Gertraud von Bullion

De Duitse schrijfster en religieuze Gertraud von Bullion werd geboren op 11 september 1891 in Würzburg als het vierde van zes kinderen van officier Arthur Graf von Bullion en zijn vrouw Maria Theresia (née Startz). Zij bracht haar vroege jeugd door in haar geboorteplaats Würzburg; ze werd daar in haar geboortejaar gedoopt in de domparochie. In 1897 verhuisde het gezin naar Augsburg, waar ze aanvankelijk naar de school van de Zusters van Mary Ward ging. Ze zette haar opleiding voort tot ze in 1909 haar diploma behaalde aan verschillende kostscholen van de Congregatie van het Heilig Hart van Jezus (Sacré-Cœur) in Riedenburg (Oostenrijk), Fontaine-l’Évêque (België) en Leamington (Engeland). In Engeland werd ze lid van de Marian Congregatie. Als levensmotto koos zij “Serviam – ik wil dienen.” Tijdens de Eerste Wereldoorlog werkte Gertraud von Bullion als vrijwillig verpleegster bij het Rode Kruis in militaire ziekenhuizen in Cambrai, Frankrijk, en in de Belgische steden Bergen en Hasselt. In Bergen maakte ze in 1917 voor het eerst kennis met de Schoenstatt-beweging via Franz Xaver Salzhuber, een medisch officier en leerling van de Pallottijnen, van wie ze voor het eerst meer leerde over Joseph Kentenich en zijn “Liefdesverbond met de Driemaal Bewonderenswaardige Moeder in het Heiligdom”. Tijdens haar verblijf in Bergen onderhield ze correspondentie met Kentenich. Op 8 december 1920 werd ze samen met haar nicht Marie Christmann opgenomen in de Schönstatt gemeenschap. Deze datum wordt beschouwd als de oprichtingsdag van de Schönstatt -vrouwenbeweging. Gertraud von Bullion maakte van de ontwikkeling van de beweging haar levenswerk. Begin januari In 1921 werd bij haar tuberculose vastgesteld. Van mei tot oktober verbleef ze in een sanatorium in Bad Lippspringe, onderbroken door haar deelname aan de eerste vrouwenconferentie in Schönstatt. Daar kreeg ze de verantwoordelijkheid over de noordelijke bisdommen. Tussen 1922 en 1930 verbleef zij in diverse sanatoria. Op 16 april 1925 legden de eerste vrouwelijke leden van Schönstatt plechtige geloften af. Tijdens de ceremonie koos pater Kentenich een gebed van zuster Gertraud. Ondanks de verergering van haar ziekte bleef ze zich intensief inzetten voor de ontwikkeling van de Schönstatter Vrouwenfederatie. Op 21 april 1929 offerde Gertraud von Bullion haar leven op voor de bloei van de beweging tijdens de gemeenschapsbijeenkomst in Ulm. Het jaar daarop stierf in een ziekenhuis in Isny ​​en werd begraven in de crypte van de familie von Bullion op de begraafplaats in Kempten.

Uit: Tagebuch

“23. Juli.1915. Meine zwei Fahrten, die ich machen durfte, hatten beide Male Lemberg als Ziel und gingen quer durch ganz Galizien (…). Allüberall waren noch die frischen Spuren der Kämpfe zu erkennen, die gerade um diese Eisenbahnlinie Krakau – Tarnow – Przemysl – Lemberg besonders heftig getobt hatten… Die Fahrt ging unendlich langsam vonstatten… Da konnte man so still für sich betrachten, was alles unter den Begriff Krieg fällt, und ich werde nie diesen Eindruck vergessen. Wir nähern uns der Festung Przemysl, manch einsames Kreuz oder solche in Gruppen sprechen laut (…) ; zersplitterte Bäume, aufgewühlte Wurzeln zeugen von der Vernichtungskraft der Geschosse… Bahnhöfe und Dörfer boten einen trostlosen Anblick. Teilweise standen nur noch Kamine als Zeugen ehemaliger Wohnstätten… – Nach mehr als viertägiger Fahrt erreichten wir Lemberg… Allmählich fuhren die Autos mit den Verwundeten an. –

 


Gertraud von Bullion (11 september 1891 – 11 juni 1930)

 

David van Reybrouck, Werner Dürrson

De Vlaamse dichter, schrijver en wetenschapper David Van Reybrouck werd geboren in Brugge op 11 september 1971. Zie ook alle tags voor David van Reybrouck op dit blog.

Uit: Revolusi

“Maar de oudste Indonesiër die ik zag, vond ik niet via een dating app. Het was tijdens een lunchpauze in Leiden toen ik promotieonderzoek deed. Ik fietste van de faculteit archeologie naar het natuurhistorisch museum, waar ik zijn krachtige gebit, sterke gestel en knappe kop bewonderde. De conservator paleontologie haalde de resten uit een kluis en legde ze een voor een op een vilten kleedje. Dit waren ze dan, de kies, het dijbeen en het schedeldak van de Javamens’, de eerste homo erectus ooit opgegraven. De Nederlandse arts en naturalist Eugène Dubois had hem in 1891 op Java ontdekt. Het was de vondst die Darwin gelijk gaf: de eerste echte tussenschakel tussen mens en dier.2 Tegenwoordig wordt hij gedateerd op één miljoen jaar. Homo erectus kwam vanuit Afrika op Java terecht, dat toen nog geen eiland was, maar met Sumatra, Borneo en Bali aan de rest van Azië vastzat. Vandaar dat je er ook olifanten, neushoorns, tijgers, orang-oetans en andere soorten van het vasteland aantreft. De oostelijker gelegen eilanden vertonen een heel ander, meer ‘Australisch’ dierenrijk: wombats, wallaby’s, Tasmaanse duivels en andere buideldieren. Door de archipel loopt een biologische scheidslijn, de Wallace-lijn, vernoemd naar Alfred Russel Wallace, de geniale maar vergeten medeontdekker van de evolutieleer. Eén miljoen jaar geleden was vroeg. In Europa kwam homo erectus pas een half miljoen jaar later aan, de beide Amerika’s werden pas zo’n twaalfduizend jaar geleden voor het eerst bewoond — uithoeken van de wereld. Indonesië daarentegen behoorde tot het eerste uitbreidingsgebied van de vroegste bewoning. Menselijke evolutie? Toch ook iets van een Azië-Afrika Conferentie.
Dat gold zeker ook voor de verspreiding van homo sapiens. Als elke duizend jaar één keer swipen op Tinder is, dan moeten we 925 keer swipen voor we de opvolger van homo erectus uit Afrika zien arriveren. Zo’n 75.000 jaar geleden trokken de eerste groepjes moderne mensen vanaf het vasteland de archipel binnen — in Europa leefden toen nog neanderthalers.21 Vermoedelijk ging het om Melanesische types met donkere huid, gekruld haar en ronde ogen, de verre voorlopers van de Papua’s van Nieuw-Guinea en de Aboriginals van Australië. Ze staken de Wallace-lijn over — met wat voor vaartuigen weten we niet — en bereikten zelfs Tasmanië. Het waren uiteraard jagers en verzamelaars, de levensstijl die meer dan 99 procent van de menselijke geschiedenis heeft bepaald. Maar rond zevenduizend jaar voor onze tijdrekening (68 swipes verder) begonnen ze in de binnenlanden van Nieuw-Guinea wortelgewassen als taro en yam te verbouwen, naast sagopalmen en bananenbomen.22 Ook in China werd rond die tijd met de voedselvoorziening geëxperimenteerd. In plaats van zomaar wilde rijst te plukken begonnen mensen zelf rijst te kweken.”

 

David van Reybrouck (Brugge, 11 september 1971)

 

De Duitse dichter en schrijver Werner Dürrson werd geboren op 12 september 1932 in Schwenningen am Neckar. Zie ook alle tags voor Werner Dürrson op dit blog en ook mijn blog van 12 september 2010.

 

Dagdroom bij föhn

Op de top van de heuvel lag ik in het
druivenseizoen tussen de bronnen
en dronk niet
droomde in plaats daarvan van jou en van
slechtere gebieden –
plotseling ontwaken bij de knal van het
alarmpistool het zwart
van wegruisende spreeuwen
aan mijn voeten een slot, twee kerken, drie
villa’s wist ik weer
ontsteltenis is een
uitvinding
het smeulen van verwoestende branden
een klein aardappelloofvuurtje
daarginds
de opsporingsposter een beukenblad
dat in mijn slaap
op mijn gezicht viel

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Werner Dürrson (12 september 1932 – 17 april 2008)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 11e september ook mijn blog van 11 september 2021 en ook mijn blog van 11 september 2020 en eveneens mijn blog van 11 september 2018 en ook mijn blog van 11 september 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Theo Olthuis, Mary Oliver

De Nederlandse dichter en schrijver Theo Olthuis werd geboren in Amsterdam op 10 september 1941. Zie ook alle tags voor Theo Olthuis op dit blog.

 

Voor altijd

Met ergens in mijn achterhoofd
de dood als blindganger
ben ik graag zo grondig mogelijk hier.
Met beide voeten op een stukje aarde
het leven vierend,
waarin van dag tot dag boven in mijn brein,
onmetelijk magazijn,
zelfs de kleinste dingen zich verzamelen.
Duurzaam en houdbaar
tot onzekere datum.

Natuurlijk ooit, vroeg of laat
toch een keer overschreden.
Maar voor altijd wél geweest.

 

Contrasten

Het was soms maar
als een stipje
op iets hagelwits,
een meningsverschil,
een dissonant
of het stoorde al,
gaf ongemak.
Later meer gezien
als spanningsveld
en ontmoetingsplek
tussen hier en daar,
waar tegenpolen
hoe ver op afstand ook
toch in verbinding
met elkaar.

 

Weer een wonder

Na obstakels geslecht
dromen nog helder
en met vallen en opstaan
de weg hernomen.
Waar als voorheen
de zang van een vogel,
een hemel vol kleur
en bloemen in de berm
gewoon weer een wonder.

 

Theo Olthuis (Amsterdam, 10 september 1941)

 

De Amerikaanse dichteres Mary Oliver werd geboren op 10 september 1936 in Maple Heights, Ohio. Zie ook alle tags voor Mary Oliver op dit blog.

 

Aarzel niet

Als je plotseling en onverwacht vreugde voelt,
aarzel dan niet. Geef eraan toe. Er zijn genoeg
levens en hele steden die verwoest zijn of op het punt staan
te worden verwoest. We zijn niet wijs en niet vaak
aardig. En veel kan nooit worden goedgemaakt.
Toch heeft het leven nog wat mogelijkheden. Misschien is dit
zijn manier om terug te vechten, dat er soms
iets gebeurt dat beter is dan alle rijkdom
of macht in de wereld. Het kan van alles zijn,
maar het is heel waarschijnlijk dat je het opmerkt op het moment
dat de liefde begint. Hoe dan ook, dat is vaak het geval.
Hoe dan ook, wat het ook is, wees niet bang
voor de overvloed. Vreugde is niet gemaakt om een kruimel te zijn.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mary Oliver (10 september 1935 – 17 januari 2019)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 10e september ook mijn blog van 10 september 2020 en eveneens mijn blog van 10 september 2018 en ook mijn blog van 10 september 2017 deel 2.

C. O. Jellema, Mary Oliver

De Nederlandse dichter, essayist en germanist C. O, Jellema werd geboren op 9 september 1936 in Groningen. Zie ook alle tags voor C. O. Jellema op dit blog.

 

Als Kind

Je draait je om en ziet het kind vertrekken,
het huis al leeg, ’t legt bloemen op de trap,
springt van de stoep zodat de laatste stap
niet hoeft gezet, dan sluit het de tuinhekken,

houdt op te zijn daar, want niet op te wekken
– talitha koem – uit kinderjaren graf
zijn hond en tamme kraai, een pluche giraf:
’t beschrevene zal nooit die dingen dekken

die uit zichzelf, je weet niet waarvandaan,
jou woordloos wisten, en jij nam hen aan
zo vanzelfsprekend dat je vaak verbaasd,

vroeg iemand naar een naam, in malle haast
wat namen noemde die je maar verzon –
het kijkt niet om; je riep het als dat kon.

 

Waarom niet, lichaam?

Waarom niet, lichaam, heb je in jezelf geloofd
de dagen van je jeugd, je bent ten laatste
gedaante in deze vorm en je houdt op
te zijn straks – waarom niet? Heeft jou
de geest misleid alsof er wonderen
van hoger deugd, van waarheid waren te verwachten?
En jij wou steeds ook iemand anders zijn.
Nu wordt het dadelijk nacht in ons. En jij?
Doe je wat voor me om me er door heen te helpen?
Lichaam, nooit heb ik je vertrouwd,
niet aan je noden ooit geloof geschonken,
je was van mij en daarmee uit. Ik dacht
te zijn in wat geen toekomst worden wou,
dralend in daden van bedenking, overzicht.
En jij bent hier en bezig aan je sterven.
Je weet toch, lichaam, waar je nog de groeven voelt
van eiken planken toen we zittend op die brug,
we waren kind, op lange zomeravonden
boven de stroom het trage water vol
van geheimzinnig leven zagen, wieren, vissen,
ons eigen spiegelbeeld, en ik gedachtenloos
jou niet besefte, enkel opging in
een vrijheid niets te hoeven zijn dan zo?
Alleen te kijken en het rustige gesnuif
te horen in de wei van grazenden, vlakbij –
Dat evenwicht, jij was er toen nog niet
als nu, nog ongemeld, nog zwijgend in jezelf
Wij gaan voorbij, terwijl ik dat niet wil,
lichaam, je zult mijn dood nog zijn wanneer
je niet de beelden die je meedraagt in je
afstaat aan mij – maar ik, wie ben ik zonder jou?
Je hebt geen kind aan mij zolang je luistert.
Waarom, lichaam, heb ik jou nooit geprezen?

 

Gedachtenis

Omdat een droom mij aankeek ben ik er vandaag.
Je liep door ’t laantje naar de hertenkamp en was
even niet dood. Ik kon niet met je praten want
moest letten op mijn benen of die wel bewogen,
en haalde jou daardoor niet in. Toch was je het,
de omtrek van jouw lichaam languit uitgeknipt
tegen het overhangend loof kwam je niet verder
dan dat het eeuwig door zou gaan, een kloppend beeld

dat in het daglicht zwart wordt, ’k zit het op te schrijven
terwijl je tussen regels door verdwijnt – het is
nog vroeg met grijze hemel achter lege takken;
mij schiet het woord wüeste te binnen, woestenij,
bij Eckhart staat het voor het onuitsprekelijke
beeldloze Niets der godheid achter god. – ’t Kwam door
die film van gisteravond denk ik dat ik droomde:
zo wacht men steeds op iets en of er iemand komt.

 

C. O. Jellema (9 september 1936 – 19 maart 2003)

 

De Amerikaanse dichteres Mary Oliver werd geboren op 10 september 1936 in Maple Heights, Ohio. Zie ook alle tags voor Mary Oliver op dit blog.

 

Wanneer de dood komt

Wanneer de dood komt
als de hongerige beer in de herfst;
wanneer de dood komt en alle glimmende munten uit zijn beurs haalt

om mij te kopen, en de beurs dichtklapt;
wanneer de dood komt
als de mazelenpokken;
wanneer de dood komt
als een ijsberg tussen de schouderbladen,

wil ik vol nieuwsgierigheid door de deur stappen, me afvragend:
hoe zal het zijn, dat huisje van duisternis?

En daarom zie ik alles
als een broederschap en een zusterschap,
en ik zie tijd als niet meer dan een idee,
en ik beschouw de eeuwigheid als een andere mogelijkheid,

en ik denk aan elk leven als aan een bloem, zo gewoon
als een veldmadeliefje, en zo uniek,

en aan elke naam als aangename muziek in de mond,
neigend, zoals alle muziek, naar stilte,

en aan elk lichaam als aan een leeuw van moed, en iets
kostbaars voor de aarde.

Wanneer het voorbij is, wil ik zeggen: mijn hele leven
was ik een bruid die getrouwd was met verbazing.
Ik was de bruidegom die de wereld in mijn armen nam.

Wanneer het voorbij is, wil ik me niet afvragen
of ik van mijn leven iets bijzonders en echts heb gemaakt.
Ik wil mezelf niet zuchtend en bang aantreffen,
of vol met argumenten.

Ik wil niet eindigen alsof ik deze wereld alleen maar heb bezocht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mary Oliver (10 september 1935 – 17 januari 2019)

 

Zie voor de schrijvers van de 9 september ook mijn blog van 9 september 2020 en eveneens mijn blog van 9 september 2018 deel 1 en ook deel 2.

Elly de Waard, Mary Oliver

De Nederlandse dichteres, vertaalster, recensente en popcritica Elly de Waard werd geboren in Bergen (NH) op 8 september 1940. Zie ook alle tags voor Elly de Waard op dit blog.

 

Hoe is het mogelijk dat de wildernis

tot telkens ordelijker schoonheid zich verdicht?
Wie tussen sterren vloog
nu mos van stenen schraapt en wist
dat wat hem schiep hem ook bedroog?
Er rede schuil gaat in wat zich vergist?

Het waait in het glazen huis, het waait
aan binnenkant van ramen, de naald
wordt uit de groef getild, de kraan
ruist open als een radio,
met ether wordt het lege huis, dat zich
nog uitrekt in zijn gangen, gestild.

De bloemen buigen in de wind,
het bovenlijf ontbloot, onthoofd, een gesel
slaat de heggen – hoe is het ooit geweest
zonder dit ruige zeggen, zonder waaien
en zonder antwoord dat alleen
verdere vragen stelt?

Een duif duikt in zijn vlucht,
o duizeling van wie in lucht
verdrinkt zonder houvast van water.
Verheldering ontgaan bieden in adempauze
de paden hun verlokking aan –
dat ik de tuin betreed waar nooit begaan.

 

Godenschemering

De magistrale avondlucht
Schildert het industrieterrein

Tot Bagdad aan het IJ –
Filters van ragdun fijngemalen vuil

Waardoor de zon in balken schijnt
Versluieren de arabeske werf

En uit dit schitterend palet
Rijst er een zeeslag op van wolken.

Bezuiden dit druipt honingzoet elektrisch licht
Uit steeds meer ramen van de huizen.

Ik ben alleen –

Gekleed in flarden van gezang
Dat uit de autoradio rafelt

Achter mij aan en om mij heen
Voeg ik mij zwijgend in de rij.

De stemmen die uit deze stoet
Van water en metaal opgaan

Vertellen een tumultueus
Scheppingsverhaal van een nieuw Babylon

Waarvan de duistere contouren
Al lokken aan de horizon.

Het ozon verft het asfalt adellijk blauw
Als het ademloos door ons bewaarde bloed

Dat eens gemorst zal worden op de vloeren
Van wie de aarde van ons erven –

Geplukt is dan de oogst die wij het waard vonden
Te redden uit het avondlijke vuur

Door hem te zaaien in het uur
Waarop het sterven al was uitgerukt.

 

Het hoofd, een benen doos

Het hoofd, een benen doos
waarin wat wij zien als
het hoogste, kroon

op de schepping: hersens
het uitgespogen kauwsel
van de goden, de schedel

kwispedoor, waarin
een grijze kauwgom of
stinkende pruim

 

Elly de Waard (Bergen, 8 september 1940)

 

De Amerikaanse dichteres Mary Oliver werd geboren op 10 september 1936 in Maple Heights, Ohio. Zie ook alle tags voor Mary Oliver op dit blog.

 

DE IJSVOGEL

De ijsvogel rijst op uit de zwarte golf
als een blauwe bloem, in zijn snavel
draagt hij een zilveren blad. Ik denk dat dit
de mooiste wereld is—zolang je het niet erg vindt
om een beetje te sterven, hoe kan er dan een dag in je hele leven zijn
die geen spatje geluk kent?
Er zijn meer vissen dan bladeren
aan duizend bomen, en trouwens, de ijsvogel
werd niet geboren om erover na te denken, of over iets anders.
Als de golf over zijn blauwe kop dichtklapt, blijft het water
water—honger is het enige verhaal
dat hij ooit in zijn leven heeft gehoord dat hij kon geloven.
Ik zeg niet dat hij gelijk heeft. Noch
zeg ik dat hij ongelijk heeft. Religieus slikt hij het zilveren blad
met zijn gebroken rode rivier, en met een ruwe en makkelijke kreet
die ik niet uit mijn bedachtzame lichaam zou kunnen laten ontsnappen,
al hing mijn leven ervan af, zwenkt hij terug
boven de heldere zee om hetzelfde te doen, en wel
(zoals ik verlang om iets te doen, wat dan ook) perfect.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mary Oliver (10 september 1935 – 17 januari 2019)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 8e september ook mijn blog van 8 september 2018 deel 1 en ook deel 2.

Merijn de Boer, Mary Oliver

De Nederlandse schrijver Merijn de Boer werd geboren in Heemstede op 7 september 1982. Zie ook alle tags voor Merijn de Boer op dit blog.

Uit: Lieve Hannibal

“Om vijf uur ’s ochtends verliet ik het huis van mijn broer, na een laatste zoen op de wang van mijn moeder. De taxi stond al in de Overveense laan. Omdat ik de voordeur niet open kreeg, sloop ik door de achterdeur de tuin in, waar twee bosuilen woonden die me de afgelopen nachten — tot mijn plezier — uit mijn slaap hadden gehouden. Nog even snoof ik de duinlucht op, keek ik naar de hoge dennen met hun takloze stammen en luisterde ik naar het ruisen van de zeewind. Ik hoopte dat ik erin zou slagen om dit alles op te roepen als ik weer in New York was, met geen bos of bosuilen in de buurt. Ik dacht aan de drukte daar, aan het constante gedender van de metro’s over de Manhattan Bridge en aan het verkeer waarin ik straks zou komen vast te zitten als ik in een Uber van JFIC. naar DUMBO reed. Het was januari 2018. Sinds een halfjaar woonde ik in New York en ik kon er nog niet aarden. In de jaren daarvoor hadden we in een oude tuinderswoning te midden van de weilanden gewoond, aan de rand van een bos. Al houthakkend, tuinierend en imkerend was ik een natuurmens geworden. Ljovin uit Anna Karenina was mijn rolmodel, met zijn afkeer van het mondaine leven en zijn toewijding aan het boerenbedrijf. En nu woonde ik midden in een metropool. Joost de Vries van De Groene Amsterdammer interviewde me per e-mail en vroeg onder andere: ‘Heb je verborgen talenten? Als je geen schrijver zou zijn, wat zou je dan zijn? Ik antwoordde: ‘Ik kan erg goed houthakken. En ik overweeg al jaren om een boswachtersopleiding te volgen.’ Zijn antwoord: ‘Ik denk wel dat je houthakambities in New York slecht tot hun recht komen.’ Het is vreemd: we woonden anderhalf jaar in New York en in die periode had ik heimwee naar ons huis in de natuur in Nederland. Inmiddels woon ik in Jeruzalem en heb ik heimwee naar New York. Ik mis The Met (zowel het museum als de opera), boekwinkel Strand en koffiehuis Brooklyn Routing Company. Een mede-ex-pat in Jeruzalem noemde me laatst een ‘city boy’ en ik dacht ja, je hebt gelijk. Maar wat is er dan met dat Ljovin-achtige natuurmens gebeurd? De eerste paar weken in New York verbleven we in een tijdelijk appartement op de achtendertigste verdieping in Midtown. Vanuit het raam keek ik neer op de Queensboro Bridge, waar een krankzinnige hoeveelheid auto’s zich traag en blikkerend in de ochtendzon naar de overkant van de East River bewoog. Mijn vrouw was overdag naar haar werk, ik zorgde voor onze dochter van zes maanden. Als ik met haar over First Avenue liep of in de metro zat, kon ze rekenen op veel aandacht en bewondering van de Amerikanen: ‘Oh, what a cutie!’ En: ‘Look how she smiles at me…’ Ook gehoord: `She’s gonna be a knockout!’ Een oudere vrouw boog zich over de kinderwagen, slaakte een zucht en zei: ‘Oh my God, I wamia be a granny.’ Tijdens haar middagdutjes las ik een boek van Evelyn Waugh, speelde ik online schaak met een vriend in Nederland of werkte ik aan het eerste hoofdstuk van een nieuwe roman.”

 

Merijn de Boer (Heemstede, 7 september 1982)

 

De Amerikaanse dichteres Mary Oliver werd geboren op 10 september 1936 in Maple Heights, Ohio. Zie ook alle tags voor Mary Oliver op dit blog.

 

Viooltjes

Beneden bij de ruisende kreek en de hoge bomen –
waar ik drie dagen per week spijbelde
en daarmee het record verbrak –
stonden viooltjes wier leven net zo zorgeloos was
als alles wat je ooit hebt gezien
of waar je voorovergebogen de zoete adem van inademde.
Later, toen de benodigde huizen waren gebouwd,
waren ze verdwenen, en wie zou betekenis
geven aan hun afwezigheid.
Oh, viooltjes, jullie hadden wel degelijk betekenis, en wat zal
jullie plaats innemen?

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Mary Oliver (10 september 1935 – 17 januari 2019)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 7e september ook mijn blog van 7 september 2021 en ook mijn blog van 7 september 2020 en eveneens mijn blog van 7 september 2018.

 C. J. Dennis

De Australische dichter en journalist (Clarence Michael James Stanislaus) C. J. Dennis werd geboren op 7 september 1876 in Auburn, Zuid-Australië, als eerste van drie zonen van de in Ierland geboren ouders James Dennis en zijn tweede vrouw Katherine “Kate” Frances. Beiden waren in de jaren 1860 naar Australië geëmigreerd. Zijn vader pachtte hotels in Auburn en later in Watervale, Gladstone en Laura. Zijn moeder had een slechte gezondheid, dus Clarrie (zoals hij genoemd werd) werd aanvankelijk opgevoed door zijn oudooms en bezocht het Christian Brothers College in Adelaide. Dennis verliet de school op 17-jarige leeftijd en werkte als junior klerk voor een vee- en stationsagent en een inkoopfirma van wol in Adelaide. Op 19-jarige leeftijd werd hij aangenomen als klerk bij een notaris. Terwijl hij in deze functie werkzaam was, werd zijn eerste gedicht gepubliceerd onder het pseudoniem “The Best of the Six”. Later publiceerde hij onder zijn eigen naam in The Worker, en als “Den”, en in The Bulletin. Zijn verzamelde gedichten werden uitgegeven door Angus & Robertson. Zijn bekendste werk is de roman in versvorm “The Songs of a Sentimental Bloke” uitgegeven in 1915. In 1897 trad hij toe tot de literaire staf van The Critic en na een periode van klusjes in en rond Broken Hill keerde hij terug naar The Critic, waar hij rond 1904 een tijdje redacteur was. Hij werd opgevolgd door Conrad Eitel. In 1906 was hij medeoprichter en redacteur van The Gadfly, een literair tijdschrift; het stopte in 1909 met verschijnen. Dennis zelf verliet The Gadfly en Adelaide in november 1907 voor Melbourne. In 1908 kampeerde hij met de kunstenaar Hal Waugh in Toolangi, ten noordoosten van Melbourne, nabij Healesville. Toolangi was zijn thuis voor het grootste deel van de rest van zijn leven. C. J. Dennis trouwde in 1917 met Margaret Herron. Zij publiceerde twee romans en een biografie van Dennis, getiteld “Down the Years”. Vanaf 1922 was hij stafdichter bij de Melbourne Herald. Dennis overleed in 1938 aan hart- en longfalen. Hij wordt o.a. herdacht met een plaquette op Circular Quay in Sydney, die deel uitmaakt van de serie ‘New South Wales Ministry for the Arts – Writers Walk’, en met een borstbeeld voor het stadhuis van Laura. In Auburn, zijn geboorteplaats in Zuid-Australië, werden in 1953 ter ere van hem een ​​drinkfontein en een vogelbad onthuld. In 1976 produceerde en zond ABC The Life and Times of C. J. Dennis uit, ter gelegenheid van Dennis’ 100e geboortejaar.

 

A Blind Man in the Street

“He’s blind,” we say. Then turn aside
Upon our way, again to view
Familiar things – some prospect wide,
Some olden scene for ever new.
Heedless we pass along, and soon
The groping figure’s out of mind,
Lost in the sunlit afternoon.
“Poor chap, he’s blind.”

Slowly he taps along the street,
Pitch black beneath our smiling skies:
While ours the boon again to greet
New scenes with ever thoughtless eyes.
Thoughtless indeed if, passing, we
Grudge thanks for this most precious sense.
He asks of us – not sympathy –
But recompence.

 

 

‘Fathercraft’

Well (said the small, meek man) we look for change
In this sad world, for these are stirring days;
And men pin hopes to methods new and strange
And see lost happiness thro’ altered ways.
And I, who many a bitter cup have quaffed,
Hailed with delight this cult of Fathercraft.

But (said the small, meek man) I’ve scanned the rules
And studied well all that this author says,
Oh, I have pinned such faith to modern schools,
Hoping one day to see a great light blaze.
And now, it seems, I’m rather at a loss;
For all I glean is that the wife should be boss.

If (said the small, meek man) yielding one’s pay,
Yielding one’s will, seems new to Fathercraft,
And letting woman have her own sweet way;
Then (said the small, meek man) the author’s daft!
I had such hopes!  But, far as I can see,
Things go on in the same old way.  Ah, me!

 


C. J. Dennis (7 september 1876 – 22 juni 1938)

Christopher Brookmyre, Cyrus Atabay

De Schotse schrijver Christopher Brookmyre werd geboren op 6 september 1968 in Glasgow. Zie ook alle tags voor Christopher Brookmyre op dit blog.

Uit: A Big Boy Did It And Ran Away

“These fuckers deserved to live forever. The sleepwalking suburban slave classes in their Wimpey mock-Tudor penal colonies. A jail that needed no walls because the inmates had been brainwashed into believing they wanted to be there. Incarceration by aspiration, all the time mindlessly propagating and self-replicating, passing on their submissive DNA to the next generation of glazed-eyed prisoners.
And every day they’d get up and pray that emancipation never came: ‘Dear Lord, protect us from uniqueness. Grant unto us eternal conformity, and deliver us from distinction. Amen.’
There was one up his arse right then, flashing the headlights on his MX3, the bloke’s eyes widening and nostrils flaring in time with the admonitory illuminations. An absolute fanny. Risking his life in an attempt to overtake before the crawler lane ends, so he’ll be one car – one car – up the queue when he reaches the traffic lights. And what did that tell you about the life he was risking?
Exactly.
Suburban Sad Cunts. This was the real reason for road rage. It wasn’t a symptom of growing traffic congestion (though it shared the single car-usage factor), it was that this was the closest they got to defiance, the last ghostly remnant of the will to assert some identity. It was the only time they got to express any sense of self: when they were behind that wheel, on their own, jostling for position with the rest of the faceless. Overtake the guy in the bigger, newer, shinier car, and it made you forget all the other, truer ways in which he was leaving you to eat his dust. Someone gets in your way, holds you back, and you transfer all your frustrations to him because it reminds you of just how many obstacles there are between where you are now and where you want to be. The car in front is your lack of self-confidence, bequest of your over-protective mother. The car in front is your fear of confrontation, inherited from your cowed and broken father. The car in front is the school you didn’t go to, the golf club you didn’t join, the Lodge you don’t belong to. The car in front is your wife and kids and the risks you can’t take because you’ve got responsibilities.
But the most tragic part is that you need the car in front, you need the obstacle, because it prevents you from confronting the fact that you don’t know where you want to be. You’d be lost beyond the penal colony. It’s scary out there.
You wouldn’t fit in.”

 

Christopher Brookmyre (Glasgow, 6 september 1968)

 

De Duitstalige, Iraanse dichter en schrijver Cyrus Atabay werd geboren op 6 september 1929 in Teheran. Zie ook alle tags voor Cyrus Atabay op dit blog.

 

DE GEHEIMSTE KRISTAL

I
De onherhaalbaarheid van de tijd,
die zich in één zin concentreert ,
waarvoor een heel leven nodig was,
om hem uit te spreken.
Je laat het zand in de Sahara
uit je hand neersijpelen,
jij vertaalt de tijd,
die je rest
in een andere taal.

II
Een solitaire ster
in de steengroeve van het firmament
is een blinde geworden,
die in La Boca zijn weg zoekt.
Maar het is geen duisternis,
die hem omringt,
hij leeft in het centrum
van een lichte nevel,
waakzaam dromend.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Cyrus Atabay (6 september 1929 – 26 januari 1996)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 6e september ook mijn blog van 6 september 2019 en ook mijn blog van 6 september 2017 en ook mijn blog van 6 september 2015 deel 2.

Carl Geisheim

De Duitse dichter en leraar Johann Carl Wilhelm Geisheim werd geboren op 6 september 1784 in Breslau (tegenwoordig Wrocław in Polen) . Na zijn eindexamen aan  het gymnasium zu St. Elisabeth in Breslau studeerde Geisheim van 1803 tot 1806 filologie in Halle en, na het voltooien van zijn universitaire studie, werkte hij van 1811 tot aan zijn dood als leraar aan het St. Elisabeth gymnasium. Van 1821 tot 1832 publiceerde Geisheim het weekblad Der Hausfreund (1832–1833 Der Humorist), dat een groot lezerspubliek had. Hij vertaalde drie satires van Horatius; zijn dramatische pogingen kregen weinig aandacht. Zijn lyrische werken verschenen in 1839 in twee delen.

 

Die Krähen

Des Winters Vögel sind die Krähen,
Der Norden ist ihr Vaterhaus;
Ob Sturm und Flocken eisig wehen,
Sie halten treulich bei uns aus.

Sind auch an Gaben leer die Felder,
Sie finden Fraß ohn’ Unterlass;
Sind stumm und klanglos unsre Wälder,
Sie kräh’n und krächzen uns doch was.

Sie sind nun unsre Nachtigallen,
Und Lerchen, Finken, die zur Zeit
Abwärts im warmen Süden wallen,
Wo ihre Liebe nicht verschneit.

Die Krähen leben, zum Verwundern,
Vom Schlechtesten, vom Schund der Welt;
Den, gierig suchend, durchzuplundern,
Den Wunderlichen wohlgefällt.

In ihnen ist doch ein Gelichter
Bon Vögeln auch im Frost uns nah.
So, — haben wir auch keine Dichter, —
Sind doch noch Rezensenten da.

 


Carl Geisheim (6 september 1784 – 29 januari 1847)
Breslau (Pools: Wrocław). Geen portret beschikbaar

Spätsommer (Hermann Hesse), Marcel Möring, Adrian Matejka

 

 

Late Summer Garden door Romona Youngquist, z.j.

 

Spätsommer

Noch einmal, ehe der Sommer verblüht,
wollen wir für den Garten sorgen,
die Blumen giessen, sie sind schon müd,
bald welken sie ab, vielleicht schon morgen.

Noch einmal, ehe wieder die Welt
irrsinning wird und von Kriegen gellt,
wollen wir an den paar schönen Dingen
uns freuen und ihnen Lieder singen.

 

Hermann Hesse(2 juli 1877 – 9 augustus 1962)
Calw, de geboorteplaats van Hermann Hesse

 

De Nederlandse dichter en schrijver Marcel Möring werd geboren in Enschede op 5 september 1957. Zie ook alle tags voor Marcel Möring op dit blog.

Uit: Familiewandeling

“De eiken rondom het huis zijn al aan het kleuren, enkele zijn rood, een paar geel en er zijn er ook nog die vrijwel helemaal groen zijn. De hooilanden zijn gemaaid en sinds de mais is geoogst, ligt de es er naakt bij. Op de kale aarde zijn vanochtend grauwe ganzen neergestreken, een stuk of honderd. Dat het grauwe ganzen zijn heb ik moeten opzoeken. Iets meer dan drie jaar heb ik hier gewoond, tussen bossen en velden, in een appartement op een buiten uit 1813 of daaromtrent. Toen ik het destijds kwam bekijken — aan het einde van een lange oprijlaan die in een lome curve omhoogging naar wat nog het meeste leek op het huis waarin In Babylon zich afspeelt — parkeerde ik aan de zijkant van het huis en terwijl ik wachtte op de makelaar vielen kastanjes op het dak van de wagen. Het was laat in september en de zon had nog kracht. De bomen zaten vol in het blad en het licht dat door de kruinen van de rode beuk en de kastanje filterde wierp zacht bewegende vlekjes op de met kastanjes en eikels bezaaide bodem. Ik had dit gemist tijdens dertig jaar in Rotterdam, waar ik aan het einde van elke zomer tevergeefs snuivend en snuffelend rondliep om het begin van de herfst te ruiken, als de boeren aardappelloof verbranden, de bossen weer naar humus geuren en er iets in de lucht is wat ander weer aankondigt. Nu stond ik onder die grote bomen, ik rook de zondoorstoofde aarde en voelde de vage opwinding die hoort bij grote veranderingen waarvan nog niet duidelijk is hoe ze eruit zullen zien. Op de terugweg, terwijl ik koffie dronk op de parkeerplaats van een benzinestation, belde de rentmeester met het bericht dat ik welkom was als huurder. ’s Avonds liep ik de Kruiskade op voor een boodschap en terwijl ik een rondje maakte door de onverwachte warmte realiseerde ik mij dat het een andere wereld was waar ik ging wonen, zonder avondwinkels en met een heel andere bevolking. Hier, tussen de winkels voor hindoestaanse bruidskleding, de Surinaamse bakker en de belwinkels, besefte ik ineens dat het een klein wonder was dat we hier allemaal elke dag rondliepen en met elkaar in contact kwamen, wij met al onze verschillende achtergronden en gevoeligheden, en dat het eigenlijk best goed ging. Voor een verstokte pessimist als ik was dat een verrassende conclusie en terwijl ik door het drukke straatleven van de Nieuwe Binnenweg laveerde was ik dankbaar dat ik op een cruciaal moment in mijn leven Isaiah Berlin had gelezen en de wijsheid en het humanisme kon herkennen in zijn pluralisme, dat je het met elkaar oneens kunt zijn en toch als samenleving kunt functioneren, dat je niet hetzelfde hoeft te zijn om naast elkaar te kunnen wonen, dat de kracht van de democratische samenleving niet gelijkheid is, maar het vermogen om met elkaars verschillen te kunnen leven. Een paar weken later kwamen de verhuizers.”

 

Marcel Möring (Enschede, 5 september 1957)

 

De Afro-Amerikaanse dichter Adrian Matejka werd geboren in Neurenberg, Duitsland, op 5 september 1971 en groeide op in Californië en Indiana. Zie ook alle tags voor Adrian Matejka op dit blog.

 

Basketbal feat. Galileo & EPMD

Ik spleet elk beetje zonlicht op College Parks basketbal-
veld van bezwete Reebok-shirts en patriottische polsbandjes –
en sprong omhoog naar de ring zoals elke speler op dat veld zou doen

naar de mezzanine van Lafayette Square Mall in het weekend.
Elk beetje verwarde glans rond mijn nek: een hypotenusa
van intentie. Highlights zijn de enige lichten in mijn low rise

zone van sneaker tot scheenbeen & elleboog tot kruin. Bij mijn enige
dunk explodeerde het veld als een horde die voor het eerst “You
Gots to Chill” hoorde. & toen de rook was opgetrokken,

hing ik zo strak als een bezwete hoofdband aan die ring, en sprak
schamper tegen de andere negen spelers en hun negen moeders. Toen
het uitglijden en kraken. Dan de volgende twee maanden linkshandige

jumpshots., vage krabbels op mijn gips, de basketbal die net zo hardnekkig
ronddraaide als de achterwaarts draaiende appel die Galileo ‘s pruik spleet.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Adrian Matejka (Neurenberg, 5 september 1971)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 5e september ook mijn blog van 5 september 2020 en eveneens mijn blog van 5 september 2018 en ook mijn blog van 5 september 2017 en ook mijn blog van 5 september 2015 deel 2.