopen valt haar zichtbaar zwaar. Ze zien er beiden afgepeigerd uit. Heeft de vrouw haar voet verzwikt op een van de ruwe paden op de hoogten of heeft ze pijn door het schuren van haar schoeisel en de lange, zware dagmarsen? Ik stel de verrekijker bij en merk nu ook dat ze hoogzwanger is. De man draagt een ruime boezeroen en hij heeft een primitief soort hoed op zijn hoofd. Soms helpt hij de vrouw over iets heen te stappen door haar bij de elleboog te nemen. Een tweede man met een grote zak op zijn rug doemt achter hen op. Hij volgt in hun voetspoor en leidt een muilezel met zich mee. Hoe vroeg zijn ze opgestaan vanochtend? Zijn ze door de kou gewekt onder een boom? Werden ze wakker in een herberg? In de weidse stilte van de lenteochtend zingen nog de nachtegalen in de struiken bij de rivier. Je kunt ze tot hier horen; ze slaken melodieuze, krankzinnige gilletjes. Wanneer de zon helemaal boven de heuvel staat, zeilt een uil geruisloos over de kromme eiken en verdwijnt tot de volgende avond. Tijdeloze rust; het verre janken van een wolfshond; de koekoek die monotoon roepend over de eenzame bossen bij Saint-Jean fladdert. Het landschap geurt hemels in de vroege uren, het ademt een bovenaardse schoonheid. Op deze lenteochtend staan alle irissen open, de wilde kerselaar bloeit, de rozemarijn staat vol kleine felle bloemen, het aroma van tijm komt op met de warmte van de dauw. Warmte van de dauw, Hamoutal: de Joodse roepnaam van de vrouw schiet mij door het hoofd. Ik weet wie ze zijn. Ik weet voor wie ze op de vlucht zijn.  Ik zou hen beiden hier in huis welkom willen heten, hen vergasten op iets hartverwarmends dat zij wellicht nog niet kennen, bijvoorbeeld een kopje koffie. Waar moeten ze wonen, nu hun huis al duizend jaar niet meer bestaat en het middeleeuwse deel van het dorp onder gras en heesters verdwenen is? Binnen luttele ogenblikken kan de eerste auto hun een hartstilstand bezorgen van schrik, waardoor de jonge vrouw misschien te vroeg gaat bevallen. Het koppel strompelt nu mijn dorp binnen. Ik schiet wakker uit de dagdroom. Ik sluit het raam, ontsteek de haard voor de frisse ochtenduren, ga koffiezetten. Nu en dan voel ik de dwaze drang om aan het raam te kijken. Zonnevlekken schuiven over de oude vloertegels; het is een lege, stille dag. *Dit dorp heette ooit de berg van Jupiter – Mons Jovis. Aansluitend op de neolithische bewoning in de grotten verderop, werden hier lang voor het begin van de jaartelling de eerste ruwe stenen op elkaar gestapeld. Het beeld verliest zich in de nacht van de tijd, maar het blijft voelbaar in de oudste huizen van het tot puin vervallen, hoger gelegen dorp. In de oude kapel op de rand van het ravijn werd ooit een steen met Latijnse inscripties gevonden, gewijd aan Mars Nabelcus, een godheid die de Romeinen in deze streek vereerden.”

 

 
Stefan Hertmans (Gent, 31 maart 1951)

 

De Mexicaanse schrijver, dichter, en diplomaat Octavio Paz werd geboren op 31 maart 1914 in Mixcoac, tegenwoordig een deel van Mexico-stad. Zie ook alle tags voor Octavio Paz op dit blog.

Uit: The Labyrinth of Solitude (Vertaald door Lysander Kemp)

“All of us, at some moment, have had a vision of our existence as something unique, untransferable and very precious. This revelation almost always takes place during adolescence. Self-discovery is above all the realization that we are alone: it is the opening of an impalpable, transparent wall — that of our consciousness — between the world and ourselves. It is true that we sense our aloneness almost as soon as we are bom, but children and adults can transcend their solitude and forget themselves in games or work. The adolescent, however, vacillates between infancy and youth, halting for a moment before the infinite richness of the world. He is astonished at the fact of his being, and this astonishment leads to reflection: as he leans over the river of his consciousness, he asks himself if the face that appears there, disfigured by the water, is his own. The singularity of his being, which is pure sensation in children, becomes a problem and a question.
Much the same thing happens to nations and peoples at a certain critical moment in their development. They ask themselves: What are we., and how can we fulfill our obligations to ourselv as we are? The answers we give to these questi ons are oft enbebed by history, perhaps because wha t is called the “genius of a people” is only a set of reactions to a given stimulus. The answers differ in different situations, and the national character, which was thought to be immutable, changes with them. Despite the often illusory nature of essays on the psychology of a nation, it seems to me there is something revealing in the insistence with which a peop le will qu estion itself during certain periods of its growth. To become aware of our history is to become aware of our singularity. It is a moment of reflective repose before we devote ourselves to. action-again. “When we dream that we are dreaming,” Novalis wrote, “the moment of awaking is at hand.”

 


Octavio Paz (31 maart 1914 – 19 april 1998)
Cover Nederlandse uitgave

 

De Nederlandse schrijver Asis Aynan werd geboren in Haarlem op 31 maart 1980. Zie ook alle tags voor Asis Aynan op dit blog.

Uit: Gebed zonder eind

“De grote tatoeëerder met lange haren zette de inktnaald in mijn vlees. Hij bracht dezelfde tatoeages als die van mijn moeder aan, maar dan op een andere plek. Mijn moeder heeft ze in haar gezicht.
Een paar jaar geleden hoorde ik de tattooman op de radio over de Berbertatoeage spreken. Hij wist er zo veel van af. Ik, Berber, niets. Toen werd ik onrustig. Het was een onrust die ik goed kende.
De tatoeëerder vroeg ik zijn kennis over de Berbertattoo op papier te zetten. Het werd geen kattebelletje, maar een document van tientallen pagina’s.
De man met inktpen was klaar met zijn kunstwerk en lachte zijn zilveren voortanden bloot – die mijn moeder ook ooit had – de glinsterpilaren waar de eigenzinnigheid op steunt. Hij gaf mij een ferme klap op mijn andere schouder. Het vriendschappelijke gebaar dat mij op weg stuurde om mijn eigen pagina’s op te tekenen.
***

Toen de televisie mij een aantal jaar geleden benaderde voor de literaire documentaireserie Nieuwkomers wilde ik een geldbedrag vragen. Maar ik deinsde ervoor terug om ongepaste vragen stellen. Daarom vroeg ik bij wijze van tegenprestatie een kopie van Vpro laat op de avond na een korte wandeling, waarin de Marokkaans-Amerikaanse kunstenaar Paul Bowles twee jaar voor zijn overlijden werd geïnterviewd.
Als er iemand door innerlijke onrust werd gedreven, was het schrijver, dichter, componist, fotograaf, verzamelaar, vertaler, ontdekkingsreiziger en kifroker Paul Bowles wel. In het programma vertelt een broze Bowles, op bed in een dikke kamerjas met servet om zijn hals geknoopt, over zijn ervaringen in de woestijn; de plek waar niets is, behalve de stilte, de ultieme rust.
De Libische schrijver Ibrahim al-Koni beschrijft de zandvlaktes met blauw plafond als de wereld waar de echte vrijheid zich bevindt, namelijk: de dood. Wie de dood wil ontmoeten en die dag nog veilig naar huis wil, gaat naar de Sahara. Maar wie te lang in de onbewoonbare landstreek blijft, loopt volgens Paul Bowles de kans op le baptême de la solitude, het doopsel van de eenzaamheid. Een proces dat je blijvend verandert. Iets wat de Marokkaanse-Amerikaan is overkomen.
Het is eenvoudig om erachter te komen wat de gevolgen zijn van Bowles’ woestijndoop. Hij schreef eerst breed opgezette romans, maar naarmate de tijd verstreek goot hij zijn literaire hersenspinsels in korte verhalen. Het ging van de gaffel in de greep, want op een gegeven moment waren er geen verhalen meer, de woorden waren opgedroogd en het werd stil, net zo leeg, droog en verstild als de woestijnvlaktes.”

 

 
Asis Aynan (Haarlem, 31 maart 1980)
Cover

 

De Vlaamse dichter en muzikant MartijnTeerlinck werd geboren op 31 maart 1987 in Lendelede. Zie ook alle tags voor Martijn Teerlinck op dit blog.

 

Vanuit de mozeswolk

vanuit de mozeswolk
bereikte mij
het toevluchts-
woord

ochtend

daarin hervond ik jou

ontvelde
gespletene

borstkas-
achtige

in jouw lijn van witte as
druk ik mijn vinger af

zo bezaai ik
mijn verdoofde

niethuid

en het hartland
klopt mij toe

nacht nacht nacht

 

 
Martijn Teerlinck (31 maart 1987 – 10 december 2013)

 

De Nederlandse schrijfster en journaliste Marga Minco, pseudoniem van Sara Minco, werd geboren in Ginneken op 31 maart 1920. Zie ook alle tags voor Marga Minco op dit blog.

Uit: Het bittere kruid. Zes fragmenten uit een kleine kroniek

“Vanuit het raam van mijn kamer zag ik in de verte mijn vader aankomen. Sinds enige weken was ik uit het ziekenhuis. Wel moest ik nog een paar uur per dag rusten, maar ik was geheel hersteld.
Meer dan deze straat kende ik van Amersfoort nog niet. Het was een stille buitenwijk met nieuwe, twee aan twee gebouwde huizen, omringd door tuinen. Mijn vader liep met korte, stevige passen en nam met een zwierig gebaar zijn hoed af voor een vrouw, die in haar voortuin bloemen stond te plukken. Zij scheen iets tegen hem te zeggen, want hij hield even zijn pas in. Toen hij al vlak bij huis was zag ik dat hij een pakje in zijn hand hield. Een bruin pakje. Ik ging naar beneden, stak mijn hoofd om de huiskamerdeur en riep:
‘Daar komt vader met een pakje’.
‘Wat zit er in?’ vroeg ik bij de voordeur.
‘Waarin?’, vroeg mijn vader, die rustig jas en hoed ophing. Hij had het pakje even op de kapstok gelegd.
‘Nou’, zei ik ongeduldig, ‘in dat pakje, dat je bij je hebt?’.
‘Je zult het wel zien’, zei hij. ‘Kom maar’.
Ik volgde hem naar binnen. Daar legde hij het pakje op tafel, terwijl iedereen er nieuwsgierig naar keek. Er zat een touwtje omheen, waarvan hij eerst geduldig de knopen lospeuterde. Daarna vouwde hij het papier open. Het waren de sterren.
‘Ik heb er voor ons allemaal wat meegebracht’, zei hij, ‘dan kunnen jullie ze op al je jassen naaien’.
Mijn moeder nam er een uit het pakje en bekeek die aandachtig. ‘Ik zal eens zien of ik gele zij in huis heb’, zei ze. ‘’t Is oranje’, zei ik, ‘je moet er oranje garen voor gebruiken’.
‘Het lijkt mij beter’, zei Lotte, de vrouw van mijn broer, ‘om garen in de kleur van je mantel te nemen’.

 

 
Marga Minco (Ginneken, 31 maart 1920)
Ginneken (Breda)

 

De Spaanse schrijver Enrique Vila-Matas werd geboren in Barcelona op 31 maart 1948. Zie ook alle tags voor Enrique Vila-Matas op dit blog.

Uit: Because She Never Asked (Vertaald door Valerie Miles)

“She was an attractive girl, after all, if slightly lumbering. She seemed a little uncomfortable in her body, considering herself overly tall, especially when compared with Sophie Calle. As a result, she tended to slouch, trying to adjust her height to something closer to that of her beloved artist. Slouching was a silly thing to do though, and in fact eventually it became detrimental. Honestly, how ridiculous to create such a problem out of being tall. Rita could be seen talking to the young people in the neighborhood, slouching something dreadful, but she began receding further into herself and her once-secret (now conspicuous) adoration of Sophie Calle. The whole neighborhood loved Rita, and she loved the whole neighborhood and no one in particular. Yet slowly but surely, she grew more aloof and ever more quiet. She overcame her reticence only on certain occasions when she was at home alone or with some suitor. Then she’d whisper in a slightly urbane, well-mannered fashion: “What a bore,” before returning to her melancholy state.
The day Rita turned thirty rolled around almost without her noticing, and she realized that she had become the best Sophie Calle imitator in the world. Her devotion had started early on. One day, completely by coincidence, she had come across the first newspaper article ever to mention Sophie Calle. She was immediately enthralled, certainly more than anyone else was. She took note of how much they resembled each other and was captivated by the strange work of this artist who had been born in Paris, just like her, and Rita made up her mind right then and there to begin imitating her, and perhaps in this humble way, to also fill the void in her own life. By the time she turned thirty-five, Rita had secretly become the very picture of Sophie Calle. Rita hadn’t found a boyfriend, and had rejected all her suitors. The day she turned forty, she could be seen in her living room next to a large bouquet of flowers. “Look,” she said with an expression of utter chagrin, “I still have suitors.” A few months later, she moved out of her place on Rue de Marseille, returning only to exhibit her wall novels. She had three more shows, and the last was a series of photographs telling the story of a woman holding a camera and trailing a series of strangers, unnoticed by them. Turning down one suitor after another, Rita could be heard saying, “What a bore,” over and over again.”

 

 
Enrique Vila-Matas (Barcelona, 31 maart 1948)

 

Zie voor de schrijvers van de 31e maart ook mijn twee vorige blogs van vandaag.

Rob Boudestein, Kornej Tsjoekovski, Andrew Lang, Nichita Stănescu, Hartmut Lange, Marge Piercy

De Nederlandse dichter Rob Boudestein werd geboren op 31 maart 1947 in Den Haag. Zie ook alle tags voor Rob Boudestein op dit blog.

 

4 Staatslieden: Kuyper

Een manisch depressieve schriftgeleerde,
geducht om zijn immense diarree
van woorden. Hij schiep VU en ARP
en was de hoofdman der gereformeerden.

De in zijn kring afgodisch haast vereerde
werd Kamerlid, was vier jaar lang premier,
verloor daarna; er kwam geen Kuyper II.
Ook later niet omdat het tij toen keerde.

De krant ‘Het Volk’ onthulde een schandaal.
Door lintjeshandel en een roomse snol,
bekwaam in ‘de perversiteit suceeren’

(bedoeld wordt hier bevrediging, oraal),
was het gedaan met Kuyper’s heldenrol;
hij trok zich terug en zou niet meer regeren.

 

 
Rob Boudestein (Den Haag, 31 maart 1947)
Den Haag

 

De Russische essayist, criticus en schrijver Kornej Ivanovitsj Tsjoekovski werd geboren in Sint-Petersburg op 31 maart 1882. Zie ook alle tags voor Kornej Tsjoekovski op dit blog.

 

Crocodile (Fragment)
(an old tale)

Meets Crocodile:
“Anyone I have not forgotten,
And for each of you
I have gifts in store!
Lev –
Halva,
The monkey –
Gingerbread,
Eagle –
Candy,
The Hippo –
Books,
Buffalo – rod,
The ostrich – pipe,
The elephant – candy,
And the Elephant – gun…”

Only Tohoshinki,
Only Konoshenko
Not presented
Crocodile
Anything.

Cry Totosha with Cocosa:
“Daddy, you are so bad!
Even for stupid Sheep
Do you have candy.
We don’t someone else,
We are your children, family,
So why, why
Do we not brought anything?”

Smiled, laughed Crocodile:
“No, cubs, I don’t forgot:
Here’s a Christmas tree scented, green,
From far from Russia brought,
All wonderful hung with toys,
Gilded nuts, crackers.
That candle we are on the Christmas tree will light,
That song we sing Christmas tree:
“Man you served to kids
Serve now and us and us and us!”

 

 
Kornej Tsjoekovski (31 maart 1882 – 28 oktober 1969)
Hier met Alexander Blok (links)

 

De Schotse dichter, schrijver en journalist Andrew Lang werd geboren op 31 maart 1844 in Selkirk. Zie ook alle tags voor Andrew Lang op dit blog.

 

Robin Hood And The Monk (Fragment)

In somer when the shawes be sheyne,
And leves be large and longe,
Hit is full mery in feyre foreste
To here the foulys song.

To se the dere draw to the dale,
And leve the hilles hee,
And shadow hem in the leves grene,
Vndur the grene-wode tre.

Hit befell on Whitsontide,
Erly in a may mornyng,
The son vp fayre can shyne,
And the briddis mery can syng.

‘This is a mery mornyng,’ seid Litulle Johne,
‘Be hym that dyed on tre;
A more mery man than I am one
Lyves not in Cristiante.’

‘Pluk vp thi hert, my dere mayster,’
Litulle Johne can sey,
‘And thynk hit is a fulle fayre tyme
In a mornynge of may.’

‘Ze on thynge greves me,’ seid Robyne,
‘And does my hert mych woo,
That I may not so solem day
To mas nor matyns goo.

 

 
Andrew Lang (31 maart 1844 – 20 juli 1912)
Portret door Sir William Blake Richmond, 1855

 

De Roemeense dichter en essayist Nichita Stănescu werd geboren op 31 maart 1933 in Ploieşti. Zie ook alle tags voor Nichita Stănescu op dit blog.

 

Distance

Distance is the cog wheel
on the haunted axle of my hearing,
grinding fine the deadened mind
of that unborn god
waiting to be caught
by the earth’s blue speed,
and carrying in a handled urn
the plucked heart – ours,
it’s beating, it’s heard, it’s beating, it’s heard,
a sphere in wild growth –
the roads are wet with tears,
memory frail and elastic,
a sling for stones, a gondola
drowned in childlike Venices,
a tooth yanked from the cells with a string –
down the empty socket of Vesuvius. And you exist.

 

The Hieroglyph

What loneliness
to find no meaning
when there is a meaning

And what loneliness
to be blind in the full light of day, –
and deaf, what loneliness,
amidst the swelling of a song

But not to understand
when there is no meaning,
and to be blind in the middle of the night,
and deaf when silence is complete, –
oh, loneliness within loneliness!

 

 
Nichita Stănescu (31 maart 1933 – 13 december 1983)

 

De Duitse schrijver Hartmut Lange werd geboren op 31 maart 1937 in Berlijn. Zie ook alle tags voor Hartmut Lange op dit blog.

Uit: Das Konzert

„Zuletzt erschien Liebermann, hüstelte verlegen, sprach davon, daß die Philharmonie einer belagerten Festung glich, wollte wieder fort, aber seine Blicke auf Frau Altenschul und die Unmißverständlichkeit, mit der er ihr seinen Arm bot, um sie endlich, es war höchste Zeit, in die gemeinsame Loge zu führen, blieben ohne Erfolg. Sie machte sich Sorgen, ob Lewanski für seinen Auftritt in angemessener Weise gekleidet sein würde, und sie wollte partout, daß er den weißen Seidenschal lose um den Kragen legen und damit seinem Auftritt das allzu Feierliche nehmen sollte.
Über den Rest, versicherte sie, müsse man sich keine Gedanken machen, und sie zitierte als unumstößlichen Beweis eine Nachricht, die ihr Lewanski vor ein paar Tagen hatte zukommen lassen:
»Liebe, verehrte Freundin, denken Sie nicht, ich sei undankbar oder ich hätte es bereut, in Ihrer Nähe wieder seßhaft zu werden. Ich weiß, wie sehr Sie mich lieben, ich bewundere Ihre Hartnäckigkeit, mit der Sie unser aller Schicksal rückgängig machen wollen. Ich spiele Beethoven, immer nur Beethoven, und ich kann Ihnen sagen, daß ich voller Zuversicht bin.«
In der Tür, aber so, daß er mit seinem Rücken die Wand des Korridors fast berührte, stand Schulze-Bethmann.
Er wollte offenbar etwas sagen, fand aber keine Gelegenheit, und man wunderte sich, daß er, der sonst in fast unhöflicher Weise zurückhaltend war, derart im Wege stand, und Liebermann hatte Mühe, an ihm vorbeizukommen, als er mit den Worten: »Gut, dann werde ich das Schauspiel allein genießen« die Garderobe verlassen wollte.
»Wir werden Nachbarn sein«, sagte Schulze-Bethmann, »und ich habe einen Gast mitgebracht, der Sie durchaus nicht erschrecken soll.«
»Was meinen Sie?« fragte Frau Altenschul, die immer bereit war, eine gewisse Gereiztheit, die sie beim Anblick Schulze-Bethmanns überkam, nicht zu unterdrücken.
»Da es, wie ich höre, ein Auferstehungskonzert werden soll«, sagte Schulze-Bethmann, »sollte man auch den Gedanken an eine Versöhnung nicht außer acht lassen.«
»Das ist doch selbstverständlich«, sagte Frau Altenschul.“

 

 
Hartmut Lange (Berlijn, 31 maart 1937)
Cover

 

De Amerikaanse schrijfster en feministe Marge Piercy werd geboren op 31 maart 1936 in Detroit. Zie ook alle tags voor Marge Piercy op dit blog.

 

Season of skinny candles

A row of tall skinny candles burns
quickly into the night
air, the shames raised
over the rest
for its hard work.

Darkness rushes in
after the sun sinks
like a bright plug pulled.
Our eyes drown in night
thick as ink pudding.

When even the moon
starves to a sliver
of quicksilver
the little candles poke
holes in the blackness.

A time to eat fat
and oil, a time to gamble
for pennies and gambol.

 

The seder’s order

The songs we join in
are beeswax candles
burning with no smoke
a clean fire licking at the evening

our voices small flames quivering.
The songs string us like beads
on the hour. The ritual is
its own melody that leads us

where we have gone before
and hope to go again, the comfort
of year after year. Order:
we must touch each base

of the haggadah as we pass,
blessing, handwashing,
dipping this and that. Voices
half harmonize on the brukhahs.

Dear faces like a multitude
of moons hang over the table
and the truest brief blessing:
affection and peace that we make.

 

 
Marge Piercy (Detroit, 31 maart 1936)

 

Zie voor de schrijvers van de 31e maart ook mijn vorige blog van vandaag.

Angela Kreuz, Judith Rossner, Andrew Marvell, John Fowles, Edward FitzGerald, Robert Brasillach, Peter Motte

De Duitse dichteres en schrijfster Angela Kreuz werd geboren in Ingolstadt op 31 maart 1969. Zie ook alle tags voor Angela Kreuz op dit blog.

Uit: Straßenbahnträumer

„Jens knöpfte das Hemd wieder auf und suchte im Zimmer nach seinem Portemonnaie. Auf dem Weg zum Bad stolperte er über einen Umzugskarton und stieß sich den kleinen Zeh an. Bislang hatte er nur das Nötigste ausgepackt, überall standen die dämlichen Kisten herum. Er schaltete den Kassettenrekorder an, der auf der Waschmaschine lag; zum Rasieren passten am besten die Violent-Femmes-Sachen aus den End-Achtzigern. Jens nahm ein Handtuch vom Wannenrand und rubbelte seine Haare trocken. Er blickte in den Spiegel, der mittlerweile von Zahnputzspritzern übersät war, und drehte den Wasserhahn auf. So oft er sich auch vornahm, Putzmittel zu besorgen – er vergaß es, sobald er aus der Haustüre war. Seit dem Umzug war er irgendwie zu nichts gekommen. Außerdem sollte er endlich die grässliche Energiesparlampe seines Vorgängers durch eine gute alte Glühbirne ersetzen. Das kalte Licht betonte geradezu die Falten und Ringe unter seinen braunen Augen, die sich langsam zu Tränensäcken auswuchsen. Warum ihm alle Welt immer sagte, er sähe jugendlich aus, verstand er nicht. Er quetschte den Rest Rasiercreme in einen Tiegel, schäumte ihn mit dem Pinsel auf, seifte sich das Kinn ein und klappte das Rasiermesser auf. Lizzy machte sich regelmäßig über seinen Rasierkult lustig, sie hatte gut reden. Monotasking, dachte Jens, das ist es. Er summte die Melodie mit. See my ships, they’re sailing In and out of the harbor Nach der Rasur warf er sich kaltes Wasser ins Gesicht und malte seinem Spiegelbild mit dem Daumen ein Kreuz auf die Stirn.
Jens traf die Kollegen auf der Straße vor dem Pub. Holger mit Sonnenbrille, obwohl die Sonne längst untergegangen war, und Dirk im Wollmantel, als wäre es ein kalter Winterabend. Anne trug karierte Plateauturnschuhe. „Hi.“ Der Ausschnitt ihrer Knitterbluse ließ tief blicken. Hatte er sich beim Rasieren geschnitten oder warum starrte sie ihn so an? „Auch schon da.“ Holger blickte auf seine klobige Sportuhr. „Ich bin aufgehalten worden“, sagte Jens wahrheitsgemäß, da er der Nachbarin noch beim Rauchen zugesehen und dabei die Zeit völlig vergessen hatte. Außerdem war ihm, kurz bevor er aus dem Haus gehen wollte, noch der Rasierpinsel mit dem Griff nach unten in den Ausguss gefallen. Sie traten in den Hausflur. Jens nickte dem Portrait von Mister Murphy an der Wand zu. Anything that can go wrong will go wrong. Sie stiegen die steinerne Wendeltreppe hinab in den Keller. Das Lokal war ein illegaler Raucherclub und voll besetzt bis auf den Tisch neben der Dart-Scheibe. Klasse. Sie belegten die Plätze mit ihren Jacken und bestellten an der Theke Guinness, alle bis auf Anne, die verkündete, dass sie kein Bier mochte. Am Tresen saßen zwei verkniffene Typen in dunklen Anzügen; wahrscheinlich arbeiteten sie für den Geheimdienst. Jens spielte mit der Kette seiner Taschenuhr, das fröhliche Folk-Gedudel ging ihm bereits auf den Zeiger. Zwei Stunden würde er wohl bleiben müssen, als Beweis seines Goodwill. Er war nicht der Typ, der sich mit Arbeitskollegen dick befreundete und auf Betriebsausflügen Spaß hatte.“

 

 
Angela Kreuz (Ingolstadt, 31 maart 1969)
Cover

 

De Amerikaanse schrijfster Judith Rossner werd geboren als Judith Perelman op 31 maart 1935 in New York. Zie ook alle tags voor Judith Rossner op dit blog.

Uit: Emmeline

“This is the story of Emmeline Mosher, who, before her fourteenth birthday, was sent from her home on a farm in Maine to support her family by working in a cotton mill in Massachusetts. The year was 1839. Fayette, where Emmeline lived, was then known for its fine dairy cattle, but Emmeline’s parents had a small farm on a rocky hillside, and even in good times they had not prospered. This was a period in which business conditions were poor throughout Maine, and for three years Emmeline’s father had been unable to find work to supplement the small yield from the farm. Then, the past season, a killing frost had come in June to destroy all their tender seedlings. Now it was only the third week of November, but from the look of their larder they might have been well into winter. There were nine children, and they were hungry all the time. The three-year-old cried to nurse at his mother’s breast when the one-and-a-half-year-old was in her arms, but Emmeline’s mother didn’t get enough food to provide milk for two children. In fact, since the death of her last baby, within hours of its birth, she seemed to have difficulty providing enough for one. Emmeline, the oldest child, would watch and think what a help it would be if only she could nurse them. At most tasks she and her mother worked together like equals. Sarah Mosher was thirty-one years old; Emmeline was thirteen.
For some time now there had been a feeling among the older children and their parents that something would have to happen; there must be some change from the outside that would make it possible for them to go on. Sarah Mosher, always intensely devout, trusted that God in His own way and time would help them, but Henry Mosher had stopped going to church in recent weeks, saying that if God had no time to bother about him, then he had no time for God. When help finally came, it was difficult, at first, to find in it any sign of God’s work. Emmeline’s aunt and uncle, Hannah and Abner Watkins, came to visit from their home in Lynn, Massachusetts, for the first time in many years. It was a painful visit for everyone. Not only were the Watkinses shocked at how little food there was, and at how badly matters were going in general, but Hannah, in particular, had a very critical air, her manner suggesting that if Henry Mosher’s moral fiber had been stronger, there would not have been poor business conditions or late frosts in Maine. Emmeline’s mother, still not recovered from five babies in four years, and the last born only to die within hours, seemed ashamed under her sister-in-law’s scrutiny.”

 


Judith Rossner (31 maart 1935 – 9 augustus 2005)
Cover

 

De Engelse dichter Andrew Marvell werd geboren in Winestead, Yorkshire op 31 maart 1621 in Londen. Zie ook alle tags voor Andrew Marvell op dit blog.

 

The Character Of Holland (Fragment)

But when such Amity at home is show’d;
What then are their confederacies abroad?
Let this one court’sie witness all the rest;
When their hole Navy they together prest,
Not Christian Captives to redeem from Bands:
Or intercept the Western golden Sands:
No, but all ancient Rights and Leagues must vail,
Rather then to the English strike their sail;
to whom their weather-beaten Province ows
It self, when as some greater Vessal tows
A Cock-boat tost with the same wind and fate;
We buoy’d so often up their Sinking State.

Was this Jus Belli & Pacis; could this be
Cause why their Burgomaster of the Sea
Ram’d with Gun-powder, flaming with Brand wine,
Should raging hold his Linstock to the Mine?
While, with feign’d Treaties, they invade by stealth
Our sore new circumcised Common wealth.

Yet of his vain Attempt no more he sees
Then of Case-Butter shot and Bullet-Cheese.
And the torn Navy stagger’d with him home,
While the Sea laught it self into a foam,
‘Tis true since that (as fortune kindly sports,)
A wholesome Danger drove us to our ports.
While half their banish’d keels the Tempest tost,
Half bound at home in Prison to the frost:
That ours mean time at leisure might careen,
In a calm Winter, under Skies Serene.
As the obsequious Air and waters rest,
Till the dear Halcyon hatch out all its nest.
The Common wealth doth by its losses grow;
And, like its own Seas, only Ebbs to flow.
Besides that very Agitation laves,
And purges out the corruptible waves.

And now again our armed Bucentore
Doth yearly their Sea-Nuptials restore.
And how the Hydra of seaven Provinces
Is strangled by our Infant Hercules.
Their Tortoise wants its vainly stretched neck;
Their Navy all our Conquest or our Wreck:
Or, what is left, their Carthage overcome
Would render fain unto our better Rome.
Unless our Senate, lest their Youth disuse,
The War, (but who would) Peace if begg’d refuse.

For now of nothing may our State despair,
Darling of Heaven, and of Men the Care;
Provided that they be what they have been,
Watchful abroad, and honest still within.
For while our Neptune doth a Trident shake, Blake,
Steel’d with those piercing Heads, Dean, Monck and
And while Jove governs in the highest Sphere,
Vainly in Hell let Pluto domineer.

 

 
Andrew Marvell (31 maart 1621 – 16 augustus 1678)
Standbeeld in Hull

 

De Engelse schrijver en essayist John Fowles werd geboren in Leigh-on-Sea (Essex) op 31 maart 1926. Zie ook alle tags voor John Fowles op dit blog.

Uit: The Journals

“We also talked of the parent—child relationship. The crux is when the bridge of realization is reached. The otherness of parents, their separate personality, their defaults and often their in-feriority. A solid link of respect should be maintained (E) t — but respect can’t come when the ’truth’ (however false) seems to be cleat One’s parents seem inferior ‘x’ and nothing can make them respected ‘y’. Only hypocrisy and convention. It’s like being C of E when there is no faith. Eileen’s interesting theory that this break is good for creating indi-viduals; that happy families are those when the children have failed to ‘personalize’ or ‘separate’ their parents and so become submerged within the family ‘soul’ with unrealized individuality.
Going through a long period of self-discontent; no faith. Fair certainty that several of the projects. especially the plays, are good, but impossi-bility of long concentration and doubt about powers of technique and realization. Moreover, the consciousness that nothing will be done for at least a year. And at times the deliberate withdrawal from the world becomes too much of an effort to permit any surety.
21 November The constant quantum of self-estimation and the temporary urges to write which must die away because there is no time to canalize the inspi-ration. Sense of waste.
JW.Dapper, impeccable, and fairly well off. Conventional and sociable, but without great originality except for a certain facility of wit. Easy to get on with. Not strikingly dressed. Slightly French in manner, not thor-oughly English (brought up for some years in France).”

 


John Fowles (31 maart 1926 – 5 november 2005)

 

De Engelse dichter, schrijver en vertaler Edward FitzGerald werd geboren in Woodbridge, Suffolk, op 31 maart 1809. Zie ook alle tags voor Edward FitzGerald op dit blog.

 

Uit: Rubaiyat of Omar Khayyam

XI.
Here with a Loaf of Bread beneath the Bough,
A Flask of Wine, a Book of Verse—and Thou
Beside me singing in the Wilderness—
And Wilderness is Paradise enow.

XII.
“How sweet is mortal Sovranty!”—think some:
Others—”How blest the Paradise to come!”
Ah, take the Cash in hand and waive the Rest;
Oh, the brave Music of a distant Drum!
XIII.
Look to the Rose that blows about us—”Lo,
Laughing,” she says, “into the World I blow:
At once the silken Tassel of my Purse
Tear, and its Treasure on the Garden throw.”
XIV.
The Worldly Hope men set their Hearts upon
Turns Ashes—or it prospers; and anon,
Like Snow upon the Desert’s dusty Face
Lighting a little Hour or two—is gone.

 

Vertaald door Edward FitzGerald

 

 
Edward FitzGerald (31 maart 1809 – 14 juni 1883)
Market Hill en Shire Hall in Woodbridge, Suffolk

 

De Franse schrijver, dichter en journalist Robert Brasillach werd geboren in Perpignan op 31 maart 1909. Zie ook alle tags voor Robert Brasillach op dit blog.

 

Psaume VII

J’ai passé cette nuit au mont des Oliviers :
Étais-je auprès de vous bien indigne, Seigneur ?
Je ne sais, mais la chaîne était lourde à mes pieds
Et je suais aussi, comme vous, ma sueur.

Ce n’est pas sans grand mal, voyez-vous, qu’on arrache
Notre cœur aux seuls biens, auxquels il fut voué,
Et l’Ange vient trancher plutôt qu’il ne détache
Le fil de ce bateau que vous aviez noué.

Vous avez trop connu cette terre où nous sommes,
Vous avez trop aimé l’air que nous respirions
Pour n’avoir pas souffert ce que souffrent les hommes
Et n’avoir pas gémi dans votre Passion.

Ah ! si demain, Seigneur, du jardin des Olives,
Je pouvais repartir vers le monde qu’on voit,
Laissez-moi boire encor aux fontaines d’eaux vives
Et laissez s’éloigner cette coupe de moi.

Mais s’il vous faut encor mon attente, Seigneur,
S’il vous faut l’aube noire et la plus dure peine,
Prenez l’arrachement et prenez la douleur,
Que votre volonté soit faite, et non la mienne.

 

 
Robert Brasillach (31 maart 1909 – 6 februari 1945)
Cover audioboek

 

De Vlaamse schrijver, vertaler en publicist Peter Motte werd geboren in Geraardsbergen op 31 maart 1966. Zie ook alle tags voor Peter Motte op dit blog.

Uit: In memoriam: Alfons J. Maes (1950 – 2017)

“Het Vlaamse fandom had erg geleden onder te klein en te versnipperd, al was ook het Nederlandse fandom geen eenheid. Sommigen vermoeden dat de stedelijke agglomeratie van de Randstad het geografisch en verkeersinfrastructureel gemakkelijker maakte om verspreid wonende liefhebbers een tot twee keer per jaar samen te brengen. De aanwezigheid van de belangrijkste uitgeverijen voor sciencefiction en fantasy in de Nederlanden te Amsterdam kan een rol hebben gespeeld. Ook het woon-werk-verkeer is verschillend. Er was een periode na de Tweede Wereldoorlog waarin Vlamingen niet meer in hun eigen dorp of stadje werkten, maar als forenzen elke dag naar hun werk trokken. Nederlanders daarentegen verhuisden vaker voor hun werk. Daardoor werkten Vlamingen verder van huis, en zouden ze minder geneigd zijn geweest om in het weekend ergens heen te gaan, terwijl dat voor Nederlanders net een gelegenheid was om de vertrouwde omgeving eens te verlaten. Een gelijksoortig effect merkte auteur dezes op bij de leden van de beroepsvereniging de “Belgische Kamer voor Vertalers en Tolken”: op bijeenkomsten waren er altijd veel meer vertalers dan tolken aanwezig, vermoedelijk omdat tolken bijna nooit thuis werken en vaak zelfs moeilijke verplaatsingen moeten doen, terwijl vertalers thuiswerkers zijn of elke dag op dezelfde plek aan hetzelfde bureau zitten. En misschien geven Nederlanders gewoon minder om een kilometer meer of minder dan Vlamingen. Maar dat verklaart niet waarom de BeneluxCons desondanks ontstonden in België. De Vlaamse sciencefictionclub “SFAN” organiseerde in 1970 voor de eerste keer een bijeenkomst, en dat groeide uit tot het eerste BeneluxCon: “Sfancon 4” in 1974 te Gent. Daarvoor werkten Nederlandse en Belgische (Vlaamse en Waalse) verenigingen samen. Sindsdien was er afwisselend in Nederland en België een BeneluxCon. Half de jaren 80 werd het echter altijd moeilijker om iets in Vlaanderen gedaan te krijgen, waardoor “Fantasy World” in Antwerpen in 1988 de laatste BeneluxCon in België werd. Dat was het tekort dat Maes en enkele anderen besloten te verhelpen. En daarom heette die bijeenkomst in Antwerpen “The Comeback-Con”.

 


Peter Motte (Geraardsbergen, 31 maart 1966)
Op de foto: Alfons J. Maes

De verloren zoon (Willem de Mérode)

Bij de 4e zondag van de veertigdagentijd

 


De terugkeer van de verloren zoon door Bartolomé Esteban Murillo, 1667-70

 

De verloren zoon

Bitt’rer dan alle ellende,
is dit herwonnen deel:
Weer thuis te mogen slapen
op lang verlaten peel,

En liggen lamgeslagen …
en woelen rustvermoeiend,
Totdat ’t lavendelgeurig
verkoelend linnen gloeit.

En mijn ontstoken oogen
zien, starende in den nacht,
Waar ik mij wende of keere,
daar ’t honend op mij wacht,

Hoe vaders mond, zoo weiflend,
zoo droevig naar mij loech.
In zijn verdoofde oogen
was iets dat stille kloeg.

Zijn handen klemden mijn hand
zoo blijde en vervaard;
En ’t trage woord van welkomst
vertrilde in zijnen baard.

Toen ‘k mijn verwelkte wangen
aan zijnen schouder boog,
Voelde ik mijn weedom groeien,
daar ‘k weenend, hem bedroog.

Mijn moeder stond gebogen,
vol opgekropt verdriet,
Terwijl heur kalme wachten
heur heimlijke angst verried:

Hij komt terug: gebroken?
in de ouden eigenwaan?
Toen heb ik, zwak en moede,
opnieuw bedrog gedaan.

En ‘k sprak, wat zij verwachtten
van hun gekeerden zoon:
ik ben de zonde ontvloden
in heimwee naar uw woôn,

In heimwee naar uw harte;
dàt praamde tot ik ging.
Ik heb slechts één verlangen:
vergevens zegening.

Met wangen, heet van schaamte
zat ik des avonds aan.
Ik moest de vreugden loochnen
van mijn ontvloôn bestaan,

Terwijl hun pracht zoo weeldrig
herrees voor ’t hunderend oog,
En ach, in iedre stilte,
mijn hart reeds rugwaarts toog.

Ik kwam naar huis, te zoeken
vergetelheid en rust.
En zonde zorgloos leven
wordt schòòner mij bewust,

En is mijn hart veel nader
dan ’t strenge en stugge goed,
En al mijn tochten trekken
naar ’t onheilbrengend zoet.

Ach, dat reeds de eerste stonde,
dat reeds in de eersten nacht
Ik, trots mijn moeders kussen,
naar àndre weelden smacht;

Dat mijn onbandige harte
niet eerder zwijgen zal,
Vó;or ik die zoete togen
opnieuw verkrijgen zal;

Vóór ik, (nog toeft het donker),
hun bitterheid ten hoon
Mijn ouders erve ontsluipe,
voorgoed verloren zoon.

 

 
Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
De Andreaskerk in Spijk (Delfzijl), de geboorteplaats van Willem de Mérode

 

Zie voor de schrijvers van de 31e maart ook mijn volgende drie blogs van vandaag.