Clemens J. Setz, Ted Berrigan

De Oostenrijkse dichter, schrijver en vertaler Clemens J. Setz werd geboren op 15 november 1982 in Graz. Zie ook alle tags voor Clemens J. Setz op dit blog.

 

Der Präsident

Harry Houdini schrieb jeden Tag
einen Liebesbrief an seine Frau
Sie wohnte im Erdgeschoss des Hauses
er im ersten Stock

In den Briefen berichtet Houdini oft
von einem imaginären Sohn
den er nach seinem eigenen Vater
Mayer Samuel nannte

Die Briefe beschreiben Mayer Samuels
Abenteuer in der Welt
und zeugen vom großen Stolz des Vaters
auf seinen mutigen Sohn

Erst an dem Punkt da Mayer Samuel
Präsident der Vereinigten Staaten wird
hören die Briefe
plötzlich auf

 

Über Papageien

Kinderlose Papageien
die frei in der Wohnung fliegen
beginnen manchmal Schuhe zu füttern

Sie halten sie für offene Schnäbel
und sammeln Körner für sie

Kein noch so hochhackiges
fremdes Paar Stiefel
das nur eine Nacht hier stehen blieb
muss leer nach Hause gehen

 

Schutzkleidung

Um sich den Schlafstätten zu nähern,
auf denen er zwanzig Jahre lang gelegen ist
und sich geduldig die Pfoten geputzt hat,
braucht man Schutzkleidung.

Ein alter Pullover, eine Jogginghose,
die man sofort danach ausziehen kann,
ein Paar Socken mit Weihnachtsmotiven,
und zwei feuchte Handflächen, auf denen
die Unmengen von Haaren hängen bleiben.

Es hilft auch, die Brille abzusetzen,
so sehen sie alle etwas fremd aus,
die alten Plätze auf dem Fensterbrett,
in der Ecke, und sogar die versteckteste
Stelle unter dem Bett, in einem Winkel,
den man nur erreichen kann, wenn man kaum
mehr Platz beansprucht auf der Welt,
wenn man nicht mehr springt
und auch nicht mehr wartet.
Wenn die Menschen ohne zu murren
zu dir unters Bett kriechen,
um das Malheur, das dir passiert ist,
aufzuwischen, behutsam,
mit einem kleinen Schwamm.

Daher der alte Pullover, die Jogginghose,
die feuchten Handflächen
und die Weihnachtssocken aus dem Jahr 92,
der Zeit, als du zu uns gekommen bist
und unter dem großen geschmückten Baum
immer eingerollt geschlafen hast,
fast jede Nacht, endlich zu Hause,
endlich zurück in der Natur.

 

Clemens J. Setz (Graz, 15 november 1982)

 

De Amerikaanse dichter Ted Berrigan werd geboren op 15 november 1934 in Providence, Rhode Island. Zie ook alle tags voor Ted Berrigan op dit blog.

 

Laatste gedicht

Voordat ik dit leven begon, volgde ik een spoedcursus contraspionage
Toen ik hier was, meldde ik me aan, zie naam hieronder, en voegde
Enkele woorden toe die ik me herinnerde van een eerdere tijd,
“De bedoeling van het organisme is om te overleven.”
Mijn vroegste en gelukkigste herinneringen dateren van vóór WO II,
Ze omvatten een glazen muiltje en een hulpeloze blauwe roos
In een slanke blauwe één roos vaas: De mijne
Was een verhaal zonder plot. De dagen van mijn jaren
In elkaar gevouwen, een gemakkelijke pasvorm, waarin
ik geld verdiende en het uitgaf, leerde dansen en vergat, bloed
Gaf, mijn evenwicht herwon en mezelf een plaats formuleerde
In de maatschappij. 101 St. Mark’s Place, apt. 12A, NYC 10009
New York. Vrienden verschenen en verdwenen, of raakten van streek,
Of bleven; inspirerende vreemden stierven helaas; iedereen
die ik ooit heb gekend, werd enorm oud, behalve ik. Ik bleef
Ergens tussen de 2 en 9 jaar oud. Maar frequente
Reïficatie van mijn eigen ervaringen leverde mij
Meerdere nieuwe woordenschatten op, ik hield daar bijna het meest van.
Ik had ooit de eer om Beckett te ontmoeten en ik vond hem geweldig.
De pillen hielden me op de been, tot nu toe. Liefde en werk,
waren mijn grote geluk, dat andere mensen sterven de bron
Van mijn grote, vreselijke en ongearticuleerde ene verdriet. In mijn tijd
werd ik groot en enorm van gestalte, duidelijk bezeten
Van een losgekoppeld hoofd, had ik een perfect hart. Het einde
kwam snel en volledig zonder pijn, op een rustige nacht toen ik,
Schrijvend, naast je in bed zat, woorden willekeurig gekozen
Van een vermoeid brein, dat, net als zij, geschikt en passend.
Laat niemand spijt hebben van mijn einde die mij vriend noemde.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ted Berrigan (15 november 1934 – 4 juli 1983)

 

Voor nog meer schrijvers van de 15e november zie ook mijn blog van 15 november 2018 en eveneens mijn blog van 15 november 2015 deel 2 en eveneens deel 3.

NS Publieksprijs voor Adriaan van Dis

NS Publieksprijs voor Adriaan van Dis

De Nederlandse schrijver en televisiemaker Adriaan van Dis heeft dit jaar de NS Publieksprijs gewonnen met zijn roman “Naar zachtheid en een warm omhelzen”. Dat is donderdagavond tijdens de uitzending van actualiteitenrubriek EenVandaag bekendgemaakt. Zie ook alle tags voor Adriaan van Dis op dit blog.

Uit Naar zachtheid en een warm omhelzen

“Soldaten laadden kisten uit. En de man in het blauwe overhemd stond dan zenuwachtig rokend op de stoep. Dat alles zag hij door zijn verrekijker – een geschenk van Ommie. De koperen randen van de kijker zaten vol butsen en de lenzen hadden vast veel gezien en meegemaakt, maar wat, dat wist hij niet. Ommie zweeg erover. Adriaan had het riempje met schoenpoets zijn glans teruggegeven en genoot van het ge-bungel op zijn borst. Het voelde als een tweede hart. Hij streelde hem, zoende hem, sprak ermee en verdween erin, een gewaarwording die hem opwond maar die hij niet begreep. Niet eerder was hij zo vertrouwd met een ding. Ook het foedraal waarin de kijker jaren had liggen slapen maakte hij schoon -uit eerbied, maar ook omdat het stonk. Hij borstelde de moeten uit het roodfluweel. Er stonden zeven gouden letters in de voering gedrukt: MARESCH. Als er niemand in de buurt was, noemde hij de kijker zo.
Na een dag of wat inspecteerde Ommie bezorgd de rode deuken rond zijn ogen. Zijn vingers waren zwart van het koper.
“Wat zie je zoal?” vroeg ze.
“De manke, de manke, en een kind in een kar en…”
“Laat ze met rust.”
“Maar ze zien me toch niet.” ”Nee, maar mensen voelen wel dat er naar ze gekeken wordt. Ogen zijn soms heel gemeen.”
Het was niet alleen het houten been. Het was het geheim dat hem zo boeide, het zwijgen van zijn grootvader als hij naar de manke vroeg. Ommie dreigde zijn verrekijker af te pakken als hij erover begon. En juist omdat het niet mocht stond hij elke morgen voor het raam. Met Maresch als getuige. Kijk. Hoor, daar liep ze. Wie had er nu een houten been? Machtig gezicht, hoe ze steun zocht bij een lantaarnpaal als ze het kind wat hoger hees en een kussen schikte achter zijn rug. Maresch zag haar hijgen en Adriaan hijgde met haar mee. Veilig verscholen achter de vetplant.
Het liefst was hij naar buiten gerend om haar aan te spreken, met haar op te lopen, de kar te helpen duwen, maar hij durfde nog niet over te steken. Zoveel auto’s was hij niet gewend. Hij had al wel geoefend aan de veilige kant van de brede straat en aan de hand van Ommie. Elke dag een stukje verder. Met trillende knieën had hij in zijn eentje de ruïne om de hoek van de singel ontdekt. Verkende met zijn kijker de gescheurde muren, de restanten van een trap, er lag zelfs nog een kachelpijp. En toen hij daar zo stond te turen, sprak een wildvreemde man hem aan:
“Hebben de moffen gedaan. Represaille.”
Een woord dat hij niet kende. Op hetzelfde moment kwam de manke vrouw voorbij, zonder kar, ze was op weg naar de telefooncel. De man stootte hem fluisterend aan: “Daar hinkt de oorlog.”
0, wat was hij opgewonden thuisgekomen. “Vergeet de oorlog”, had Ommie toen gezegd, “daar krijg je galbulten van.”

 

Adriaan van Dis (Bergen aan Zee, 16 december 1946)