Zoon wil wereld veranderen. Vader eigenlijk liever zoon. Maar hij kan alleen een zin veranderen tot die niet meer anders wil.
Je zal maar jong zijn en meningen hebben van anderen, en verder niks, niet eens een dode vader.
‘Dat eigen leven, begin daar gvd. eens mee, en kom over tien jaar eens terug met verdriet in plaats van gelijk, bijvoorbeeld na een vrouw of twee. Dat ik kan zeggen: je bent dezelfde gebleven.’
Het bovenstaande is tien jaar geleden geschreven. En aldus is tien jaar later geschied.
Herman de Coninck (21 februari 1944 – 22 mei 1997) De markt in Mechelen, de geboorteplaats van Herman de Coninck
Uit: Schipbreuk der beschavingen (Vertaald door Hans E. Van Riemsdijk)
“Ik ben in goede gezondheid geboren in de armen van een stervende beschaving en gedurende mijn hele bestaan heb ik het gevoel gehad te overleven — zonder eigen verdienste noch schuld — terwijl tal van dingen om mij heen instortten; zoals die filmpersonages die door straten hollen waar alle muren naar beneden komen en die er toch ongehavend uit komen, waarna ze het stof van hun kleren kloppen terwijl ervan de stad achter hen niet meer rest dan een rokende puinhoop. Zo zag vanaf mijn eerste ademteug mijn droevige voorrecht eruit. Maar misschien is het ook typerend voor onze huidige tijd vergeleken bij de voorafgaande periodes. Vroeger hadden de mensen het gevoel een vergankelijk bestaan in een onveranderlijke wereld te leiden; ze leefden op de grond waar hun ouders hadden geleefd, werkten zoals zij hadden gewerkt, zorgden voor zichzelf zoals zij dat hadden gedaan, kregen het onderwijs dat zij hadden gehad, baden op dezelfde manier, gebruikten dezelfde vervoermiddelen. Mijn vier grootouders en al hun voorouders sinds maar liefst twaalfgeneraties zijn geboren onder dezelfde Ottomaanse dynastie. Geen wonder dat ze geloofden dat die heerschappij eeuwig en onveranderlijk was. “De roos kan zich niet heugen ooit een tuinman te hebben zien sterven”, verzuchtten de Franse filosofen van de Verlichting terwijl ze nadachten over de maatschappelijke orde en de monarchie in hun land. Vandaag leven wij als denkende rozen almaar langer en sterven de hoveniers. In het tijdsbestek van een mensenleven kun je hele landen, wereldrijken, volken, talen en beschavingen zien verdwijnen. Onder onze ogen verandert de mensheid van gedaante. Nooit eerder is haar avontuur zo beloftevol en tegelijkertijd zo hachelijk geweest. Voor historici biedt de wereld een fascinerende aanblik. Al moeten ze daarbij wel leren leven met de tegenspoed van hun dierbaren en de eigen angsten. Ik ben geboren in de wereld van de Levant. Maar die wereld is vandaag zo vergeten dat het merendeel van mijn tijdgenoten vast niet meer weet waar ik het over heb. Het klopt dat er nooit een land is geweest dat zo heette. Wanneer de Levant in boeken ter sprake komt, is er van een duidelijke geschiedenis geen sprake en ook geografisch is het verre van een begrensd geheel. Onder `dc Levant’ verstaat men hooguit een archipel van handelssteden die vaak, maar niet altijd, aan dc kust liggen; een groep eilandjes die zich uitstrekt van Alexandrië tot Beiroet, Tripoli, Aleppo en Smyrna, en van Bagdad tot Mosoel, Constantinopel, Thessaloniki, Odessa en Sarajevo. In mijn eigen taalgebruik verwijst dc verouderde term naar al die plaatsen waar dc oude culturen van het oostelijke Middellandse Zeegebied het prima konden vinden met dc jongere culturen van het Westen. Op een haar na was uit die intieme omgang een andere toekomst voor het hele mensdom geboren.”
“Ik werd wakker in het bed van mijn broertje. Mijn uitgestoken arm, die onder zijn rug lag, sliep nog. Hij tintelde van mijn schouder tot aan de toppen van mijn vingers. Ik keek naar mijn broertje, naar zijn oorschelp, naar de kleine, ronde, kronkelende lijnen. Voorzichtig, zonder hem wakker te willen maken, trok ik mijn arm onder zijn rug vandaan. Ik drukte mijn lippen op zijn wang – zacht nog, zonder baardgroei. Hij was zes jaar oud. Ik stapte het bed uit, liep naar de deur en haalde het haakje los. Op de gang lag een bloempot, in vele stukken uiteengevallen. Op het lichtgroene vloerkleed was het restant van een grote vochtvlek te zien. De bloemen lagen verspreid op de grond. Alsof een orkaan ze had opgetild, en hier had neergegooid. Ik ging naar de wc en moest zo lang plassen dat ik dacht dat er geen einde aan zou komen. Mijn mond was droog. Ik likte mijn lippen. * Het bed van mijn ouders was leeg. De donsdeken lag aan één kant opgeslagen, het onderlaken was gerimpeld en zag er klam uit. Op de vloer lag een kapotgeslagen lijst, en veel glas. Ik moest uitkijken voor mijn blote voeten. Ik keek naar de foto: het was een foto van het huwelijk van mijn ouders. Mijn moeder houdt mijn zus vast; haar ogen zijn gesloten. Ik keek naar mezelf in de spiegel van de klerenkast. Ik had een klein kinderlichaam, met meisjesarmen, en een ronde buik. Twee knokige knieën. Kleine voeten nog. Ik ademde diep in, trok mijn schouders recht, en stootte mijn borst vooruit. Dat was beter. De deur van de klerenkast stond een klein beetje open. Ik trok hem verder open. De klerenkast van mijn vader. Een lange rij jasjes – grijs, donkerblauw, lichtbruin – met daaronder een rij schoenen, ook lang en met dezelfde kleurschikking. Op de planken, waarvan ik voor het grootste deel de onderkant zag: polo’s, truien, en shirts. Aan de binnenkant van de deur hing een rij dassen, naast elkaar, op elkaar, over elkaar. Het waren er ontelbaar veel. Ik pakte er een in mijn handen. Het was een zwarte das, met diagonale grijze en gele strepen. De stof gleed zacht door mijn handen. Ik deed de deur dicht, zag mijzelf in de spiegel en hing de das om mijn nek. Ik kon hem niet strikken, dus maakte ik er een soort van geïmproviseerde knoop in. Met de das om liep ik de gang weer in.”
Philip Huff (Zwolle, 28 september 1984)
De Engelse dichter John Keats werd geboren op 31 oktober 1795 in Finsbury Pavement in Londen. Zie ook alle tags voor John Keats op dit blog.
Op de dood
I Kan dood slaap zijn, als leven dromen is En het geluk vervliet als ijdle schijn? De korte vreugd laat ons geen heugenis En toch lijkt ons sterven ons de diepste pijn.
II Vreemd is het, dat de mens op aarde zwerft En leeft in weedom, maar geen uur verzaakt Zijn doornig pad; en dat zijn blik hier derft Het zicht op streken waar hij straks ontwaakt.
Vertaald door Bert Voeten
John Keats (31 oktober 1795 – 23 februari 1821) Portret door William Hilton, ca. 1822
De Binnen-Amstel gezien naar de Blauwbrug Oudgekleurde kopergravure, omstreeks 1770
Zomermiddag aan de Amstel
De harde blauwe hand van de lucht drukt op het water. Roeiers gaan er gebukt onderdoor. Hun spieren wandelen langzaam over hun armen rugwaarts. Een luie skiff klapwiekt naar de oever.
In de oksels van de rivier liggen boten te rusten met lome zeilen. Meisjes kopen op het voordek een nieuwe huid van de zon languit met hun warme lichamen betalend. Tegen hun gesloten oogleden staat een rode afdruk van de hemel. Tussen hun pelende vingers loopt het water spaak.
Achter de schermen van het geboomte blijven de buitens in 1860 leven.
Scooters op het jaagpad knippen de stilte open met een lange schaar van geluid.