Bart Koubaa, Howard Nemerov

De Vlaamse schrijver Bart Koubaa (pseudoniem van Bart van den Bossche) werd geboren op 28 februari 1968 in Eeklo. Zie ook alle tags voor Bart Koubaa op dit blog.

Uit: Dansen in tijden van droogte

“Zondag 24 mei 2020. Mijn vrouw toont me een foto die in de cultuurbijlage van de krant staat afgedrukt. ‘Dit is iets voor jou,’ zegt ze en vertelt me wat ik zie: een levende vogelverschrikker midden in een rijstveld ergens in Afrika. Het beeld intrigeert me, en ik zie niet wat er is afgebeeld — een man die vogels verjaagt — maar de hoofdpersoon van de roman die ik aan het afwerken ben: een regendanser. Ik ben volledig in de ban van Kaminski, een man met de gave de regen op te roepen door op een houten deur te tapdansen. Hij trekt van dorp naar dorp om er op te treden en de droogte te verdrijven. Ik ben bij het laatste hoofdstuk — getiteld ‘Kan ik iets voor je doen?’ — als ik de foto zie. Wanneer ik een week later op een broeierige pinksterzondag mijn voltooide roman opsla en afsluit, daalt de levende vogelverschrikker van de foto als een Afrikaanse geest op mijn schrijftafel neer. ‘Kan ik iets voor je doen?’ vraag ik.
‘Jazeker,’ zegt hij, ‘je kunt de fictie schrappen’, en hij stijgt weer op en verlaat wervelend mijn schrijfkamer door de hor in het rechterraam. Ik volg hem over het park en de oranje en zwarte zadeldaken tot hij iets voorbij het klokkentorentje van de kerk van het Klein Begijnhof uit het zicht verdwijnt. Als ik dan puur uit gewoonte een nieuw document open en achteloos de titel van mijn roman Dansen in tijden van droogte typ, snap ik wat de levende vogelverschrikker me wilde zeggen: ik moet geen geest najagen en geen romanpersonage op de wereld loslaten, ik moet op zoek naar een man van vlees en bloed die hoogstwaarschijnlijk in een rijstveld vogels zit te verjagen. En dat ga ik doen.

Ik hang de foto met onderschrift in mijn schrijfkamer op. Het onderschrift luidt ‘Kabonyo, Kenia. Voor een maandloon van zo’n 7o euro speelt Juma Collins (18) de hele dag voor vogelverschrikker in deze rijstvelden. Door de rijstteelt filtert het moerasgebied minder schoon water weg naar het meer dan vroeger.’ Dat meer is het Victoriameer, waar fotograaf Prédéric Noy vorig jaar vele maanden heeft doorgebracht en er begeesterde en poëtische beelden heeft gemaakt van de overlevingsstrijd van het meer en de mensen die eromheen wonen. ‘De mensen hebben het lastig, het meer heeft het lastig. Maar her en der flonkert de hoop,’ aldus de inleiding van het korte artikel bij de tien afgedrukte foto’s, die zo ook – terecht of ten onrechte – een kritische, maar hoopvolle boodschap brengen. Mijn doel houdt zich dus op in Kenia, in de buurt van het Victoriameer, dat, als ik de krant mag geloven, ruim twee keer zo groot is als België. Ik ben mijn vingers, die op het punt staan `Victoriameer’ in de zoekmachine in te tikken, te snel af. Ik wil me voor dit project beperken tot het hoogstnodige: het artikel en mijn kennis, mijn onwetendheid in feite. ‘Misschien kan hij alleen geluiden maken om de vogels weg te jagen,’ werpt mijn vrouw in het midden als ik haar over mijn onderzoek vertel.”

 

Bart Koubaa (Eeklo, 28 februari 1968)

 

De Amerikaanse dichter en literatuurdocent Howard Nemerov werd geboren op 29 februari 1920 in New York. Zie ook alle tags voor Howard Nemerov op dit blog.

 

Een inleiding in de dagelijkse ronde

A schilt een appel, terwijl B voor God knielt.
C telefoneert naar D, die een hand heeft
Op de knie van E, F hoest, G gooit de aarde omhoog
Voor het graf van H ik begrijp het niet
Maar J haalt een kleiduif naar beneden
Terwijl K een knuppel op L’s hoofd laat landen
En M neemt mosterd, N rijdt de stad in,
O gaat naar bed met P, en Q valt dood neer,
R liegt tegen S, maar wordt toevallig gehoord
Door T, die U vertelt V niet te ontslaan
Omdat hij W moest toevertrouwen
Dat X Y en Z bedriegt,
Die zich zojuist toevallig herinnert dat A
Ergens ver weg een appel schilt.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Howard Nemerov (29 februari 1920 – 5 juli 1991)

 

Zie voor meer schrijvers van de 28e en de 29e februari ook mijn blog van 28 februari 2021 en ook mijn blog van 28 februari 2020 en ook mijn blog van 28 februari 2019 en eveneens mijn blog van 28 februari 2018 deel 2.

Cynan Jones, Elisabeth Borchers

De Welshe schrijver Cynan Jones werd geboren op 27 februari 1975 in Aberystwyth, Wales. Zie ook alle tags voor Cynan Jones op dit blog.

Uit: Stillicide

“The dream is like a dry mouth.
The hiss in his earpiece brought Branner round, and he saw the red dot flash on the grid scanner in his hand. He was sheltered from the rain partially, pushed in against the willow at the fifty-metre line. The rain came down heavily. Subdued the dawn light.
The distraction was a relief. When he’d heard the doctor’s words, they seemed spoken through water. Had grown every moment since in volume and solidity. Seemed now to knock against the shell of the dream he’s had for weeks. A recurrence he braces for in sleep. The dream now like a premonition.
‘I’ve seen it,’ Branner said into his mic.
He watched the red dot shift across the scanner, hesitate, then apparently settle. A slight condensation come to the edges of the screen.
There was no way of knowing what the red dot was, but it was in the sector and big enough to trigger the sensors.
Deer. Dog. Man. If it was still alive and present when the water load passed, the defence guns of the train would fire automatically.
They weren’t taking any chances now. Attacks on the line had increased.
Branner had the choice to stay out of the way or neutralise the risk himself. He could take the shot, or, if he could identify it as nothing threatening, call it in to the tower and they could stand the train guns down.
‘Can you get there?’ The sergeant’s voice came through the earpiece, through the snap of rain on Branner’s hood.
‘I can get there,’ Branner replied. It was relatively close. The opposite side of the track.
‘Let the train guns take it,’ said the sergeant.
Branner felt the old scar on his jaw catch slightly against the nap inside his hood.
‘No. I’ll go.’
It will be an animal, Branner thought. There’s no need for it to pointlessly die.”

 

Cynan Jones (Aberystwyth, 27 februari 1975)

 

De Duitse schrijfster en dichteres Elisabeth Borchers werd geboren in Homberg op 27 februari 1926. Zie ook alle tags voor Elisabeth Borchers op dit blog.

 

Januari

Er komt een tijd
dan worden de koningen onrustig
en ze vragen aan hun dienaren
Waar zullen we naar toe gaan

De bedienden kijken elkaar aan
en vragen
Waarheen

Dan staan de koningen op
en gaan

Er komt een tijd
dan worden de sterren onrustig
en vragen
Wie is de mooiste onder ons

En de sterren kijken elkaar aan
en vragen
Wie zou het zijn
Maar de koningen zeggen
Ik heet Balthasar
Ik heet Melchior
Ik heet Caspar

En Caspar roept
Daar vliegt een ster
met lang goudkleurig haar

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Elisabeth Borchers (27 februari 1926 – 25 september 2013)

 

Zie voor de schrijvers van de 27e februari ook mijn blog van 27 februari 2021 en ook mijn blog van 27 februari 2019 en eveneens mijn blog van 27 februari 2016 deel 2.

George Barker

De Engelse dichter George Granville Barker werd geboren op 26 februari 1913 in Loughton, Essex. Zie ook alle tags voor George Barker op dit blog.

 

Morning In Norfolk

As it has for so long
come wind and all weather
the house glimmers among
the mists of a little
river that splinters, it
seems, a landscape of
winter dreams. In the far
fields stand a few
bare trees decorating
those mists like the fanned
patterns of Georgian
skylights. The home land
of any heart persists
there, suffused with
memories and mists not
quite concealing the
identities and lost
lives of those loved once
but loved most. They haunt it
still. To the watermeadows
that lie by the heart they
return as do flocks of swallows
to the fields they have known
and flickered and flown so
often and so unforgettably over.
What fish
play in the bright wishing
wells of your painted
stretches, O secret
untainted little Bure,
I could easily tell,
for would they not be
those flashing dashers
the sometimes glittering
presentiments, images
and idealizations
of what had to be?
The dawn has brightened the
shallows and shadows and
the Bure sidles and idles
through weed isles and fallen
willows, and under
Itteringham Mill, and
there is a kind of rain-
drenched flittering in the
air, the night swan still
sleeps in her wings and over it all
the dawn heaps up the hanging
fire of the day.
Fowell’s tractor blusters
out of its shed and drags
a day’s work, like a piled sled
behind it. The crimson
December morning brims over
Norfolk, turning
to burning Turner
this aqueous water colour
idyll that earlier gleamed
so green that it seemed
drowned. What further
sanction, what blessing
can the man of heart intercede for
than the supreme remission
of dawn? For then the mind
looking backward upon its
too sullied yesterday,
the rotting stack of
resolution and refuse,
reads in the rainbowed sky
a greater covenant,
the tremendous pronouncement:
the day forgives.

Holy the heart in
its proper occupation
praising and appraising this
godsend, the dawn.
Will you lift up your eyes
my blind spirit and see
such evidence of
forgiveness in the heavens
morning after golden
morning than even
the blind can see?

 

Aan elk van mijn generatiegenoten

Wat was het waar je aan denkt – de zomermorgens
Langs de rivier bij Richmond met een vrouw;
En als je onhandig, in je badpak, kuste,
Grimaste tussen rozen de historie. Welk een teken –
Had je het maar herkend, had je het maar herkend!
En als je in spiegels keek was dan dit teken
Even klaar als de pijn in een parelhart?
Een vreeslijk morgen, met Teutoons gebaren
Het niet te loochnen gisteren zinloos hetend?

Wij spanden de haan der toekomst als wij kusten
En uit ons roekloos woord, als drakenzaad,
Rijst nu de dood op: toen wij vrolijk waren,
Dansend tesaam in wat wij leven dachten,
Sloten onze armen zich niet om de deernen des doods,
Die ons vandaag, vandaag in onze bedden wachten?

 

Vertaald door Bert Voeten

 

George Barker (26 februari 1913 – 27 oktober 1991)
Gefotografeerd door John Deakin, ca. 1952

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook  mijn blog van 26 februari 2022 en ook mijn blog van 26 februari 2019 en eveneens mijn blog van 26 februari 2017 deel 2.

Amin Maalouf, Stephen Spender

De Libanese (Franstalige) schrijver Amin Maalouf werd geboren in Beiroet, Libanon, op 25 februari 1949. Zie ook alle tags voor Amin Maalouf op dit blog.

Uit:  Schipbreuk der beschavingen (Vertaald door Hans E. Van Riemsdijk)

“Ik kom nog uitgebreid terug op die gemiste afspraak, maar om mijn ideeën daarover meteen scherp te stellen wil ik daar toch al het volgende over kwijt: als de inwoners van de diverse naties en de volgelingen van de monotheïstische godsdiensten in deze contreien waren blijven samenleven en erin waren geslaagd hun perspectieven op de toekomst onderling af te stemmen, dan zou de hele mensheid hebben beschikt over een welsprekend voorbeeld van eendrachtige co-existentie en welvaart – als bron van inspiratie en als baken op haar pad. Helaas is het omgekeerde gebeurd: weerzin en afschuw hebben de overhand gekregen en juist de ónmogelijkheid om samen te leven is de regel geworden.
Het licht van de Levant is gedoofd. Vervolgens heeft de duisternis zich verbreid over de hele wereld. En vanuit mijn standpunt bezien is daarbij geen sprake van puur toeval.
Het Levantijnse ideaal zoals de mijnen dat hebben meegemaakt en zoals ik het altijd heb willen meemaken verlangt van alle mensen dat ze zich verantwoordelijk voelen voor de groepen en gemeenschappen waartoe ze behoren en óók een beetje voor die van de anderen. Zoals bij elk ideaal gaat het om een streven dat je nooit helemaal bereikt, maar dat streven is op zích al heilzaam, omdat het de te volgen weg aanduidt, de weg van de rede, de weg van de toekomst. Ik zou zelfs durven zeggen dat dat streven voor een samenleving de grensovergang van barbarij naar beschaving markeert.
In mijn kinderjaren zag ik hoe blij en trots mijn ouders waren als ze het hadden over dierbare vrienden die een ander geloof aanhingen of afkomstig waren uit een ander land. Veel meer dan een lichte stembuiging was het niet. Maar daar klonk wel een boodschap in door, een ‘handleiding’ zou ik vandaag zeggen.

In die tijd leek het me de gewoonste zaak van de wereld; ik stond er niet eens bij stil en was ervan overtuigd dat het er overal ter wereld zo aan toeging. Pas veel later ben ik gaan begrijpen hoe zeldzaam de harmonie tussen de diverse gemeenschappen in de wereld van mijn kinderjaren was. En hoe broos. Heel vroeg in mijn leven zou ik zien hoe die eendracht haar glans verloor, beschadigd raakte en vervolgens in rook opging, om slechts heimwee en schaduwen achter zich te laten.
Klopt het wel als ik zeg dat de duisternis zich heeft verbreid over de wereld toen het licht van de Levant doofde? Past het wel om over duisternis te spreken terwijl wij, mijn tijdgenoten en ik, getuige zijn van de spectaculairste technologische doorbraken aller tijden; terwijl wij vlotter dan ooit via internet toegang hebben tot alle beschikbare kennis; terwijl wij steeds langer en in veel betere gezondheid dan vroeger leven; terwijl zo veel landen van de vroegere ‘derde wereld’, om te beginnen China en India, zich energiek ontworstelen aan hun onderontwikkelde status?
Maar daar ligt precies de treurige paradox van deze eeuw: voor het eerst in de geschiedenis beschikken we over de middelen om de mensheid te bevrijden van alle plagen die haar altijd hebben bestookt om haar naar een tijdperk van vrijheid, vlekkeloze vooruitgang, wereldwijde solidariteit en gedeelde rijkdom te voeren, en toch rennen we holderdebolder in de tegenovergestelde richting.”

 

Amin Maalouf (Beiroet, 25 februari 1949)

 

De Engelse dichter, essayist en schrijver Stephen Spender werd geboren op 28 februari 1909 in Londen. Zie ook alle tags voor Stephen Spender op dit blog.

 

Lokaal van een lagere school in een achterbuurt

Ver ver van ruige golven deze kindergezichten.
Als onkruid zonder wortels, hun haar wild om hun bleekheid.
Het lange meisje met haar hangend hoofd. De papier-
Bleke jongen met ratteogen. De onvolgroeide, misdeelde erfgenaam
Van kromme botten, die de knoestige ziekte van een voorvader
Opleest, zijn les, van zijn bank. Achterin de schemerige klas
Eén kind onopgemerkt, lief en jong. Zijn ogen leven in een droom
Van eekhoornspel in een boomruimte, een andere dan deze.

Aan de zuremelk-wanden gekregen dingen, Shakespeares hoofd,
Wolkenloos in de ochtendschemer, beschaafde koepel boven alle steden.
Met klokken, bloemrijk, een Tirools dal. Kaart met open handen
Die de wereld beloont met zijn wereld. En toch zijn voor deze
Kinderen deze ramen, niet deze wereld, de wereld,
Waar heel hun toekomst is geschilderd met een mist,
Een nauwe straat dicht onder een loden lucht,
Ver ver van rivieren, kapen en sterren van woorden.

Shakespeare is toch zeker slecht, de kaart een verkeerd voorbeeld
Met schepen en zon en liefde die hen verleidt tot diefstal –
Voor levens die sluw ronddraaien in hun benauwde holen
Van mist tot eindeloze nacht? Op hun sintelhoop dragen
Deze kinderen vel waar botten doorsteken en stalen brillen
Met geplakt glas, als flesscherven op stenen.
Al hun ruimte en tijd is mistige achterbuurt.
Dus wis uit hun kaarten met achterbuurten groot als een vloek

Tenzij, bestuurder, meester, inspecteur, bezoeker,
Die kaart hun raam kan worden en deze ramen
Die hun bestaan afsluiten als catacomben
Breken O openbreken tot ze de stad wegbreken
En deze kinderen zicht geven op groene akkers en hun wereld
Hemelsblauw laten stromen op gouden stranden, en hun tong
Naakt boeken in laten lopen, de wit en groene bladen open
Geschiedenis aan hen wier taal de zon is.

 

Vertaald door Willem van Toorn

 

Stephen Spender (28 februari 1909 – 16 juli 1995)
Portret door Robert Buhler, 1939

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 25e februari ook mijn blog van 25 februari 2019 en ook mijn blog van 25 februari 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Alain Mabanckou, Robert Gray

De Congolese dichter en schrijver Alain Mabanckou werd geboren op 24 februari 1966 in Congo-Brazzaville (Frans Congo). Zie ook alle tags voor Alain Mabanckou op dit blog.

Uit: Prins Peper (Vertaald door Reintje Ghoos en Jan Pieter van der Sterre)

“Het is allemaal begonnen toen ik als tiener nadacht over hoe ik heette. Mijn naam had ik gekregen van Papa Moupelo, de priester van het weeshuis van Loango. Hij doopte mij: Tokumisa Nzambe po Mose yamoyin-do abotami namboka ya Bakoko, dat Lingala is voor: `Goddank, zwarte Mozes is geboren op de grond van onze voorouders. Die naam staat nog steeds op mijn geboorteakte …
Papa Moupelo was een apart figuur; hij is een van de weinigen die een stempel op me heeft gedrukt tijdens mijn verblijf in het weeshuis. Hij was drie turven hoog, droeg Salamanders met dikke zolen – die wij “lifthakken” noemden – en witte boubous, wijde, losse kleden, die hij kocht bij de West-Afrikaanse kooplui op de Grote Markt van Pointe-Noire. Zo gekleed leek hij op een vogelverschrikker in het maïsveld, vooral als hij de centrale binnenplaats overstak en de wind aan de
casuarina’s rukte die rond de ommuring van het weeshuis stonden. Elk weekend wachtten we vol ongeduld op zijn komst, en zodra we een eerste glimp opvingen van zijn oude R4 (waarvan de motor volgens ons aan chronische tering leed) begroetten we hem met applaus. De priester had op de binnenplaats moeite met inparkeren. Hij moest het een keer of zes overdoen, terwijl de eerste de beste zondagsrijder zijn wagen met zijn ogen dicht op dezelfde plek zou hebben neergezet. Die komische strijd leverde hij niet voor zijn plezier. Het doel was namelijk, zei hij ter vergoelijking, “dat de kop van de auto al naar de poort keek”, en dat hij het zich niet nodeloos moeilijk hoefde te maken als hij twee uur later terugreed naar zijn woonplaats Diosso, op een kilometer of tien van Loango.
Tegenover de leslokalen was de priester een eigen lokaal ter beschikking gesteld. Daar vormden we een kring om hem heen en deelde hij papieren uit waarop we de woorden vonden van het lied dat we gingen leren. Onmiddellijk klonk er luid geroezemoes in het lokaal, want de meesten van ons konden maar moeilijk wennen aan de verfijnde woordenschat van het Lingala uit de boeken die Europese missionarissen hadden geschreven over onze oeroude geloofsovertuigingen, legenden, verhalen en liederen.
We gingen er tegenaan en nog geen kwartier later voelden we ons ermee vertrouwd en zongen we zoals Papa Moupelo het wilde. Het leek hem een goed idee als de meisjes
youyous lieten horen, lange, hoge kreten, en dat de jongens de meisjes antwoordden met hun laagste toon. Hijzelf deed zijn ogen dicht, en terwijl er een glimlach om zijn lippen verscheen liet hij virtuoos benenwerk zien: kruisen, spreiden, kruisen, spreiden … Hij voerde die bewegingen zo snel uit dat we zeker wisten dat hij de snelste mens ter wereld was. En na een paar minuten veegde hij met de rug van zijn hand het zweet van zijn gezicht en gebaarde buiten adem en met open mond naar ons: “nu jullie!”
Omdat we aarzelden, schoot de priester ons met woord en daad te hulp: “Hup! Hup! Niet verlegen zijn, kinderen! Iedereen meedoen! Op en neer met de schouders! Ja, zo! Heel goed! Denk nu dat diezelfde schouders vleugels zijn en dat jullie weg gaan vliegen! 2,5 ja!!! Tegelijk knikken, zoals nerveuze agamen dat doen, je weet wel, die hagedissen met een oranje kop! Geweldig, kinderen! Precies zoals ze dansen in het noorden van dit land!”
In ons enthousiasme hadden we het gevoel dat deze dienaar van God er niet was om ons het evangelie bij te brengen, maar om de herinnering aan de lijfstraffen van de vorige dagen te verjagen. We lieten ons gaan; soms gingen we iets te ver en dan duurde het even voordat we begrepen dat niet alles mocht, dat we niet aan het fameuze hof van koning Makoko waren, waar de Batéké’s onafgebroken feestvierden terwijl hun heerser dag en nacht lag te snurken, gewiegd door zijn zingende verhalenvertellers.”

 

Alain Mabanckou (Congo-Brazzaville, 24 februari 1966)

 

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

EEN SCHAAL MET PEREN

Roetig als wasdoek en gezet
als Sancho Panza
voorzien van het steeltje van een baret
vraagt de peer

zelf om een doortastende benadering
het fijnste lemmet
uit de messenlade
hier

hem op te fleuren is een snee en dan nog een
de noordwand de zuidwand
gletsjerfacetten
het zoet knerpen van zijn sneeuwschone sappen

Ik vind glad gevoegde dorpels
en plinten van wit marmer
waar het bolletje parfum
langs drupt

een frisheid
als de bries die je voelt wanneer
de waaier van de dag
zich opent

Enku verwoede
beeldhouwer van dennestompen
onthulde de tienduizend boeddha’s
met kalligrafisch geweld

Gerationaliseerde vorm gevormd
met verticale japen
heb ik je weelderige bips tot bekken
teruggebracht

Een zondag regen
en als een tjokvolle gargouille
die te lang had gezwegen ketst en kaatst
de donder lenig

bazelt door een omgekeerde trechter
de hele middag boven de daken
zijn boodschap
van burleske strijdlust

Losgeraakte
regenveters bungelen
langs de ramen
nu scherpt

een slager het licht
wettend
zijn lievelingsmes
snijdt flikkerende strepen in de tuin

En ik sneed het peervormige hoofd
met dicht bijeenstaande
ogen als pitten
dat Picasso zag zijn arme

vriend die naar het front
was opgeroepen
een cubistische sneeuwpop de zoet-
gevooisde gedoemde Apollinaire

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e februari ook mijn blog van 26 februari 2019 en eveneens mijn blog van 26 februari 2017 deel 2.

Robert Gray, César Aira

De Australische dichter Robert Gray werd geboren op 23 februari 1945 in Port Macquarie. Zie ook alle tags voor Robert Gray op dit blog.

 

Byron Bay: Winter

Barely contained by the eyesight,
the beach makes one great arc –
blue ranges overlapped behind it;
each of them a tide-mark.

About me, swamp-oaks’ foliage
streams, hatching by Cézanne.
Off in the heath, a guard’s carriage
follows the vats of a train.

A creek spoils the hem of the sea;
spread on the beach in flutes
it has the redness of black tea,
from the swamp’s sodden roots.

Behind, cloudy afternoon swells,
the colour of claret stain.
The sunlit town is strewn like shells.
Its lighthouse, a tiny pawn.

I’m walking on the beach alone;
the sea’s grey feathers flurry,
showing emerald. Sandpipers blown
seem mice, in their scurry.

And the sun on my shoulders brings,
because it’s perfect warmth,
the feeling that I wear great wings
while stepping along the earth.

 

Flames and Dangling Wire

On a highway over the marshland.
Off to one side, the smoke of different fires in a row,
like fingers spread and dragged to smudge.
It is the always-burning dump.

Behind us, the city
driven like stakes into the earth.
A waterbird lifts above this swamp
as a turtle moves on the Galapagos shore.

We turn off down a gravel road,
approaching the dump. All the air wobbles
in some cheap mirror.
There is a fog over the hot sun.

Now the distant buildings are stencilled in the smoke.
And we come to a landscape of tin cans,
of cars like skulls,
that is rolling in its sand dune shapes.

Amongst these vast grey plastic sheets of heat,
shadowy figures
who seem engaged in identifying the dead –
they are the attendants, in overalls and goggles,

forking over rubbish on the dampened fires.
A sour smoke
is hauled out everywhere,
thin, like rope. And there are others moving – scavengers.

As in hell the devils
might poke about through our souls, after scraps
of appetite
with which to stimulate themselves,

so these figures
seem to be wandering despondently, with an eternity
where they could find
some peculiar sensation.

We get out and move about also.
The smell is huge,
blasting the mouth dry:
the tons of rotten newspaper, and great cuds or cloth….

And standing where I see the mirage of the city
I realize I am in the future.
This is how it shall be after men have gone.
It will be made of things that worked.

A labourer hoists an unidentifiable mulch
on his fork, throws it in the flame:
something flaps
like the rag held up in ‘The Raft of the Medusa’.

We approach another, through the smoke
and for a moment he seems that demon with the long barge pole.
It is a man, wiping his eyes.
Someone who worked here would have to weep,

and so we speak. The rims beneath his eyes are wet
as an oyster, and red.
Knowing all that he does about us,
how can he avoid a hatred of men?

Going on, I notice an old radio, that spills
its dangling wire –
and I realize that somewhere the voices it received
are still travelling,

skidding away, riddled, around the arc of the universe;
and with them, the horse-laughs, and the Chopin
which was the sound or the curtains lifting,
one time, to a coast of light.

 

HAVENSCHEMER

Zij en ik kwamen daar dwalend door een leeg park
en legden onze handen op het wegvloeiende leven
van een stenen balustrade. Voor ons, over het olieachtig aubergine duister
van de haven, konden we de zeiljachten nog onderscheiden

tegen een betrokken lucht die van onderen mauve belicht was
en een verre oever van donker, afbrokkelend geboomte.
Een deel van de stad, links van ons, lichtte op als een fruitkraam.
Na de zomerdag, een enorm, vochtig verstommen.

De jachten waren een heel eind weg, in hun lege velden van water.
Soms werd er een zachtjes neergelegd, als een ganzeveer.
Ze leken te fluisteren, door elkander glijdend,
steeds in weifelend evenwicht, als was beslistheid kwalijk.

in de verte, door de gespannen Brug, een hemel van moerbei
en oranje chiffon. Mauve-grijs, elk gekliefd zeil –
als verpleegsters, in een diepe gang: lichte melancholie;
of als nonnen die ’s avonds te biecht gaan.

 

Vertaald door Maarten Elzinga

 

Robert Gray (Port Macquarie, 23 februari 1945)

 

De Argentijnse schrijver en vertaler César Aira werd geboren op 23 februari 1949 in Coronel Pringles. Zie ook alle tags voor César Aira op dit blog.

Uit: Het literatuurcongres (Vertaald door Adri Boon)

“Tijdens een trip naar Venezuela die ik onlangs maakte, had ik de gelegenheid om een kijkje te nemen bij de beroemde Draad van Macuto, een van de wonderen van de Nieuwe Wereld, een erfenis nagelaten door anonieme piraten — toeristische attractie en onopgelost raadsel ineen. Een vreemd monument van menselijk vernuft dat eeuwenlang een enigma bleef en op den duur deel ging uitmaken van een Natuur die op die breedtegraad net zo rijk is als alle vernieuwingen waartoe zij aanleiding geeft. Macuto is een van de kustplaatsen die aan de voet van Caracas liggen, niet ver van Maiquetfa, waar het vliegveld waar ik landde zich bevindt. Ik werd voor die nacht ondergebracht in Las Quince Letras, een modem hotel opgetrokken langs het strand, tegenover het gelijknamige pension annex restaurant. Mijn kamer zag uit op zee, de weidse en tegelijk zo intieme Caribische Zee, blauw en schitterend. De Draad bevond zich op honderd meter van het hotel; ik kon hem vanuit mijn raam zien, maar ik ging naar buiten om er van dichterbij een blik op te kunnen werpen. Net als elk kind van het Amerikaanse continent had ook ik me overgegeven aan even wilde als ijdele speculaties over de Draad van Macuto, een tastbaar overblijfsel van de tot de verbeelding sprekende piratenwereld, die daardoor tot leven kwam en werkelijkheid werd. In encyclopedieën «n mijn geval El Tesoro de la Juventud, die nooit meer dan onder het betreffende lemma zijn naam eer aandeed) stonden schema’s en foto’s, die ik in mijn schriften kopieerde. Al spelend ontwarde ik de knoop, kwam ik achter het geheim… Later zag ik op tv documentaires over de Draad, kocht ik nu en dan een boek dat erover was verschenen, en tijdens mijn studie Venezolaanse en Caribische literatuur dook de Draad vaak op als leidmotief. En net als iedereen volgde ook ik (hoewel zonder speciale interesse) de berichten in kranten over nieuwe theorieën, over nieuwe pogingen om het raadsel te doorgronden… Het feit dat het steeds weer nieuwe pogingen betrof, gaf duidelijk aan dat de vorige tot niets hadden geleid. Volgens een oeroude legende diende de Draad om er een schat mee omhoog te takelen, een buit van onschatbare waarde die piraten naar de zeebodem hadden laten afzinken. Een van de piraten (alle naspeuringen in kronieken en archieven ten spijt was men er nog steeds niet achter om wie het ging) moest wel een wetenschappelijk-artistiek genie van de eerste orde zijn geweest, een Leonardo aan boord, om zo’n wonderlijk mechaniek te kunnen bedenken waarmee je de buit zowel kon verbergen als ophalen. Het ding was van een geniale eenvoud.”

 

César Aira (Coronel Pringles, 23 februari 1949)
Cover

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 23e februari ook mijn blog van 23 februari 2022 en ook mijn blog van 23 februari 2019 deel 1 en eveneens deel 2.

Margaret Deland

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Margaret Deland werd geboren op 23 februari 1857 in Allegheny, Pennsylvania, als dochter van Sample Campbell en Margaretta Wade. Haar moeder stierf toen ze werd geboren en ze verloor ook haar vader in de vroege kinderjaren. Daarom werd ze opgevoed door haar tante Lois Wade. Op achttienjarige leeftijd verhuisde ze alleen naar New York City, waar ze kunst en design studeerde aan Cooper Union College. Vervolgens doceerde ze tekenen en ontwerpen aan het Normal College van de stad New York totdat ze op 12 mei 1880 met Lorin Fuller Deland trouwde en met hem naar Boston verhuisde, waar ze het grootste deel van haar leven doorbracht. Hier werden zij en haar man sociaal actief door ongehuwde moeders in huis te nemen en daarmee dit sociale taboe te doorbreken. Om deze onderneming te financieren schilderde Deland eerst porselein en ging daarna over op het schrijven van kleine gedichten voor wenskaarten. Een vriendin stuurde enkele van haar gedichten naar Harper’s Magazine, in wiens nummer The Succory van maart 1885 werd gepubliceerd. In 1886 werd Deland’s eerste boek, “The Old Garden and Other Verses”, gepubliceerd. Het boek, uitgegeven in een oplage van 1.000 exemplaren, was binnen een week uitverkocht. In 1899 verscheen het in zijn vijftiende editie. Naast gedichten wijdde Deland zich al vroeg aan andere literaire genres. “John Ward, Preacher”, Delands eerste roman, werd in 1888 gepubliceerd en het controversiële verhaal van het conflict tussen een calvinistische predikant en zijn bisschoppelijke vrouw was goed verkocht. De inkomsten uit de boekverkoop van Margaret Deland en het financiële succes van haar man in de reclame-industrie gaven het gezin financiële zekerheid en ze werden gerespecteerde leden van Bostons samenleving. Korte verhalen behoorden ook tot de werken van Deland, vooral “Old Chester Tales” (1899), een verzameling korte verhalen die zich afspelen in de fictieve stad Old Chester en waarin het contrast tussen de wensen van het individu en het welzijn van de gemeenschap wordt besproken. Hoewel Deland het succes van haar eerdere werken nooit heeft kunnen evenaren, ontving ze verschillende prijzen en onderscheidingen. In 1926 werd ze verkozen tot lid van de American Academy of Arts and Letters. Margaret Deland stierf op 13 januari 1945 op 87-jarige leeftijd.

 

Love’s Wisdom

How long I’ve loved thee, and how well—
I dare not tell!
Because, if thou shouldst once divine
This love of mine,
Or did but once my tongue confess
My heart’s distress,
Far, far too plainly thou wouldst see
My slavery,
And, guessing what Love’s wit should hide,
Rest satisfied!
So, though I worship at thy feet,
I’ll be discreet—
And all my love shall not be told,
Lest thou be cold,
And, knowing I was always thine,
Scorn to be mine.
So am I dumb, to rescue thee
From tyranny—
And, by my silence, I do prove
Wisdom and Love!

 

Life

BY one great Heart the Universe is stirred: 
  By Its strong pulse, stars climb the darkening blue; 
  It throbs in each fresh sunset’s changing hue, 
And thrills through low sweet song of every bird: 
 
By It, the plunging blood reds all men’s veins;         
  Joy feels that heart against his rapturous own, 
  And on It, Sorrow breathes her sharpest groan; 
It bounds through gladnesses and deepest pains. 
 
Passionless beating through all Time and Space, 
  Relentless, calm, majestic in Its march,       
  Alike, though Nature shake heaven’s endless arch, 
Or man’s heart break, because of some dead face! 
 
’Tis felt in sunshine greening the soft sod, 
  In children’s smiling, as in mother’s tears; 
  And, for strange comfort, through the aching years,       
Men’s hungry souls have named that great Heart, God!

 

Margaret Deland (23 februari 1857 – 13 januari 1945)

Ash Wednesday (Louis Untermeyer), Rob Schouten, W. H. Auden

 

Bij Aswoensdag

 

Aswoensdag door Charles de Groux, 1866

 

Ash Wednesday

(Vienna)

I
Shut out the light or let it filter through
These frowning aisles as penitentially
As though it walked in sackcloth. Let it be
Laid at the feet of all that ever grew
Twisted and false, like this rococo shrine
Where cupids smirk from candy clouds and where
The Lord, with polished nails and perfumed hair,
Performs a parody of the divine.

The candles hiss; the organ-pedals storm;
Writhing and dark, the columns leave the earth
To find a lonelier and darker height.
The church grows dingy while the human swarm
Struggles against the impenitent body’s mirth.
Ashes to ashes. . . . Go. . . . Shut out the light.

(Hinterbrühl)

II
And so the light runs laughing from the town,
Pulling the sun with him along the roads
That shed their muddy rivers as he goads
Each blade of grass the ice had flattened down.
At every empty bush he stops to fling
Handfuls of birds with green and yellow throats;
While even the hens, uncertain of their notes,
Stir rusty vowels in attempts to sing.

He daubs the chestnut-tips with sudden reds
And throws an olive blush on naked hills
That hoped, somehow, to keep themselves in white.
Who calls for sackcloth now? He leaps and spreads
A carnival of color, gladly spills
His blood: the resurrection—and the light.

 

Louis Untermeyer (1 october 1885 – 18 december 1977)
Trinity Church in New York, de geboorteplaats van Louis Untermeyer

 

De Nederlandse schrijver, dichter, literatuurcriticus en columnist Rob Schouten werd geboren in Hilversum op 22 februari 1954. Zie ook alle tags voor Rob Schouten op dit blog.

 

Perpetuum mobile

Wat is het toch een vreemd verschijnsel.
Zojuist heb ik het weer eens uitgevonden.
We waren opgewonden toen het werkte
ondanks de onbetrouwbare beschrijving.
Het nieuwe gaat er inderdaad niet af
zolang het eigenlijk nog steeds niet kan.

 

Huisstijl

Niet waar ik woon en met wat aan de muur
maar toch toegankelijk: wat brommerig
hoor ik en met de actuele grijzen
der jaren negentig – het is per slot
geen sanatorium, er mag ook best
het nodige gesodemieter in.

Voor akoestiek moet je bij mij niet zijn,
ook niet voor schreefloos, als het aan mij ligt.
Het mag natuurlijk nooit commercieel worden
of modieus of niet te lezen. Zeg maar de vorm
waarvoor ik langzaam heb gekozen
(de vorm die mij gekozen heeft? – Nee hoor!)

Ziet u mij deze tekst voordragen dan
niet in mijn hemd of met een rare muts,
of ik het met verbeten kop opschreef.
Ik doe mij voor maar niet toevallig zó!
Misschien helpt het mij regels te zien lezen,
Dat kan ik zelf niet goed beoordelen.

Ik doe dit graag maar meestal ben ik anders
en elders: dit is wat ik heb te bieden.
U moet niet langskomen dat stelt teleur,
mijn vrouw is laatst nog van mij weggelopen,
heel interessant want ik begreep het niet:
echt een persoonlijke tragedie, vond men.

Daar zou het dan langdurig over gaan
tijdens het Requiem van Mozart of
iets van Rachmaninov, wie weet wat foto’s –
Ik wil wel kwijt en dan iets nieuws opbouwen,
maar alles stinkt gauw naar effectbejag,
dit eigenlijk het meest. Raar gedicht, dag.

 

Huisraad

De huisraad van lang toegeknikte bovenburen,
bekend van horen schuiven, wordt vandaag verbolgen
op straat geduveld. De locale dichter staat
onuitgeslapen voor het raam. Hij ziet er af
en aan gemeubileerd trottoir en gaapt. Komt net
het bed spiralend langs, daalt op een suffe stoel
die met gekrulde tenen zwijgt. Wie haalt de koekoek?
En uit de inrichting ontsnapt een stenen brak.

Aha, denkt hij, inmiddels mateloos nieuwsgierig,
wat hier en thans beneden komt verwijst naar boven.
Prompt is het even koffiedik geblazen daar.
Hij rookt een sigaret en inspecteert het touw,
ontspannen in de dampkring klimmend als een kneep
van goochelaars die zich eerst hebben weggepreveld.
Nu nog het Perzische tapijtje, dunkt hem vaag,
maar dat hebben ze voor hem opgerold vandaag.

 

Rob Schouten (Hilversum, 22 februari 1954)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Zie ook alle tags voor Wystan Hugh Auden op dit blog.

 

Sonnet

Oorlog is simpel als een monument;
een telefoon spreekt even met een man;
vlaggetjes wijzen waar men troepen zendt;
een jongen brengt de melk; er is een plan
voor mensen die beangst naar ’t leven gissen,
hun melk om negen en om twaalf uur derven,
langzaam verloren gaan, hun vrouwen missen
en ondanks de ideeën kunnen sterven.

Mensen gaan dood, licht zijn ideeën echt:
wij kunnen duizenden eensklaps zien rijzen
wanneer er maar één leugen wordt gezegd.

En kaarten kunnen werkelijk plaatsen wijzen
waar ’t leven werd tot ramp en rouw:
Nanking; Dachau.

 

Vertaald door Michel van der Plas

 

W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 22e februari ook mijn blog van 22 februari 2022 en ook mijn blog van 22 februari 2019 en ook mijn blog van 22 februari 2015 deel 1 en ook deel 2.

Immer wieder Fasching (Joachim Ringelnatz), Herman de Coninck, W. H. Auden

 

Bij Carnaval

 

Uitbundig carnavalsfeest – jaren ’60 door Kees Bastiaans

 

Immer wieder Fasching

Wenn der Fasching kommt, wird viel verboten.
Aber manches wird auch andrerseits erlaubt.
Dann wird nicht nur Dienstboten,
Nein auch Fürstenhäusern entstammten
Damen oder Frauen von Beamten
Die Unschuld geraubt.

Jeder lässt was springen.
Viel ist los.
Und vor allen Dingen
Beine und Popos.

Wenn sich Masken noch einmal verhüllen
Mit Phantastik, Seide, Samt und Tüllen,
Zeigt sich sehr viel Fleisch und sehr viel Schoß.
Dass wir, eh‘ wir heimwärtsschwanken,
Unsern steifen Hut zerknüllen
Im Gedanken:
Hätten wir die Hälfte bloß!

Also brechen wir auf!
Ach nein, bleiben wir noch,
Bis an ein Loch.
Schließlich löst sich alles doch
In Papier auf.

Man vertrollt sich lärmlich,
Wendet sich erbärmlich,
Jedermann ein abgesetzter Held.

Draußen Sturm. Es hetzen
Über Dächer kalte Wolkenfetzen
Unterm Mond. Wir setzen
Uns ins Auto, fröstelnd vor dem letzten Geld.

 

Joachim Ringelnatz (7 augustus 1883 – 17 november 1934)
St. Marien Dom in Wurzen, de geboorteplaats van Joachim Ringelnatz

 

De Vlaamse dichter, essayist, journalist en tijdschriftuitgever Herman de Coninck werd geboren in Mechelen op 21 februari 1944. Zie ook alle tags voor Herman de Coninck op dit blog.

 

Pull

Onlangs vond ik de zwarte pull terug waarin ik, zeer groen,
mijn existentialistische jeugd heb doorgebracht:
zwarte pulls waarin we niet goed wisten wat te doen,
wat door Sartre met zeer chique namen werd bedacht.

We zagen toen zwart-witfilms waarin zowat alles
zwart was, op de ondertitels na. In het Ritz
zaten we avond aan avond in de stalles
om toch maar niets te missen van het Niets.

Of we luisterden in een of ander keldergewelf
naar jazz die net zoals wijzelf
en even lui-omslachtig, niet wist waarnaartoe.
Dat was improviseren geblazen, zij het op trompet. En hoe.

 

water. soms loopt het rechtdoor

water. soms loopt het rechtdoor
als een ideologie, een vastberaden stoet
van stilte, naar de zee,
de grote internationale
waar alle water zijn overtuiging haalt
(om desnoods dijken te breken.)
soms hangt er nevel over:
dromend water; het droomt dat het zweeft
en dan zweeft het. en later, oud geworden,
trekt het zich terug in een vijver
met een rijk innerlijk leven.
water. alle schijn draagt het met zich mee
en blijft zichzelf, altijd anders
en altijd water.

 

De lenige liefde

1.
zetelend. zetelend in de macht
van zijn dikke lichaam: de gele boeddha,
de zon.

nauwelijkse wind sluipt als onderdanen
rond zijn troon, maar
hij waait ze weg, hij wil eten:
grote velden liggen en dampen
als schotels vol hitte.

wat een verschil met de meisjes
waarmee ik in het lage gras
pralines eet, en in het hoge gras
diminutiefjes:
hun hoge stemmetjes
als puntjes op de i,
hun schichtige lachjes
als reeën in een woud van humor.
zoveel sneller dan liefde
is hun sympathie.

 

Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997)

 

De Engelse dichter, essayist en criticus Wystan Hugh Auden werd geboren in York op 21 februari 1907. Zie ook alle tags voor Wystan Hugh Auden op dit blog.

 

Schoolkinderen

Elke vorm van gevangenschap hier, de cellen zijn net zo echt,
maar zij lijken niets op gevangenen die wij kennen,
die woedend zijn of verkommeren of met grappen berusten
of de hele boel de wereld uit wensen.

Want zij protesteren zo weinig, zo bijna tevreden
met het stomme spel van honden, met likken en rennen;
zo sterk zijn de tralies van liefde, hun samenzweren
is zwak als dronkemanseden.

Hun vreemdheid maakt het zelfs moeilijk om naar ze te kijken:
de veroordeelden zien alleen de bedrieglijke engelen
van een visioen, zo moeiteloos komt hun glimlach;
het beest van de roeping is bang.

Maar zie ze in ’t licht van ons tijdsbesef, onze maat,
hun bijna geslachtsloze, enigszins lompe volmaaktheid;
want ze hebben een sexe, de stukke veter is echt stuk:
onwaar de droom van de professor.

Maar de tirannie is zo simpel. Een ongepast woord
op een fontein gekalkt, is dat al hun rebelsheid?
Een storm van tranen in een hoekje vergoten, is dat
van een nieuw leven het zaad?

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

W. H. Auden (21 februari 1907 – 29 september 1973) 

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 21e februari ook mijn blog van 21 februari 2019 en ook mijn blog van 21 februari 2016 deel 2.

De bonte storm (Mathias Kemp), Sally Rooney, Elke Erb

 

Bij  Carnaval

 

Carnaval in Arcueil door Lyonel Feininger, 1911

 

De Nederlandse dichter, journalist en schrijver Mathias Hubertus Kemp werd geboren in Maastricht op 31 december 1890.

Uit: De bonte storm

“Een doffe daver rolt.
Nes schrikt wakker. Het moet twaalf uur zijn. Het Momus-kanonnetje schiet op het Vrijthof de Vastenavond in.
Over de Markt klinkt neuzig getoeter. En geratel. Met een leeg hoofd en de schedel vol speldeprikken, gaat Nes voor het raam kijken. O, de eerste verkleders. Kindertjes van drie tot zes jaar. Hollandse en Limburgse boertjes en boerinnetjes, een clowntje, een miniatuur landstormofficiertje.
De schoten dreunen.
Het moet nu aardig worden op het Vrijthof. Een levendige drukte.
Bont gewemel van gecostumeerde kinderen, jongelui vol verwachting voor de komende dagen. Bezadigde, uitgeraasde familievaders en fuifnummers van alle zijden samengestroomd om weer eens flink mee te doen.
Op de kiosk gaat een harmonie te keer. Een opera-fantasie, mengsel van aangrijpende stuiverstragiek en stroperige sentimentaliteit. Dat kan niemand wat schelen, mits er maar muzieklawaai schatert, om de stemming erin te krijgen. Af en toe duiken de opera-tederheden voor klarinet en piston volslagen weg onder het gedruis en voetgeschuifel der menigte. Het Kukelekuen-de-kins-miech-neet-motief wordt hoorbaar in de massa.
‘De zès hertekes’ zijn niet compleet. Riet en Staaf lopen af en toe gearmd voorop. Daarachter de lange Nol, geflankeerd door Gonneke en Tielke. Het verliefde paartje stelt geen belang meer in de rest van de wereld. Tielke wandelt mee met een zichtbaar hangend mondje. Over het plezier van Wienblom en juffrouw Dupont waart een schaduw. Ze houden veel van het zoete vriendinnetje en respecteren in Nes tenminste een serieuze jongen.
Nol heeft in de Balletdanseres een lid der ‘fine fleur’ menen te herkennen, binnengesmokkeld door een van de Roemruchten.
Hij durft er niet over praten. Tielke weet van die dingen weinig af en bovendien, veel heeft de jonge musicus zijn kameraad ook niet bezig gezien met dat verdachte typetje.
Aha! de eerste grote maskes. Opgeschoten kwajongens zeker.
Een achter ’n afgerammeld draaiorgeltje; de ander onder de gebruikelijke paraplu met halve bekleding. De orgeldraaier, half Mexicaan (sombrero en rossig hemd), half van alles en nog wat, meest stalknecht evenwel, door boerenklompen met stro in.
De ander omgekeerde jas met zijden hoed, waarom heen – om het incognito strenger te bewaren – een stuk venstergordijn. Ze kwellen speciaal de bakvissen.
Het lieve, fleurige Tielke rekenen ze daar ook nog toe, naar het schijnt. Opeens komt de omgekeerde jas aangesprongen, grijpt Tielke bij de polsen en roept met hoge stem:
– De moos tich dene leefste neet laote aofkaarte, keend. En door wat veur get! Hei, öllegermaan, drèj ins ene marche funèbre.”

 

Mathias Kemp (31 december 1890 – 7 augustus 1964)
Carnaval op het Vrijthof in Maastricht, de geboorteplaats van Mathias Kemp

 

De Ierse schrijfster Sally Rooney werd geboren op 20 februari 1991 in Castlebar. Zie ook alle tags voor Sally Rooney op dit blog.

Uit: Mr Salary

“Nathan was waiting with his hands in his pockets beside the silver Christmas tree in the arrivals lounge at Dublin airport. The new terminal was bright and polished, with a lot of escalators. I had just brushed my teeth in the airport bathroom. My suitcase was ugly and I was trying to carry it with a degree of irony. When Nathan saw me he asked: What is that, a joke suitcase?
You look good, I said.
He lifted the case out of my hand. I hope people don’t think this belongs to me now that I’m carrying it, he said. He was still wearing his work clothes, a very clean navy suit. Nobody would think the suitcase belonged to him, it was obvious. I was the one wearing black leggings with a hole in one knee, and I hadn’t washed my hair since I left Boston.
You look unbelievably good, I said. You look better than last time I saw you even.
I thought I was in decline by now. Age-wise. You look OK, but you’re young, so.
What are you doing, yoga or something?
I’ve been running, he said. The car’s just out here.
Outside it was below zero and a thin rim of frost had formed on the corners of Nathan’s windshield. The interior of his car smelled like air freshener and the brand of aftershave he liked to wear to ‘events’. I didn’t know what the aftershave was called but I knew what the bottle looked like. I saw it in drugstores sometimes and if I was having a bad day I let myself screw the cap off.
My hair feels physically unclean, I said. Not just unwashed but actively dirty.
Nathan closed the door and put the keys in the ignition. The dash lit up in soft Scandinavian colours.
You don’t have any news you’ve been waiting to tell me in person, do you? he said.
Do people do that?
You don’t have like a secret tattoo or anything?
I would have attached it as a JPEG, I said. Believe me.
He was reversing out of the parking space and onto the neat lit avenue leading to the exit. I pulled my feet up onto the passenger seat so that I could hug my knees against my chest uncomfortably.
Why? I said. Do you have news?
Yeah yeah, I have a girlfriend now.
I turned my head to face him extremely slowly, one degree after another, like I was a character in slow motion in a horror film.”

 

Sally Rooney (Castlebar, 20 februari 1991)

 

De Duitse dichteres en schrijfster Elke Erb werd geboren op 18 februari 1938 in Scherbach in de Eifel. Zie ook alle tags voor Elke Erb op dit blog.

 

Een verbazing neemt vorm aan

Uit een soort schuur
(aanbouw, zwartgrauw) of

waar je het niet vermoedt,
ergens

komt een statig paard naar buiten

of plomp
of in beweging.

Voert figuren uit.
Jij niet, niet ik,

niemand wist ervan.
Wie weet

wat? Iemand weet wat.

Door beschouwing
vindt het plaats.

Kwam op gang
en heeft zin

juist in die zin
zo paardsgewijs, verscheen

op het gras,
in de lucht

rechts. Zoals daarvoor de berk

of het weiland
de blik ving, telegraafpaal…

Onverhoopt komt vaak
misschien minder vaak dan bedoeld is.

 

Vertaald door Willem van Toorn.

 

Elke Erb (Scherbach, 18 februari 1938)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook mijn blog van 20 februari 2021 en ook mijn blog van 20 februari 2019 en eveneens mijn blog van 20 februari 2016 deel 2.