Hoogtijden IV – Hemelvaart (Willem de Mérode)

 

 

Hemelvaart door Francisco Camilo, 1651

 

Hoogtijden IV – Hemelvaart

Zij vroegen, waarom ik naar boven tuur,
Daar ‘k U, een stipje, zag verdwijnen,
Ik dacht, Gij zoudt de wolk doorschijnen,
Als een fel vuur.

En toen hun stille licht beneden kwam,
Heeft ’t langs mijn oogen niet geblonken.
Ik stond in aandacht weggezonken….
Toen zag ‘k hun witte vlam.

Nu weet ik, dat Gij zit ten troon
En van mij spreekt bij Uwen Vader.
O, wat komt nu mijn hart Hem nader!
Mijn Broeder is Zijn Zoon!

Want nu ik deel heb aan Uw bloed,
Uw dood, Uw leven,
Nu kan Hij U niets geven,
Dat Gij niet met mij deelen moet.

Wat deert mij dan de korte dag,
Dat Gij zijt weggenomen?
Zij zeggen, dat Gij weer zult komen,
Zooals ‘k U zag.

’t Is maar een weinig donkerheid.
‘k Zie reeds der wolken randen
Van goud en zilver branden,
Wijl Gij er achter zijt.

Straks, plotseling, rijst Uw gezicht.
En ik zal met U blinken.
Mij overzinken
De stroomen van Uw licht.

 

Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
Spijk (Groningen), de geboorteplaats van Willem de Mérode

 

Zie voor de schrijvers van de 30e mei ook mijn vorige blog van vandaag.

Elizabeth Alexander, Oscar van den Boogaard, Countee Cullen, Emmanuel Hiel, Martin Jankowski, Alfred Austin, Eddy Bruma, Henri François Rikken, Jan Geerts

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Elizabeth Alexander werd geboren op 30 mei 1962 in New York. Zie ook alle tags voor Elizabeth Alexander op dit blog.

 

Early Cinema

According to Mister Hedges, the custodian
who called upon their parents
after young Otwiner and young Julia
were spotted at the matinee
of Rudolph Valentino in The Sheik
at the segregated Knickerbocker Theater
in the uncommon Washington December
of 1922, “Your young ladies
were misrepresenting themselves today,”
meaning, of course, that they were passing.
After coffee and no cake were finished
and Mister Hedges had buttoned his coat
against the strange evening chill,
choice words were had with Otwiner and Julia,
shame upon the family, shame upon the race.

How they’d longed to see Rudolph Valentino,
who was swarthy like a Negro, like the finest Negro man.
In The Sheik, they’d heard, he was turbaned,
whisked damsels away in a desert cloud.
They’d heard this from Lucille and Ella
who’d put on their fine frocks and French,
claiming to be “of foreign extraction”
to sneak into the Knickerbocker Theater
past the usher who knew their parents
but did not know them.
They’d heard this from Mignon and Doris
who’d painted carmine bindis on their foreheads
braided their black hair tight down the back,
and huffed, “We’ll have to take this up with the Embassy”
to the squinting ticket taker.
Otwiner and Julia were tired of Oscar Michaux,
tired of church, tired of responsibility,
rectitude, posture, grooming, modulation,
tired of homilies each way they turned,
tired of colored right and wrong.
They wanted to be whisked away.

The morning after Mister Hedges’ visit
the paperboy cried “Extra!” and Papas
shrugged camel’s hair topcoats over pressed pajamas,
and Mamas read aloud at the breakfast table,
“No Colored Killed When Roof Caves In”
at the Knickerbocker Theater
at the evening show
from a surfeit of snow on the roof.
One hundred others dead.

It appeared that God had spoken.
There was no school that day,
no movies for months after.

 

Elizabeth Alexander (New York, 30 mei 1962)

 

De Nederlandse schrijver Oscar van den Boogaard werd geboren in Harderwijk op 30 mei 1964. Zie ook alle tags voor Oscar van den Boogaard op dit blog.

Uit:De tedere onverschilligen

“Gisteren, op de laatste dag voor de zomervakantie, ben ik door de directie van de school ontslagen omdat ik een verhouding zou hebben met Nicky Vogel, het onberispelijke hockeymeisje uit de vierde klas. Ik heb niet zozeer een verhouding met Nicky, als wel met haar moeder Wanda, ook al noemt die het liever een ‘zielsverwantschap’. omdat Nicky daar jaloers op is, heeft ze me eerder deze week op een avond klemgereden in de fietsenkelder. Ze legde de krul van haarhockeystick in mijn nek en trok me langzaam naar zich toe.terwijl het me overkwam, voelde ik me als de jongevrouw uit het Engelse mopje van mijn grootvader. Op een avond werd ze door een vieze oude man in het hartje van Londen achternagezeten. Aan het eind van een doodlopend steegje stond ze met de rug tegen de muur.Before she could tell him that she was not that kind of girl, she was. het doet me plezier om me Nicky voor te stellen in de rol van dirty old man en zo mijn eigen onschuld te bewaren.het was volgens de rector niet de eerste keer dat ik het met een leerlinge heb aangelegd. ik zei hem op rustige toon dat alles een kwestie is van interpretatie. Hij vond dat een dooddoener die niet de kracht had zijn woorden te weerleggen. hij orakelde cynisch: ‘God rustte op de zevende dag, niet omdat hij moe was, maar omdat hij zag dat het goed was.’ Hij zweeg even, en zei vervolgens met een onheilspellende schittering in zijn ogen:‘U mag voortaan alle dagen van de week rusten.’ Ik kon geen woord uitbrengen. een lijkbleke ex-godsdienstleraar in een te lichtgrijs pak beschikte over de rest van mijn leven. Ik moest er plotseling om lachen.‘vindt u het soms grappig?’ Ik schudde mijn hoofd. Ik moest iets eten voordat ik kon denken. ik liep de kamer uit en ging naar het tankstation aan de overkant. Ik kocht een paar repen chocolade die ik achter elkaar opat. En daarna nog een wafel. Het was overigens nooit mijn bedoeling geweest om leraar te worden, ik wilde helemaal niets worden. Ik wilde Frans studeren om mijn moeder- en vadertaal te ontvluchten. Ik wilde een taal voor mezelf, waarin ik mijn eigen gedachten kon denken. ook al was dat met horten en stoten. Dat was het enige doel en daarmee hield het op. Van mijn vader had ik rechten of economie moeten studeren en net als hij bij shell gaan werken. Uiteindelijk heeft gebrek aan ambitie mij voor de klas geduwd, voor jonge mensen die me soms vertederen,maar meestal verontrusten, omdat ik me afvraag of ze later sterk genoeg zullen zijn om een gelukkig levenvoor zichzelf op te eisen.”

 

Oscar van den Boogaard (Harderwijk, 30 mei 1964)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Countee Cullen werd geboren als Countee LeRoy Porter op 30 mei 1903 in Louisville, Kentucy, of Baltimore. Zie ook alle tags voor Countee Cullen op dit blog.

 

The Loss Of Love

All through an empty place I go,
And find her not in any room;
The candles and the lamps I light
Go down before a wind of gloom.
Thick-spraddled lies the dust about,
A fit, sad place to write her name
Or draw her face the way she looked
That legendary night she came.

The old house crumbles bit by bit;
Each day I hear the ominous thud
That says another rent is there
For winds to pierce and storms to flood.

My orchards groan and sag with fruit;
Where, Indian-wise, the bees go round;
I let it rot upon the bough;
I eat what falls upon the ground.

The heavy cows go laboring
In agony with clotted teats;
My hands are slack; my blood is cold;
I marvel that my heart still beats.

I have no will to weep or sing,
No least desire to pray or curse;
The loss of love is a terrible thing;
They lie who say that death is worse.

 

 Countee Cullen (30 mei 1903 – 9 januari 1946)
Hier voorlezend aan kinderen

 

De Vlaamse dichter en schrijver Emanuel Hiel werd geboren in Sint-Gillis-bij-Dendermonde op 30 mei 1834. Zie ook alle tags voor Emanuel Hiel op dit blog.

 

Een dichter

Geen kroon bevlekt zijn machtig hoofd.
geen scepter houdt zijn hand;
hij wordt nochtans geliefd, geloofd,
in ’t schone vaderland.

Wat geeft hem koningschap en macht,
naar goud heeft hij geen dorst;
wat is de ster, bij zonnepracht,
bij hem, wat is een vorst?

Hij heeft zijn lief, hij heeft zijn lied,
zijn volk, zijn vaderland;
hij mint, hij zingt, zijn hert geniet
een dubble liefdebrand.

Hij smaakt de min, wanneer zijn meid
hem zoete kussen schenkt,
de vreugd, wanneer, vol heerlijkheid,
het volk zijn zangen zingt.

O, dichter zijn is zalig zijn,
en warm als zonnegloed,
want drukt hem wrevel, zorg of pijn,
iets blijft in zijn gemoed:

het is zijn lied, zijn wonderlied,
dat altijd sproeit en juicht,
dat hooger klinkt dan ’t aards verdriet
en elk zo wel verheugt;

Het is zijn min, die eeuwig is
voor alles wat is goed,
die gloeit voor ’t land en ’t volk, zo fris
als voor zijn liefken zoet.

 

 Emanuel Hiel (30 mei 1834 – 27 augustus 1899)
Cover

 

De Duitse dichter en schrijver Martin Jankowski werd op 29 mei 1965 in Greifswald geboren. Zie ook alle tags voor Martin Jankowski op dit blog.

Uit: Rabet oder Das Verschwinden einer Himmelsrichtung

„Im größten Sackbahnhof des Landes stieg ich aus. Leipzig. Der Verkehr lärmte braungrau im blässlichen Sonnenlicht, es stank nach giftigem Herbst. Das riesige Doppel-M auf dem Selbstmörderturm neben dem Bahnhof drehte sich gemächlich über dem Gewimmel, strahlte in deplatziertem Himmelblau, als wollte es von etwas ablenken. Die Blicke der Passanten verschwammen im Leeren. Ich war zufrieden. Zu Fuß machte ich mich auf in die Gegend östlich des Bahnhofs und verschwand im Labyrinth schmutzigbrauner Wohnblöcke. Aus den Treppenhäusern sickerten seltsam modrige Gerüche auf die Straße. Je weiter ich mich vom Bahnhof entfernte, desto stiller wurde es im Häusergebirge. Auf den Dächern rosteten schiefe Antennenwälder, aus Hunderten winziger Lecks in den verbeulten Fallrohren tropfte es rhythmisch, von den Fassaden bröckelte Putz. Mit einem hallenden Geräusch fiel er in die Straßenschluchten, in deren dämmrigen Winkeln sich irgendwo mein neues Zuhause verbarg, und blieb auf den Bürgersteigen liegen. Eine lähmende Unzufriedenheit hockte breit über dem Häusermeer. Das Atmen wurde zur Anstrengung, die den Einsatz des ganzen Körpers verlangte. Die Luft schmeckte nach Abgasen und Kohlenruß. Mein Instinkt sagte mir, dass ich hier richtig war. Es war der Geruch der Gärung, der mich anzog. (…) Einen Unterschlupf zu finden war für mich nicht einfach gewesen, denn wie überall waren in der Stadt Zehntausende auf Wohnungssuche. Das war nichts Ungewöhn liches. Trotzdem lebte niemand auf der Straße. Es gab genug alte Häuser, die als unbewohnbar galten und es dennoch nicht waren. Das Haus, das ich mir ausgesucht hatte, war marode und abgelebt und im Stadtplan schon nicht mehr verzeichnet. Es galt als abgerissen, als nicht mehr existent. Der Grundriss wies keinen einzigen rechten Winkel auf. In verzerrten Rhomben hatte man das Gebäude in eine Straßenecke gequetscht, bevor der letzte Krieg die umliegenden Mietskasernen zu Staub zerrieb. Jetzt ragte es schmal und einsam neben einer verkrauteten Freifläche auf, als hätte man es dort vergessen. Die Straße hieß Rabet und lag am Rande eines gottverlassenen Viertels. Niemand konnte erklären, was ihr Name bedeutete. Es klang, als würde ich auf eine vergessene Insel ziehen. Das gefiel mir. Die kleinen Zimmer im obersten Stockwerk rochen nach der buckligen Frau, die seit dem Krieg hier gewohnt hatte und erst vor kurzem gestorben war. Es gab nur Außenwände. Nur einen einzigen Kachelofen. Schmale Fenster. Doch da war eine Tür, die man schließen konnte. Ich schloss sie.“

 

Martin Jankowski (Greifswald, 29 mei 1965)
Cover

 

De Engelse dichter Alfred Austin werd geboren in Headingley, Leeds, op 30 mei 1835. Zie ook alle tags voor Alfres Austin op dit blog.

 

A Twilight Song

Why, rapturous bird, though shades of night
Muffle the leaves and swathe the lawn,
Singest thou still with all thy might,
As though ’twere noon, as though ’twere dawn?
Silence darkens on vale and hill,
But thou, unseen, art singing still.

‘Tis because, though in dusky bower,
With love delighted still thou art;
Nor hath the deepening twilight power
To lay a curfew on thy heart.
Thou lovest; and, loving, dost prolong
The sense of sunlight with thy song.

Thus may love’s rapture haunt me still
When life’s full radiance fadeth slow
Along the faltering west, and fill
With melody my afterglow,
And something of Song’s morning might
Linger, to make you doubt ’tis night.

 

A Wintry Picture

Now where the bare sky spans the landscape bare,
Up long brown fallows creeps the slow brown team,
Scattering the seed-corn that must sleep and dream,
Till by Spring’s carillon awakened there.
Ruffling the tangles of his thicket hair,
The stripling yokel steadies now the beam,
Now strides erect with cheeks that glow and gleam,
And whistles shrewdly to the spacious air.
Lured onward to the distance dim and blear,
The road crawls weary of the travelled miles:
The kine stand cowering in unmoving files;
The shrewmouse rustles through the bracken sere;
And, in the sculptured woodland’s leafless aisles,
The robin chants the vespers of the year.

 

Alfred Austin (30 mei 1835 – 2 juni 1913)
Leeds

 

De Surinaamse jurist, schrijver en politicus Eduard Johan (Eddy) Bruma werd in Paramaribo geboren op 30 mei 1925. Zie ook alle tags voor Eddy Bruma op dit blog.

Uit: De fuik

“De os verzette nog een poot en stond toen stil. Oom Safrie stak zijn pijp aan; hij zat op de wagen en nam de mannen en vrouwen, die om de kokospalm stonden, eens op. Hij kende ze allemaal. Zuster Winter, die nooit ontbrak als er iets aan de hand was. En Fedie van Broer Teto, die bij zijn vrouw vandaan was om een jonge meid uit de stad; en Jakie, die een paar jaar geleden een buffel in de bossen van Coronie had geschoten; en tante Jeanne en Luis van Clyde en Dofie, die altijd praats had; en al die anderen wier navelstreng in Novar begraven lag.
Toen zag Dofie hem op de wagen zitten en maakte zich uit de menigte los terwijl hij riep: ‘Nou, nou, kijk eens wie we daar hebben! Oom Safrie!’ Ze draaiden zich allen om en keken.
‘Oom zie je, wat een mensen er te hoop zijn gelopen om te lezen wat de Commissaris nu weer voor ons heeft laten aanplakken? Kom eens van je wagen en wees net zo benieuwd als wij. Doe maar niet of je niet brandt van nieuwsgierigheid om te weten wat er op staat!’
Oom Safrie kon zich nog goed te binnen brengen wat hij hem had geantwoord. ‘Luister eens, Dofie, ik vraag je: in godsnaam, hou je kalm! Zie je niet dat je huid zijn hele bestaan logenstraft vanwege de schurft jij zogenaamde blanke?’
Niet omdat Dofie lichter van kleur was dan hijzelf had hij hem voor ‘zogenaamde blanke’ uitgemaakt, maar omdat alle mensen, die brutaal waren, die niet zelf werkten, maar over anderen de baas speelden, die dronken, rookten en pronkten met het geld waarvoor anderen krom moesten liggen, op blanken leken.
Dat meende hij. En na de verhalen, die zijn vader, vroeger slaaf, hem had verteld, was hij zijn leven lang wrok tegen de blanken blijven koesteren en niemand kon hem bijbrengen dat de blanken van nu niet meer zo waren.
‘Dacht je dat?’ placht hij dan te antwoorden. ‘Dacht je dat? Och, van het ogenblik af dat mijn moeder mij ter wereld bracht, heb ik geweten, dat varkens alleen varkens kunnen krijgen.’
‘Oom,’ begon Dofie weer, ‘waarom ben je kwaad op me? We zijn toch allemaal Coronianen met elkaar. Als we beginnen te wrokken, neemt de Commissaris ons gebeente en maakt er een wenteltrap van. Kom Oom kom! Lees zelf wat voor een cadeautje de Commissaris en zijn mensen ons hebben gestuurd! Wij tellen niet meer mee.’

 

Eddy Bruma (30 mei 1925 – 6 november 2000)
In 1975

 

De Surinaamse schrijver Henri François Rikken werd geboren in Paramaribo op 30 mei 1863. Zie ook alle tags voor Henri François Rikken op dit blog.

Uit: Ma Kankantrie

“Op enige afstand van het Hof, op de hoek van de Noorderkerk- en Wage- (nu Keizer-) straat, stond een houten gebouw van twee verdiepingen, waar de vergaderingen van de verschillende Colleges gehouden werden en tevens als ‘Weeskamer’ of ‘Kamer van Wees, Curatele- en Onbeheerde Boedels’ diende. Het benedengedeelte werd gedurende enige tijd gebruikt als gevangenis voor Europeanen en vroeger nog was de Militaire Hoofdwacht daar gevestigd, daar het ‘voormaals door de Burgerwacht bezet werd’.
Het ontzettend rumoer, dat gedurende de markt op het plein heerste, waar de slavinnen vooral zo gaarne elkaar ontmoetten, werd nu vermeerderd door de luidruchtige stemming waarin de marktbezoeksters verkeerden.
‘Je zult zien’, schreeuwde men elkaar boven ’t rumoer uit toe, ‘je zult zien dat Misgeene ’t wint.’
‘We zullen zien’, gaven sommigen ten antwoord, die volstrekt niet onverschillig schenen voor de nederlaag van Falsi Lobi. Zo mogelijk nog luidruchtiger werd het succes van het Doe-gezelschap Falsi Lobi door de leden en vriendinnen besproken. Men was er evenwel, bij de overmoed waarmede de lof van Falsi Lobi bezongen werd, volstrekt niet gerust op, dat zij het niet voor Misgeene zou moeten afleggen. Omdat nochtans Misgeene op de uitdaging van Falsi Lobi niet was voorbereid, zou het nog enige tijd duren, alvorens deze zich aan de kamp zou wagen. Men zou er echter niets bij verliezen, meenden de belangstellenden. Integendeel. Immers, Misgeene zou tonen steeds aan haar devies getrouw te blijven, zodat Falsi Lobi wel afgunst vermocht op te wekken, doch de zegepalm tegenover haar niet zou kunnen wegdragen. Doch ook in het vooruitzicht van een mogelijke nederlaag lieten de leden en belangstellenden van de Doe-partij Falsi Lobi zich haar overmoedige vreugde over het behaalde succes van de vorige dag niet ontnemen.”

 

 Henri François Rikken (30 mei 1863 – 17 mei 1908)

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Vlaamse dichter Jan Geerts werd geboren in Hoogstraten in 1972. Zie ook alle tags voor Jan Geerts op dit blog.

 

Vraag

Als ik al het strelen van je handen
en de jaren die daarin voorbij zijn gegaan
achter elkaar zou leggen,

hoeveel kilometer tederheid heb ik dan?

Genoeg om de wereld te omarmen?
Genoeg om mezelf te redden?

 

Jan Geerts (Hoogstraten, 1972)
Hoogstraten, Begijnhof met kerk Sint Jan Evangelist

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e mei ook mijn blog van 30 mei 2017 en ook mijn blog van 30 mei 2015 deel 2.