P. C. Boutens, Ellen Gilchrist, Julia Franck, David Nolens, Georges Bernanos, William Carleton

De Nederlandse dichter Pieter Cornelis Boutens werd geboren in Middelburg op 20 februari 1870. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009 en ook mijn blog van 20 februari 2010.

 

Heimelijk verlangen

Die man lijkt mij godengelijk te wezen,

Die van tegenover gezeten toehoort

Hoe gij vlak nabij in uw zoete stemval

Over en weer praat

 

En verlangenstekelend lacht, wat noodschiks

In mijn borst het hart mij in angsten opjaagt;

Immers amper zie ik U aan – geen woord meer

Laat zich verklanken,

 

Maar mijn tong blijft star en gebroken; aanstonds

Onderloopt een sijpelend vuur mijn leden,

Niet meer kan ik zien uit mijn ogen, gonzend

Suizen mijn oren;

 

’t Vocht breekt me alzijds uit, en van top tot tenen

Vangt mij beving, valer dan gras verbleek ik;

Nog een ogenblik, en in alverbijstring

Voel ik mij sterven.

 

 

Bij de lamp 

Bij de lamp blijf ik alleen.

Waar uw kus en lach verdween,

Sluit de stilte rond mij heen

 

Tot de effen glans waarin,

Liefelijkste droombegin,

Ik mij klaarst op u bezin.

 

En mijn ogen lezen niet

’t Oud verhaal van vreemd verdriet,

Waar ik straks de wijzer liet …:

 

Door bezonken wolkepracht,

Heel de dag om u herdacht,

Gaat de ziel in tot haar nacht:

 

Door zo helder avondrood

Naar een nacht zo diep en groot

Als uit leven naar de dood:

 

Of ge al zonder morgen ging

Buiten levens duistre ring

Rusten in verheerlijking,

 

Wijl ik hier bij ’t lampelicht,

De ogen naar mijn boek gericht,

Nog wat van u droom en dicht,

 

Tot het uur van slapen slaat

En niets blijft dan uw gelaat

Als de droom in droom vergaat.

 

 

 

Daar ruimt de wind…

Daar ruimt de wind en vaagt de heemlen schoon.

Vanavond nog zult gij verheerlijkt zijn

Wanneer de winden sluimren aan uw troon,

De sterren vlammen in uw baldakijn:

 

Als tussen u en uw oneindigheid

De schaduw valt, en in dat klaar gewelf

Uw blank geluk dat god noch mens benijdt,

Niets ziet weerspiegeld dan zijn glimlach zelf:

 

O Ziel die alles wat uw wil bedroeft,

Van voor uw aangezicht hebt weggedaan,

Die alle schoon, zo vaak uw liefde ’t hoeft,

Roept met één blik der ogen tot bestaan:

 

Vanavond nog zult gij verheerlijkt zijn

Wanneer de winden sluimren aan uw troon,

De sterren vlammen in uw baldakijn:

De ruime wind vaagt al de heemlen schoon.

 

 

Pieter Cornelis Boutens (20 februari 1870 – 14 maart 1943)

Gedenkpenning

 

 

De Amerikaanse schrijfster Ellen Gilchrist werd geboren op 20 februari 1935 in Vicksburg, Mississippi. Zie ook mijn blog van 20 februari 2009 en ook mijn blog van 20 februari 2010.

 

Uit: I, Rhoda Manning, Go Hunting with My Daddy

 

“This is a gun,” my daddy began. “Come here, Sister. Pay attention to me.”

“I’m paying it.”

“This gun is loaded. Every gun in our house is always loaded. That way there are no mistakes. Any gun is assumed to be a loaded gun, in this house and anyplace you go. Understand?”

“Yes, sir.”

“This is the barrel. The bullet comes down this and is directed at the target. This is the stock or handle that you hold it with. This is the trigger. You pull this to fire the bullet through the barrel and at your target. In here is the explosive device that hits the bullet and starts it on its way.”

“Am I going to shoot it now?”

“No, you are going to listen to me if you are capable of listening. When Dudley was your age he could hit a bull’s-eye with the four-ten. But you have to start with the BB gun, which is different from the gun I just showed you because it has a magazine.” He put down the four-ten and took the BB gun and explained all the parts of that.

“Let me try it,” I said. “Not yet. Take these now and tell me everything I just told you about how they work.”

It was half an hour later before I was finally standing in front of the target and was shooting into the bale of hay. I did so well with the BB gun they decided to let me shoot the over and under, but only three times because it spooked the horses.

“Okay,” Daddy said, when we were back at the house and sitting at the kitchen table eating scrambled eggs and cinnamon toast for supper. “Next Saturday you can go with us. If you don’t bother your mother all week and do everything she tells you to do without arguing. Ariane, it’s going to be up to you. On Friday night if she’s been good we’ll get her ready. We’re going bird hunting over on Mr. McGehee’s property. We can take her there. If she’s been good all week.”

 

 

Ellen Gilchrist (Vicksburg, 20 februari 1935)

 

 

 

De Duitse schrijfster Julia Franck werd geboren op 20 februari 1970 in Oost-Berlijn. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009 en ook mijn blog van 20 februari 2010.

 

Uit: Lagerfeuer

 

„Seit vier Stunden ging es so voran, vielleicht hatten wir drei Meter zurückgelegt in diesen vier Stunden, vielleicht zehn.

Wenige Meter vor uns mußte die Bornholmer Brücke liegen, das wußte ich, nur sehen konnten wir sie nicht, ein breites einfaches Gebäude, durch das die schmale Fahrbahn führte, verdeckte die Sicht auf alles Kommende. Der kleine Lieferwagen wurde zur Seite gewunken und in eine benachbarte Fahrbahn gelotst. Die Laternen flackerten und gingen eine nach der anderen an. In der rechten Reihe blieb eine dunkel.

Ich fragte mich, wann an diesem Ort Zeit für Reparaturen wäre. Vielleicht nachts zwischen zwölf und zwei. Man konnte dem Schatten vor uns zusehen, wie er sich näherte, bis er unter der Motorhaube verschwand, kurz darauf die Motorhaube erklomm, über die Windschutzscheibe kroch, auf unsere

Gesichter, und schließlich den Wagen verschluckte, rücksichtslos, wie er alles verschluckte, was vor ihm lag, der Schatten jenes breiten Daches, des Gebäudes, das die Fahrbahn überbrückte und uns die Sicht nahm. Ein Gebäude ganz aus Pappe und Wellblech. Bis die Sonne uns voran zwischen

den Häusern versank und noch einmal in der Fensterscheibe des Wachturms hoch über uns aufleuchtete, als wolle sie uns locken und versprechen, daß wir sie schon morgen wiedersähen, im Westen, wenn wir ihr nur folgten, und weg war sie und ließ uns hier in der Dämmerung mit ein paar Feuerstreifen am Himmel stehen, und die Schatten schluckten nicht nur uns, sondern die ganze Stadt in unserem Rücken, als Gerd seine Zigarette ausdrückte, tief einatmete, die Luft anhielt und zu mir sagte, er habe sich schon vor zehn Jahren gefragt, wann ich endlich kommen würde, wie beiläufig pfiff

er durch die Zähne, aber damals sei ich gerade erst auf diesen Menschen getroffen und heute könne er es mir sagen, jetzt, da ich in seinem Auto säße und mein Weg ja nur noch diese eine Richtung kenne, ich auch nicht mehr aussteigen könne, wobei er lachte, er habe sich immer vorgestellt, mich nackt in den Armen zu halten.“

 

 

Julia Franck (Oost-Berlijn, 20 februari 1970)

 

 

 

De Vlaamse schrijver David Nolens werd geboren in Antwerpen op 20 februari 1973. Zie ook mijn blog van 20 februari 2008 en ook mijn blog van 20 februari 2009 en ook mijn blog van 20 februari 2010.

 

Uit: Freejazz van het eenzame lichaam

 

„Anne veranderde om de zeven jaar van relatie. Dat had ook gevolgen voor Fabian die nu moest uitkijken naar iemand anders, want alleen leven kon hij niet. Dat ze hem de bons gaf, had hij niet voorzien. Eigenlijk was het heel eenvoudig en bijna zakelijk. Op een dag kwam hij thuis. Anne zat aan de tafel in een tijdschrift te bladeren. Ze keek op naar Fabian die in het trapgat stond. En hij zag meteen dat ze iemand anders was geworden. Ze sprak niet meer met hem, en als ze sprak, was het met een onbekende stem, die van een vreemde. Zeven dagen leefden ze langs elkaar heen. Toen vroeg Anne aan Fabian of hij het huis wilde verlaten, voorgoed. Met Anne had hij in een dorp gewoond. Gelukkig had hij nog het huis van Julia. Dat huis stond vlak bij het Centraal Station van Antwerpen.

Voor Fabian was het geen toeval dat Anne hem na zeven jaar verliet. Hij had zelf altijd relaties gehad die ofwel zeven dagen, weken, maanden en sinds kort ook jaren duurden. Zo had hij in het laatste jaar van de universiteit precies zeven weken met Jacob gevreeën, een slimme, mooie jongen die hem in de Griekse beginselen had ingewijd. Jacob kon hem als persoon niet echt bekoren. Ook dat ene lichaamsdeel waar het toen om ging, de penis als spiegelbeeld van zijn toenmalige identiteit, was bij Jacob onvolmaakt. Die penis, en hij zag het geslacht nog heel precies voor zich, was krom als een kleine, zoete, Afrikaanse banaan – en het duurde dus zeven weken voordat hij besefte dat hij met zo een penis geen gelijkwaardig gesprek, laat staan een langdurige, eerlijke liefde kon hebben. De penis waar hij naar verlangde was een penis die heel erg op die van hemzelf geleek, zodat hij als het ware zichzelf in de mond kon nemen, als een manier om wel heel diep thuis te komen, om door het spiegelglas in het beeld te stappen en zich definitief te omhelzen. Na zeven weken gaf hij Jacob de bons.“

 


David Nolens (Antwerpen, 20 februari 1973)

 

 

 

De Franse schrijver Georges Bernanos werd geboren in Parijs op 20 februari 1888. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2009 en ook mijn blog van 20 februari 2010.

 

Uit: La grande peur des bien-pensants

 

« Tant pis! Il ne faut pas le plaindre. Il avait d’avance exprimé toute l’amertume de cette humiliation dernière ; je crains bien qu’il ne l’ait, en dedans de lui, souhaitée ; peut-être en a-t-il même avancé l’heure, lorsqu’encore vivant il se détournait de la vie, s’enfonçait. Sans doute est-il entré dans l’oubli, volontairement, les dents serrées, pour perdre encore une illusion, encore une, la dernière. On croît l’entendre — « Ce Drumont, tout de même… cher ami… c’est fâabuleux… »

En somme, son plan n’était pas de vaincre, mais de durer le plus possible. Après quoi il fallait, il fallait pour la beauté de la chose qu’il perdît pied, seul parmi ce monde d’ennemis, aussitôt foulé, recouvert. « Ils les ont tous, disait-il. Ils l’ont eu. Il devait être content.

 « Plusieurs d’entre nous mourront sans avoir eu la victoire, mais ils testeront avant de mourir. Rome avait jadis ce qu’on appelait le testament sanglant. Tout légionnaire près d’expirer pouvait écrire ses der­nières volontés sur son bouclier, avec son doigt trempé dans le sang : « rutilantibus sanguine litteris ».

Ce testament, il l’a écrit. Il l’a écrit ligne à ligne, avec le beau sang rouge donné tant de fois au cours des duels légendaires, mais il l’a signé d’un sang noir, le sang d’un homme déçu, déçu jusqu’à la racine de la vie, déçu jusqu’à l’os. D’un homme qui attendait de jour en jour, depuis tant d’années, la suprême trahison du destin, réglant pour cette épreuve décisive le vigoureux battement de son cœur, et qui défaille une heure trop tôt, qui sent tout à coup la colère lucide, la généreuse colère dont il croyait n’épuiser jamais la forte ivresse, tourner en dégoût. Ah! cette fin de Drumont, l’agonie interminable, l’abandon, les soins mercenaires, et puis les articles exténués du maître, le rabâchage des Bazire et des Mery dans le journal illustre, la prose pâteuse de l’Action Libérale (l’Action Libérale chez ce vieux lion !), enfin le rire amer qui s’achève dans la convulsion du dégoût. »

 

 

Georges Bernanos (20 februari 1888  – 5 juli 1948)

 

 

 

De Ierse schrijver William Carleton werd geboren op 20 februari 1794 in Glogher, in het graafschap Tyrone. Zie ook mijn blog van 20 februari 2007 en ook mijn blog van 20 februari 2009 en ook mijn blog van 20 februari 2010.

 

Uit: The Poor Scholar

 

One day about the middle of November, in the year 18–, Dominick M’Evoy and his son Jemmy were digging potatoes on the side of a hard, barren hill, called Esker Dhu. The day was bitter and wintry, the men were thinly clad, and as the keen blast swept across the hill with considerable violence, the sleet-like rain which it bore along pelted into their garments with pitiless severity. The father had advanced into more than middle age; and having held, at a rack-rent the miserable waste of farm which he occupied, he was compelled to exert himself in its cultivation, despite either obduracy of soil, or inclemency of weather. This day, however, was so unusually severe, that the old man began to feel incapable of continuing his toil. The son bore it better; but whenever a cold rush of stormy rain came over them, both were compelled to stand with their sides against it, and their heads turned, so as that the ear almost rested back upon the shoulder in order to throw the rain off their faces. Of each, however, that cheek which was exposed to the rain and storm was beaten into a red hue; whilst the

other part of their faces was both pale and hunger-pinched.

The father paused to take breath, and, supported by his spade, looked down upon the sheltered inland which, inhabited chiefly by Prostestants and Presbyterians, lay rich and warm-looking under him.

“Why, thin,” he exclaimed to the son–a lad about fifteen,–“sure I know well I oughtn’t to curse yez, anyway, you black set! an yit, the Lord forgive me my sins, I’m almost timpted to give yez a volley, an’ that from my heart out! Look at thim, Jimmy agra–only look at the black thieves! how warm an’ wealthy they sit there in our ould possessions, an’ here we must toil till our fingers are worn to the stumps, upon this thievin’ bent.“

 

 

William Carleton (20 februari 1794 – 30 januari 1869)

 


Zie voor nog meer schrijvers van de 20e februari ook mijn vorige blog van vandaag.