Karl Krolow, Willem Claassen

De Duitse dichter en schrijver Karl Krolow werd geboren op 11 maart 1915 in Hannover. Zie ook alle tags voor Karl Krolow op dit blog.

 

Aussicht

Aussicht auf wenig, es sei denn,
man nähme das ernst,
was an Kleidern hängen bleibt,
Staubschrift in möblierten Zimmern
und das solide Altern eines Kinderdrachens
in einer Baumkrone
seit letzten Herbst.
Eine Person verschwindet hinter
einer Baumhütte.
Du winkst ab. Du kennst das schon,
die Wiederholung von einigem,
das nicht weiterkommen,
wie diese Aussicht auf nichts.

 

Selbstbildnis mit der Rumflasche

Trügerisches Bild aus diesen Jahren,
Antlitz, das sich durch die Flasche dehnt
Und ertrinkt im tiefen, wunderbaren
Geisterwasser! Das mit Aschenhaaren,
Schwarzen Zähnen nach dem Mond sich sehnt,
An die Nacht gelehnt!

Ach, ich bin es, und ich schlucke Feuer,
Das mir duftend meinen Gaumen sengt:
Augen, blaugerändert, nicht geheuer,
Und das Kinn umschattet schon ein neuer
Stoppelbart, in dem der Staub sich fängt,
Gelber Zucker hängt.

Und ich zieh den Atem ein und kaue
Ruhelos im Mund den süßen Rum.
Was ich sann, verwuchs mit meiner Braue.
Und das Nichts — behaarte Teufelsklaue —
Spür ich, biegt mir meinen Nacken um,
Zwängt den Rücken krumm.

Trügerisches Bild! Die dunkle Flasche
Fährt als seliges Schiff mir scheitelhin,
Wächst mir aus der Hand, schlüpft durch die Masche
Meines Traums, drin ich gefangen bin.
Und sie streift den fremden Tropenhimmel,
Negerlippen und Jamaika,
Löst sich auf im sphärischen Gewimmel
Mir zu Häupten und dem Jenseits nah.

 

Sommerwald

O, nichts als Grün! Mit tausend Flammen schlägt
Es aus Gebüschen, lodert und verbrennt
Zum grünen Himmel. Nur die Echse kennt
Den Ton der Stille, grün und unerregt,

Ein Kraut vielleicht, das duftet und verdirbt,
Der trock’ne Ast, der knapp vom Baume bricht,
Die Orgel wilder Bienen und das Licht,
Das um das Rot des Tollkirschstrauches wirbt.

Sonst Grün und Grün. Die dunklen Wälder drohn,
Der Ammernruf, der Beerenduft, der würzt,
Die Blattmusik, daraus der Sommer stürzt,
Vergehen vor der grünen Hitze Ton.

 

Zeegezicht

Daar hengelt niemand
naar schelvis,
vanwege niets dan kust!
Verschillende stoomboten
varen voorbij, door elkaar,
als was er overal water
dat tot op de bodem
nat is. Het oppervlak
blijft bevaarbaar en blauw,
een ansichtkaart lang,
die men vanaf boord schrijft.
Gevoel voor nautiek
heeft niemand, zo lang
hij niet aan land staat
en zwaait.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Karl Krolow (11 maart 1915 – 21 juni 1999)
Portret door Eberhard Schlotter, 1980

 

Onafhankelijk van geboortedata:

De Nederlandse schrijver Willem Claassen werd geboren in Beuningen in 1982. Zie ook alle tags voor Willem Claassen op dit blog.

Uit: Contouren (Vlieg)

“We hebben een vlieg in de auto. Hij moet zijn meegekomen van de boerderij van mijn ouders. Mijn jongste heeft hem als eerste opgemerkt. Ze gilt. Dat is niet gek. Ze gilt wel vaker om een vlieg. Het gillen houdt aan. De vlieg laat zich niet kennen. Ik draai de ramen open, maar hij duikt naar achter, verdwijnt in de achterbak, keert terug, cirkelt om mijn dochters, harder gegil, schiet voorbij de voorstoelen, langs een open raam, maar hij laat zich niet verleiden. Ik wapper met mijn vrije hand en even voel ik hem. Zo klein, zo licht. Hij kriebelt. Maar de vlieg is niet van slag. Opnieuw zoekt hij alle hoeken van de wagen op. Het gillen van de jongste neemt af. Ze wil nog wel doorgaan, maar dat lukt haar niet meer zo goed. Ze hoest. Ze wordt schor. De oudste heeft zo haar eigen methodes. Ze fluistert: ‘Vliegje. Vliegje.’
Het is een vlieg die op koeienruggen heeft gezeten en daar zwiepende staarten heeft ontweken, maar ook op de rand van een emmer, op een weidepaaltje, op schrikdraad en op stront misschien. Op het platteland wreef hij rustig zijn pootjes tegen elkaar. Daar heeft hij nu geen tijd voor. Hij maakt nog maar eens een rondje. De jongste is stil. Alleen haar gezicht gilt nog.
Als we thuis zijn en uitstappen, wil de vlieg niet meteen mee. De oudste houdt de deur open.
‘Kom,’ fluistert ze.
Hij neemt afscheid van onze auto en vliegt dan weg. Over de straat, over de huizen en de tuinen, de stad in. Op de stoep kij- ken we hem na. Ik denk hem nog te zien, maar ik weet het niet zeker. Het kan ook een vlekje voor mijn ogen zijn.
‘Komt-ie nog terug?’ vraagt de jongste.
‘Misschien,’ zegt de oudste.
Ik sla een arm om de jongste en laat mijn neus even op haar hoofd rusten. Ze ruikt naar boerderij.”

 

Willem Claassen (Beuningen, 1982)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e maart ook mijn blog van 11 maart 2020 en eveneens mijn blog van 11 maart 2019 en ook mijn blog van 11 maart 2018 deel 3.