Karfreitag (Hermann Hesse), Ada Limón

 

Bij Goede Vrijdag

 

Christus op weg naar Golgotha door Giambattista Tiepolo, 1738

 

Karfreitag

Verhangener Tag, im Wald noch Schnee,
Im kahlen Holz die Amsel singt:
Des Frühlings Atem ängstlich schwingt,
Von Lust geschwellt, beschwert von Weh.

So schweigsam steht und klein im Gras
Das Krokusvolk, das Veilchennest,
Es duftet scheu und weiß nicht was,
Es duftet Tod und duftet Fest.

Baumknospen stehn von Tränen blind,
Der Himmel hängt so bang und nah,
Und alle Gärten, Hügel sind
Gethsemane und Golgatha.

 

Hermann Hesse (2 juli 1877 – 9 augustus 1962)
De Stadtkirche in Calw, de geboorteplaats van Hermann Hesse

 

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zie ook alle tags voor Ada Limón op dit blog.

 

EEN GOED VERHAAL

Sommige dagen — de gootsteen vol vaat, de salontafel bedolven onder boeken —
zijn zwaarder dan andere. Vandaag heb ik een hoofd vol kakkerlakken,

het duizelt en alles doet me zeer. Vergif in de kaken, achter de ogen,
tussen de schouderbladen. Toch snurkt de hond rechts van me, de kat, links.

Buiten is de massa judasbomen bijna op zijn mooist. Ik zeg tegen een vriendin, Het lichaam
is zo lichamelijk. En ze knikt. Vroeger hield ik van de meest duistere verhalen, de barre

flarden die iemand eruit kon flappen over hoe erg het weleens wordt.
Mijn stiefvader vertelde me eens een verhaal over zijn tijd op straat als jongen,

dat hij ’s nachts soms onder de grillplaat in een fastfoodrestaurant sliep tot
hij en zijn maat werden ontslagen. Ik hield van dat verhaal, waarom weet ik niet,

iets in mij geloofde in het overwinnen van obstakels. Maar op dit moment snak ik alleen
naar een verhaal over het goede in mensen, zoals de keer dat, toen ik maar niet ophield

met huilen omdat ik vijftien was en mijn hart gebroken, hij binnenkwam en me
een kleine pizza voerde die hij in ministukjes had gesneden, tot mijn tranen droogden.

Misschien had ik gewoon honger, zei ik. En hij knikte, het laatste stukje in zijn uitgestoken hand.

 

Vertaald door Jeske van der Velden

 

Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976)

 

Zie voor nog meer gedichten bij Goede Vrijdag ook alle Goede Vrijdag tags op dit blog.

Zie voor de schrijvers van de 29e maart ook mijn blog van 20 maart 2023 en ook mijn blog van 29 maart 2020 en eveneens mijn blog van 29 maart 2019 en ook mijn blog van 29 maart 2015 deel 2.

Gethsemane (Willem de Mérode), Ada Limón

 

 

Christus in Gethsemane door Giacinto Brandi, ca. 1650

 

Gethsemane

Zij gingen zóó zich in hun leed verdiepen,
Dat zij, schoon op hun elleboog geleund
Om Hem te zien, wel zeiden: hoe Hij kreunt,
Maar dan stil schreiden, snikten en weer sliepen.

Hij bad tot God, Wiens grimmigheid Hem trof.
Die zag in Hem den vuigen mensch der zonde.
En toen Hij nergens troost erlangen konde,
Kroop Hij, een worm, wanhopig in het stof.

Toen sterkte God Hem, dat Hij op kon staan.
Hij riep de jongren: Laat ons henengaan!
Reeds rinkelde het harnas der soldaten.

De fakkels vlamden over schild en kling.
Toen Hij zich overgaf en medeging,
Had zelfs Johannes Hem verschrikt verlaten.

 

Willem de Mérode (2 september 1887 – 22 mei 1939)
De Andreaskerk in Spijk, de geboorteplaats van Willem de Mérode

 

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zie ook alle tags voor Ada Limón op dit blog.

 

HET EINDE VAN DE POËZIE

Genoeg van beenderen en matkopmees en zonnebloem
en sneeuwschoenen, esdoorn en zaden, scheuten en samaras,
genoeg chiaroscuro, genoeg van dit en profetie
en de onverzettelijke boer en geloof en onze vader en ’k heb
u lief, genoeg van boezem en bloemknop, huid en god
vergeet niet en sterrenlichamen en bevroren vogels,
genoeg van de wil om door te gaan en niet door te gaan of dat
een bepaald licht een bepaald effect heeft, genoeg
van het knielen en het opstaan en de blik
naar binnen en de blik omhoog, genoeg van het geweer,
het drama, en de zelfmoord van de bekende, de lang verloren
brief op het dressoir, genoeg van het verlangen en
het ego en het uitwissen van ego, genoeg
van de moeder en het kind en de vader en het kind
en genoeg van het wijzen naar de wereld, zwaarmoedig
en wanhopig, genoeg van het gruwelijke en de grens,
genoeg van kun je me zien, kun je me horen, genoeg
ik ben een mens, genoeg ik ben alleen en ik ben radeloos,
genoeg van het dier dat me redt, genoeg van het hoge
water, genoeg verdriet, genoeg van de lucht die rustig maakt,
ik vraag of je me aanraakt.

 

Vertaald door Jeske van der Velden

 

Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976)

 

Zie ook alle tags voor Witte Donderdag op dit blog.

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2020 en eveneens mijn blog van 28 maart 2019 en ook mijn blog van 28 maart 2017 en ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Joost de Vries, Ada Limón

De Nederlandse schrijver Joost de Vries werd geboren op 28 maart 1983 in Alkmaar. Zie ook alle tags voor Joost de Vries op dit blog.

Uit: Rustig aan, tijger

“Goed dan, daar gaan we. Daar ben je.
Die foto die het algoritme oprispt stond in Elle.
Jaren heeft die spread op kantoor aan de muur gehangen: John en ik keken er dagelijks op uit, Molly had ’m ooit trots opgehangen (over Molly kan ik het niet hebben, sta me dat toe). Jij op de ene bladzijde, de Muis op de andere. Het ging me toen niet om jou, maar juist om die lieve Muis. Ze was kirrend van verontwaardiging van de shoot gekomen, helemaal blij dat ze iets had om boos over te zijn. Ze moest een doorzichtige blouse! Mocht geen beha aan! Niet dat je daar iets van zag op de foto, keurig decent, niets vulgairs. Haar haar leek achterovergekamd met stroop, weg krullen. Haar lippen waren ineens vol en donker als rijpe druiven. Duimpje op haar onderlip, mond een beetje open. De Muis, die zich altijd verstopte in overdreven grote truien en achter uilenbrillen, ineens helemaal glamour, helemaal sexual creature. Eens per jaar, voor het Commercial Makers Gala, kwam haar groene Filippa K-jurkje uit de kast en schoten er subtiel blikken heen en weer tussen Elias en mij: kijk eens aan, dat silhouet van de Muis. Niet dat we er raad mee wisten, niet dat ze op ons zat te wachten. Misschien keken we ook niet zo subtiel. Misschien hadden jullie alles door. John keek nooit, de directeur ook niet – mannen die aan zichzelf genoeg hadden, denk ik nu. En jij dus op de andere bladzijde van Elle, met dezelfde dieppaarse achtergrond. En profil. Je droeg een zwartpaars gewaad, vast onbetaalbaar, had je ene hand onder je kin, zoals denkende schrijvers heel serieus voor hun achterflap worden gefotografeerd. Blote arm met een dikke tegencultuurarmband om je pols. Je haar was omhooggeduwd, een pluk viel omlaag langs je oor, een chassidische pijpenkrul maar dan blond. Slaapkamerogen, donkerroze oogschaduw. Ook jij je mond open, met royaal aangebrachte lipgloss. (Sex sells – wie dat zei op de zaak, was af. Met strafpunten, zonder recht op herkansing. Mensen die dat zeggen denken dat hun succes van niets meer afhangt dan de glans van hun schoenen, die denken dat apen ons werk kunnen doen.) Je oorlel viel me op – een lange oorlel, zoals Vietnam en Cambodja aan de schelp van Azië vastzitten. Iemand vertelde me eens dat dat een teken van muzikaliteit was, André Hazes had zulke oorlellen. Klinkt niet heel sexy als ik het zo zeg, maar voor mij was je ook niet sexy toen – jij was de geliefde van de directeur, was afwisselend hartsvriendin en aartsvijand van Mickey, kaapte een hele serie opdrachten weg voor de neus van de Muis. Ik was solidair, het kwam niet in me op.”

 

Joost de Vries (Alkmaar, 28 maart 1983

 

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zie ook alle tags voor Ada Limón op dit blog.

 

Hoe het er voor ons uitziet en de woorden die we gebruiken

Al deze grote schuren hier in de buitenwijken,
zwarte creosootplaten kniediep in het veldbeemdgras.
Ze zien er zo mooi verlaten uit, zelfs in gebruik.
Je zegt dat ze eruitzien als arken nadat de zee
is opgedroogd, ik zeg dat ze op piratenschepen lijken,
en ik denk aan die wandeling in de vallei waarop
J zei: Geloof je niet in God? En ik zei,
Nee. Ik geloof in die connectie die we allemaal hebben
met de natuur, met elkaar, met het universum.
En ze zei: Ja, God. En hoe we daar stonden,
nederige dieren tussen de witte eiken, Spaans mos,
en spinnenwebben, scherven van obsidiaan in onze zakken,
een vlaag specht, en ik weigerde het zo te noemen.
Dus in plaats daarvan keken we omhoog naar de weerbarstige lucht,
zijn wolken in eenvoudige dierenvormen die we konden benoemen,
hoewel we wisten dat het eigenlijk alleen maar wolken waren…
wanordelijk, en wonderbaarlijk, en van ons.

 

Vertaald door Frans Romen

 

Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2020 en eveneens mijn blog van 28 maart 2019 en ook mijn blog van 28 maart 2017 en ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Joost de Vries, Ada Limón

De Nederlandse schrijver Joost de Vries werd geboren op 28 maart 1983 in Alkmaar. Zie ook alle tags voor Joost de Vries op dit blog.

Uit: Rustig aan, tijger

“Wat wil je dat ik zeg? Vrije wil bestaat niet. Neurologen verklaren het leven en programmeurs bootsen onze hersenen zo na dat we ze niet meer hoeven te gebruiken. Het geluid van mijn laptop klinkt als iets wat opstijgt naar de hemel. God is een algoritme, ik heb er niets over te zeggen, ik log in en er wordt me van alles in de schoot geworpen. Nu dus jou. Sylvia. Hé, hallo. Ik kan niet aan jou denken zonder aan de rest te denken, en of de rest aan ons terugdenkt weet ik niet. Vast, soms. Om het zeker te weten kan ik dan maar beter zelf aan jou en mij denken.
John en Olivia hebben nog grootaandelen, ik nog een paar. Appeltje voor de dorst. Elias heeft zich laten uitkopen, zit in Cork – hij was vanbinnen altijd al een Ier, woont aan de kust, er zat eindeloos veel in hem wat moest uitwaaien. John woont nog steeds in Den Haag, hij nachttreint ondertussen al dertig jaar. De directeur in Brussel inmiddels, een grote meneer. De Muis kreeg een knobbeltje in haar borst. Ik zei ooit tegen haar: ‘We moeten het nog zo lang met elkaar uithouden, nog decennia, en dit wereldje is zo klein.’ We stonden bij de brug, na het zoveelste avondje in Het Brood. Ik bedoelde het claustrofobisch. Dat leven als een koket studentenhuis waar we elkaar steeds maar op de overloop tegenkwamen. Ze schokschouderde, ingesleten frons achter haar grote lesbische bril. ‘Laten we het hopen,’ zei ze.
Een zachte wijsheid. Later kwamen we daarop terug en vonden we het op jou slaan. Toen zij ziek werd durfde ik er niet over te beginnen. Je zou trots op haar zijn geweest, onze lieve Muis, een kleine stoïcijn, hard als vuursteen.
En ik zit dus hier. Ik kan de Middellandse Zee horen, maar net niet zien. De nieuwe buren hebben aan de voet van hun terrein een rij bomen gekapt, Russen, betaalden de groenboete lachend. Voor mij hoeft dat niet. Ik ken de zee onderhand, weet hoe het water verkleurt met de seizoenen. Vandaag blijf ik binnen, op de 7G, ‘Ik trek het hele internet leeg’ – bedacht jij die slogan nu of Elias? Zuckerbergs algoritme biedt me een herinnering aan. Ik ken die foto te goed. Zelfs als ik hem niet deel met mijn volgers is het te laat, zelfs als ik hem wegklik zit hij in mijn hoofd. Het orakel van Delphi vertelde je nooit wat je lotsbestemming was, maar wat je moest horen om die lotsbestemming te bereiken. Jij was niet mijn lotsbestemming. Weet ik wel. Klinkt ook pompeus. Maar toch zit ik hier naar je te kijken. Heb ik nooit echt genoeg van gekregen.”

 

Joost de Vries (Alkmaar, 28 maart 1983)

 

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zie ook alle tags voor Ada Limón op dit blog.

 

Gras maaien

De man aan de overkant maait 40 hectare op een kleine grasmaaier.
Die is zo klein, het moet hem dagen kosten, dus ik stel me voor dat hij het leuk vindt. Dat

moet wel. Hij gaat zorgvuldig om elke boom heen. Hij heeft 10.000 bomen; het is
een boomkwekerij, dus er zijn zo veel bomen. Een cirkel hier. één cirkel
daar. Mijn hond en ik hebben gekeken. Het licht ontsnapt aan de hemel,
en er is deze plek waar ik graag sta, het is voor zonsopkomst, dus ik ben on-
zichtbaar. Ik sta daar, en ik heb de hond, en de man is aan het maai-
en in zijn cirkels. Zoveel cirkels. Er zijn geen vogels of zo, of
geen die ik kan zien. Ik stel me voor hoe het moet zijn om verborgen te blijven,
te verdwijnen in het schemerige niets en stil te blijven in de nacht. Het is geen
verdriet, al klinkt het misschien zo. Ik denk aan mensen
en bomen en hoe ik zou wensen dat ik stiller kon zijn, meer boom kon zijn dan
iets anders minder onhandig en luid, minder kraai, meer koele witte den,
en hoe moeilijk het is om niet altijd iets anders te willen, niet slechts
het woeste gras te laten groeien.

 

Vertaald door Frans Romen

 

Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2020 en eveneens mijn blog van 28 maart 2019 en ook mijn blog van 28 maart 2017 en ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Palm Sunday (Eugene Gloria), Ada Limón

 

Bij Palmzondag

 

De intocht van Christus in Jeruzalem door Jan van Scorel, ca. 1526

 

Palm Sunday

Always the sky keeps expanding.
Wide as America’s brave margins,
wide as my loneliness in the Middle West.
I lean against a dust cloud behind us,
the glory sinking into a muted timberline.
I am drunk with longing. The wind is singing—

my drunken friend, the wind, hurls
sweet curses at my face.
We have learned to love
this road, which lies down like pythons,
refuses to forgive our excesses,
refuses to consider us kin. Our driver’s

sign overhead reads, Jesus is my co-pilot.
Jesus who crossed the city
gates of his ancestors
on a road carpeted by palms.
Our goodtime driver must know this—
he drives with abandon,

despite our fragile cargo: scholars and accountants,
prophets and exiles all the same to him.
The road, which suggests things, is tired of ceremony.
It lies down to sleep like the snow.
Lie down TallMountain, lie down
Serafin Syquia, lie down Li-Young, lie
down Divakaruni, lie down Eman Lacaba,
lie down pilgrims of the open road.
Shameless, we gather our light
jackets in balls. We rest our heads,
our faces upturned to a squall of stars.
I near the end, my soul recites.

O loneliness, my body responds.
This empty road is a house
where no one lives. What strange fire
we bring when we come to this house.

 

Eugene Gloria (Manila, 1957)
De kathedraal van Manilla

 

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zie ook alle tags voor Ada Limón op dit blog.

 

Het contract zegt: we willen dat het gesprek tweetalig is

Als je komt, breng dan je bruin-
zijn mee zodat we er zeker van kunnen zijn dat we de financiers

zullen behagen. Wil je dit vakje?
aanvinken?; we vragen een beurs aan.

Heb je gedichten die ongedurige tieners
aanspreken? Tweetalige zijn het beste.

Wil je komen eten
met de sponsors en van Patrón nippen?

Kun je ons de verhalen vertellen die ons
ongemakkelijk maken, maar niet medeplichtig?

Lees niet dat ene voor waarin jij net
bent als wij. Geboren in een groen huis,

tuin, vertel ons niet hoe je tomaten
hebt geplukt en opat in de modder,

terwijl je keek hoe gieren op de weg de botjes
van een andere vogel kapot pikten. Vertel ons dat ene

over je vader, die wieldoppen stal,
nadat een collega had gezegd dat het dat was wat

zijn soort deed. Vertel ons hoe hij naar
de bijeenkomst kwam met een poncho aan

en probeerde de man zijn wieldoppen terug
te verkopen. Vermeld niet dat je vader

leraar was , Engels sprak, hield van
bier maken, hield van honkbal, vertel ons

opnieuw over de poncho, de wieldoppen,
hoe hij ze stal, hoe hij datgene deed,

waarvan hij wilde aantonen dat hij het niet deed.

 

Vertaald door Frans Roumen

 

Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2020 en eveneens mijn blog van 28 maart 2019 en ook mijn blog van 28 maart 2017 en ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Joost de Vries, Ada Limón

De Nederlandse schrijver Joost de Vries werd geboren op 28 maart 1983 in Alkmaar. Zie ook alle tags voor Joost de Vries op dit blog.

Uit: Oude meesters

“Zoals je weet zijn we heel druk met het nieuwe katern, we willen vlug jullie — de redactie — laten zien wat we bedacht hebben, zei Feiko. Het katern moet een deur tot de krant zijn, waardoor nieuwe mensen kunnen instappen, zei Mireille. En tegelijk moet het een raam zijn voor de vaste lezers, om een wereld te zien die ze eerst misschien niet zagen, zei Feiko. We hebben nagedacht over hoe het katern moet functioneren in het hart van de krant, zei Mireille, want het moet ook in de meest letterlijke manier een hart zijn: vol leven en persoonlijkheid. Het moet bloed doen stromen naar onderwerpen die anders droog zijn. De designfase zit erop en we beginnen nu over vacatures na te denken, zei Feiko. Over medewerkers, zei Mireille. De juiste mensen, zei Feiko, op de juiste plek. Het kon niet anders of ze hadden dit ingestudeerd, dacht Sieger. Ze praten alsof ze een kür schaatsen. `Off the record: we willen Edmund, je broer, vragen.’ Edmund, je broer. Wat mooi nadrukkelijk gezegd. Wat mooi hoe die woorden op tafel worden gelegd, als een cadeau waar je niet om hebt gevraagd. `We willen dus dat hij een column gaat schrijven, voor Ha-en-Zet,’ verduidelijkte Feiko toen zijn reactie uitbleef. ‘Over zijn leven, zijn reizen, dat soort dingen.’ `Zei je nou “Hazes”? Gaat het nieuwe katern “Hazes” heten?’ `0 sorry, nee, niet Hazes, alhoewel dat vast een brede appeal zou hebben, haha. H en Z, noemen we het nu even. Als werktitel.’ `Hart en Ziel?’ `Juist,’ zei Feiko. `We proberen nog van alles uit, hoor,’ zei Mireille. `We willen iets met een ampersand. Het &-teken. Daar werken de ontwerpers al mee. Dat wordt het logo.’ `Hart & Ziel.’ `Buik & Brein.’ `Of Heer & Meester. Maar dat is misschien wat… masculien,’ zei Mireille. `En mijn god, laten we alsjeblieft niet masculien worden!’ zei Feiko. Ze lachten dankbaar om elkaar, waardoor Sieger zich afvroeg waarom deze twee geen zondagmiddagkookprogramma presenteerden of zo. `Dus iets als Melk & Honing.’ `Hart & Hoofd.’ `Wat vinden jullie van Bloed & Bodem?’ zei Sieger. ‘Lijkt me een krachtige titel.’ De twee keken hem even aan en begonnen toen vlug te lachen, Sieger glimlachte minzaam nu, niet om zijn grap, maar om hen: kinderen zijn het. `Spek & Bonen lijkt me ook een mooie,’ zei Sieger, terwijl hij nu de twee hulpjes negeerde en zijn hoofdredacteur recht aankeek. Anthony glimlachte, maar niet om de grap. Hij glimlacht, dacht Sieger, omdat we elkaar begrijpen. Omdat we weten wat dit is. Anthony keek gemaakt afgeleid naar iets op zijn beeldscherm terwijl hij zei: `Maak je geen zorgen; jij zal niets met het katern te maken hebben. “

 

Joost de Vries (Alkmaar, 28 maart 1983)

 

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zie ook alle tags voor Ada Limón op dit blog.

 

We zijn verrast

Nu nemen we de maan
in het midden van onze hersenen
dus we zien eruit als zwerfkatten langs de weg
met felle zaklamp-witte ogen
in onze gezichten, maar geen echte ideeën
van wanneer of waar te rennen.
We blijven hangen op de groene rand van het veld
en zeggen, Op een dag, zoon, zal niets van dit alles
van jou zijn. Wonderen zijn overal.
We zijn niet zozeer thuisloos
als vrij van thuis, geen stuiver op zak,
maar erg gelukkig wegens liefde en bladeren
die de val blijven breken. Hier is het:
de nieuwe manier van leven met de wereld
in ons zodat we hem niet kunnen verliezen,
en we kunnen niet verloren gaan. Jij en ik,
zijn wij en zij, en het en de hemel.
Het is moeilijk te geloven dat we dat niet eerder
wisten; het is moeilijk te geloven
dat we zo uitgehold waren, zo uitgeput,
alleen zodat we wat harder konden schijnen
toen het licht eindelijk kwam.

 

Vertaald door Frans Romen

 

Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2019 en ook mijn blog van 28 maart 2017 en ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Joost de Vries, Walter van den Broeck, Ada Limón, Mario Vargas Llosa, Chrétien Breukers, Steye Raviez, Nelson Algren, Marianne Frederiksson, Russell Banks

De Nederlandse schrijver Joost de Vries werd geboren op 28 maart 1983 in Alkmaar. Zie ook alle tags voor Joost de Vries op dit blog.

Uit: Oude meesters

‘Sieger, wil je koffie?’ vroeg Mireille Beumer.
‘Nu even niet.’
Mireille Beumer – bijna ontroerde ze hem, hoe ze erbij zat. Bijna. Ingetogen glimlachend, rechte rug, haar handen voor haar buik gevouwen. Overgenomen van een bn’er-blad, momenteel chef Lifestyle maar belast met de taak een nieuw wekelijks katern voor de krant te bedenken. Zo smetteloos als ze eruitzag, zo correct, make-up, haar, outfit. Haar ambitie was zo evident. Iemand die zou proberen de Beste Leerling van de Klas te blijven, hoewel niemand nog cijfers uitdeelde. Ze speelde altijd precies de rol die van haar verwacht werd. ‘Vond je het een mooie dienst?’ zei Mireille. (aimabele gastvrouw.) ‘Alles wat gezegd moest worden werd gezegd.’ ‘Je bedoelt dat het iets voorspelbaars had?’ (serieuze interviewster.) ‘Zijn vrouw zei tegen me dat de uitvaart meer was voor de mensen die hem niet zo goed kenden, dan voor de mensen die hem goed kenden.’ ‘Als wij ons maar herinneren hoe Willem echt was.’ (oprechte rouw.) Hoe was zij echt? Ze schreef geen stuk in de lifestylesectie zonder even in een bijzin te vermelden dat ze een ‘single lady’ was, ze gebruikte termen als ‘nahuwelijk’, en ‘love life’. Sarie had haar een keer ontmoet op een feestje van een glossy waar ze ooit een klusje voor had gedaan. ‘Zij is al heel lang niet aangeraakt,’ was haar enige oordeel. (Sarie kon dat: iets zeggen alsof het de wet was. Ze keek erbij alsof ze vanaf de Tafelberg over de oceaan keek en ze iets leek te zien wat er altijd al was geweest, sinds het begin van de tijd.)
Heerlijk hoe ze het had uitgesproken, kin-duh-run, ze spuwde het uit alsof het de nieuwste in een serie oppervlakkige hypes was. Ergens in haar hart zat een gat zo groot als een babywagen. De eerste keer dat hij haar daarna sprak was ze weer fris en fruitig en deed ze alsof hun gesprek nooit had plaatsgevonden.
Maar liever haar maskerade dan Feiko’s ongemak. Hij zat daar aan die tafel met zijn pens naar voren waardoor je je afvroeg of de overbelaste knoopjes van zijn overhemd niet elk moment de lucht in konden worden gelanceerd.
‘Ik geef deze twee gewoon maar het woord,’ zei Anthony, die niet aan de tafel maar achter zijn bureau iets verderop ging zitten.
De twee keken elkaar even aan, en toen begon de spraakwaterval: We willen je even bijpraten en, als je het goed vindt, even je advies inwinnen, zei Mireille.”

 

 
Joost de Vries (Alkmaar, 28 maart 1983)

 

De Vlaamse roman- en toneelschrijver Walter van den Broeck werd geboren in Olen op 28 maart 1941. Zie ook alle tags voor Walter van den Broeck op dit blog.

Uit:Een lichtgevoelige jongen

“Eerst dacht ik dat ze al wist wat mij was overkomen – moeders weten altijd alles – maar toen zag ik dat zij met haar gedachten helemaal bij vader was die minder jachtig zat te eten dan gewoonlijk. Zijn rechterslaap zag donkerblauw, zijn jukbeen had gebloed en was nu opgezet.
‘Elli, ik rijd straks eens naar Antwerpen’, had hij gisteren bij het middageten aangekondigd.
‘Zie maar dat ge op tijd thuis zijt,’ had moeder geantwoord, ‘ge staat morgen, met de vroege.’
Wanneer was hij thuisgekomen? Voor of na Ward Peeters en Frans Claes, die samen het lied van de kapotte pompbak hadden lopen lallen?
Tastend doopte hij soIdaatjes in een ei. Hij was zo te zien helemaal verdiept in de krant naast zijn bord.
‘Julius en Ethel Rosenberg.’
Die waren nu dood wist ik. Vader zou nu wel tevreden zijn. Dat zou hun leren atoomgeheimen aan de Rus te verkopen. Zo moesten ze allemaal varen, die smerige communisten. Was hij daarom nog altijd thuis? Om de dood van de Rosenbergs te vieren? Ik vond die Rosenbergs ook maar rare lui. Hij met dat brilletje en dat snorretje. En zij met die rare hoed, die hoge wenkbrauwen en dat zuinige mondje. Ze had iets van tante Leen uit Antwerpen. En welke vrouw heette er nu in godsnaam Ethel?
‘Staat hij van twee tot tien?’ vroeg ik. Hij hoorde me toch niet, hij was half doof, en als hij zat te lezen mocht de wereld vergaan.
Mijn zus Elvire schopte me onder tafel en lipte: Onnozelaar!
‘Heeft hij congé?’
‘Hij is vannacht tegen die paal aan de Tweede Halfstraat gelopen’, zei moeder. ‘Onze Staf zal meneer Timmermans bellen.’

 


Walter van den Broeck (Olen, 28 maart 1941)

 

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zie ook alle tags voor Ada Limón op dit blog.

 

We Are Surprised

Now, we take the moon
into the middle of our brains
so we look like roadside stray cats
with bright flashlight-white eyes
in our faces, but no real ideas
of when or where to run.
We linger on the field’s green edge
and say, Someday son, none of this
will be yours. Miracles are all around.
We’re not so much homeless
as we are home free, penny-poor,
but plenty lucky for love and leaves
that keep breaking the fall. Here it is:
the new way of living with the world
inside of us so we cannot lose it,
and we cannot be lost. You and me,
are us and them, and it and sky.
It’s hard to believe we didn’t
know that before; it’s hard to believe
we were so hollowed out, so drained,
only so we could shine a little harder
when the light finally came.

 

Downhearted

Six horses died in a tractor-trailer fire.
There. That’s the hard part. I wanted
to tell you straight away so we could
grieve together. So many sad things,
that’s just one on a long recent list
that loops and elongates in the chest,
in the diaphragm, in the alveoli. What
is it they say, heart-sick or downhearted?
I picture a heart lying down on the floor
of the torso, pulling up the blankets
over its head, thinking this pain will
go on forever (even though it won’t).
The heart is watching Lifetime movies
and wishing, and missing all the good
parts of her that she has forgotten.
The heart is so tired of beating
herself up, she wants to stop it still,
but also she wants the blood to return,
wants to bring in the thrill and wind of the ride,
the fast pull of life driving underneath her.
What the heart wants? The heart wants
her horses back.

 

 
Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976)

 

De Peruviaanse schrijver Mario Vargas Llosa werd geboren op 28 maart 1936 in Arequipa. Zie ook alle tags voor Mario Vargas Llosa op dit blog.

Uit: Voor uw liefde (Vertaald door Arie van der Wal)

“Ze deed haar ogen dicht en luisterde: heel zwak maar regelmatig, zo klonk Chabela’s ademhaling. Ze sliep, droomde misschien, en dus was zij het ongetwijfeld zelf geweest die in haar slaap dichter naar het lichaam van haar vriendin was toe geschoven.
Terwijl ze zich verbaasd en beschaamd opnieuw afvroeg of ze wakker was of droomde, werd Marisa zich eindelijk bewust van wat haar lichaam al wist: ze was opgewonden. Die tere voetzool die haar wreef verwarmde, had haar huid en zinnen in vuur en vlam gezet, en als ze een hand tussen haar benen zou laten glijden, zou ze vast en zeker voelen dat ze nat was. Ben je gek geworden? zei ze bij zichzelf. Opgewonden raken van een vrouw? Sinds wanneer, Marisita? Natuurlijk werd ze in haar eentje ook vaak genoeg opgewonden, en ze had weleens met een kussen tussen haar benen gemasturbeerd, maar daarbij had ze altijd aan een man gedacht.
Voor zover ze zich kon herinneren nooit, maar dan ook nooit, aan een vrouw. En toch deed ze dat nu wél, ze trilde van top tot teen en verlangde er hevig naar dat niet alleen hun voeten elkaar raakten maar ook hun lichamen en dat ze, net als op haar wreef, overal de nabijheid en warmte van haar vriendin zou voelen.
Heel voorzichtig, met bonzend hart, zodanig ademend dat het leek alsof ze sliep, schoof ze een stukje op, totdat ze, ook al raakte ze haar niet aan, merkte dat ze zich nu op hoogstens enkele millimeters van Chabela’s rug, billen en benen bevond. Ze hoorde haar duidelijk ademen en meende een verborgen uitwaseming te bespeuren, die opsteeg uit dat zo nabije lichaam en haar volledig omhulde. Haast werktuiglijk, alsof ze zich niet bewust was van wat ze deed, strekte ze haar rechterhand uit en legde die op de dij van haar vriendin. Leve de avondklok, dacht ze. Ze voelde haar hart sneller kloppen. Chabela zou wakker worden en dan haar hand wegduwen: ‘Wat doe je? Raak me niet aan. Ben je gek geworden? Hoe haal je het in je hoofd.’ Maar Chabela bewoog zich niet en leek nog altijd diep in slaap. Ze hoorde haar in- en uitademen en het was net of die lucht naar haar toe kwam, haar neus en mond binnendrong en haar inwendig verwarmde. Opeens, in al haar opwinding, en dat was echt absurd, moest ze denken aan de avondklok, de stroomstoringen, de ontvoeringen – vooral de ontvoering van Cachito – en de bommen van de terroristen. Wat een land, wat een land!”

 


Mario Vargas Llosa (Arequipa, 28 maart 1936) 

 

De Nederlandse dichter en schrijver Chrétien Breukers werd geboren op 28 maart 1965 in het Limburgse Leveroy. Zie ook alle tags voor Chrétien Breukers op dit blog.

Uit: Een zoon van Limburg

“De winst ging naar de Hollanders, althans, zo wordt dat in Limburg gezien. En alle bossen die moesten wijken voor de inmiddels verdwenen welvaart? Die bossen waar een onbegrijpelijk provincie-omspannend snelwegennet voor in de plaats is gekomen? Ze zijn weg en blijven weg, en maken van Limburg een doorgangsweg, een geasfalteerde route richting Duitsland, België en het hart van Europa.
De Limburger vertrouwt het allemaal niet, wat zeg ik? Hij heeft het nooit vertrouwd. De hoge heren zitten met hun handen aan zijn dochter en in zijn portemonnee, de burgemeester maakt vuile zaken met provincie en rijk, de fabrieksdirecteur is alleen maar uit op winst en aanzien. En de kleine man? Die kan zich kapotwerken. Vroeger totdat hij stoflongen had of was bezweken onder het boerenwerk, nu totdat hij met AOW en pensioen wordt afgedankt. De Limburger voelt zich genaaid, door alles en iedereen. Daarin heeft de gemiddelde Limburger wel iets van een Surinamer. Hij komt uit een kleine wereld die voornamelijk is gedefinieerd vanuit negatieve gevoelens over de machthebbers. Dit is natuurlijk niet de hele waarheid. Limburgers voelen zich – bijvoorbeeld in culturele zin – wel degelijk met elkaar verbonden. Uiteraard zetten ze zich daarbij af tegen Holland, dat vreemde gebied ergens in de verte, maar de ligging van de provincie vergemakkelijkt samenwerking met Belgen en Duitsers. Er is nog een ander moment waarop Limburgers zich verbonden voelen met elkaar – als ze in het gezelschap zijn van Hollanders. Want niets schept zo’n band als de omgang met de natuurlijke vijand en bond- annex landgenoot. Limburg en de Limburgers bestaan vooral als ze hun plaats moeten bepalen jegens de dierbare vijand, van wie ze zelf deel uit-maken.
Het schrijven van ‘mijn’ verhaal, mijn verhaal over Limburg, heeft therapeutische bijverschijnselen gehad: ik voel me nu meer een Nederlander en tegelijkertijd meer een Limburger dan ooit. Een effect dat ik vooral de Limburgse lezers van dit boek van harte toewens. Helaas wil dat niet zeggen dat Limburg daardoor ineens bestáát. Zoveel toverkracht is het geschreven woord niet gegeven.”

 

 
Chrétien Breukers (Leveroy, 28 maart 1965)
Leveroy, Kerkstraat

 

De Nederlandse fotograaf en schrijver Steye Raviez werd geboren in Amsterdam op 28 maart 1943. Zie ook alle tags voor Steye Raviez op dit blog.

Uit: Spion

“Pos wilde onder geen beding hele of halve sympathisanten van nazisme of fascisme op het congres een podium bieden. Hij streefde veel meer naar een open discussie tussen communistische en niet-communistische filosofen. Er waren de on-vermijdelijke anekdotes.
Volgens een zekere Stuttenheim, voorzitter van de sectie taalfilosofie, waren lang niet alle filosofen in het gezelschap vakbekwaam.Stuttenheim tegen Pos:‘Ik sta op een morgen een kopje koffie te drinken. Staat er een mannetje naast me. Hij kijkt me aan en zegt:“Einstein heeft het nooit begrepen.”Ik zeg:“Wat heeft hij nooit begrepen?”“Dat van die getallen.”Ik zeg: “Van die getallen?”“Nou,” zegt dat mannetje, “je hebt mannelijke en vrouwe-lijke getallen en dat mannelijke kristalliseert zich in het vrou-welijke en dat vrouwelijke manifesteert zich in dat mannelijke.”Toen heb ik mijn kopje koffie neergezet en ben weggelopen, want ik denk: over twee seconden steekt hij weer van wal. Nou wil ik dat ’s avonds aan Pos vertellen en zeg:“Pos, ik heb vanmorgen een krankzinnige ontmoet.”Kijkt die Pos me moedeloos aan en zegt: “Maar eentje?”’De anekdote sloeg gelukkig niet op mijn vader, maar hij zou wel in krankzinnigheid eindigen: midden jaren vijftig werd hij opgenomen in de psychiatrische afdeling van de Sint-Willi-brordusstichting te Heiloo. In medische rapporten uit die tijd was onder meer opgetekend hoe hij tijdens nachtelijke uren dikwijls amok maakte door spiernaakt en kabaal makend rond te struinen in de slaapzalen. Het was op schrijnende wijze dui-delijk hoe zijn geestelijk verval doorzette. Edouard weet zijn recalcitrante gedrag aan de broeders van het gesticht: zolang er familiebezoek was waren ze poeslief, maar zodra men de hielen had gelicht gedroegen ze zich hardvochtig. Hij zou Sint-Willi-brordus nooit meer verlaten.”

 


Steye Raviez (28 maart 1943 – 20 februari 2017)
Hier met Jan Wolkers (links)

 

De Amerikaanse schrijver Nelson Algren werd geboren op 28 maart 1909 in Detroit. Zie ook alle tags voor Nelson Algren op dit blog.

Uit: A Place To Lie Down

“The Negro wriggled his toes, in sleep. Tex’s own feet had gone sockless for months, he too was very tired; but even as he felt himself dozing off he became aware of someone coming toward him. Then a silver badge above small boots, a row of brass buttons and a neck on thighs swung up a winding cindered path twirling a club-on-a-cord like a swagger-stick. Tex saw him coming, shoved Mack, and ran. From behind the picket fence, safe outside, Tex watched. Boots budged Mack until he rolled over, moaning like a sick man. He was sweating in sleep, his mouth drooled saliva, then he woke with a start, his eyes bulging out; there was, for one moment, no flicker of understanding in his eyes.
“White folks’ park, nigger. Git a-goin’ ‘for ah fan yore fanny.”
He twirled his club-on-a-cord significantly, boy-fashion, threatening.
Tex waited on the street. He’d like to josh the nigger a little now. But when the Negro joined him they walked on silently, and Tex said nothing at all.
On a street lined with radios competitively blasting the air into splinters, they sat down on a Keep-Our-City-Clean box. Both were hungry enough to chew their tongues; but they were both too weary to think consistently even about food. Tex rested his feet on the curbstone and watched the gutterflow swirl past.
Much was being borne on that gutter-tide: a frayed cigarbutt came past first; then a red beer-cork; and then, its pages flung wide in a disgraceful death, a copy of Hollywood Gossip came floating by. It lay flat on its back, a whore-like thing. Tex sniped the cigar and the magazine, crushed tobacco onto a dry page, and rolled a rude cigarette. Smoking, he looked at the magazine’s pictures. One page bore a picture of Douglas Fairbanks, Jr., in a stovepipe hat, hugging two girls in onepiece bathing suits. Out of Fairbanks’s ears Tex fashioned four long cigarettes, but the figures of the girls in the bathing suits Tex McKay preserved, studying them as he smoked.
The cigarettes were strong, hence good; he offered Mack one, but the boy shook his head as though he were too tired even to smoke. To make a few more, Tex ripped one of the bathing girls up the middle. He had an odd feeling when he did that, and looked through the book for more bathing girls’ pictures; but there was no other dry page, and he began to feel tired again.”

 

 
Nelson Algren (28 maart 1909 – 9 mei 1981)
Cover biografie

 

De Zweedse schrijfster Marianne Fredriksson werd geboren in Göteborg op 28 maart 1927. Zie ook alle tags voor Marianne Fredriksson op dit blog.

Uit: According to Mary Magdalene (Vertaald door Joan Tate)

“Mary had a great deal to do. Leonidas was to return home that day, thirsty, tired, and hungry. She put the great water pan to the fire and fetched water. As usual at the well, she glanced with gratitude up at the mountains in the south where Daphne’s springs leapt out of the rocks and supplied the town with an abundance of clear fresh water. They were expecting his sister in the afternoon. She was to bring the account book and the two of them were to sit at the big table to enter all the expenses and income from his journey. “Please, God, that trade was good,” said Mary, but her words were largely routine, an unnecessary invocation out into the air. She liked her sister-in-law, but feared those bold eyes that saw straight through you. Mary Magdalene had much to hide. She should have gone to the market the day before. Now she had to hurry down to the marketplace. She was in luck—a large piece of fresh lamb, some smoked fish, and a basket of vegetables and fruit. On her way home she passed the synagogue, and for a moment wished she could go in to Rabbi Amasya and tell him her story, but the thought was only random. She remembered her neighbor had said that Simon Peter and his companions were staying with the rabbi. She pulled down her headcloth and hurried on. She managed to clean the house and fill her jars with flowers from the garden, then finally combed her long hair and fastened it into a long plait round her head. A golden crown; she was proud of her hair. But she was troubled when she looked in the mirror and saw how wide-open her eyes were, dark shadows all around them.
……

When Leonidas arrived, the house smelled of spices, flowers, and roasting lamb. He sniffed at the aroma and laughed aloud with delight. As usual, he took her two hands in his. “Every evening on my journey” he said, “I try to remember how beautiful you are. But I have a poor imagination and you always surpass my images.” “Silly. I’m beginning to grow old.” “You’ll never grow old.” “The eyes of love,” she said, smiling, but then he noticed the dark circles around her eyes. “Mary, something’s happened.”


Marianne Frederiksson (28 maart 1927 – 11 februari 2007)
Göteborg

 

De Amerikaanse schrijver Russell Banks werd geboren op 28 maart 1940 in Newton, Massachusetts. Zie ook alle tags voor Russell Banks op dit blog.

Uit: The Angel On The Roof

“When I began writing nearly forty years ago, I wanted to be a poet, but had not the gift and fell in love instead with the short story, the form in prose closest to lyric poetry. Unable to court successfully the queen of the arts, I turned my attention to her lady-in-waiting. This is not a rare form of abandonment (as Faulkner famously observed, “All fiction writers are failed poets”), but in any event, it’s clear enough to me why I abandoned poetry early, almost too early to have failed at it, for the short story. Too many of my close friends at college and shortly afterwards obviously had the gifts (of language, wit, personal charm, good looks–whatever it took to woo and win the favors of the queen’s main muse), and by unavoidable comparison to poetry-writing friends like William Matthews, James Tate, and Charles Simic, I was tongue-tied, humorless, bad-mannered, and homely. No wonder I turned to prose fiction.
Before leaving, however, I did publish a fair number of those early poems in obscure–but not obscure enough- literary magazines and journals and published two chapbooks of poetry in small–but not small enough–editions. They show up now and then in the hands of collectors at book-signings, and it’s all I can do to keep from tearing the book from the collector’s hands and starting an auto-da-fe with it right there in the store. I’m not so much ashamed of those poor poems as embarrassed by the vanity of my youthful ambition, by its evident (to me, now) transparency, and am comforted a bit only by calling to mind Nathaniel Howthorne’s first book, an absolutely awful bodice- ripper entitled Fanshawe, self-published in an edition of perhaps 500 copies that he spent his life afterwards quietly seeking out, purchasing, and destroying by fire, in the process (since he got all but a handful of copies) making it one of the rarest, most expensive books in American literature.
Unable to cohabit with lyric poetry, I, like my illustrious ancestor, took up temporary residence instead with her nearest neighbor, the short story, and only later moved across town as he did, to settle more or less permanently, I thought, with the novel.”

 

 
Russell Banks (Newton, 28 maart 1940)

 

Zie voor nog meer schrijvers van de 28e maart ook mijn blog van 28 maart 2017 en ook mijn blog van 28 maart 2016 deel 2 en eveneens deel 3.

Ada Limón

De Amerikaanse dichteres Ada Limón werd geboren op 28 maart 1976 in Sonoma, Californië. Zij studeerde theater aan de University of Washington School of Drama.. Na het volgen van schrijfcursussen behaalde zij in 2001 haar Master of Fine Arts aan de New York University. Haar afstudeergroep op NYU omvatte de bekende dichters Jennifer L. Knox, Gregory Pardlo, Jason Schneiderman, Kazim Ali en Kathleen Graber. Na haar afstuderen ontving ze een fellowship om te wonen en te schrijven in het Fine Arts Work Centre van Provincetown. In 2003 ontving zij een subsidie ​​van de New York Foundation for the Arts, en won in hetzelfde jaar ontving zij de Chicago Literary Award voor poëzie. Na 12 jaar in New York City, waar ze voor verschillende tijdschriften werkte, zoals Martha Stewart Living, GQ en Travel + Leisure, woont zij nu in Lexington, Kentucky en Sonoma, Californië, waar ze schrijft en doceert. Limón’s eerste boek, “Lucky Wreck”, werd door Jean Valentine verkozen tot de winnaar van de Autumn House Poetry Prize in 2005, terwijl zij met haar tweede boek, “This Big Fake World”, in 2006 de Pearl Poetry Prize won. De twee boeken kwamen uit binnen minder dan een jaar na elkaar. Limón is verbonden aan de faculteit van de Queens University of Charlotte Low Residency (MFA programma) en aan het online-programma “24 Pearl Street” voor het Fine Arts Work Centre Provincetown. Haar derde boek, “Sharks in the Rivers”, werd in 2010 uitgegeven door Milkweed Editions. Limón’s vierde boek, “Bright Dead Things”, werd uitgebracht in 2015. Ze was finaliste voor de 2015 National Book Award for Poetry.

The Noisiness of Sleep

Careful of what I carry
in my head and in my hollow,
I’ve been a long time worried
about grasping infinity
and coaxing some calm
out of the softest part
of the pins and needles
of me. I’d like to take a nap.
But not a nap that’s eternal,
a nap where you wake up
having dreamt of falling, but
you’ve only fallen into
an ease so unknown to you
it looks like a new country.
Let me slip into a life less messy.
Let me slip into your sleeve.
Be very brave about my
trespass, the plan is simple—
the plan is the clock tower
and the lost crow. It’ll be rich.
We’ll live forever. Every moon
will be a moon of surrender
and lemon seeds. You there,
standing up in the crowd,
I’m not proud. The stove
can’t boast of the meal.
All this to say—consider this,
with your combination of firefly
and train whistle, consider this,
with your maze and steel,
I want to be the rough clothes
you can’t sleep in.

 

The Saving Tree

This is the cooling part of the fever,
when everything: the jumping girder
of the Golden Gate’s red limb, the tall
metal tree house of the Empire State,
the black rock cliff on the Sonoma Coast,
the drawer’s leftover pills, the careless
cut, the careening car, the cross walk,
the stop/go, the give up, give up, done,
all of it, slows to a real nice drive by. A view
of some tree breathing and the mind’s wheels
ease up on the pavement’s tug. That tree,
that one willowy thing over there,
can save a life, you know? It saves
by not trying, a leaf like some note
slipped under the locked blue door
(bathtub full, despair’s drunk), a small
live letter that says only, Stay.


Ada Limón (Sonoma, 28 maart 1976)