Een mooie dag om stilte te verscheuren (Ramsey Nasr)

 

Bij 4 mei

 

 
Dodenherdenking op de Dam

 

Een mooie dag om stilte te verscheuren

Een mooie dag om stilte te verscheuren.
Oud-strijders staan te beven aan de kant
de blikken op zwartwit – en het gebeurt.
Gewoon, omdat het kan. Omdat één man.

Het is de wet van Nederland.
Bij ons moet alles vroeg of laat een keer gebeuren
dus dan ook dit. Elkeen zoekt naar het licht
als hamsters in een bak met open deuren.

Ik heb vandaag mijn oorlogsland herdacht
en struikel voort in ongeremdheid
zozeer bevrijd dat ik een kind vertrap.

Vlak voor mijn voeten valt een hoogbejaarde
in zijn soldatenpak. Hij huilt. Ik kijk.
Waar alles mag, is ieder vogelvrij.

 

 
Ramsey Nasr (Rotterdam, 28 januari 1974)
Zadkines, De verwoeste stad, Rotterdam (Ramsey Nasr werd geboren in Rotterdam)

 

Het gedicht werd door de toenmalige Dichter des Vaderlands geschreven bij de verstoring van de Dodenherdenking op de Dam in Amsterdam, 4 mei 2010

 

Zie voor de schrijvers van de 4e mei ook mijn vorige twee blogs van vandaag.

Adriaan Roland Holst, Amos Oz, Christiaan Weijts, Monika van Paemel, Graham Swift

Bij 4 mei

 

 

Monument op de Dam met de tekst van Roland Holst

 

 

“Nimmer, van erts tot arend, was enig schepsel vrij onder de zon, noch de zon zelve, noch de gesternten. Maar geest brak wet en stelde op de geslagen bres de mens. Uit die eersteling daalden de ontelbaren. Duchtend zijn hoge blik deinsden hun zwermen binnen de wet terug en werden volkeren en stonden elkander naar het leven, onder nachtgewolkten verward treurspel, dat wereld heet. Sindsdien werd geen mens vrij dan ontboden van boven zijn dak, geen volk dan beheerst van boven zijn torens. Blijve ons dat bij, verlost als we werden uit het schrikbewind van een onderwereld. Niet onbeheerst, doch enkel beheerst van boven de wereld blijft vrijheid ons deel.”

 

 

Adriaan Roland Holst (23 mei 1888 – 5 augustus 1976)

Hier met prinses Beatrix en prins Claus bij zijn 80e verjaardag.

Lees verder “Adriaan Roland Holst, Amos Oz, Christiaan Weijts, Monika van Paemel, Graham Swift”

Willem Wilmink, Amos Oz, Christiaan Weijts, Monika van Paemel

Bij 4 mei

 

‘Channel Crossing to life’ in Hoek van Holland

Monument door Frank Meisler

 

Een foto

Van die razzia’s zijn foto’s
Jonas Daniël Meijerplein
waar de Duitse militairen
joden aan het treiteren zijn
Een bange man met keurige schoenen
lange jas en vlinderdas
wordt over het plein gedreven
of het daar een veemarkt was
Kijk, daar staan drie Duitse soldaten
met een spottend lachje bij
en daar kijkt een vierde Duitser
misschien toch beschaamd, opzij
Stel je voor je zag die foto
van de man met vlinderdas
en je zou opeens ontdekken
dat het je eigen vader was
Soms moet ik er ook aan denken
hoe het die andere zoon vergaat
die ontdekte, kijk mijn vader
is die lachende soldaat

 

Willem Wilmink (25 oktober 1936 – 2 augustus 2003)

Lees verder “Willem Wilmink, Amos Oz, Christiaan Weijts, Monika van Paemel”

4 Mei

Stadsdichters zijn een steeds  meer voorkomend fenomeen. In België is die van Antwerpen wel de bekendste (zeker in het buitenland van België). In Roermond, de stad van mijn middelbare schooltijd, heeft men er ook een. Vorig jaar was dat Hans van Bergen. Ter gelegenheid van Dodenherdenking schreef hij toen onderstaand gedicht.Het is opgedragen aan het naamloze kind, door Charles Vos in brons gegoten als onderdeel van de beeldengroep van het Limburgs verzetsmonument in Roermond.

Kind van brons

Kind van brons,
wie legde op jouw kleine schouders
de loden taak te waken over vrijheid
en te vechten tegen de weerwil
van de wereld om te leren
van het falen?

Wie was je
voor je als muze binnendrong
in het hart van de kunstenaar?
Wie hoor je roepen om woorden
als oktoberwinden razen om je sokkel,
als de regens van het voorjaar
resoneren in de holte
van jouw beeltenis?
Aan wie denk je wanneer je rood oplicht
in de hoop van nieuwe morgens
en het licht van ochtendzon,
fel als ooit het ovenvuur
van jouw geboorte?

Je gezicht is tijdloos
en keert terug
in elke foto van elke oorlog,
en op elke straathoek
waar vrijheid wordt getreden
door zinloze onmacht en geweld.

Toen men jou goot in brons
en daarna je lippen verstarden
in afkoelend metaal,
doofden de zachte woorden
van jouw eigen dialect
en gaven ze geluidloos stem aan het verdriet
en de hoop van een verwarde wereld.

Elke blik omhoog naar jou
laat onze doden weer aanspoelen
op de kustlijn van het geheugen
en laat hun vragende stemmen klinken
in het haperende metrum
van het vrije woord.

Kind van brons,
hoe lang nog
zullen wij jou ontnemen jouw recht
om eindelijk je ogen
te sluiten in de rust van het weten
dat alles goed is.  

 


Hans van Bergen  (Roermond, 1958) 

 

 

Beroemder is natuurlijk het gedicht  Het Carillon dat Ida Gerhardt in 1941 schreef. Zelfs de huidige middelbare scholieren weten het te vinden, wanneer zij op zoek zijn naar teksten over oorlog en bevrijding.

Ida Gerhardt wordt op 11 mei 1905 wordt in Gorichem geboren. Vanuit deze plaats verhuist het gezin Gerhardt naar Rotterdam, waar Ida naar het Erasmusgymnasium gaat. Daar wordt zij in de klassieke talen onderwezen door de dichter J.H. Leopold, die sindsdien haar grote voorbeeld en leermeester is. Gerhardt studeerde zelf klassieke talen in Leiden en Utrecht, en werd lerares klassieke talen in achtereenvolgens Groningen, Kampen en aan De Werkplaats van Kees Boeke. In 1942 promoveert zij op een gedeeltelijke vertaling van Lucretius’ De rerum natura. Later publiceert zij een vertaling van de Georgica van Vergilius, en samen met haar levensgezellin Marie van der Zeyde de psalmen, waarvoor ze speciaal Hebreeuws leerde. In 1968 krijgt ze de Martinus Nijhoff Prijs voor haar vertalingen. Als dichter debuteert zij in 1940 met de bundel Kosmos. Bekendheid verwerft ze echter pas met haar tweede bundel Het Veerhuis, die haar de Van der Hoogtprijs oplevert. Ze publiceert in totaal zestien dichtbundels, waarvan De Adelaarsvarens in 1988 de laatste is. Na tal van andere literaire prijzen krijgt ze in 1980 de P.C. Hooftprijs voor haar gehele oeuvre.

Het Carillon

Ik zag de mensen in de straten
hun armoe en hun grauw gezicht,-
toen streek er over de gelaten
een luisteren, een vleug van licht.

Want boven in de klokketoren
na ‘t donker-bronzen urenslaan
ving, over heel de stad te horen,
de beiaardier te spelen aan.

Valerius:- een statig zingen,
waarin de zware klok bewoog,
doorstrooid van lichter sprankelingen,
“Wij slaan het oog tot U omhoog.”

En één tussen de naamloos velen,
gedrongen aan de huizenkant
stond ik te luist’ren naar dit spelen,
dat zong van mijn geschonden land.

Dit sprakeloze samenkomen
en Hollands licht over de stad –

Nooit heb ik wat ons werd ontnomen
zo bitter, bitter liefgehad.   

 

Ida Gerhardt, 1941. 


Ida Gerhardt
 (11 mei 1905 – 15 augustus 1997)