90 Jaar Judith Herzberg, C. K. Williams

De Nederlandse dichteres en toneelschrijfster Judith Herzberg werd geboren op 4 november 1934 in Amsterdam. Zie ook alle tags voor Judith Herzberg op dit blog. Judith Herzberg viert vandaag haar 90e verjaardag.

 

Grijs-trap

Het eerste vond ik raar. Ik stuurde het naar Londen
waar mijn geliefde het in de brief, waarin het opgevouwen was
niet zag, zodat het even later op de grond lag
waar niemand het meer kon vinden. Have one of mine
bood een oudere dame daar aan, maar
mijn haar was toen voor hem nog onvervangbaar.

Het tweede werd door de kapper ontdekt.
Wilt U dat ik het laat zitten of wilt U
dat ik het uit-trek. Dat hij U zei vond
ik al gek, trek maar zei ik maar wist
meteen dat dit, filosofisch, verkeerd was,
en besloot me bij het derde, als het ooit
zou komen, wijzer te tonen.

Het derde kwam, dat had ik niet verwacht.
Ik heb het nog een rode schijn gegeven
maar J. vond dat niet mooi en hij
kon het weten want hij was zelf juist
bijna dood geweest, zodat ik, ja
bij het vierde en het vijfde
toen geloofde ik er aan.

Nu heb ik er honderd en dat verschaft
toegang. Tot hoofden die precies even wit
en niet wit zijn als het mijne, tot lijnen
die nu nog bijna geheel kunnen verdwijnen.
Verwant vind ik die tussen-in-gezichten
die af en toe geheel verdord, alles al weten,
maar soms ook nog, illusionisten
rimpelloos oplichten. Les absents ont tort,
geverfden hebben iets gemist.

 

Dinsdag

Nooit mij geboden je te helpen
gehoorzaam te zijn, je te omhelzen
nooit mij verzocht je te beloven
beterschap, spijt te betonen
nooit moe geweest, of onbenaderbaar
of zelfs maar ‘een beetje bedroefd’
zoals moeders zo aardig doen.

Compleet en volledig alleen
in een leven dat toch met koffie
en thee steeds werd uitgedeeld.

Gevaarlijk? welnee, zei je, bombardementen trotserend
ik zit net zo lief in de laatste coupé
als ze schieten, schieten ze toch op de locomotief.

o eigenlijkste moeder nu je gaat verhuizen
begint het oude schrijnen dat jou niet beangst
omdat je stap voor stap verzet
en niet verlangt naar welke vorm dan ook
van eeuwigheid – de priester lach je weg –
je werkelijkheid ligt in de winkels.

Maar je bent moe, ik hoor het aan het slepen
van je voeten, zie het aan je gezicht,
de muiltjes van je ogen uitgesleten.

 

Afscheid van een zeven-jarige

Hij stapt naar voren, vanachter broer,
zoent zacht en nauwelijks –
alleen wat spuug blijft over.
En doet een stap, voldaan, weer achteruit,
ziezo, gedaan, voorlopig over.
Ballpoint-bestreept gezicht wolkloos opgelucht.
Daarna, omdat hij bij nader inzien
toch afscheid nemen wil, geeft hij een hand.

 

Judith Herzberg (Amsterdam, 4 november 1934)

 

De Amerikaanse dichter Charles Kenneth Williams werd geboren op 4 november 1936 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor C. K. Williams op dit blog.

 

Onderdrukking

Steeds vaker, nu ik me, zonder me nog druk te maken over de terugval, de pijnen
en de treurige verwekingen,
in mijn andere jaren nestel, merk ik hoe veel van wat ik ooit dacht
dat het bewijzen waren van onderdrukking,
seksueel of anderszins, nu, in ieder geval bij andere mensen, varianten lijken van
waardigheid, terughoudendheid, tact,
en soms lijken zelfs voor mezelf, bepaalde vormen van geduld die ik ooit
lusteloosheid, onverschilligheid zou hebben genoemd,
nu mogelijk, zo niet de beloningen dan toch de onvermoede,
onverwachte uitkomsten
van veel van de zelfs toen absurde zelfontwikkelde disciplines, strengheden,
haast kastijdingen
die ik mezelf heb aangedaan in mijn begindagen, verbeteringsdagen, dagen
waarop alleen al het idee van psychische vrede,
van intellectuele, van emotionele rust, de geringste hint,
onvoorstelbare capitulatie zou hebben betekend.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

C. K. Williams (4 november 1936 – 20 september 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 4e november ook mijn blog van 4 november 2018.

Koen Frijns, C. K. Williams

De Nederlandse dichter, schrijver, performer en bassist Koen Frijns werd geboren op 3 november 1993 in Eindhoven. Zie ook alle tags voor Koen Frijns op dit blog.

 

Opa 1

Mijn opa hoorde Noorwegen met 300 kilometer
per uur voorbij komen op een boot.
Een wind, een storm zo hard dat golven tegen
de masten klapten. De bemanning overboord,
de passagiers op de kade.
Daar stond hij, voorovergebogen op de reling,
met de handen in de zakken, te kijken naar hoe
een boot sneller zinkt zonder levens dan met.
Hij dreef twee dagen met zijn gezicht
naar de wolken, met zijn oren onder water.
Hij hoorde in een zacht gebrom
de motor van het gezonken schip
pruttelen, het gastfornuis branden en
champagneglazen kapot barsten
tot het anker door de grond zakte.

Mijn oma, zo klein en zachtmoedig,
zwom voorzichtig naar hem toe.
Ze duwde zijn hoofd boven water
en fluisterde:
‘Mick, kom naar boven’,
en trok hem aan zijn kraag
naar de oever.
Zwemmen deed hij niet meer
maar vulden met zijn vingers zijn oren.
Hij had niks.
Geen schram, geen beurse plek
of breuk.
Hij liet aftershave, alcohol zijn neus in glijden,
om het brommen te laten stoppen.
‘De wind, het ronkt, het stampt mijn oren plat,’
schreeuwde hij.

Dagenlang zat hij op de trap,
’s nachts als hij niet kon slapen van het geluid.
Hij maakte van zijn vingers een pistool
en drukte deze door zijn
trommelvlies, gehoorhaartjes, hersenen,
tot ze bij zijn verstand aankwamen
Daar greep alles hem vast te stoppen,
zijn kinderen, zijn vrouw, de gedachte aan zijn
kleinzoons.
Pas toen, toen hij zijn ogen opende,
ging hij naar boven, de trap op.

 

Koen Frijns (Eindhoven, 3 november 1993)

 

De Amerikaanse dichter Charles Kenneth Williams werd geboren op 4 november 1936 in Newark, New Jersey. Zie ook alle tags voor C. K. Williams op dit blog.

 

LICHT

Weer zo’n droge ochtend na een te korte ochtendbui,
talloze zilverglitters op de blaadjes van de verdorrende esdoorns –

ik denk aan een groepje zalige uitverkorenen die Dante naderen,
‘honderd schijnende sferen,’ rhapsodieert hij, ‘de zuiverste parels . . .’

dan aan het enge, schitterende, eindeloze schijnsel in mijn lamp
van ogen van de grote zwerm vleermuizen die ik ooit in een grot aantrof,

een zaal met muren verzadigd met een eindeloos tapijt aan schepsels,
hun schrille, scherpe, voortdurende, onophoudelijke gepiep en gekrijs

dat de warme, stinkende, volle lucht beroerde. Aan toen er een,
volmaakt stil tussen al die rusteloos vlerkende anderen,

recht naar mij keek, plechtstatig starend, nadenkend omhoog
vanonder de complexe vouwen van zijn leren vleugels

alsof hij niet geloven kon dat ik daar was, of mij wilde plaatsen,
situeren in het gekrioel waar wij uit kwamen, en nu,

de bomen nog hartverscheurend fonkelend, Dante weer,
ditmaal zoals hij verwijst naar een figuur die hij ontmoet als ‘het leven van . . .’

niet de ziel, of persoon, het leven, en dan weer de vleermuis, en ik,
onze levens op dat moment tezamen, onze levens, onze levens,

het zijne zonder zicht op hemelse pracht, geen gedicht,
het mijne zonder vlucht, geen vlekkeloze wiekslag in het duister,

het zijne zonder besef dat hij, al gauw, niet meer bestaat,
het mijne dat voor ons beiden moet weten dat alles eindigt,

wereld, na-wereld, zelfs hun herinnering, weggestoomd
als het vliesje vage damp van het laatste restje goddelijke regen.

 

Vertaald door Rob Schouten

 

C. K. Williams (4 november 1936 – 20 september 2015)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 3e november ook mijn blog van 3 november 2023 en ook mijn blog van 3 november 2020 en eveneens mijn twee blogs van 3 november 2018.

Allerzielen (Willem Wilmink), Ilse Aichinger, Kees van den Heuvel

 

 

Day of the Dead door Marta Martonfi-Benke, 2006

 

Allerzielen

Soms loopt er door een drukke straat
ineens een oude kameraad
of reisgenoot.
Je weet zodra je hem begroet:
het kan niet dat ik hem ontmoet,
want hij is dood.

Eerst ben je nog een tijd verbaasd
omdat die levende toch haast
die dode was.
Heb je de zaak dan afgedaan,
dan komt er weer zo’n dode aan,
met flinke pas.

Thuis van het dodencarnaval
zie je de spiegel in de hal,
je schrik is groot:
die man daar in het spiegelglas,
met die bekende regenjas,
was die niet dood?

 

Willem Wilmink (25 oktober 1936 – 2 augustus 2003)
De Grote kerk in Enschede, de geboorteplaats van Willem Wilmink

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

 

FLORESTAN

Nu wil ik jou,
mijn broer,
in de gangen vangen
en onder de sneeuw
drijven.
De overgangen
wil ik je laten zien
en de plaatsen
om kort te rusten.
Ik wil je
van de lichte plekken
wegjagen,
dat je ver omhoogvliegt
en naar mij
op weg gaat,
naar onze krans,
de nacht.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)

 

De Nederlandse dichter en vertaler Kees van den Heuvel werd geboren op 2 november 1960 in Mill. Zie ook alle tags voor Kees van den Heuvel op dit blog.

Uit: Medelijden, medeleven, bijna: vriendschap. Hans Werkman en Willem de Mérode (Samen met Cees van der Pluijm)

“Hans Werkman: Ook ik heb een aantal fouten gemaakt, zeker in mijn eerste biografie: daarin was ikzelf te nadrukkelijk aanwezig. Een biograaf moet de feiten geven. De manier waarop hij dat doet, heeft een forse mate van subjectiviteit, maar het gaat toch om controleerbare gegevens. Bovendien was ik te weinig op mijn hoede ten aanzien van briefgetuigenissen. Ik dacht: ‘Als die man aan Jaap Romijn iets in een brief schrijft, dan klopt dat.’ Pas later kwam ik erachter dat hij bij voorbeeld in de zelfde tijd iets heel anders aan Barend de Goede schreef. Dat moet je dan tegen elkaar afwegen. [Jaap Romijn, Barend de Goede en Bert Bakker waren vrienden die De Mérode tijdens de laatste jaren van zijn leven regelmatig bezochten; KvdH/CvdP.] Voor mijn tweede biografie heb ik alle brieven weer doorgelezen en daaruit heb ik dingen opgenomen die ik vroeger als minder belangrijk zag, maar die ik nu goed vond passen. In dat boek ben ik ook minder op de voorgrond getreden. En in De Mérode en de jongens heb ik dingen gepubliceerd die in dat kader weer van belang waren, zoals mijn eigen ervaringen met De Mérodes inmiddels oud geworden vriendjes. Hoe gaan die met zijn nagedachtenis om? Daar zit ook een verhaal in.Ik ben niet van plan nog meer over De Mérode te schrijven, maar als ik ooit weer de geest zou krijgen, zou het een boek worden over 1924, de acht maanden die De Mérode toen in de gevangenis heeft gezeten, met wat daaraan voorafging en wat erop volgde. Hoe is dat voor hem geweest? Ik kan dat enigszins reconstrueren aan de hand van een getuigenis van Ernst Groenevelt [vriend en collegaredacteur van Het Getij; KvdH/CvdP], die in de zelfde periode in de gevangenis zat, en van een aantal gedichten. Ik ben ook in die gevangenis geweest. Maar dat boek kan natuurlijk alleen maar een roman worden en geen biografie, daarvoor zijn er te weinig gegevens beschikbaar.”

 

Kees van den Heuvel (2 november 1960 – 11 januari 2010)

 

Zie voor de schrijvers van de 2e november ook mijn blogs van 2 november 2018.

PRAYER ON ALL SAINTS’ DAY (Malcolm Cowley), Ilse Aichinger

 

 

Kerkhof Allerheiligen door Leo Grewenig, 1929

 

PRAYER ON ALL SAINTS’ DAY

Mother,
lying there in the old Allegheny Cemetery,
last in the family plot—
I stood there on that overcast November day;
I have never gone back.
Craves played no part in our Swedenborgian family,
with my father’s trust in celestial reunions
and my oblivious selfishness.
Now after thirty-eight years I go back in spirit,
I kneel at the graveside, I offer my testimony:
this I have done, Mother, with your gift;
this I have failed to do.

Your hope, all that was left, you placed in me:
I should outshine the neighbors children,
grow up to be admired,
have worldly possessions too.
Those were modest aims you gave me, Mother;
I have achieved them all.

A wife you might have chosen for me,
but I chose her first;
a son to bear my father’s name;
an unmortgaged house and a mowed lawn.
The banker squeezes my hand;
the neighbors beam at me, each knowing
I will not wound his self-esteem.
You would have liked that, Mother.
“0h, Doctor,” you might have said,
we have a good son.”

 

Malcolm Cowley (24 augustus 1898 – 27 maart 1989)
Faith United Methodist Church Cemetery in Belsano, Pennsylvania, de geboorteplaats van Malcolm Cowley

 

De Oostenrijkse dichteres en schrijfster Ilse Aichinger werd met haar tweelingzusje Helga geboren op 1 november 1921 in Wenen. Zie ook alle tags voor Ilse Aichinger op dit blog.

 

Sneeuwvolk

Ik meng mij niet zo licht
onder de vreemden van sneeuw
met kolen, bieten, houtwerk,
ik raak ze niet aan,
zolang ze vol vreugde pronken,
sommigen met meer gezichten
dan een.
Als dan de kolen
en de bieten vallen,
knopen, knoopsranden,
de rode liplinten,
zie ook ik dat strak aan
en maak geen geluid,
ik vlieg niet te hulp.
Misschien spreken ze
hun Milanees
mooier dan ik,
dat mag niet aan het licht komen.
En daarom stilte,
totdat dit licht hen licht
opgevat heeft
met alles wat zich daar
tussen Milanees
en Milanees verborgen houdt,
dan ook met mij.

 

Vertaald door Lucas Hüsgen

 

Ilse Aichinger (1 november 1921 – 11 november 2016)

 

Zie voor de schrijvers van de 1e november ook mijn blog van 1 november 2018 en ook mijn blog van 1 november 2015 deel 1 en eveneens deel 2 en ook mijn blog van 1 november 2009.

The Haunted House (George MacDonald), Carl Sandburg, Joseph Boyden

 

 

Haunted House door Thomas Moran, 1858

 

The Haunted House

Suggested by a drawing of Thomas Moran, the American painter.

This must be the very night!
The moon knows it!—and the trees!
They stand straight upright,
Each a sentinel drawn up,
As if they dared not know
Which way the wind might blow!
The very pool, with dead gray eye,
Dully expectant, feels it nigh,
And begins to curdle and freeze!
And the dark night,
With its fringe of light,
Holds the secret in its cup!

II. What can it be, to make
The poplars cease to shiver and shake,
And up in the dismal air
Stand straight and stiff as the human hair
When the human soul is dizzy with dread—
All but those two that strain
Aside in a frenzy of speechless pain,
Though never a wind sends out a breath
To tunnel the foggy rheum of death?
What can it be has power to scare
The full-grown moon to the idiot stare
Of a blasted eye in the midnight air?
Something has gone wrong;
A scream will come tearing out ere long!

III. Still as death,
Although I listen with bated breath!
Yet something is coming, I know—is coming!
With an inward soundless humming
Somewhere in me, or if in the air
I cannot tell, but it is there!
Marching on to an unheard drumming
Something is coming—coming—
Growing and coming!
And the moon is aware,
Aghast in the air
At the thing that is only coming
With an inward soundless humming
And an unheard spectral drumming!

IV. Nothing to see and nothing to hear!
Only across the inner sky
The wing of a shadowy thought flits by,
Vague and featureless, faceless, drear—
Only a thinness to catch the eye:
Is it a dim foreboding unborn,
Or a buried memory, wasted and worn
As the fading frost of a wintry sigh?
Anon I shall have it!—anon!—it draws nigh!
A night when—a something it was took place
That drove the blood from that scared moon-face!
Hark! was that the cry of a goat,
Or the gurgle of water in a throat?
Hush! there is nothing to see or hear,
Only a silent something is near;
No knock, no footsteps three or four,
Only a presence outside the door!
See! the moon is remembering!—what?
The wail of a mother-left, lie-alone brat?
Or a raven sharpening its beak to peck?
Or a cold blue knife and a warm white neck?
Or only a heart that burst and ceased
For a man that went away released?
I know not—know not, but something is coming
Somehow back with an inward humming!

V. Ha! look there! look at that house,
Forsaken of all things, beetle and mouse!
Mark how it looks! It must have a soul!
It looks, it looks, though it cannot stir!
See the ribs of it, how they stare!
Its blind eyes yet have a seeing air!
It knows it has a soul!
Haggard it hangs o’er the slimy pool,
And gapes wide open as corpses gape:
It is the very murderer!
The ghost has modelled himself to the shape
Of this drear house all sodden with woe
Where the deed was done, long, long ago,
And filled with himself his new body full—
To haunt for ever his ghastly crime,
And see it come and go—
Brooding around it like motionless time,
With a mouth that gapes, and eyes that yawn
Blear and blintering and full of the moon,
Like one aghast at a hellish dawn!—
The deed! the deed! it is coming soon!

VI. For, ever and always, when round the tune
Grinds on the barrel of organ-Time,
The deed is done. And it comes anon:
True to the roll of the clock-faced moon,
True to the ring of the spheric chime,
True to the cosmic rhythm and rime,
Every point, as it first fell out,
Will come and go in the fearsome bout.
See! palsied with horror from garret to core,
The house cannot shut its gaping door;
Its burst eye stares as if trying to see,
And it leans as if settling heavily,
Settling heavy with sickness dull:
It also is hearing the soundless humming
Of the wheel that is turning—the thing that is coming!
On the naked rafters of its brain,
Gaunt and wintred, see the train
Of gossiping, scandal-mongering crows
That watch, all silent, with necks a-strain,
Wickedly knowing, with heads awry
And the sharpened gleam of a cunning eye—
Watch, through the cracks of the ruined skull,
How the evil business goes!—
Beyond the eyes of the cherubim,
Beyond the ears of the seraphim,
Outside, forsaken, in the dim
Phantom-haunted chaos grim
He stands, with the deed going on in him!

VII. O winds, winds, that lurk and peep
Under the edge of the moony fringe!
O winds, winds, up and sweep,
Up and blow and billow the air,
Billow the air with blow and swinge,
Rend me this ghastly house of groans!
Rend and scatter the skeleton’s bones
Over the deserts and mountains bare!
Blast and hurl and shiver aside
Nailed sticks and mortared stones!
Clear the phantom, with torrent and tide,
Out of the moon and out of my brain,
That the light may fall shadowless in again!

VIII. But, alas, then the ghost
O’er mountain and coast
Would go roaming, roaming! and never was swine
That, grubbing and talking with snork and whine
On Gadarene mountains, had taken him in
But would rush to the lake to unhouse the sin!
For any charnel
This ghost is too carnal;
There is no volcano, burnt out and cold,
Whose very ashes are gray and old,
But would cast him forth in reviving flame
To blister the sky with a smudge of shame!

IX. Is there no help? none anywhere
Under the earth or above the air?—
Come, sad woman, whose tender throat
Has a red-lipped mouth that can sing no note!
Child, whose midwife, the third grim Fate,
Shears in hand, thy coming did wait!
Father, with blood-bedabbled hair!
Mother, all withered with love’s despair!
Come, broken heart, whatever thou be,
Hasten to help this misery!
Thou wast only murdered, or left forlorn:
He is a horror, a hate, a scorn!
Come, if out of the holiest blue
That the sapphire throne shines through;
For pity come, though thy fair feet stand
Next to the elder-band;
Fling thy harp on the hyaline,
Hurry thee down the spheres divine;
Come, and drive those ravens away;
Cover his eyes from the pitiless moon,
Shadow his brain from her stinging spray;
Droop around him, a tent of love,
An odour of grace, a fanning dove;
Walk through the house with the healing tune
Of gentle footsteps; banish the shape
Remorse calls up thyself to ape;
Comfort him, dear, with pardon sweet;
Cool his heart from its burning heat
With the water of life that laves the feet
Of the throne of God, and the holy street!

X. O God, he is but a living blot,
Yet he lives by thee—for if thou wast not,
They would vanish together, self-forgot,
He and his crime:—one breathing blown
From thy spirit on his would all atone,
Scatter the horror, and bring relief
In an amber dawn of holy grief!
God, give him sorrow; arise from within,
His primal being, deeper than sin!

XI. Why do I tremble, a creature at bay?
‘Tis but a dream—I drive it away.
Back comes my breath, and my heart again
Pumps the red blood to my fainting brain
Released from the nightmare’s nine-fold train:
God is in heaven—yes, everywhere,
And Love, the all-shining, will kill Despair!—
To the wall’s blank eyeless space
I turn the picture’s face.

XII. But why is the moon so bare, up there?
And why is she so white?
And why does the moon so stare, up there—
Strangely stare, out of the night?
Why stand up the poplars
That still way?
And why do those two of them
Start astray?
And out of the black why hangs the gray?
Why does it hang down so, I say,
Over that house, like a fringed pall
Where the dead goes by in a funeral?—
Soul of mine,
Thou the reason canst divine:
Into thee the moon doth stare
With pallid, terror-smitten air!
Thou, and the Horror lonely-stark,
Outcast of eternal dark,
Are in nature same and one,
And thy story is not done!
So let the picture face thee from the wall,
And let its white moon stare!

 

George MacDonald (10 december 1824 – 18 september 1905)
Huntly Castle in Huntly, de geboorteplaats van George MacDonald

 

De Amerikaanse dichter Carl Sandburg werd geboren op 6 januari 1878 in Galesburg, Illinois. Zie ook alle tags voor Carl Sandburg op dit blog.

 

Thema in geel

Ik zie de heuvels
Met gele ballen in de herfst.
Ik verlicht de prairie-maïsvelden
Oranje en goudbruine trossen
En ik word pompoenen genoemd.
Op het einde van oktober
Wanneer de schemering valt
Kindjes slaan handen ineen
En cirkelen om me heen
Zingende spookliederen
En liefde voor de oogstmaan;
Ik ben een pompoenlantaarn
Met vreselijke tanden
En de kinderen weten
Ik maak een grapje.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Carl Sandburg (6 januari 1878 – 22 juli 1967)

 

De Canadese schrijver Joseph Boyden werd geboren op 31 oktober 1966 in Willowdale, Ontario. Zie ook mijn blog van 31 oktober 2010 en eveneens alle tags voor Joseph Boyden op dit blog.

Uit: Door het zwarte sparrenwoud (Vertaald door Josephine Rijnaarts)

“Hij had zwaar letsel aan zijn hoofd en het is al een wonder dat hij nog leeft. Maar leeft hij nog wel, zoals hij daar ligt? Ik wil het Eva vragen terwijl ze zijn benen masseert. “Kom, Annie, help me eens,” zegt ze. ‘Doe jij zijn armen maar. Zo hou je de bloedsomloop op gang. Dat is van levensbelang.’ ‘Ik vind het maar eng,’ zeg ik, als ik aan de andere kant van het bed met zijn arm in mijn handen sta. ‘Wat vind je eng?’ ‘Hem aanraken. Ik kan me niet herinneren dat ik hem ooit in mijn leven heb aangeraakt.’ ‘Zet je eroverheen.’ Eva ademt zwaar terwijl ze bezig is. Ze puft en blaast. Ik ken haar al mijn hele leven en ze is altijd dik geweest. Heel dik. Ze heeft een appelgezicht en de afmetingen van een beloega, en ze is mijn beste vriendin. ‘Heb je tegen hem gepraat?’ vraagt ze. Ik haal mijn schouders op. ‘Dat vind ik nog enger,’ antwoord ik. ‘Het is net alsof je tegen een dode praat.’ ‘Ik zou me maar verontschuldigen als ik jou was,’ zegt Eva. le maakt hem van streek met dat soort opmerkingen.’ Als Eva naar de volgende kamer loopt, ga ik bij hem zitten en staar hem aan. Hij lijkt half zo zwaar als toen ik vorig jaar wegging. De dokters hebben zijn lange, zwarte, met grijs doorschoten haar moeten afscheren. Hij ziet er nu ook ouder uit dan de vijfenvijftig jaar die hij telt. Hij heeft flink wat verbleekte littekens op zijn hoofd, witte zigzaglijnen tussen peper-en- zoutkleurig, pluizig haar. In mijn verbeelding zie ik hem wakker worden met een grijns op zijn gezicht, zodat hij er met die twee ontbrekende voortanden uitziet als een jongetje. Mama zegt dat hij al dat gewicht afgelopen zomer en herfst is kwijtgeraakt bij het vallen zetten in de wildernis. Ik wist dat er iets heel erg mis was toen mijn moeder zei dat hij in de zomer was gaan jagen. Waarop dan? Een bruin kleurtje? Alsof ik haar heb geroepen, verschijnt mijn moeder en komt op de stoel naast me zitten. Ze geeft me een piepschuimen doosje. ‘Eet op,’ zegt ze. le bent net zo mager geworden als hij, Annie.’ `Ik heb geen honger,’ zeg ik. `Ze moeten hem in de gaten houden,’ zegt mama, over zijn hoofd aaiend alsof hij een kind is. `Eva is hier net geweest, mam. Je kunt haar vertrouwen. Ze weet wat ze doet.”

 

Joseph Boyden (Willowdale, 31 oktober 1966)

 

Zie voor nog meer gedichten over Halloween ook alle tags voor Halloween op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 31e oktober ook mijn blog van 31 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Édouard Louis, Paul Claes, Ezra Pound

De Franse schrijver Édouard Louis werd geboren als Eddy Bellegueule op 30 oktober 1992 in Hallencourt, Somme, in het noorden van Frankrijk. Zie ook alle tags voor Édouard Louis op dit blog.

Uit: Weg met Eddy Bellegueule (Vertaald door Edu Borger)

“Aan mijn kinderjaren bewaar ik geen enkele goede herinnering. Ik wil niet zeggen dat ik in die jaren nooit een gevoel van geluk of van vreugde heb gekend. Het is alleen zo dat leed totalitair is: alles wat niet in zijn systeem past laat het verdwijnen. In de gang doken twee jongens op, de ene lang met rood haar en de andere klein met een kromme rug. De lange met het rode haar spuugde Hier, voor in je smoel. De klodder liep langzaam over mijn gezicht, geel en dik zoals dat luidruchtige slijm dat de keel van bejaarden en van zieke mensen verstopt. Het schelle, doordringende gelach van de twee jongens. Kijk, zijn smoel zit eronder, die klootzak. Hij loopt van mijn oog naar mijn lippen. Ik durf hem niet weg te vegen. Ik zou het wel kunnen doen, ik hoef er alleen maar mijn mouw overheen te halen. Er is maar een fractie van een seconde, een piepkleine beweging voor nodig om te voorkomen dat de spuugklodder in contact komt met mijn lippen, maar ik doe het niet uit angst dat ze zich nog kwader zouden maken.
Ik had mij niet kunnen voorstellen dat ze het zouden doen. Toch was geweld mij niet vreemd, integendeel. Ik had altijd al, zo ver als mijn herinneringen teruggaan, mijn vader bij de uitgang van het café dronken met andere dronken mannen zien vechten en hun neus of tanden zien breken. Mannen die iets te nadrukkelijk naar mijn moeder hadden gekeken en mijn vader die onder invloed van de alcohol tekeerging: Wie denk je dat je bent dat je zo naar mijn vrouw staat te loeren vuile rotzak. Mijn moeder die probeerde hem te kalmeren Rustig schat rustig maar wier protesten werden genegeerd. De maten van mijn vader die natuurlijk op een gegeven moment tussenbeide kwamen, zo hoorde het, dat was ook een echte vriend zijn, een goede maat, je in het gevecht mengen om mijn vader te scheiden van de ander, het slachtoffer van zijn zuippartij, met een gezicht dat inmiddels vol wonden zat. Ik zie nog voor me hoe mijn vader, wanneer een van onze poezen kleintjes ter wereld bracht, de pasgeboren katjes in een plastic tas van de supermarkt liet glijden en de tas tegen een betonnen muurtje sloeg tot de tas volstroomde met bloed en het gemiauw ophield. Ik had hem in de tuin varkens de keel af zien snijden en het nog warme bloed zien drinken dat hij tevoorschijn haalde om er bloedworst van te maken (het bloed op zijn lippen, zijn kin en zijn T-shirt) Dat is het lekkerste, het bloed wanneer het net uit het beest komt dat de pijp uitgaat. Het gekrijs van het zieltogende varken wanneer mijn vader zijn luchtpijp doorsneed was in het hele dorp te horen.”

 

Édouard Louis (Hallencourt, 30 oktober 1992)

 

De Vlaamse schrijver, , criticus, classicus en literair vertaler Paul Claes werd geboren in Leuven op  30 oktober 1943. Zie ook alle tags voor Paul Claes op dit blog.

Uit: Omtrent ‘Het verdriet van België’

 “Where stood Belgia, – the Netherlands’
‘O, sir, I did not look so low’.
Shakespeare, The comedy of Errors, III, 2

Een criticus is lezer èn schrijver. Die tegenstrijdigheid verklaart zijn paradoxale positie. Wat een criticus bij het lezen van een boek door het hoofd gaat, mag even verward zijn als de indrukken van om het even welke lezer, toch is hij deze laatste uit hoofde van zijn schrijverschap een geordend betoog, een gefundeerde interpretatie en een gemotiveerd oordeel verschuldigd. Het definitieve van zulk een kritiek schrikt mij af, zeker waar het zo’n complex boek als Het verdriet van België van Hugo Claus betreft. Daarom wil ik graag mijn rol van alwetend schrijver voor die van geboeid lezer verwisselen. Wat volgt zijn heterogene notities bij een heterogene roman, fragmenten van een lectuur die nergens als totaliteit bestaat.
Het verdriet van België bestaat uit twee delen van samen bijna 800 bladzijden. Het eerste daarvan telt zowat 280 bladzijden, verdeeld over 27 genummerde en getitelde hoofdstukken. Het tweede heeft geen hoofdstukken meer, maar bestaat uit bijna 200 door wit van elkaar gescheiden fragmenten. De twee delen heten respectievelijk ‘Het verdriet’ en ‘Van België’. In het tweede deel vernemen we dat het eerste deel eigenlijk de autobiografie is van de hoofdfiguur, de jonge Louis Seynaeve. Overigens verschilt dit eerste deel stilistisch nauwelijks van het tweede deel, waarin de levensbeschrijving van Louis verdergezet wordt. Zo valt de fictie (de roman van Seynaeve) in de fictie (de roman van Claus) als fictie door de mand.
Tussen de ‘autobiografie’ van Louis Seynaeve en Claus’ leven bestaan merkwaardige overeenkomsten. Beiden zijn geboren op 5 april 1928, beiden brengen hun lagere-schooltijd door in een nonnenpensionaat dat aan de Heilige Jozef is toegewijd. Hun vaders zijn allebei drukker en leverancier van schoolbenodigdheden, hun grootvaders inspecteur van het katholiek lager onderwijs in West-Vlaanderen. Beide jongens verlaten de lagere school bij het uitbreken van de tweede wereldoorlog.”

 

Paul Claes (Leuven, 30 oktober 1943)

 

De Amerikaanse dichter Ezra Pound werd geboren in Hailey, Idaho op 30 oktober 1885. Zie alle tags voor Ezra Pound op dit blog.

 

Dansfiguur
Voor de Bruiloft in het Kana van Galilea

Donkerogig,
O vrouw van mijn dromen,
Ivoorgesandaald,
Geen als gij onder de danseressen,
Zo snel van voet.

Ik vond u niet binnen de tenten,
In het gebroken duister,
Ik vond u niet nabij de bronput
Onder de vrouwen met kruiken.

Uw armen zijn als het jong hout onder de schors;
Uw gelaat een rivier met lichten.

Blank als een amandel uw schouders;
Nieuwe amandelen pas gepeld.
En geen eunuch bewaakt u;
Geen stangen van koper.

Verguld turkoois en zilver zijn in de plaats van uw rust.
Een bruin kleed, met gouddraad in patroon doorweven,
hebt gij rond u geslagen,
O Nathat-Ikanaie, ‘Boom-aan-de-oever’.

Als een beekje tussen zegge zijn uw handen over mij;
Uw vingers een koele stroom.

Uw maagden zijn blank als kiezels;
Hun wijzen rondom u!

Geen als gij onder de danseressen;
Zo snel van voet.

 

Vertaald door Koos Schuur

 

Ezra Pound (30 oktober 1885 – 1 november 1972)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 30e oktober ook mijn blog van 30 oktober 2021 en ook mijn blog van 30 oktober 2018 en ook mijn blog van 30 oktober 2017 en ook mijn blog van 30 oktober 2011 deel 2.

Andrea Voigt, Harald Hartung

De Nederlandse dichteres en schrijfster Andrea Voigt werd geboren in Rotterdam op 29 oktober 1968. Zie ook alle tags voor Andrea Voigt op dit blog.

 

De tuin van de uitbundigheid

Er zijn slangen in de tuin van de uitbundigheid
zij heeft ze niet gezien wel de vlinders en de aubergines
de korenbloemen en de zwangere vliegen
klaprozen en druppels
die zijn blijven liggen

zij heeft hem gezien
onbezwaard, zoals hij is
rennend met een lichte huid
tussen de appelbomen door
met lichte ogen

ze komt naast hem lopen
met dichte ogen

 

De tuin der zintuigen

Hoor je het ruisen van de vroege cyclamen
het klapperen van de vleugels van de vliegen
het vallen van de overrijpe pruimen in het gras
het zingen van de wind?

ruik je de geur van natte hagen in de doolhof
de geur van neergeregend stof
het kruidige basilicum, de selderij
het luie parfum van lavendel?

voel je de champagneblaadjes van de rozen
de stekels in je vingers, de druppels over je rug
voel je de beweging in de lucht
het ruwe hout van de hekken?

Proef je in de tuin der zintuigen mijn huid
Proef je mijn lippen, mijn handen op je lichaam
het fluweel van vlindervleugels op je tong
de stroeve rode peren en rabarber, de modder, het graniet?

zie je mij, zie je de fontein en het kasteel?
het wildebloemenveld en alles wat er is? zie je
jou en mij, en met je hoofd ver achterover
de takken van de pruimenbomen tegen de blauwe lucht?

 

De tuin der elegantie

De mousserende wijn wordt gedronken
uit glazen met gedraaide stelen
in de min der elegantie

de donkergroene hagen zijn gesnoeid
de vazen staan klaar voor de herfst

zijn prachtige handen en polsen
zwaaien door de lucht
als hij vertelt

ze pakt zijn handen vast
en legt ze langs haar hals
als de bladeren van een tulp

de glazen worden neergezet
zijn schaduw valt op haar gezicht
zijn handen maken sporen in het gras

 

Andrea Voigt (Rotterdam, 29 oktober 1968)

 

De Duitse schrijver, dichter en literatuurwetenschapper Harald Hartung werd geboren op 29 oktober 1932 in Heme. Zie ook alle tags voor Harald Hartung op dit blog.

 

Mantegna’s Sebastiaan

Ik heb alle pijlen geteld
die hij op zijn lichaam draagt
de plaatsen waar ze erin gaan
de plaatsen waar ze eruit komen
ook de verborgene
en vergat tijdens het tellen
mijn eigen pijn
Ik stapte naar buiten in het licht van de gracht
Tussen vuil
en dobberende plastic flessen
dreef op zijn buik een teddybeer
Toen kreeg ik het zout mij in mijn oog

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Harald Hartung (Herne, 29 oktober 1932)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 29e oktober ook mijn blog van 29 oktober 2018 en ook mijn blog van 29 oktober 2017 deel 2 en eveneens deel 3.

Evelyn Waugh, István Kemény

De Britse schrijver Evelyn Waugh werd geboren in Londen op 28 oktober 1903. Zie ook alle tags voor Evelyn Waugh op dit blog.

Uit: Brideshead Revisited

“Light streamed through the cracks in the shutters. Sebastian unbarred one, and folded it back; the mellow afternoon sun flooded in, over the bare floor, the vast, twin fireplaces of sculptured marble, the coved ceiling frescoed with classic deities and heroes, the gilt mirrors and scagliola pilasters, the islands of sheeted furniture. It was a glimpse only, such as might be had from the top of an omnibus into a lighted ballroom; then Sebastian quickly shut out the sun. “You see,” he said; “it’s like this.”
His mood had changed since we had drunk our wine under the elm trees, since we had turned the corner of the drive and he had said: “Well?”
“You see, there’s nothing to see. A few pretty things I’d like to show you one day–not now. But there’s the chapel. You must see that. It’s a monument of art nouveau.”
The last architect to work at Brideshead had sought to unify its growth with a colonnade and flanking pavilions. One of these was the chapel. We entered it by the public porch (another door led direct to the house); Sebastian dipped his fingers in the water stoup, crossed himself and genuflected; I copied him. “Why do you do that?” he asked crossly.
“Just good manners.”

 

Jeremy Irons (Charles) en Anthony Andrews (Sebastian) in de tv-serie Brideshead Revisited uit 1981

 

“Well, you needn’t on my account. You wanted to do sight-seeing; how about this?”
The whole interior had been gutted, elaborately refurnished and redecorated in the arts-and-crafts style of the last decade of the nineteenth century. Angels in printed cotton smocks, rambler-roses, flower-spangled meadows, frisking lambs, texts in Celtic script, saints in armour, covered the walls in an intricate pattern of clear, bright colours. There was a triptych of pale oak, carved so as to give it the peculiar property of seeming to have been moulded in plasticine. The sanctuary lamp and all the metal furniture were of bronze, hand-beaten to the patina of a pock-marked skin; the altar steps had a carpet of grass-green, strewn with white and gold daisies.
“Golly,” I said.
“It was Papa’s wedding present to Mamma. Now, if you’ve seen enough, we’ll go.”
On the drive we passed a closed Rolls-Royce driven by a chauffeur; in the back was a vague, girlish figure who looked round at us through the window.
“Julia,” said Sebastian. “We only just got away in time.”
We stopped to speak to a man with a bicycle–“That was old Bat,” said Sebastian–and then were away, past the wrought-iron gates, past the lodges and out on the road heading back to Oxford.
“I’m sorry,” said Sebastian after a time. “I’m afraid I wasn’t very nice this afternoon. Brideshead often has that effect on me. But I had to take you to see Nanny.”
Why? I wondered; but said nothing (Sebastian’s life was governed by a code of such imperatives. “I must have pillar-box red pyjamas,” “I have to stay in bed until the sun works round to the windows,” “I’ve absolutely got to drink champagne to-night!”) except, “It had quite the reverse effect on me.”
After a long pause he said petulantly, “I don’t keep asking you questions about your family.”
“Neither do I about yours.”

 

Evelyn Waugh (28 oktober 1903 – 10 april 1966)

 

De Hongaarse dichter en schrijver István Kemény werd geboren op 28 oktober 1961 in Boedapest. Zie ook alle tags voor István Kemény op dit blog.

 

Vaalgrauwe zwerver

De weg van de kogel van noodlot tot president
Wat lood niet kan doorstaan en hoe
Langzaam het is, groot, onhandig
En voorbestemd!

Ach kroegen waarin hij steken blijft
Ach dalen waar hij in rolt
Ach camouflages waarin hij zich camoufleert
Ach situaties waarin hij mens is

Ach schrijftafel waarop hij wekenlang rust
En waarvan zij ineens verdwijnt
Ach lucht door wie zij straks fluit

Geef haar niets te eten
Geef haar niets meer te drinken
Zij is lood. Moordende traagheid.

 

Vertaald door Eva Bodor en Mischa Andriessen

 

István Kemény (Boedapest, 28 oktober 1961)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e oktober ook mijn blog van 28 oktober 2018 deel 2 en eveneens deel 3.

Zadie Smith, Sylvia Plath

De Engelse schrijfster Zadie Smith werd geboren op 27 oktober 1975 in Londen. Zie ook alle tags voor Zadie Smith op dit blog.

Uit: Over schoonheid (Vertaald door Monique Eggermont en Kitty Pouwels)

“Nou, ik heb het reuze naar mijn zin. Ik werk op Monty Kipps’ eigen kantoor (weet je dat het eigenlijk sir Monty is??). in de buurt van Green Park. Ik werk samen met ene Elly. een meisje uit Cornwall. Ze is tof. Er zitten beneden ook nog een paar stagiairs, yanks (eentje uit Boston», dus ik voel me best thuis. Ik ben zo’n stagiair die het werk doet van een persoonlijk assistent lunches organiseren, documenteren, mensen te woord staan aan de telefoon, dat soort dingen. Monty’s werk houdt veel meer in dan alleen het gedoe op de universiteit hij zit in de Race Commission en kerkelijke liefdadigheidsverenigingen in Barbados, Jamaica, Haïti enzovoort; hij houdt me aardig bezig. Omdat het zo’n kleine organisatie is. werk ik vrij nauw met hem samen, en natuurlijk woon ik nu bij de familie in huis, waardoor ik het gevoel heb dat ik een totaal ander leven leid. Tja. de familie. Je reageerde niet, dus ik kan me je reactie wel voorstellen (niet al te moeilijk…). De waarheid is dat het me in feite gewoon het best uitkwam op dat moment. En het was zo aardig van ze om het me aan te bieden — ik werd uit mijn bedsit in Marylebone gezet. en hoewel de familie Kipps mij niets verplicht is, nam ik hun aanbod dankbaar aan. Ik zit nu een week bij hen en nog steeds geen woord over huur, dat moet je toch genoeg zeggen. Ik weet dat je wilt horen dat het een nachtmerrie is, maar dat is het niet ik vind het hier heerlijk! Het is een totaal andere wereld. Het huis is helemaal te gek, vroeg-Victoriaans, een typisch Engels rijtjeshuis: vanbuiten niets bijzonders maar vanbinnen gigantisch, met een eenvoud die me heel erg aanspreekt bijna alles is wit, en er zijn veel zelfgemaakte spullen en quilts en donkere houten planken en kroonlijsten en een trappenhuis van vier verdiepingen; en in het hele huis is maar één televisie en die staat zelfs nog in het souterrain zodat Monty het nieuws kan zien en een paar dingen die hij voor tv doet, maar dan heb je het ook wel gehad. Ik zie het soms als de tegenovergestelde versie van ons huis… Het staat in die Noord-Londense wijk Kilburn; dat klinkt dorps maar sjonge jonge, dorps is het dus helemaal niet, behalve dan de straat waar wij wonen bij de high rood, ineens heb je het idee dat je niets meer hoort en dat je gewoon in de tuin in de schaduw van zo’n gigantische boom — vijfentwintig meter hoog en helemaal omwikkeld met klimop — kunt zitten lezen, net als in een boek… Het najaar is hier anders, veel minder heftig en de bomen worden eerder kaal; alles heeft een veel melancholiekere sfeer. De familie is weer een ander verhaal — die verdient meer ruimte en tijd dan ik nu heb (ik schrijf dit tijdens mijn lunchpauze). Maar even in het kort een zoon, Michael, aardig, sportief. Een beetje saai, denk ik. Jij zou dat in elk geval vinden. Hij zit in zaken — wat voor zaken heb ik nog niet kunnen achterhalen. En lang dat hij is! Vijf centimeter langer dan jij, minstens. Ze zijn allemaal lang en atletisch, zoals Caribiërs. Hij is vast wel 1,92 meter. Er is ook een heel lange, mooie dochter, Victoria, van wie ik alleen nog maar een glimp heb opgevangen (ze reist met de trein door Europa), maar vrijdag komt ze geloof ik voor een tijdje thuis.”

 

Zadie Smith (Londen, 27 oktober 1975)

 

De Amerikaanse dichteres en schrijfster Sylvia Plath werd geboren op 27 oktober 1932 in Jamaica Plain, een buitenwijk van Boston. Zie ook alle tags voor Sylvia Plath op dit blog.

 

Verjaarsgeschenk

Wat is het, dit achter de sluier, is het lelijk, is het iets moois?
Het glanst, heeft het borsten, harde randen?

Ik weet het zeker: het is uniek, ik weet het zeker: het is wat ik zoek.
Als ik rustig sta te koken voel ik hoe het kijkt, voel ik hoe het denkt

‘Is dit degeen aan wie ik me moet vertonen,
Is dit de uitverkorene, zij met oogholten zwart, met een litteken?

Die daar het meel afweegt, het teveel verwijdert,
Gevolg geeft aan regels, regels, regels?

Is dit degeen aan wie ik me verkondigen zal?
Mijn god, wat een grap!’

Maar het blijft glanzen, het geeft niet op, ik geloof dat het mij zoekt.
Of het wat botten zijn, een paarlen knoop, maakt me niet uit.

Zoveel geef ik dit jaar toch niet om geschenken,
Tenslotte besta ik nog maar per ongeluk.

Ik had mezelf die keer met liefde willen doden, hoe dan ook,
Nu zijn die sluiers er, glanzende gordijnen,

Het transparant satijn van januari in de ramen,
Wit als een babysloopje, glinsterend van gestorven ademtocht.
O dat ivoor!

Er moet een slagtand, een zuilgeest zijn daarachter.
Begrijp toch: het maakt me niet uit.

Kun je het me niet geven?
Schaam je maar niet – het maakt me niet uit, al is het klein.

Wees niet karig, het allergrootste kan ik aan.
Laat ons erbij gaan zitten, ieder aan een kant, en de glans vereren,

Het glazurige, het speelse spiegelen erin,
En ons laatste avondmaal ervan gebruiken als van een ziekenhuisbord.

Ik weet waarom je het niet wilt geven,
Je bent als de dood

Dat de wereld zal opgaan in een schreeuw, jouw hoofd erbij,
Gedreven koper, antiek wapenschild,

Een eeuwig wonder voor je kindskinderen.
Wees niet bang, zo zal het niet zijn.

Ik zal het ontvangen, er stil mee in een hoekje gaan.
Ik zal het uitpakken, je zult er niets van horen, geen ritselend papier,

Geen fladderende linten, geen kreet op het eind.
Maar zoveel tact is mij niet toe te meten?

Als je eens wist hoe de sluiers al mijn dagen smoren,
Waar jij niets ziet dan helderheid, een open lucht.

Maar god, de wolken drijven als katoen.
In scharen. Kolendamp voor mij.

Zoet, zoet wat ik adem,
Wat mijn aders vult met iets onzichtbaars, miljoenen
Vermoedsels van stofjes, ze tikken de jaren van mijn leven af.

Is het onmogelijk iets los te laten, te laten gaan als een geheel?
Moet ieder brokje paars bestempeld?

Moet alles dood, waar je maar kan?
Eén ding is het wat ik zoek vandaag, en jij alleen kunt het me geven.

Het staat aan mijn raam, groot als de lucht,
Het ademt uit mijn lakens, het centrum, koud en dood

Waar het verspilde leven stolt en verstijft tot geschiedenis
Laat het niet per post komen, teen voor teen,

Laat het niet komen in woorden, dan zou ik zestig zijn
Voor alles me was thuisbezorgd, te uitgedoofd om er nog iets mee te beginnen

Maar laat hem neer, de sluier, laat hem neer.
Als het de dood was

Zou ik zijn loden ernst vereren, zijn tijdloze blik.
Zou ik weten dat je het meende.

Een dag van adel zou het zijn, een geboortefeest.
En het mes zou niet meer snijden, maar ingaan

Zuiver en schoon als de kreet van een baby,
En het heelal zou zich baren in mijn zij.

 

Vertaald door Anneke Brassinga

 

Sylvia Plath (27 oktober 1932 – 11 februari 1963)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 27e oktober ook mijn blog van 27 oktober 2018 deel 1 en eveneens deel 2.

Maartje Wortel, Andrew Motion

De Nederlandse schrijfster Maartje Wortel werd geboren in Eemnes op 26 oktober 1982. Zie ook alle tags voor Maartje Wortel op dit blog.

Uit: Camping

“Victorien had de kanker met haar blote handen gevoeld. Het was rond als de knikkers waar ze er vroeger zoveel van had verloren. De knikkers waren het eerste verlies waar ze zich bewust van was geworden. Er stond tijdens dat spel iets op het spel, dat was nieuw. Daarna deed Victorien een tijdje niets anders dan knikkeren Ze verloor vaker dan ze won. Hoe meer ze verloor, hoe meer ze speelde. De enige manier om iets terug te winnen, was door zo nonchalant mogelijk met haar verlies om te gaan; al wist ze niet zo goed wat ze daar dan precies mee won, in elk geval geen knikkers. Door het stof van de knikkerzak heen telde ze na elk potje hoeveel bonken ze nog had, wat er voor haar nog te spelen viel. Het tellen begon steeds opnieuw. Hoe langer ze telde, hoe kleiner haar verlies leek te worden. Wat ze in haar handen hield was van haar. Wat ze nu in de borst van haar geliefde voelde was van een heel andere orde. Ten eerste was het niet van haar en wat ze ook probeerde, ze kon er niet meer of minder van maken. Ze had die knikker graag uit het lichaam van Ode willen pakken. Hier zijn we te oud voor. Victorien probeerde vooral niet meteen aan verlies te denken. Tegen Ode wilde ze zeggen: Ik voel niets. Ze wilde vooral zeggen: Het is niets. In plaats daarvan zei ze: Ik heb hier nu geen tijd voor.
Twee weken geleden hadden Victorien en Ode gevierd dat ze negen jaar samen waren, waarvan ongeveer vier jaar getrouwd. Ode vierde liever de eerste keer dat ze met elkaar geslapen hadden in plaats van zo’n officiële trouwdag, zei ze. Victorien vond alles best. Zij was niet degene die per se had willen trouwen, toch merkte Victorien dat ze het in de loop der jaren prettig was gaan vinden dat hun namen bij elkaar hoorden in een of ander archief, dat geschreven stond dat het waar was. Zolang hun namen bij elkaar hoorden vierde Victorien wat Ode maar wilde, wanneer ze dat wilde. Voor hun negenjarig jubileum waren ze naar een populair maar slecht verlicht restaurant gegaan. Het was vooral de wijn die goed was. Een ober met een vriendelijke oogopslag hurkte bij elk gerecht bij hun tafel om uit te leggen wat er op hun bord lag. Ik wil geen uitleg, dacht Victorien. Laat me gewoon eten. Ze keek naar de hand van de ober, die hij vlak naast haar servet had gelegd, zijn vingertoppen bloedeloos wit vanwege de druk die
hij erop zette zodat hij al hurkend zijn evenwicht kon bewaren. Victorien wenste dat hij om zou vallen, dat hij even zou blijven liggen, alsof hij dronken van zijn fiets gevallen was en opstaan geen optie meer was. Of in elk geval wenste ze dat niet alles ging zoals ze van tevoren kon uittekenen. Victorien tekende veel uit, ze kon feilloos voorspellen hoe de toekomst zou verlopen. Ze zei dat iedereen die zich verdiept in de wereld de toekomst kan voorspellen, er is boud gezegd één mogelijke uitkomst en dat is dat we allemaal doodgaan. Ode vond dat een kinderachtige en weinig hoopvolle manier van denken. Victorien zei dat haar beroep haar realistisch had gemaakt.”

 

Maartje Wortel (Eemnes, 26 oktober 1982)

 

De Engelse dichter, schrijver en biograaf Andrew Motion werd geboren op 26 oktober 1952 in Braintree in Essex. Zie ook alle tags voor Andrew Motion op dit blog.

 

Dagen van herdenken

Tweede jaar

Ik had het me allemaal voorgesteld –
je ziekenkamer, je geschoren hoofd,
je brosse korst hardhandig aangebracht
als een ornament,

maar niet je stilheid
Dag na dag zag ik mijn vader
die zich naar voren boog om erin
door te dringen, die fluisterde

‘Als je me nu verstaat,
druk dan mijn hand’, totdat sneeuw
buiten smolt in het zonlicht
en dan weerkeerde tot winter

en altijd nog vond ik hem wachtend,
hoorde met traag gesis zuurstof
je masker ingaan tot hij zich
steeds weer omdraaide en zei

Ja, ik voelde toch iets’,
alsof door het herhalen
de leugen gaandeweg waar werd
voor hem, maar nooit voor jou.

 

Vertaald door Peter Verstegen

 

Andrew Motion (Braintree, 26 oktober 1952)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 26e oktober ook mijn blog van 26 oktober 2021 en ook mijn blog van 26 oktober 2018 en ook mijn blog van 26 oktober 2014 deel 2.