Julia Kasdorf, Karl Ove Knausgård

De Amerikaanse dichteres Julia Mae Spicher Kasdorf werd geboren op 6 december 1962 in Lewistown, Pennsylvania. Zie ook alle tags voor Julia Kasdorf op dit blog.

 

Hens and Chicks

After I decided the spectacular sewer pipes
planted with hens and chicks were too tacky

to keep, I started to love those succulent
single moms, also called common houseleek

and long ago planted on thatched roofs
to protect homes from lightning bolts.

Stone rose, sacred to Jupiter in the south,
Thor in the north, emblem of security

and prosperity, remedy for rashes, shingles
and caterpillars. To cast a curse,

pay a stranger to pluck a houseleek
from your neighbor’s roof. Almost asleep

beside me in my bed, the child says,
I want to go home. Stone rose sends up

a stock of astral blooms then dies, surrounded
by the offsets it produced. Sempervivum,

Linnaeus called them: always life.
Under a roof with someone who loves you

is your only home, I try to tell her, though
you will always long for what’s not there.

 

Landscape with Desire

Next month maples along this lae will rage
orange and scarlet. Firs we barely discern
on that far shore will state their dark shapes,
so we are torn between taking it all in
from the porch and taking a swim. At night
we pull on sweatshirts, lie down on the dock,
heads nestled in life preservers, and wait
for meteors to streak the August sky
like runs in the blackest stocking against
the whitest thigh. With each plummeting light,
our voices rise like love cries, more urgent
and louder than any solitary loon or coyote
calling to its mate. Only we conflate
longing and loss like this; only we wait.

 

Double the Digits

we called the game Jenny made up driving
back roads through West Virginia

at twice the speed on signs. Foot on
the gas, foot on the brake, she’d take

a 25 mile-an-hour curve at 50, triumphant
until something thudded under the hood,

then hissed as we drifted to the berm;
engine black cracked, her dad’s Peugeot

left for the wrecker, sold for scrap.
She never could tell him how girls,

16 and 18, could get so bend on speed
they’d ignore an oil light’s warning.

When my dad’s Plymouth Fury hit 78,
weightless, on a crested curve of Route 136

and nearly flew into the grill
of a soda delivery truck, we swerved

toward a pole on Donna’s side then
were gone before the guy hit his horn.

We never said it, but close calls
like that made us see state troopers

on front porches, hats in hand, moments
before our mothers open the door. Yet

we played that game every chance
we got until college separated us

from our fathers’ cars. Jenny divorced,
then married a canoe guide up north.

 

Kippen en kuikens

Nadat ik had besloten dat de spectaculaire rioolbuizen,
neergezet met kippen en kuikens, te haveloos waren

om te laten staan, begon ik te houden van die
alleenstaande moeders, ook wel gewoon huislook genoemd

en lang geleden geplant op rieten daken
om huizen te beschermen tegen bliksemschichten.

Donderkruid, heilig voor Jupiter in het zuiden,
Thor in het noorden, embleem van veiligheid

en welvaart, remedie tegen huiduitslag, gordelroos
en rupsen. Om een vloek uit te spreken,

een vreemde te betalen, om huislook te plukken
van het dak van je buren. Bijna in slaap

naast mij in mijn bed, zegt het kind,
Ik wil naar huis. Donderkruid stuurt omhoog

een voorraad astrale bloemen, sterft dan, omringd
door de loten die het voortbracht. Sempervivum,

noemde Linnaeus ze: altijd leven.
Onder een dak met iemand die van je houdt

is je enige thuis, probeer ik haar te vertellen, maar
je zult altijd verlangen naar wat er niet is.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Julia Kasdorf (Lewistown, 6 december 1962)

 

De Noorse schrijver en vertaler Karl Ove Knausgård werd geboren in Oslo op 6 december 1968. Zie ook alle tags voor Karl Ove Knausgård op dit blog.

Uit: Engelen vallen langzaam (Vertaald door Marianne Molenaar)

“Niets dan de laconieke constatering: ‘Dux maakte hij een maaltijd voor hen klaar; hij bakte brood en ze aten bij hem.’ Dat is alles. Maar die engelen moeten daar een hele tijd hebben gezeten, ten minste zo lang als het duurt om brood te bakken, en hun aanwezigheid moet Lot nerveus hebben gemaakt omdat hij de enige was die wist wat ze kwamen doen. 1k zie hem voor me terwijl hij bij de oven staat te wachten tot het brood klaar is, hoe hij steeds weer naar de twee engelen gluurt die zwijgend aan tafel zitten, hoe elke keer als er weer geluid van buiten tot hen doordringt zijn wanhoop groeit, want hij weet waartoe ze in staat zijn, de inwoners van de stad, die er lucht van hebben gekregen dat er vreemden zijn en die zich intussen buiten in het donker verzamelen. Gezien alle gebeurtenissen die hieraan zijn voorafgegaan, wijst veel erop dat de engelen een zekere tegenzin uitstralen — aanvankelijk sloegen ze de uitnodiging af, ze waren van plan de nacht buiten op straat door te brengen, maar Lot drong zo aan dat ze zich ten slotte lieten overhalen — terwij1 Lot op zijn beurt een wat overijverige en babbelzieke indruk maakt in zijn poging te verhinderen dat ze doorkrijgen wat er buiten gaande is. Dan is het brood eindelijk klaar. Hij haalt het uit de oven en legt het opzij om af te koelen, zet eten en drinken op tafel, voelt zijn hart tekeergaan door hun fysieke aanwezigheid, door de kilte die om hen heen hangt, maar hij verzet zich ertegen, wrijft zich in de handen en roept opgewekt uit: ten hapje eten zal wel smaken, denk ik!’ Hij krijgt geen antwoord. Hoewel er in de Bijbel niet meer staat dan dat ze eten, ben ik ervan overtuigd dat ze behoorlijk honger hadden en flink toetastten zonder te proberen hun gulzigheid te verbergen. De exacte formulering in de tekst is: `… en ze aten bij hem.’ De onverwachte punt maakt abrupt een eind aan de zin. Maar de taal is slechts een voertuig en wat hij vervoert, wordt voortgestuwd door de bereikte snelheid, tot voorbij de punt, tot buiten de zin, tussen de regels, waar het natuurlijk niet meer gelezen kan worden, alleen vermoed. Ze eten. Terwijl ze in hun ene hand een bot hebben, waar ze met hun tanden steeds weer stukken vlees af scheuren, tasten ze met hun andere over tafel om zeker te zijn dat er een stuk brood of kaas voorhanden is zodra de hap is doorgeslikt, als die hand al niet om een kroes wijn is gekromd, die Lot voortdurend bijschenkt zonder dat ze het lijken te merken, druk bezig als ze zijn zich vol te proppen met wat er voor hen staat.”

 

Karl Ove Knausgård (Oslo, 6 december 1968)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e december ook mijn blog van 6 december 2018 en ook mijn blog van 6 december 2017

William Stanley Braithwaite

De Amerikaanse dichter, bloemlezer en literair criticus William Stanley Beaumont Braithwaite werd geboren op 6 december 1878 in Boston, Massachusetts. Hij was de tweede van vijf kinderen. Zijn vader, William Smith Braithwaite, behoorde tot een vooraanstaande en rijke familie in Brits Guyana. Zijn moeder, Emma DeWolfe, was de dochter van een slaaf uit North Carolina. Tijdens zijn vroege jeugd genoot Braithwaite van comfort en privileges. Maar na de dood van zijn vader in 1886 raakte het gezin al snel verarmd. Emma Braithwaite werd gedwongen ongeschoold werk te aanvaarden, terwijl de jonge William op twaalfjarige leeftijd gedwongen werd de school te verlaten om werk te zoeken. Hij nam een ​​baan als letterzetter bij een uitgeverij in Boston, waardoor hij in aanraking kwam met de wereld van de literatuur. Braithwaite was vooral gefascineerd door het werk van de Britse dichters John Keats, William Wordsworth en Robert Burns. Braithwaite, grotendeels autodidact, breidde zijn kennis uit en streefde met grote vastberadenheid een carrière als dichter na. In deze context publiceerde hij zijn werk voor het eerst in de kranten van Boston. In 1904 publiceerde hij zijn eerste dichtbundel, “Lyrics of Life and Love”. In 1906 trad hij aan als literair schrijver bij de Boston Evening Transcript, een functie die hij bekleedde tot 1931. Gedurende deze tijd publiceerde hij een tweede dichtbundel, “The House of Falling Leaves”, in 1908, evenals af en toe essays en verzen in Atlantic Monthly, Scribner’s en The North American Review. In het begin van de twintigste eeuw werd hij een van de meest invloedrijke geleerden en critici op het gebied van poëzie. Via zijn krantencolumn bekritiseerde en becommentarieerde hij de meeste dichters, zowel zwarte als blanke, van het begin van de twintigste eeuw. Kort nadat hij aan zijn column was begonnen, publiceerde hij in 1906 zijn eerste van drie bloemlezingen, “The Book of Elizabethan Verse”. Deze bloemlezingen vestigden zijn reputatie als literatuurwetenschapper. Daarna, tussen 1913 en 1929, publiceerde hij een jaarlijkse verzameling nieuwe gedichten, de “Anthology of Magazine Verse”. Opname in de jaarlijkse bloemlezing van Braithwaite was in die tijd een onderscheiding voor jonge dichters. Onder hen waren Robert Frost en Amy Lowell, maar ook zwarte dichters als Langston Hughes, Countee Cullen en James Weldon Johnson. Braithwaite was een van de belangrijkste figuren in de Harlem Renaissance en bood jonge zwarte schrijvers advies, hulp en vaak een plek om te publiceren. Voor Braithwaite kwamen de grootste prestaties op het gebied van poëzie voort uit de uitdrukking van esthetische schoonheid, niet uit politieke polemiek of zelfs maar uit raciale identiteit. In 1935 trad Braithwaite toe tot Atlanta University als professor in creatief schrijven. Braithwaite bekleedde de functie tot 1945 en keerde daarna in 1946 terug naar Harlem. Daar werkte hij de rest van zijn leven aan zijn autobiografie en andere boekprojecten. Hij stierf in Harlem in 1962 op 83-jarige leeftijd.

 

The House Of Falling Leaves

I
OFF our New England coast the sea to-night
Is moaning the full sorrow of its heart:
There is no will to comfort it apart
Since moon and stars are hidden from its sight.
And out beyond the furthest harbor-light
There runs a tide that marks not any chart
Wherewith man knows the ending and the start
Of that long voyage in the infinite.

If change and fate and hapless circumstance
May baffle and perplex the moaning sea,
And day and night in alternate advance
Still hold the primal Reasoning in fee,
Cannot my Grief be strong enough to chance
My voice across the tide I cannot see?

II
We go from house to house, from town to town,
And fill the distance full of smiles and words;
We take all pleasure that our strength affords
And care not if the sun be up or down.
The way of it no man has ever known —
But suddenly there is a snap of chords
Within the heart that sounds like hollow boards,—
We question every shadow that is thrown.

O to be near when the last word is said!
And see the last reflection in the eye —
For when the word is brought our friend is dead,
How bitter is the tear that will not dry,
Because so far away our steps are led
When Love should draw us close to say Good-bye!

Ill
Four seasons are there to the circling year:
Four houses where the dreams of men abide —
The stark and naked Winter without pride,
The Spring like a young maiden soft and fair;
The Summer like a bride about to bear
The issue of the love she deified;
And lastly, Autumn, on the turning tide
That ebbs the voice of nature to its bier.

Four houses with two spacious chambers each,
Named Birth and Death, wherein Time joys and grieves.
Is there no Fate so wise enough to teach
Into which door Life enters and retrieves?
What matter since his voice is out of reach,
And Sorrow fills My House of Falling Leaves!

 

William Stanley Braithwaite (6 december 1878 – 8 juni 1962)